Antonio_Pappano

Excellent production of Szymanowski’s Król Roger from the ROH , London

Król Roger in Teatr Wielki in Warsaw, 1926. Act 1.
© Jan Malarski / „Tygodnik Ilustrowany”


Not so long ago ago, one of the leading Dutch music critics (no, I’m not going to name names) wrote:
“Karol Szymanowski, a composer from whom few pieces have held repertoire, still experienced his Król Roger being put on in the 1920s. Later, his semi-destillates from Nietzsche’s Geburt der Tragödie, Euripides’ Bacchants and Shakespeare’s Lear, disappeared from view altogether. One cannot ultimately blame the great eclectic Szymanowski, maybe only the fact that he wanted an opera so badly.”

He was not alone in this: because his works betrayed a variety of influences, Szymanowski was long mistaken for an eclectic, an insult at the time.

Król Roger in Teatr Wielki in Warsaw, 1926. Act 2.
© Jan Malarski / „Tygodnik Ilustrowany”


Times are changing. Szymanowski is now counted among the greatest composers of the early twentieth century and his works are always being performed on concert stages and recording studios.

His Król Roger, a poetic opera full of symbolism and perfumed with myrthe has – rightly – achieved true cult status. Take the opening chorus alone! The softly emerging “Hagios, Kyrios, Theos Sabaoth”, sung by the immense choir, with the added high voices of the boys’ choir, rivals Verdi’s Requiem.



The performance at Covent Garden, directed by Kasper Holten and conducted by Antonio Pappano was a true triumph for all involved. Holten depicted the opera as a kind of journey of the protagonist into the deeps of his psyche. Figuratively, but also literally. Everything takes place in Roger’s head, so it is a huge head that dominates the stage and also acts as his palace if necessary.
It made me speechless.

That the opera is enigmatic is rather obvious. The libretto by Jaroslaw Iwaszkiewicz is rather pompous and the text is, even for Poles, difficult to understand and unpronouncable. Big kudos to the Polish coach (Marek Ruszczyński) who made all the singers sound as if they were native speakers.

Saimir Pirgu (Pasterz) was the biggest surprise of the evening for me. His voice sounded cultured and seductive and his entire performance was a delight to the ear and to the eye,

Georgia Jarman was a very good Roxana: her cantilena in the first act went deeply into my heart.

Roxana’s Song:



Mariusz Kwiecień was one of the best Roger’s of our time. It is a role he has made his own and which no one can take away from him. In fact, I am struck by how differently he performs the role in different productions!


Kim Bagley was an excellent Edrisi and Agnes Zwierko is a luxurious choice for Dyakonissa. Highly recommended, this recording!


Below is an introduction to the opera:

One of the best recordings of the opera from Teatr Wielki in Warsaw dated 23.11.1965

— 

Sonya Yoncheva zet een fantastische Norma in de Royal Opera House

Tekst: Peter Franken

In 2016 stond Norma op het repertoire van de Royal Opera in Londen. Een opname van een van de voorstellingen is op Blu-ray uitgebracht door Opus Arte.

Bellini’s opera Norma speelt zich af in Gallië in een tijd dat dit land nog niet definitief was geromaniseerd. Een gewapende opstand tegen de bezettende macht was zodoende niet op voorhand kansloos, dat kwam pas later. In die context moet het gedrag van Norma worden beoordeeld. Zij is hogepriesteres, haar religieuze achterban bestaat uit druïden, waarvan haar vader de leider is. Hij is sterk gekant tegen de aanwezigheid van de Romeinen en wil dat het volk tegen hen opstaat.

Norma heeft haar gelofte van kuisheid verbroken door het met een man aan te leggen en een gezin te stichten. Daarmee heeft ze zich in religieus opzicht te schande gemaakt en de goede verhouding van de god Irminsul met haar volk op het spel gezet.

Erger nog is dat zij collaboreert met de vijand. Haar partner is immers niemand minder dan de Romeinse proconsul Pollione. Uit angst dat hem iets overkomt, houdt ze haar volk aan het lijntje. Steeds als men ten strijde wil trekken beweert ze dat het tijdstip de godheid (die door haar spreekt) nog niet gunstig gezind is. Daarmee misbruikt ze haar ambt en pleegt ze feitelijk hoogverraad.

Als Pollione wordt teruggeroepen naar Rome, zit er voor Norma weinig anders op dan met hem mee te gaan. Achterblijven betekent een gewisse dood. Als Pollione het echter met haar ondergeschikte Aldagisa blijkt te houden en haar met zijn twee kinderen gewoon achter wil laten, zijn de rapen gaar.

Voor de hedendaagse toeschouwer is het vrijwel ondoenlijk om bij druïden niet direct te denken aan vriendelijke oude mannetjes als Panoramix in de serie Astérix et Obélix. Om duidelijk te maken dat dit beeld bij Norma niet opgaat, heeft regisseur Alex Ollé naar het middel van ‘gekaapte symbolen’ gegrepen.

Hij roept een beeld op van een religieuze autocratie met sterk militaristische trekjes. Hiertoe wordt het toneel bevolkt door lieden die associaties oproepen met de inquisitie, met katholicisme in zijn meest autoritaire vorm en met een op het regime van Franco geënte militaristische samenleving.

Het decor bestaat grotendeels uit een woud aan crucifixen, zoveel dat het van een afstandje net een echt bos lijkt. Deze religieuze gemeenschap is beslist niet vredelievend maar brengt zelfs mensenoffers. Doden voor het juiste geloof, offers brengen voor Irminsul, het ligt dicht bij elkaar. Het is natuurlijk zaak dat de toeschouwer deze gemeenschap niet echt voor een katholieke houdt, het is slechts een associatie. Zodoende hoeft het niet te storen dat de hogepriester, het orakel waardoor Irminsul spreekt, een vrouw is, in de eerste akte gekleed als een anglicaanse vicar.

Sonya Yoncheva kreeg pas in april van dat jaar te horen dat ze voor deze rol was gecast. En dat terwijl normaal gesproken zoiets al jaren vastligt. In korte tijd heeft ze de rol ingestudeerd en haar debuut is van wereldklasse: het is een potentiële paraderol. Uiteraard zijn er wel wat kleine schoonheidsfoutje te constateren en hier en daar een kleine short cut om geen onnodig risico te nemen. Maar daar staat  zoveel prachtigs tegenover, ook acterend, dat de totaalwaardering er niet door beïnvloed wordt.

Haar ‘Casta Diva’ zet de toon en daarna groeit ze steeds meer in haar rol totdat ze tegen het einde er totaal mee vereenzelvigd lijkt. Een klein beetje nerveuze spanning in ‘Casta Diva’ kan overigens geen kwaad. Die vrouw staat te zingen over de Kuise Godin terwijl ze zelf een dubbelleven leidt. Norma heeft van haar leven een puinhoop gemaakt en staat met haar rug tegen de muur.

Ze ageert niet, maar reageert. En dat veelal nogal heftig. Het is geen vrouw om van te houden maar meer om medelijden mee te hebben.

Dat laatste valt zwaar als ze haar kinderen wil doden en waar ze als een ondervrager van de geheime politie in de laatste akte om Pollione heen draait is ze gewoon angstaanjagend. Dat Yoncheva dat alles weet op te roepen, naast haar fantastische zang, maakt haar tot een grote Norma.

De rol van Pollione heeft duidelijk minder kanten, hier ligt het accent meer op de zangers kwaliteiten van de vertolker. De Maltese tenor Joseph Calleja blijkt hiervoor een goede keuze, hij zingt zijn rol met verve, zij het ook hier met een paar minimale vereenvoudigingen.

Over de invulling van de overige rollen ben ik iets minder te spreken.

Sonia Ganassi als Aldagisa heeft naar mijn smaak teveel de neiging binnensmonds te mompelen als ze probeert wat volume terug te nemen. Tussen piano en forte zit er niets bij haar. Afgezien daarvan toch een zeer behoorlijk optreden.

De bas Brindley Sherrat als Norma’s vader vind ik binnen deze cast onder de maat. In de eerste akte komt hij niet veel verder dan proberen te zingen, in de laatste akte komt er wat meer geluid uit hem maar nog steeds ontoereikend.

Antonio Pappano geeft met overgave leiding aan het geheel. Bij Bellini heeft het orkest nog meer een ondersteunende functie dan in veel andere belcantowerken en Pappano stelt zijn orkest dan ook geheel in dienst van de solisten. Het resultaat mag er zijn.

Trailer:




Andrea Chénier: de ultieme Franse revolutie opera 

Tekst : Peter Franken

Andrea Chénier, Tosca en Les dialogues des Carmélites zijn voor elke liefhebber herkenbaar als revolutie opera’s. Maar hoe zit het met bijvoorbeeld Marie Victoire en Germania? En wat maakt het thema revolutie eigenlijk zo aantrekkelijk voor gebruik in een opera? Als we de genoemde werken analyseren dan valt op dat ze allemaal zich afspelen in een politiestaat, een voor burgers manifest onveilige omgeving.

Louis XVI: execution by guillotine

In Chénier, Marie Victoire en Dialogues gaat dit nog een stap verder: daarin heerst de Terreur. In Tosca en Germania is sprake van vreemde overheersing. Tegen zo’n ontoegeeflijke achtergrond worden emoties sterk uitvergroot en problemen aangescherpt. Het gaat al gauw om leven en dood, zelfs in situaties die in normale tijden nauwelijks enige aandacht zouden krijgen. Relatieproblemen, (vermeende) ontrouw en jaloezie spelen een grote rol in alle genoemde werken, met uitzondering van Dialogues.

In die laatste opera gaat het om het onvermogen van een groep nonnen om zich aan te passen aan nieuwe leefomstandigheden. Daar waar in reguliere libretti vooral een beroep wordt gedaan op duellerende edellieden, in hun eigen gelijk verstarde vaders en jonge vrouwen die – soms maar tijdelijk – spontaan waanzinnig worden als men om emoties verlegen zit, liggen die in de revolutie opera’s voor het oprapen. De protagonisten lopen al dan niet bewust in een ‘mijnenveld’ en de kleinste stap in de verkeerde richting kan alles direct mis laten gaan.

In Andrea Chénier sterven de titelheld en zijn geliefde Maddalena op het schavot, zij gaat vrijwillig met hem de dood in. Hij is het slachtoffer van de jaloezie van Gérard, die hem ervan heeft beschuldigd een contrarevolutionair te zijn. Als Gérard zijn beschuldiging herroept, wordt hij door zijn collega’s genegeerd. Een revolutionair tribunaal komt nooit op een veroordeling terug, dat zou het geloof in het absolute karakter van de Terreur teniet doen. Door een opera te situeren in deze periode is het prijsschieten voor librettisten. Je kunt gewoon niet missen, de emoties lopen als vanzelf hoog op.

In Tosca is er een executie, een moord en een zelfmoord, voornamelijk voortkomend uit liefdesperikelen of wat daar voor door moet gaan. En de Carmélitessen moeten hun onvermogen het verstilde religieuze leven achter zich te laten met de valbijl bekopen.

Maar zo extreem hoeft het niet altijd te verlopen. In die zin zijn Respighi’s Marie Victoire en Franchetti’s Germania de buitenbeentjes in dit gezelschap. Daar lijkt alles nog op zijn pootjes terecht te komen maar ook hier heeft de politiek het laatste woord.

Andrea Chénier

Tegen de achtergrond van de Franse Revolutie laat dit werk een driehoeksverhouding zien tussen Maddalena de Coigny, Carlo Gérard en Andrea Chenier. Gérard is een lakei in het kasteel van de Comte de Coigny. Als het kleine zoontje van de majordomo mocht hij wel met zijn leeftijdgenootje Maddalena spelen maar toen hij een livrei kreeg aangemeten was hij plotsklaps een lakei die voor zijn jeugdvriendin nog slechts de deur mocht openhouden.

Aan de vooravond van de revolutie houdt hij het slaafse bestaan niet langer vol en zet tijdens een ontvangst de boel op stelten. Uiteraard wordt hij op staande voet ontslagen. De dichter Andrea Chénier was een van de gasten op die ontvangst en zijn ontmoeting met Maddalena was niet erg succesvol. Feitelijk had hij haar de les gelezen maar daarbij zoveel indruk gemaakt dat ze hem nooit is vergeten. 

Het vervolg van de opera speelt zich een jaar of zes later af, tijdens de Terreur. Gérard is een vooraanstaand revolutionair, type Danton. Hij misbruikt zijn macht om Maddalena op te laten sporen. Nu hij sociaal boven haar staat is alles anders, hij moet en zal haar krijgen na al die jaren.

Maddalena heeft Chénier benaderd in de hoop door hem in veiligheid te worden gebracht. Ze verklaren elkaar hun liefde maar raken vervolgens verstrikt in de val die Gérard voor hen heeft gezet. Chénier wordt op basis van een valse aanklacht door Gérard voor het revolutionaire tribunaal gebracht. Maddalena ruilt in de gevangenis van plaats met een andere vrouw zodat zij samen met haar geliefde de dood in gaat.

Door DG is een dvd uitgebracht van Otto Schenks productie voor de Wiener Staatsoper uit 1981. Schenk toont in zijn enscenering een toneelbeeld dat niets aan de verbeelding over laat, librettogetrouw tot in de kleinste details. Wat de dvd vooral de moeite waard maakt is de zangersbezetting met Plácido Domingo als een fenomenale Chénier.  Hij krijgt uitstekend tegenspel van Gabiela Beňačková als Maddalena en Piero Cappucilli als Gérard. Een cast om van te dromen. De productie staat nog steeds op het tableau van de Wiener Staatsoper maar recente bezettingen blijven duidelijk in de schaduw van hun beroemde voorgangers. 

Kaufmann en Westbroek in de Royal Opera op dvd

David McVicar maakte in 2015 voor ROH een productie van dit werk die tot in de kleinste details het beeld oproept van de Franse revolutie zoals dat in extenso is overgeleverd. Daar waar ik een paar kleine onjuistheden waarneem komt dat op het conto van librettist Luigi Illica. Zo verwart hij een politiespion met een Incroyable, een anti-Jacobijns personage dat pas na de Terreur zijn intrede deed in het straatbeeld.

Ach, dat is maar een klein detail. Het is een compleet kostuumdrama met schitterende decors die in elke scène volledig recht doen aan de getoonde handeling. Op een bepaald moment zien we zelfs op de achtergrond een boerenkar langsrijden met veroordeelden op weg naar de guillotine. De decors van Robert Jones en de kostuums van Jenny Tiramani maken er bijna een gedramatiseerde documentaire van die op school kan worden gebruikt tijdens de geschiedenisles.

Bariton Željko Lučić mag als Carlo Gérard het spits afbijten met een grote monoloog direct aan het begin. Zijn mooi voorgedragen ‘Compiacente a’colloqui del cicisbeo’ zet de toon voor de op handen zijnde omwenteling, eerst in huize de Coigny en later in het gehele land.

Uitgedaagd door Maddalena zingt Chénier tegen het einde van de akte zijn grote aria ‘Un di all’ azzuro spazio’ waarin hij ‘liefde’ koppelt aan scherpe maatschappijkritiek. Jonas Kaufmann maakt er een waar kunststuk van, geweldige vertolking van deze tophit.

In de tweede akte krijgt de plot snel vorm en na hun herkenningsscène zingt Maddalena haar monoloog ‘Eravate possente’ waarin ze haar lot in Chéniers handen legt. Eva-Maria Westbroek maakt hier na haar frivole gekwetter in de eerste akte duidelijk haar opwachting als de prima donna van het werk.

In de derde akte treden twee bijfiguren nadrukkelijk op de voorgrond, de ‘incroyable’ en de oude blinde Madelon. Tenor Carlo Bosi is een lichtvoetig acterende maar zeer vileine spion die zijn zang daar uitstekend mee in overeenstemming weet te brengen.

Elena Zilio: © : Catherine Ashmore 

Mezzo Elena Zilio weet zoals verwacht korte tijd de show te stelen met haar klaagzang over een dode zoon en kleinzoon, gestorven voor de Revolutie. En nu brengt ze haar jongste kleinzoon mee, niet te jong om de strijden en sterven voor het vaderland. Gérard accepteert hem en zodra hij weg is vraagt ze zich af wie haar nu zal begeleiden. Gelukkig zijn een paar vrouwen bereid de blinde vrouw bij de arm te nemen.

Lučić krijgt vervolgens de gelegenheid de aandacht te bepalen, eerst met zijn bedachte aanklacht en vervolgens de ontmoeting met zijn prooi Maddalena. Zijn personage Gérard heeft zich door de ‘incroyable’ laten overhalen om Chénier vals te beschuldigen van contra revolutionaire gedrag. Hij aarzelt, z’n gemoed speelt op, wat is er van hem geworden?

Vroeger was hij een slaaf maar nu nog steeds, van de liefde. Hij wordt erdoor verscheurd, moet en zal zijn jeugdliefde eindelijk bezitten. Als Maddalena binnenkomt maakt hij dat onomwonden duidelijk in een hartstochtelijk ‘Perché ti volli qui?’ Zij repliceert met haar topstuk ‘La mamma morta’, indrukwekkend mooi gezongen.

Lučić en Westbroek grijpen hier de gelegenheid om zich aan alle aandacht voor Kaufmanns Chénier te ontworstelen met beide handen aan. Het is van korte duur want direct volgt diens markante optreden tijdens de rechtszitting waarin hij stelt dat men hem kan doden maar zijn eer niet kan afnemen: ‘Si, fui soldato’.

Kaufmann kan in de laatste akte nog excelleren in ‘Come un bel di di maggio’ en met een mooi duet in de laatste akte neemt het onfortuinlijke liefdespaar afscheid van het leven onder de uitroep ‘Viva la morte insiem’. Een prachtig einde van een fenomenale voorstelling.

Het orkest van de Royal Opera onder leiding van Antonio Pappano heeft een groot aandeel in het welslagen van het geheel.

André ’Chénier:  “Quand Au Mouton Bêlant”

Quand au mouton bêlant la sombre boucherie
Ouvre ses cavernes de mort,
Pâtres, chiens et moutons, toute la bergerie
Ne s’informe plus de son sort.
Les enfants qui suivaient ses ébats dans la plaine,
Les vierges aux belles couleurs
Qui le baisaient en foule, et sur sa blanche laine
Entrelaçaient rubans et fleurs,
Sans plus penser à lui, le mangent s’il est tendre.
Dans cet abîme enseveli
J’ai le même destin. Je m’y devais attendre.
Accoutumons-nous à l’oubli.
Oubliés comme moi dans cet affreux repaire,
Mille autres moutons, comme moi,
Pendus aux crocs sanglants du charnier populaire,
Seront servis au peuple-roi.
Que pouvaient mes amis? Oui, de leur main chérie
Un mot à travers ces barreaux
Eût versé quelque baume en mon âme flétrie;
De l’or peut-être à mes bourreaux…
Mais tout est précipice. Ils ont eu droit de vivre.
Vivez, amis; vivez contents.
En dépit de Bavus soyez lents à me suivre.
Peut-être en de plus heureux temps
J’ai moi-même, à l’aspect des pleurs de l’infortune,
Détourné mes regards distraits;
A mon tour, aujourd’hui; mon malheur importune:
Vivez, amis, vivez en pai

Guillaume Tell van Rossini in twee cd-opnamen. En een gemiste kans

Tell schiller

Voor de meeste mensen is Zwitserland een prachtig, maar een saai land. Alles is er perfect geregeld en zelfs uit de uiers van de koeien komt meteen een echte mekchocolade. De banken en juweliers kunnen er gedijen en er gebeurt nooit wat, tenminste als ze niet over de hoogte van een minaret redetwisten.

Maar zelfs de Zwitsers hebben iets van een opstand meegemaakt en ook zij hebben hun nationale held en trots, al is het niet helemaal zeker of hij ooit heeft bestaan (neem van mij aan: niet).

Willem Tell, de Zwitserse nationale trots en vrijheidsstrijder, dankt zijn bekendheid voornamelijk aan het toneelstuk van Friedrich Schiller, die, zoals wij het niet anders van een romantische dichter verwachten, het niet zo nauw met de waarheid nam.

Tell Rossini

Nog bekender werd hij door een opera van Rossini. Alhoewel…. Echt bekend was de opera tot voor kort niet echt maar: wie kent de ouverture niet? Zelfs mijn kat kan het nafluiten.

CD’s

Tell Pappano

De opname die Antonio Pappano in 2011 maakte met het Orchestra e Coro dell’ Accademia Nazionale di Santa Cecilia Roma is verre van compleet. Jammer, zeker ook omdat de uitvoering echt goed is.

Gerald Finley is een zeer goede Tell (is er iets wat hij niet kan zingen?), maar toch mist hij iets in de rol. Voor mij althans. Ik kan het niet beschrijven, het is meer spitzengevoel, maar dat ‘iets’ krijg ik wel als ik naar Gabriel Baquier luister, op de oude EMI-opname uit 1973.

Tell Gardelli

De cast van die opname, onder leiding van de zeer bezielde Lamberto Gardelli, heeft nog meer ‘plussen’. De grootste is de Mathilde van Montserrat Caballé. Ik neem aan dat ik u niet hoef te vertellen hoe mooi en vloeiend haar noten zijn, hoe zij als het ware door de noten ‘golft’ en hoe fluisterzacht haar pianissimo is. Nee, daar kan de op zich goede Malin Byström (Pappano) echt niet tegen op! Haar coloraturen zijn dan wel zuiver, maar daar is ook alles mee gezegd.

Een ander groot pluspunt is de Jemmy van Mady Masplé, de echte ‘oudgediende’ in het ‘kanarievak’. Zo ontzettend mooi! En Nicolai Gedda natuurlijk, een zanger die ooit door één van mijn collega’s ‘een kameleon onder de zangers’ werd genoemd (kent u een andere tenor die zo veel verschillende rollen met zo veel talent wist te zingen?). En bij dat alles kunt u nog de speelduur van bijna 238 minuten tegenover de gammele 208 minuten van Pappano optellen

Maar als u denkt dat ik Pappano afwijs, dan heeft u het mis! Orkestraal is hij beslist superieur aan Gardelli. Zijn koor klinkt mooier en subtieler en daar komt nog eens de klankkwaliteit bij. Het allergrootste pluspunt van de Pappano-opname is echter John Osborn, een tenor die de allerhoogste noten eruit gooit alsof het kinderspel is. Hij was het die de ZaterdagMatinee-uitvoering mede onvergetelijk maakte. De (concertante) opname is live gemaakt en dat verhoogt de sfeer, zeker met al die ‘bravo’s’.

ZaterdagMatinee 2009

Teel Johnny

John Osborn © Zemsky/Green Artists Management

Wat nooit op cd is uitgekomen (schande!) is de absoluut complete uitvoering in de onvolprezen NTR ZaterdagMatinee. Zonder coupures. Een zit van bijna vijf uur, maar wát voor onvergetelijke uren. Het publiek was uitzinnig en brak zowat het Concertgebouw af.

De kracht van de uitvoering zat hem erin dat werkelijk iedere rol briljant bezet was, tot aan de kleinste toe. Paolo Olmi dirigeerde een cast van meer dan fantastische zangers: Michele Pertusi, Marina Poplavskaya, Ilse Eerens en John Osborn. Het Groot Omroepkoor vervulde met verve zijn hoofdrol in de opera. Geen cd dus (even zachtjes vloeken), maar wel dierbare herinneringen.

Groot, groter, grootst. Antonio Pappano dirigeert de Grande messe des morts van Berlioz

Berlioz requiem cg

Indrukwekkend, ontzagwekkend, dramatisch. Het Grande messe des morts van Berlioz is dat allemaal. Groter dan groot, grootst. Overweldigend. Maar is het ook mooi? Ik heb er niets mee en als ik eerlijk mag zijn dan vind ik het werk gewoon bombastisch en megalomaan. Goed: er zijn momenten van verstilling en contemplatie, maar: te weinig, te schaars. Het ligt zonder meer aan mij, want veel van mijn collega’s beschouwen het werk als het beste requiem ooit gecomponeerd.

Berlioz componeerde zijn Dodenmis op verzoek van een Franse minister voor de herdenking van de soldaten die tijdens de Juli-revolutie van het jaar 1830 waren gesneuveld. Iets wat zonder meer een grote eer was voor de toen 33-jarige componist

Ik heb het werk, dat door veel mensen als Berlioz’ opus magnum wordt beschouwd nog nooit _live_ gehoord. Het staat ook niet al te vaak op het repertoire want het is geen sinecuur om de vereiste – ik citeer – “50 violen, 20 altviolen, 20 cello’s, 18 contrabassen, en een grote batterij hout- en koperblazers (met onder meer 12 hoorns en 8 fagotten. Daarnaast veel slagwerk (waaronder 10 spelers voor vier pauken) én vier extra koperensembles”. Tel nog 220 zangers er bij … Ik zei het al: megalomaan.

Dat was ook mijn voornaamste indruk na de – eerlijk is eerlijk – fantastische uitvoering door het Koninklijk Concertgebouworkest, twee top koren en een zoetgevooisde top tenor onder leiding van één van ’s werelds beste dirigenten, Antonio Pappano. Ik werd er onder bedolven, onder de klankmassa, waar de samenhang voor mij moeilijk te doorgronden was.

Berlioz Sanctus

Niet, dat er geen momenten van bezinning in zitten. Zo werd ik zeer gegrepen door de het ‘Sanctus’, een van de weinig tere momenten die Berlioz in zijn werk heeft ingelast. En waarin de tenor evenzeer teer werd begeleid door zachte fluitklanken. Lang heeft het niet geduurd want al gauw kwamen de vrouwenstemmen en het ging weer donderen.

Berlioz Camarena

© Centre Stage Artist Management (CSAM)

De tenor van dienst was niemand minder dan de Mexicaanse startenor Javier Camarena. Iemand die ik alleen maar kende van de uitvoeringen van belcanto opera’s. Verrassend genoeg was hij hier uitstekend op zijn plaats, zijn waanzinnig mooi lyrisch geluid voelde als een balsem voor de door het lawaai aan flarden gescheurde ziel. Bij wijze van spreken dan. Verrassend genoeg wist hij ook nog eens boven het lawaai van het orkest en het koor uit te komen. Hulde!

Het Groot Omroepkoor en het Koor van de Accademia Nazionale di Santa Caecilia uit Rome waren een super de luxe mix. Het klonk alsof ze altijd al samen met elkaar hadden gezongen, zo homogeen en zo zuiver hadden ze geklonken. Petje af.

Berlioz Pappano-Musacchio-Ianniello-EMI-Classics

© Concertgebouw

Het moet gezegd: Antonio Pappano voelde zich in het werk als vis in het water. Het was duidelijk dat hij er feeling mee had en zo begeleidde hij het KCO naar ongekende hoogten. Ik vond het alleen best jammer dat de vier blaasbanda’s niet in de vier hoeken van de zaal stonden, zoals voorgeschreven. Wat voor mensen die op de balkon en op het podium zaten tot een raar balans had kunnen leiden. Gelukkig zat ik in de zaal.

De Grande messe des morts wordt zondagmiddag op Radio 4 uitgezonden.

Koninklijk Concertgebouworkest olv Antonio Pappano
Javier Camarena (tenor)
Groot Omroepkoor, Koor van de Accademia Nazionale di Santa Cecilia (instudering: Ciro Visco)

Gehoord op 3 mei 2019 in het Concertgebouw in Amsterdam

Verismo past Jonas Kaufmann als een handschoen

kaufmann-verismo

In 2010 heeft Jonas Kaufmann een cd met aria’s uit verschillende veristische opera’s opgenomen. Met als slagroom op de taart het slotduet uit Andrea Chenier, gezongen met ‘onze eigen’ Eva-Maria Westbroek. Het is één van zijn beste solo-albums geworden: verismo past de Duitse tenor als een handschoen.

De cd is, met maar 61 minuten, aan de korte kant. Op zich heb ik daar niets op tegen, zeker ook omdat de cd, naast de bekendere en minder bekende stof, ook een tweetal absolute rariteiten bevat. Denk alleen maar aan Ombra di Nube van Licinio Refice.

Kaufmann begint bijzonder sterk met een echte tranentrekker, ‘Giulietta, son io’ uit Giulietta e Romeo van Zandonai. De aria lijkt geschapen voor zijn prachtige stem. Hiermee kan hij laten zien waar hij over beschikt en dat is niet weinig. In sommige recensies worden hem zowat goddelijke kwaliteiten toegemeten, een omschrijving waar ik toch best een beetje huiverig voor ben, maar nu weet ik het niet zo zeker meer

Af en toe (Pagliacci, Mefistofele) doet hij mij aan Plácido Domingo denken. Op zich merkwaardig, want hun stemmen lijken in het geheel niet op elkaar. Maar misschien is het de combinatie van zuivere lyriek met power en zeggingskracht? Ook het acteren met de stem heeft hij gemeen met de ‘grootste aller tenoren’ (de term komt van BBC Magazine).

Hij neemt je mee in het verhaal, sleurt je er doorheen om je na afloop met tranen en verbijstering achter te laten. Een prestatie, die inderdaad alleen de grootsten van de grootsten kunnen leveren, zeker als je enkel aria’s en niet de complete opera zingt.

Wat ik ook zo ontzettend mooi aan hem vind is de warmte die hij uitstraalt, soms voelt het gewoon als een warme bad.

En dan het orkest! Onder leiding van Antonio Pappano, die het grote gebaar niet schuwt, dompelt het Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia uit Rome je in een weelde van klank en emoties,

Zijn er dan helemaal geen minpuntjes? O ja, zeker! Niet voor alle aria’s is Kaufmanns stem geschikt. Zo zet hij ‘Lamento di Frederico’ uit L’Arlesiana van Cilea veel te zwaar aan waardoor zijn hoge noten wat afgeknepen klinken.

Er is ook iets raars met het duet met Eva-Maria Westbroek. Ik kan mij natuurlijk vergissen, maar het klinkt alsof hun stemmen apart (en ook nog eens in aparte ruimtes) zijn opgenomen en dan aan elkaar geplakt.

Jonas Kaufmann over het zingen van verismo:

Het is best zware en zeer emotionele stof, verismo, en na 61 minuten ben je echt moe, van het luisteren alleen. Maar het geeft niet. Dit is OPERA. Op zijn best!


 

Verismo Arias
Zandonai, Giordano, Cilea, Leoncavallo, Mascagni, Boito, Ponchielli, Refice
Jonas Kaufmann (tenor), met medewerking van Eva-Maria Westbroek
Orchestra e coro dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia, Roma olv Antonio Pappano
Decca 4782258

Zie ook:
JONAS KAUFMANN zingt PUCCINI

 

DU BIST DIE WELT FÜR MICH. Jonas Kaufmann zingt operette.

CECILIA

IS VERISMO DOOD? Deel 1: Cavalleria Rusticana

IS VERISMO DOOD? deel 2

 

Puccini door Jonas Kaufmann: top!

 puccini

Van zijn Verdi ben ik meestal niet zo gecharmeerd, maar zijn Puccini staat als een huis. Sterker: ik ken waarlijk geen één hedendaagse jonge tenor die zich met Jonas Kaufmann in dit repertoire kan meten. Zeker als het om de zwaardere rollen gaat.

Rodolfo (La bohème) en zeker Rinuccio is is hij al lang ontgroeid. ‘Avete torto!’ (Gianni Schicchi) klinkt dan ook veel te volwassen, maar mooi is het zeker wel.

Des Grieux (Manon Lescaut) doet hij een beetje op de automatische piloot, de rol is hem dan ook zowat op de huid geschreven. Al kan ik niet ontkennen dat wat meer jeugdig elan, zeker in ‘Donna non vidi mai’ het nog extra zou kunnen oppeppen. Ik mis een beetje het fragiele, want laten we eerlijk zijn: des Grieux is in feite een “mietje”.

Kaufmanns Ramerrez/Johnson (La fanciulla del West) is van een zeldzame schoonheid. Mannelijk, heroïsch en desperaat. Je hoort het in zijn levensverhaal ‘Una parola sola’: het grijpt je naar de keel.

Nog meer tegenstrijdige emoties stopt de tenor in ‘Risparmiate lo scherno’. Hij zet zeer standvastig in, maar laat zijn zang vervolgens bijna smekend overgaan in de enige echte hit uit de opera: ‘Ch’ella mi creda’. Daarin doet hij me bijna mijn held Plácido Domingo vergeten. Op zich al een prestatie!

Het meest weet Kaufmann me te ontroeren in ‘Ei giunge! … Torna ai felici dì’ uit Le Villi. Het zou me niet verbazen als het de eerste keer is dat hij die aria zingt, zo fris en betoverend klinkt het. Zijn smachtende zang in “ed io non ho nel cor che tristezza e terror” lijkt rechtstreeks uit zijn ziel te komen. Net als in het hartroerend breekbaar gezongen ‘Orgia, chimera’ uit Edgar trouwens.

Hieronder de trailer van het album:

De Deluxe-uitgave van het album bevat een bonus-dvd met daarop ‘the making of’ en fragmenten uit volledige voorstellingen van Manon Lescaut (Londen) en La fanciulla del West (Wenen). Prachtig gezongen, dat wel, maar o zo lelijk om te zien! Je zou de regisseurs haast verdenken van antifeminisme, zo vreselijk zijn de beide heldinnen toegetakeld. Een vormloze tuinbroek en rode pruik doen Nina Stemme lijken op een overjarige hippie en de mooie Kristine Opolais ziet er in haar Manon-kostuum uit als een lelijke trol.

Naar aanleiding van deze cd hoop ik dat iemand Kaufmann overhaalt om de complete Edgar op te nemen. Maar dan graag wel op cd, voordat er weer een regisseur mee aan de haal gaat. En het liefste onder Antonio Pappano, want ook hij heeft Puccini ‘under his skin’…


Nessun dorma
The Puccini album
Jonas Kaufmann (tenor)
Orchestra e Coro del’Accademia Nazionale di Santa Cecilia olv Antonio Pappano
Sony 88875092482

Voor meer Kaufmann zie ook:

DU BIST DIE WELT FÜR MICH. Jonas Kaufmann zingt operette.DON CARLO van Peter Stein. Een mijlpaal
JONAS KAUFMANN in Amsterdam
Jonas Kaufmann zingt WAGNER & VERDI
DAS LIED VON DER ERDE door Jonas Kaufmann
JONAS KAUFMANN: verismo

Parsifal. Een selectieve mini discografie

parsifal-de-verzoeking

Arthur Hacker: The Temptation of Sir Percival

Ik denk niet dat ‘Parsifal’ de moeilijkste Wagner-opera is om te zingen, althans niet voor de tenor. Oké, het eeuwenlang durende duet tussen Kundry en de titelheld vereist enorme uithoudingsvermogen, maar vergelijk het maar met een Siegfried of een Tristan!

Het is wel een zware klus voor een regisseur, want hoe moet je omgaan met de symboliek waar het werk bijna onder bezwijkt? Ga je het helemaal tot op het bot “strippen” om alle sentimentaliteit uit de weg te gaan of ga je juist voor het tegenovergestelde en gooi je er nog een steentje bovenop?

DVD’S

Stephen Langridge

Print

Van de op de IC-afdeling van een ziekenhuis opgenomen Amfortas, die vastzit aan allerlei slangen en infusen kijk ik echt niet op. Een kale Kundry? Gaap. Al zo vaak gezien. Dat haar haar groeit naarmate de opera vordert? De wonderen zijn blijkbaar de wereld nog niet uit. Dat er vrouwen rondlopen, terwijl wij het met een zeer strikte “men only” sekte te maken hebben … ach.

Alles wat je in deze Parsifal, in 2013 opgenomen in Londen, te zien krijgt, heeft niets met het libretto te maken. Maar dat is onderhand niets nieuws meer.

Stephen Langridge ontdoet het verhaal van al zijn Christelijke symbolen en brengt het naar de gewone wereld van gewone stervelingen, zegt hij. Zelf heeft hij over “humaniseren”. Eén ding moet hij mij dan uitleggen: wat doet dan de in een lendendoek gestoken jongeling, die de plaats van de heilige graal heeft ingenomen?

Vernieuwend toneel? Best. Maar Parsifal? Nee. Het beeld uitzetten is in dit geval niet echt behulpzaam: geen van de zangers kan mij echt bekoren. Gerald Finley is een kei van een acteur maar geen Amfortas. Er ontbreekt iets in zijn manier van zingen, het klinkt alsof hij het zo mooi mogelijk wil laten klinken. Maar het is niet ondenkbaar dat de regie hem in de weg staat. Afijn: zonder beeld blijft van de rol helemaal niets meer over.

Willard White (Klingsor) mist het vileine en wie het onzalige idee heeft gehad om Angela Denoke als Kundry (en nog erger: als de “stem van boven”) te casten …..  Zelfs René Pape klinkt monochroom, alsof hij zijn rol mechanisch aan het afspelen is.

En Parsifal (Simon O’Neill)? Ach. Hij doet zijn best. Een prangende vraag: weet iemand eigenlijk waarom er tegenwoordig altijd zo ontzettend spastisch bewogen moet worden?

Maar het orkest van de ROH onder Antonio Pappano speelt niet minder dan goddelijk, toch wel een belangrijk pluspunt! (Opus Arte OA 1158)

Nikolas Lehnhoff

parsifal-lehnhoff

Lehnhoff, een regisseur die ik zeer bewonder en die ik tot één van de beste hedendaagse Wagner-regisseurs reken, heeft het verhaal omgekeerd. In zijn visie strijden de Graal Ridders niet tegen de destructieve krachten, nee, zijzelf zijn de destructieve kracht.

Ooit met de beste intenties opgericht om mensen nader tot elkaar te brengen, zijn ze in de loop der tijd al hun menselijkheid kwijt geraakt, een soort sekte aldus, verstard en verroest in hun oude gewoontes. Het kan ook niet anders dan dat ze gedoemd zijn om samen met Amfortas (uit) te sterven; en willen ze overleven dan moeten ze samen met Parsifal, en met Kundry, de tunnel door, een nieuwe toekomst tegemoet. Het is een open einde, anders dan Wagner had gewild, maar zeer logisch en verklaarbaar, en als zodanig meer dan acceptabel.

De cast is voortreffelijk. Christopher Ventris is een zeer overtuigende Parsifal. Waltraud Meier is een Kundry uit duizenden en Thomas Hampson ontroert als een gekwelde Amfortas. Schitterend ook Matti Salminen (Gurnemanz) en Tom Fox (Klingsor).

De kostuums zijn prachtig en de choreografie (de dansende bloemenmeisjes en de verleidingscéne in het bijzonder) zeer fraai. Het zeer sensueel spelende Deutsches Symphonie-Orchester Berlin staat onder leiding van Kent Nagano. Deze schitterende productie was oorspronkelijk voor het ENO in Londen gemaakt, waarna zij in San Francisco en Chicago te zien was. Uit Chicago werd zij vervolgens naar Baden Baden gehaald, waar het in 2005 werd verfilmd (Opus Arte OA 0915 D)


CD’S

Jaap van Zweden

parsifal-van-zweden
Opera’s van Wagner, door Jaap van Zweden op de ZaterdagMatinee gedirigeerd, het is inmiddels een begrip geworden. Na de met jubel ontvangen opvoeringen van Lohengrin en Die Meistersinger von Nürnberg, stond het bij voorbaat vast dat ook Parsifal een feest ging worden.

Wij werden niet teleurgesteld, want wat die middag, op 11 december 2010  in het Amsterdams Concertgebouw gebeurde was niet minder dan een belevenis. Gelukkig werd de opera toen live opgenomen en is het op de markt uitgebracht (Challenge Classics CC72519). Het fraai vormgegeven, compacte doosje bevat naast 4 sacd’s een dvd met beelden van de hoogtepunten van de opera en een uitgebreid boekje met toelichtingen, synopsis en libretto.

Het is wellicht niet de beste Parsifal ooit: van Zweden begint naar mijn mening iets te voorzichtig en te nuchter, maar gaandeweg gebeurt het  ..  Klaus Florian Vogt is een lichte Parsifal, precies zoals ik mij een onnozele jongeman kan voorstellen en Katarina Dalayman een meer dan overtuigende, verleidelijke Kundry. Falk Struckman’s Amfortas klinkt zeer gekweld, maar de erepalm gaat naar de Gurnemanz van Robert Holl.

https://open.spotify.com/album/7srhSMWclQuK2bz5XgbwgC?si=o_IkBakNSbm1l97K5mjJRA

Marek Janowski

parsifal-janowski

Janowski is een zeer ervaren Wagner dirigent. Zijn Ring, die hij in de jaren tachtig voor RCA heeft opgenomen staat als een huis. In 2010 is hij met het Rundfunk-Sinfonieorchester Berlin aan een cyclus van 10 Wagner-opera’s begonnen, die allemaal door de Nederlandse label PentaTone Classics live worden vastgelegd.

De in april 2011 opgenomen Parsifal (PTC 5185 401 ) vind ik, zij het met een paar kanttekeningen, heel erg mooi. Elke Wilm Schulte (Klingsor) klinkt lekker gemeen en de werkelijk fantastische Franz Josef Selig zingt een zeer imponerende, maar bij vlagen ook  ontroerende Gurnemanz.

Michelle deYoung (Kundry) is een kwestie van smaak. Persoonlijk hoor ik in die rol liever een voller geluid met een betere hoogte, minder borsttonen en iets minder vibrato, maar ze weet mij toch te overtuigen. Zo ook de gekwelde Amfortas van de toen nog zeer jonge Russische bariton, Evgeni Nikitin.

Ik moet toegeven dat ik een beetje moeite heb met de vertolker van de titelrol, Christian Elsner. Hij doet mij een beetje denken aan de Wagner-tenoren van vroeger, één van de redenen waarom ik zo laat aan Wagner toekwam. Ik vind zijn stem scherp, bovendien heeft hij de neiging tot schreeuwen en dat vind ik niet mooi.

Ik heb geen SACD, maar zelfs via een gewone cd speler komt het geluid werkelijk grandioos je kamer in. Alsof je er door omringd bent, zeer natuurlijk en met een prachtige dynamiek.


Christian Tieleman

thielemann_wagner_parsifal

Van Christian Thielemann zegt men dat hij een waardige opvolger is van Furtwängler, en daar zit wat in. Zijn voorliefde voor de grote Duitse componisten steekt hij niet onder stoelen en banken, en zijn interpretaties daarvan worden dan ook zeer terecht geroemd.

Ook zijn grilligheid en eigengereidheid heeft hij met zijn illustere voorganger gemeen, zijn interpretaties zijn dan ook vaak omstreden. Ik mag dat wel, want daardoor dwingt hij zijn luisteraar tot een aandachtig luisteren. Het meest bevallen me zijn Wagner interpretaties, vaak uitbundig en breed uitgesponnen.

Op dat punt stelt hij me in de tien jaar geleden live in Wenen opgenomen Parsifal (DG 4776006) opnieuw niet teleur. Hij legt de nadruk niet zozeer op de mystiek, als wel op het menselijke aspect van het werk en het werkelijk briljant spelende orkest volgt hem op de voet.

Het was Domingo’s laatste Parsifal, die rol had hij (terecht) laten vallen, en al is hij hoorbaar niet zo piep meer, nog steeds weet hij volkomen te overtuigen. Wat ook eigenlijk voor Waltraud Meiers Kundry geldt.

Franz-Josef Selig is een fantastische Gurnemanz, zijn warme bas met een prachtig legato lijkt geschapen voor de lange monologen, en Falk Struckmann zet een pracht van een Amfortas neer .


DOCUMENTAIRE

Tony Palmer

In 1998 heeft Tony Palmer een fascinerende film gemaakt, getiteld Parsifal – The Search for the Grail (Arthaus 100610). Domingo is er de gastheer en vertelt niet alleen over het werk, maar ook over de geschiedenis van de heilige graal. Het is een zeer boeiende en leuke zoektocht, geïllustreerd door onder meer fragmenten uit Indiana Jones en Monty Python. En uit de opvoering van de opera in het Mariinski, met naast Domingo Violeta Urmana als Kundry en Matti Salminen als Gurnemanz. Gergiev dirigeert.

Wagner and Stephen Fry

wagner-fry

Een klein zijsprongetje. Een beetje film- en toneelliefhebber kent natuurlijk Stephen Fry, een van de grootste Engelse acteurs van de laatste decennia. Fry is echter meer. Door zeer openhartig over zijn homoseksualiteit en zijn psychische problemen (hij lijdt aan een manisch-depressieve stoornis, waar hij een film over heeft gemaakt, The Secret Life of the Manic Depressive) te praten, heeft hij zich buitengewoon kwetsbaar opgesteld.

Hij is ook een enorme Wagner fan, iets wat hem in zijn “bipolariteit” heeft versterkt: Fry is Joods en de meerderheid van zijn familie is in de Holocaust vermoord. Daar heeft hij ook een film over gemaakt, Wagner & Me (1102DC).

De documentaire heeft op diverse festivals prijzen gewonnen. Zeer terecht, want het resultaat is niet alleen enorm boeiend vanwege de tweespalt, of noem het een spagaat, waarin een Joodse Wagner liefhebber zich bevindt, maar geeft ons ook beelden die een gewone “sterveling” nooit te zien krijgt. Want: mocht het je ooit lukken om kaartjes voor Bayreuth te krijgen – je geraakt nooit achter het toneel.

Trailer:

JOYCE & TONY

 joyce_and_tony_live_album_cover

Joyce & Tony, de live in Wigmore Hall opgenomen cd van Joyce DiDonato en Antonio Pappano, is wereldwijd een grote hit. Ik ben er echter niet zo blij mee.

Ik ben sinds jaren één van de grootste fans van Joyce DiDonato. Toen ik haar voor het eerst hoorde, werd ik simpelweg verliefd. Op haar stem, op haar uitstraling, op haar magnifieke présence en op de werkelijk formidabele manier waarop ze haar rollen van inhoud weet te voorzien. DiDonato stal mijn hart en elke nieuwe opname van haar hand was voor mij een feest.

Nu ben ik echter enigszins teleurgesteld. Ik begrijp dat DiDonato eens iets anders wil en dat ze als ‘Yankee diva’ (zoals haar bijnaam luidt) ook het musicalgenre ‘under her skin’ denkt te hebben, maar net als veel andere klassiek geschoolde collega’s vóór haar gaat ze op dat punt de mist in. Musicals zingen is immers iets anders dan kunstmatig je stem klein houden, waardoor het zingen in een soort croonen verandert.

‘Amor’ van William Bolcom gaat de mezzosopraan nog goed af, maar dat is ook geen echt musicalnummer. Helaas is ‘My funny valentine’ van Jerome Kern gewoon knudde. En over ‘Over the rainbow’ van Harold Arlen wil ik het niet eens hebben.

Gelukkig bestaat de box uit twee cd’s en op de eerste staan echte pareltjes, DiDonato meer dan waardig. In Arianna a Naxos van Haydn, gezongen met dat gevoel voor drama dat haar zo typeert, laat DiDonato haar stem floreren, waardoor ik de hele wereld vergeet. En het prachtige I canti della sera van Francesco Santoliquido is voor mij een ware ontdekking.

Het is jammer dat Erato het recital niet op dvd heeft uitgebracht. Ik denk namelijk dat het genot om DiDonato samen met Antonio Pappano (wat speelt die man geweldig piano zeg!) in actie te zíen de opname behoorlijk had kunnen opwaarderen.

Hieronder de trailer van de cd:


Joyce & Tony
Haydn, Santoliquido, de Curtis, Kern, Bolcom e.a.
Joyce DiDonato (mezzosopraan), Antonio Pappano (piano)
Erato 0825646107896

DON CARLO van Peter Stein. Een mijlpaal

don-carlo-salzburg

We leven in een merkwaardige tijd, ook wat opera betreft. De zwaarste opera’s van Wagner worden wereldwijd uitgevoerd, waarbij men blijkbaar geen moeite heeft met het vinden van geschikte Siegfrieds en Brünnhildes.

Ook de ene na de andere vergeten barokopera wordt afgestoft en perfect bezet met (onder andere) virtuoze countertenoren, een stemsoort waar men vijftig jaar geleden nog amper weet van had. En Rossini? Doen we even. Want tenoren die over de meest perfecte coloraturen en voluit gezongen hemelshoge noten beschikken, lijken tegenwoordig aan de bomen te groeien

Moeilijker wordt het opeens als je een opera van Verdi écht goed wilt bezetten. Wat is er gebeurd met de ‘voce Verdiane’? Wanneer heeft u voor het laatst een echte Verdi-bariton gehoord? Soms denk ik dat het met de tijdgeest te maken heeft. Of de mode…

Met dit gegeven in je achterhoofd valt de “all stars” uitvoering van Don Carlo (Salzburg august 2013) dan nog wel mee, al kunnen de fraaie kostuums en de werkelijk fenomenale regie niet verhullen dat er hier iets wezenlijks ontbreekt. De op zich schitterende stemmen klinken mooi, maar niet echt idiomatisch waardoor hun karakters niet helemaal uit de verf komen.

Carlo is een killer van een rol. Het is een typische rol voor een echte lyrico spinto. Met de nadruk op lyrico, maar dan wel met een power van een heldentenor. Ettelijke tenoren hebben zich er aan vertild, wat hen uiteindelijk hun stem kostte. Denk aan José Carreras of Rolando Villazón. Geen wonder dat zo weinig tenoren zich eraan wagen!

Ik ben niet kapot van de Carlo van Jonas Kaufmann. Hij speelt hem voortreffelijk, dat wel, maar hij kan mij Luis Lima (kent iemand hem nog?) in de rol niet doen vergeten. Zijn stem vind ik te aanwezig, bij vlagen zelfs te hard. Bij Kaufmann groeit Carlo tot heroïsche dimensies, maar Carlo is geen echte held, hij is een mietje, zonder eigen smoel en zonder ruggengraat.

Anja Harteros is voor mij geen Elisabetta. Zij zingt prachtig, dat wel, maar zij weet mij nergens te ontroeren. Ik vind het soms echt “gemaakt”, kunstmatig bijna…

Met Thomas Hampson als Posa ben ik gauw klaar: laagte heeft hij niet en zijn hoogte is geknepen. Zijn zingen heeft bij vlagen iets van een sprechgesang. Het is triest, maar waar: zijn hoogtijdagen zijn voorbij. Zelfs in zijn acteren kan hij mij maar matig overtuigen; voor de rol van Rodrigo is hij te ijdel.

Ook van de Eboli van Ekaterina Sementchuk kan ik niet echt warm worden. En alweer: de stem is er, zij zingt zonder meer goed, maar nergens lukt het haar om een diep in haar ziel gekwetste prinses te worden. Nergens kan ik de ‘gewonde tijger’ ontwaren. Het kolkt niet.

De oudgediende Matti Salminen daarentegen weet nog steeds iets van zijn Filippo te maken. Zijn stem is inmiddels versleten, maar is nog steeds roldekkend en zo is zijn portrettering. Zijn “Ella giammai m’amo!” is zeer ontroerend en zijn confrontatie met Il Grande Inquisitore (goede Eric Halfvarson) behoorlijk aangrijpend.

Maar de productie! De productie is in één woord PRACHTIG! Hiermee heeft Peter Stein een mijlpaal in de opera annalen bereikt. In mijn ogen heeft hij nu al een legende geschapen (mag je iets legendarisch noemen wat nog warm van de bakker is?).

Het decor is spaarzaam, waardoor de nadruk voornamelijk op de personages komt te liggen. De zangers krijgen alle ruimte om hun emoties te tonen.

De kostuums zijn oogverblindend mooi. We zijn daadwerkelijk aan het hof in het Spanje van de zestiende eeuw, maar voor het zo ver komt dwalen wij eerst een half uur door de bossen van Fontainebleau.

De tuinscène in de derde akte heeft iets magisch. Met de maan hoog op de hemel, de gemaskerde feestvierders en de fascinerende kleuren die het toneel domineren waan je je in een sprookjeswereld. De daarop volgende auto-da-fé is precies wat het zijn moet: gruwelijk, verwarrend, bang makend.

Voor een ieder die Don Carlo niet eerder heeft gezien en niet weet waar de opera over gaat, maar ook voor iedereen die het regietheater moe is of gewoon van mooi en goed theater houdt: grijp je kans. Na de legendarische Visconti is dit voor mij de mooiste Don Carlo ooit, zeker wat de productie betreft.

Hieronder een clip waarin Jonas Kaufmann de Salzburger productie van Don Carlo en de rol van de opera’s van Verdi in zijn leven bespreekt:

Giuseppe Verdi
Don Carlo
Jonas Kaufmann, Anja Harteros, Thomas Hampson, Ekaterina Semenchuk, Matti Salminen, Eric Halfvarson
Konzertvereinigung Wiener Staatsopernchor, Wiener Philharmoniker olv  Antonio Pappano
Regie: Peter Stein
Sony 88843005769