Ger Leppers

JEVGENI ONEGIN IN DE MUNT

Tekst: Ger Leppers

Voor veel operaliefhebbers is de opname die in 1955 onder leiding van dirigent Boris Khaikin van Tsjaikovski’s Jevgeni Onegin werd gemaakt nog steeds onovertroffen. Het koor en orkest waren die van het Bolsjoi-theater, en de twee hoofdrollen werden gezongen door niemand minder dan Galina Visjnevskaja en Eugen Belov.

Lmeshev als Lnesky.
Mooier bestaat niet

Ik heb iets dergelijks met de regie die Michael Geliot in het midden van de jaren zeventig van deze opera op de planken bracht bij de toenmalige Nederlandse Operastichting. Het was een prachtige, zorgvuldig gedetailleerde enscenering in een voornamelijk zwart-wit decor, een van de meest liefdevolle en precieze die ik in mijn leven mocht zien – en het is ook een regie die mij bij het waarderen van andere producties van deze opera juist daarom altijd in de weg is blijven staan. Hoewel de twee grote balscènes uitbundig waren zoals het hoort, was men toch vooral getuige van een intiem drama tussen twee betrekkelijk jonge mensen die onhandig met hun gevoelens omgingen. Van de reprise in november 1982 herinner ik me dat Linda Esther Gray en Benjamin Luxon, die de hoofdrollen voor hun rekening namen, onder het slotapplaus beiden in tranen waren, nog volledig in de ban van hun rollen en de tragische ontknoping.

Maar bij de laatste herneming van de voorstelling, in het toen pas voltooide Muziektheater, was opeens veel van de betovering verdwenen: het toneel was te groot voor de intimistische opzet, een belangrijk deel van het publiek zat te ver weg, de afstanden die de zangers moesten afleggen op dit veel grotere toneel deden afbreuk aan de intimiteit van het geheel, waardoor de voorstelling, waarin alle elementen ragfijn op elkaar waren afgestemd, als het ware uit elkaar viel. De eerdere voorstellingen in de Stadsschouwburg reken ik echter nog steeds tot de beste, overtuigendste en meeslependste die ik in mijn leven heb gezien.

Sedertdien behoort Jevgeni Onegin dan ook tot mijn vijf of zes favoriete opera’s, en laat ik maar zelden een gelegenheid voorbijgaan om een voorstelling ervan bij te wonen. Verschillende van die producties waren ronduit beroerd, en daar zal ik hier dan ook verder maar stilzwijgend aan voorbijgaan. Wel bleef de rijke, genereuze muziek van Tsjaikovski altijd recht overeind.

De nieuwe regie die Laurent Pelly dezer dagen in De Munt presenteert zou ik net onder het niveau van die van Michael Geliot willen plaatsen. Ook bij Pelly gelukkig geen malle fratsen zoals personages die in een astronautenkostuum een negentiende-eeuws Russisch landhuis binnenlopen, hij vertelt het verhaal voor wat het is.

Pelly heeft zich gewetensvol gehouden aan het realisme dat de kracht van Jevgeni Onegin uitmaakt. Want in deze opera wordt er voor de handeling geen beroep gedaan op goden, geestverschijningen, olifanten, draken, toverdranken, complotten, oorlogen, revoluties, toverkunsten met Tarnhelmen of andere uitheemse parafernalia waarmee in de loop der eeuwen menig operacomponist zijn publiek probeerde te epateren. Met name Tsjaikovski’s tijdgenoot Wagner sprong er vaak kwistig mee om.

Jevgeni Onegin is een verhaal over mensen zoals u en ik, die de domme vergissingen maken die wij zelf zouden kunnen begaan in een moment van blinde verliefdheid of jeugdige onbesuisdheid. Er sneuvelt weliswaar iemand in een duel, maar duels waren in het toenmalige Rusland verre van ongewoon. Twee van de belangrijkste schrijvers van het land, Poesjkin, de auteur van de roman in verzen waar Tsjaikovski deze opera op baseerde, en Lermontov, de schrijver van de sublieme roman ‘Een held van onze tijd’, stierven op nog jonge leeftijd op die manier – zoals in onze tijd een beetje drillrapper ook regelmatig de kogels tussen zijn ribben moet laten wegpeuteren, ben ik geneigd te zeggen.

De opera Jevgeni Onegin ontleent zijn betovering aan zijn soberheid en aan die herkenbaarheid, en natuurlijk vooral aan de wonderbaarlijk mooie muziek zonder één zwak moment, afwisselend beschroomd en hartstochtelijk, waarvan Tsjaikovski het verhaal heeft voorzien.

Pelly heeft zich gewetensvol aan dat realisme gehouden. Een echt decor is er in deze voorstelling niet, er zijn een paar grote zetstukken en er staan nu en dan wat stoelen op een draaitoneel, op het achterdoek worden wolken geprojecteerd en de balzaal wordt met een paar kroonluchters aangeduid. Efficiënt en toereikend. Alle aandacht van het publiek ging uit naar de personages, en de personenregie is bij Pelly altijd in goede handen.

Jevgeni Onegin bevat twee van de allermooiste momenten uit de hele operaliteratuur. Het zijn scènes die bij uitstek laten zien wat opera vermag, en hoe een opera rijker kan zijn dan een toneelstuk. In het eerste bedrijf is dat de grote scène van Tatjana, waarin zij een nacht lang schrijft aan de brief waarin zij Onegin haar liefde verklaart. Het is een lange aria, van een goede tien minuten, en dankzij de intensiteit van de muziek kost het de toeschouwer geen enkele moeite om aan te nemen dat wat hij zojuist zag inderdaad van de late avond tot het ochtendkrieken duurde.

Sally Matthews zong en speelde met overgave, en maakte haar grote soloscène inderdaad tot een hoogtepunt van de avond. Het was een van de spaarzame momenten waarin er een decorstuk op het toneel stond: een kamermuur in de vorm van een boek, waarmee de regisseur op een voor hem kenmerkende, sobere manier aangaf dat Tatjana’s opvattingen over de liefde voornamelijk afkomstig waren uit de romans die zij zo overvloedig consumeerde. Wie het werk van Pelly volgt, zal er wellicht ook een verwijzing in hebben gezien naar zijn eerdere wondermooie regie van Massenets Don Quichotte, eveneens in De Munt.

Het andere onvergetelijk moment van iedere productie van deze opera is duelleerscène, waarin twee gewezen vrienden tegenover elkaar staan, ten prooi aan snel wisselende gemoedshelden. Tegenstrijdige gevoelens die misschien enkel een toneelschrijver van het formaat van een Tsjechov in woorden zou kunnen vatten, worden hier door Tsjaikovski met grote vanzelfsprekendheid in muziek uitgedrukt. Stephane Degout als Onegin en Bogdan Volkov in rol van Lenski maakten er het vanzelfsprekende tweede hoogtepunt van de avond van.

Minpuntje van de avond was dat de muziek onder leiding van de huisdirigent Alain Altinoglu vaak wat nuchter klonk en de gloed en onmatigheid van het Slavische temperament moest ontberen. De zangerscast was zeer homogeen, maar zonder dat een van de leden eruit sprong. Het ontbrak zo nu en dan wat aan lyrische overgave en pathos, maar dat was wel in overeenstemming met de vrij zakelijke regie van Laurent Pelly.

Stephane Degout slaagde er wel in om het narcisme en sadisme van het titelpersonage overtuigend  neer te zetten, maar minder de verveling waaruit het voortkwam. Sally Matthews acteerde en zong een prachtige, maar niet onvergetelijke Tatjana. 

Met:

Bernadette Grabias, Sally Matthews, Lilly Jørstad, Christina Melis, Stéphane Degout, Bogdan Volkov, Nicolas Courjal, Kris Belligh, Kamil Ben Hsaïn Lachiri, Cristophe Mortagne, Jérôme Jacob Paquey en Carlos Martinez

Regie en kostuums: Laurent Pelly
Decor: Massimo Troncanetti
Belichting: Marco Giusti
Choreografie: Lionel Hoche

Koor en orkest van De Munt
Koorleider: Jan Schweiger
Muzikale leiding: Alain Altinogu

Gezien op 2 februari 2023 in De Munt (Brussel)

Foto’s: © Karl Foster

Trailer:

Alain Altinoglu en Laurent Pelly over de productie:

Tegelijkertijd met de voorstellingenreeks in De Munt verscheen bij de Gentse uitgeverij Owl Press een boek over Jevgeni Onegin van de hand van de befaamde Belgische musicoloog Francis Maes, getiteld ‘Een verhaal van net niet”.

‘ON PURGE BÉBÉ’  VAN PHILIPPE BOESMANS IN DE MUNT

Tekst: Ger Leppers

In een inmiddels allang onbetaalbaar geworden wijnjaar verhuisde ik voor mijn werk naar Brussel.  Ik verheugde mij toen enorm op de mogelijkheid om een abonnement te nemen op de voorstellingen van De Munt, de nationale Belgische opera. Destijds bracht de onvolprezen intendant Gerard Mortier er de meest schitterende voorstellingen op de planken.  In een paar jaar tijds had hij van De Munt de Rolls Royce onder de operahuizen gemaakt.

Ik wist echter niet dat mij nóg een mooi cadeau wachtte: de gelegenheid om bijna alle wereldpremières bij te wonen van de negen opera’s van Philippe Boesmans, die tot 2006 de huiscomponist was en dit jaar overleed.

Deze maand ging postuum de laatste uit die reeks in première, een werkje van vijf kwartier, gebaseerd op een klucht van Frankrijks beroemdste schrijver van vaudevilles, Georgs Feydeau (1862-1921). Een verrassende keuze. Veel komische opera’s worden er de laatste tientallen jaren niet meer gecomponeerd, en als het al gebeurt dan zijn ze doorgaans gebaseerd op literaire meesterweken (Shakespeare, Kleist, Gogol). Feydeau echter geldt als een vervaardiger van naadloos in elkaar zittende, zich in een razend tempo ontrollende boulevardkomedies – een genre dat bij ons niet erg serieus genomen wordt.

Portrait of Georges Feydeau by Carolus-Duran, circa 1900. (source: Libre Théâtre)

Maar in de Franstalige wereld staat Feydeau in veel hoger aanzien dan in onze soms zo lage landen bij de zee. Zijn stukken maken tegenwoordig deel uit van het repertoire van de eerbiedwaardige Comédie française, en onlangs verscheen een keuze uit zijn werk in de Bibliothèque de la Pléiade, de in leer gebonden erehemel van de literatuur in Frankrijk, waarin onder meer ook verzamelde werken zijn verschenen van Balzac, Shakespeare, Montesquieu en vele anderen. Als mijn vrouw en ik in Parijs zijn, wordt er ook nu nog altijd wel ergens een stuk van Feydeau gespeeld.

Maar Boesmans koos, verrassend genoeg, het waarschijnlijk meest platvloerse stuk dat Feydeau ooit schreef: On purge bébé! Het is een stuk over een jongetje van 7 jaar, Toto, (spreekrol) dat weigert naar het toilet te gaan om de grote boodschap te doen. Zijn vader Bastien Follavoine, een fabrikant van porseleinen nachtpotten, kan zich daar niet druk over maken, hij heeft wel iets anders aan zijn hoofd: straks krijgt hij bezoek van meneer Chouilloux, die hem een grote order voor het leger kan bezorgen. Aan Chouillouw wil Follavoine zijn onbreekbare po’s demonstreren.

Toto’s moeder maakt zich wèl bezorgd over de constipatie van haar zoon, en dat leidt tot mooie echtelijke twisten (altijd een specialiteit van Feydeau). Om de rest van het stuk kort samen te vatten: de nachtpotten blijken niet onbreekbaar, meneer Chouilloux blijkt aan incontinentie te lijden en door zijn vrouw bedrogen te worden, en aan het slot drinkt iedereen, per ongeluk of met opzet, van een purgeermiddel en spoedt zich naar het kleinste kamertje.

Wat zagen Boesmans en zijn librettist in On purge bébe!? Meer dan oppervlakkige lol. Want de wereld van Feydeau doet, onder het mom van ongecompliceerde humor, in zwartheid niet onder voor dat van een Samuel Beckett. Sterker: in een stuk als ‘En attendant Godot’ de beide hoofdrollen nog  kracht putten uit de hoop op de verschijning van Godot, en Becketts personages elders nog kracht putten uit herinneringen aan betere tijden. Niets daarvan bij Feydeau. Zijn personages hebben geen enkele diepgang en leven louter in het hier en nu, ze zijn wars van metafysische bekommernissen en lopen enkel hun verlangens en impulsen van het moment na. Hun universum en hun geest zijn leeg en uitzichtloos. En is dat niet eigenlijk heel modern? Een tweede reden voor de keuze van Boesmans voor Feydeau is dat diens stukken steevast zijn opgebouwd als een groot crescendo, waarin steeds meer personages in een steeds grotere verwarring verkeren.

Het eerste huzarenstukje dat Boesmans en zijn librettist hebben volbracht is het reduceren van de tekst tot een derde. Dat is bij een schrijver als Feydeau geen geringe opgave, want de auteur was een groot vakman, en alles luistert bij hem heel nauw. Er zijn wat secundaire personages gesneuveld en de voor Feydeau zo kenmerkende misogynie is afgezwakt. Dat maakt het werk misschien aanvaardbaarder voor een eigentijds publiek, maar het berooft het stuk naar mijn gevoel ook van een deel van het kenmerkende enerverende gif waarmee Feydeau zo kwistig is.

Uiteraard viel er muzikaal heel veel te genieten. Boesmans’ orkestpartij steekt als vanouds vol vondsten en subtiliteiten, de tekst is dankzij de spaarzame orkestratie perfect te volgen, en Feydeau’s razendsnelle pingpongdialogen komen ook in opera-vorm volledig tot hun recht. De klassieke muziek steekt vanouds vol natuur- en andere geluiden die door het orkest worden geïmiteerd: vogels, onweer, een slee die een helling afrijdt. Maat Boesmans is ongetwijfeld de eerste componist die op magistrale wijze het geluid van een brekende po heeft weten te orkestreren.

De Munt had alles uit de kast gehaald om hun innig geliefde voormalige huiscomponist een waardige laatste première te geven. Van de zangers gaat wat mij betreft de erepalm naar Jodie Devos, die een perfect verstaanbare, kijflustige mevrouw Follavoine neerzette, een lust voor oog en oor. Ook de twee andere grote rollen, die van haar man Bastien en die van Chouilloux, waren uitstekend bezet. In de loop van de voorstelling raakten zij steeds beter op dreef, ook vocaal.

De regie wist een mooi, bijna vanzelfsprekend evenwicht te vinden tussen naturel en gechargeerd spel, en ook dat mag, bij een stuk als dit, best aan de balk. Eervolle vermeldingen verdienrn ook het geleidelijk uitdijende decor, dat onder de ogen van het publiek evolueert van een jongenskamer naar een theaterzaal, en de componist Benoît Mernier, een leerling van Boesmans, die de opera voltooide door de laatste  paar minuten muziek te schrijven;

Er zou, voorspelde het programmaboekje, heel veel te lachen zijn. Maar daarvoor bleek de nieuwe opera misschien toch te excentriek voor het gedistingeerde Brusselse premièrepubliek. Men liet de stroom van  fecaliën stoïcijns over zich heenkomen,  applaudisseerde gul maar niet overdadig, en barstte pas los in een ovatie toen het portret van Boesmans werd getoond. De bijval gold dus misschien meer het hele oeuvre van de componist dan ‘On purge bébé!’

En nu? Zal het werk van Boesmans voortleven? Deze vraag rees al tien dagen eerder bij mij, naar aanleiding van een opvoering in Aken van de opera ‘Alpenkönig und Menschenfeind’ van Leo Blech die ik bijwoonde. Blech is als dirigent bij kenners nog wel bekend maar als componist vergeten, mede als gevolg van het cultuurbeleid van de nazi’s. Maar het orkest van Aken heeft zijn werk onder het stof vandaan gehaald, en mijn gezelschap en ik waren zeer onder de indruk van het vakmanschap waarmee de opera was vervaardigd, en vooral van de opulente, zeer geraffineerde orkestratie.

Op de terugweg stelden we ons de vraag of het werk ook kans maakt op een duurzame herleving, en we kwamen tot de slotsom dat, ondanks al zijn kwaliteiten, het Blech daarvoor toch ontbreekt aan een onmiskenbare eigen stem, een onverwisselbare klank zoals Janacek die heeft, of Sibelius, of – voor sommigen misschien: horribile dictu! – voor mijn part een Katsjatoerian.

Boesmans heeft zeker een eigen signatuur, maar je moet er wel op gespitst zijn, het is niet iets wat zich onmiddellijk aan de luisteraar opdringt. Met name Reigen en Julie zullen vast nog wel een tijd op het repertoire blijven, het zijn prachtige opera’s. Maar of ook mijn kleinkinderen er nog van zullen kunnen genieten, daar durf ik me toch niet over uit te laten.

‘On purge bébé!’ opera in één bedrijf van Philippe Boesmans (wereldpremière), in De Munt tot en met 29 december
Muziek: Philippe Boesmans
Libretto:  Richard Brunel
Muzikale leiding: Bassem Akiki
Regie: Richard Brunel
Decor: Étienne Plus
Kostuums: Bruno de Lavenère
Belichting: Laurent Castaingt
Dramaturgie: Catherine Ailloud-Nicolas

Zangers:
Jean-Sébastien Bou
Jodie Devos
Denzil Delaere / Carlos Natale
Sophie Pondjiclis
Jérôme Varnier
Tibor Ockenfels

Spreekrol:
Martin da Silva  Magelhãe
Aurélio Gamboa dos Santos

Symfonieorkest van De Munt

Fotomateriaal: © Jean-Louis Fernandez

Meer Boesmans:

Herinneringen aan Philippe Boesmans

‘SCHOPPENVROUW’ VAN TSJAIKOVSKI IN DE MUNT

Tekst: Ger Leppers

Kort geleden viel ik, ’s avonds laat, al zappend langs Franse televisiezenders, midden in een uitvoering van de vijfde symfonie van Tsjaikovski door het Orchestre de Paris, geleid door Nathalie Stutzmann. Die vijfde symfonie behoort niet tot mijn favorieten. Ik beken het hier met enige schroom, maar ik ben dit bij velen geliefde werk al vele jaren beu geluisterd, zoals men hier in Vlaanderen zegt.

Maar het vooruitzicht dat ik de dirigente binnenkort in de opera van Brussel aan het werk zou zien, maakte dat ik desondanks besloot te blijven kijken. Dat heb ik niet betreurd, gaandeweg raakte ik steeds meer geboeid. Tsjaikovski’s voorlaatste symfonie klonk ongekend fris en licht, vol vaart en met verrassende accenten. De pompeuze fanfares in de finale, die mij doorgaans de griebels over de grabbels doen lopen, kregen onder Stutzmanns leideing een verrassend licht en dansant karakter.

Dat was dus alvast één reden om uit te zien naar de Muntproductie van Schoppenvrouw. De productie had al enkele jaren geleden in première moeten gaan, maar was door de coronapandemie tot een lang oponthoud in de pijplijn veroordeeld.

Om mij onbekende redenen heeft de nationale opera van België  aan het begin van dit seizoen een bescheiden Tsjaikovski-offensief gepland: ‘Schoppenvrouw’ en ‘Jevgeni Onegin’ worden in Brussel kort na elkaar op het toneel gebracht, slechts van elkaar gescheiden door ‘Der Rosenkavalier’. Waarom nu juist gekozen is voor de twee bekendste opera’s van de Rus, en niet voor toch tenminste één wat minder vertrouwd werk (‘Mazeppa’ bjjvoorbeeld, of nog liever ‘De Betoverende’ of ‘De Maagd van Orléans’, die beide in de afgelopen kwart eeuw in het door mij bestreken, toch vrij ruime geografisch gebied respectievelijk alleen een keer in de Vlaamse Opera en in de Opéra du Rhin in Straatsburg op het toneel zijn gebracht), dat is voor u een vraag en voor mij ook.

Dat – kleine, persoonlijke en niet op de voorstelling als zodanig betrekking hebbende – bezwaar neemt niet weg dat er zeer veel te genieten viel op de dernière van de voorstellingsreeks, op 29 september.

De ervaring die Nathalie Stutzmann heeft opgedaan in haar lange en glorieuze zangcarrière kwam haar als operadirigente hoorbaar goed te stade. Over de muziek van Tsjaikovski merkte zij in het programmaboekje op: ‘De compositiestijl van ‘Schoppenvrouw’ is ook qua ritme rijkelijk gevarieerd. Hoewel ze uiterst complex zijn en grote concentratie vereisen, bepalen de ritmes ook de magie van deze partituur: de veelvuldige afwisseling tussen binaire en ternaire ritmes wekt de indruk dat het orkest een soort levend wezen is dat ademt en de personages tot handelen aanzet. Dit fenomeen stuwt het verhaal voort, en tegelijkertijd brengt het ons uit balans. Door deze schriftuur fungeert het orkest vaak als gids en moeten de zangers, die soms veel tekst te zingen hebben, ritmisch heel precies zijn en scherp inzetten – we zijn hier ver verwijderd van het belcanto.”

De dirigente maakte deze woorden volledig waar, en het Munt-orkest had zij met haar mooie, heldere en genereuze slag duidelijk geheel op haar hand. Met name in de partijen van de houtblazers werden voortdurend prachtige details belicht die elders doorgaans stiefmoederlijker plegen te worden behandeld. De luidste bijval van de avond ging dan ook uit naar Stutzmann. Het was voor haar als dirigente een felgesmaakt Muntdebuut, zoals dat bij onze zuiderburen heet.

Omdat er nu eenmaal een taboe lijkt te rusten op ensceneringen die gesitueerd zijn in de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, had de Hongaarse regisseur David Marton zijn keuze laten vallen op de jaren van glasnost en perestrojka, een zeer ongewisse en daarom naar zijn mening bij het verhaal van ‘Schoppenvrouw’ passende tijd. Ik heb zelf meegemaakt dat je in die dagen voor vijftien dollar een pond kaviaar kon kopen, en hoe in de eetzalen van de internationale hotels van Moskou, Irkoetsk en Khabarovsk officieren van het leger hun uniformen tegen harde valuta te koop aanboden aan Westerse toeristen.

De kans om er – zoals in ‘Schoppenvrouw’ gebeurt – een groep mensen  ‘Leve de tsarina!’ te horen roepen of om een steenrijke gravin tegen het lijf te lopen die Madame de Pompadour nog persoonlijk heeft gekend, leek me echter te verwaarlozen. Het decor van de voorstelling bestond voornamelijk uit twee ronddraaiende betonnen torens, opgesteld in het midden van wat het meest leek op een wachtkamer in het Jaroslawl-station. Dat wrong natuurlijk, maar storen deed dat gelukkig niet al te zeer, want er was, voor het overige, bijzonder veel te genieten aan deze productie.  

Om te beginnen is er natuurlijk de opera zelf, een meesterwerk van de late Tsjaikovski. Bij het bewerken van teksten van Poesjkin voor het operatoneel hadden de componist en zijn broer Modest altijd een buitengewoon gelukkige hand, waarbij ze de relaties tussen de personen doorgaans hechter en dramatischer maakten dan in de oorspronkelijke tekst het geval was. Op het eerste gezicht lijkt ‘Schoppenvrouw’  muzikaal een allegaartje: de opera bevat onder meer een pastoraal tussenspel in achttiende-eeuwse stijl, een aria van Grétry, koren van allerlei aard, verwijzingen naar Mozart, door de piano begeleide liedjes, maar deze grabbelton aan heterogene elementen is in de opera op wonderbaarlijk natuurlijke wijze samengesmolten tot een volstrekt samenhangend geheel en voorzien van een altijd frisse en inventieve muziek die de luisteraar ruim drie uur op het puntje van de stoel houdt.

Bij de onvolprezen Nederlandse Operastichting van wijlen Hans de Roo werd de hoofdrol, die van Hermann, lang gelden onvergetelijk gezongen door Jan Blinkhof. Hij maakte van de door geld en gokken bezeten, aan lager wal geraakte officier een gekwelde ongelikte beer die ondanks zijn ongenaakbaarheid volop de sympathie van het publiek wist te wekken.

In Brussel werd de rol gezongen door Dmitry Golovnin. Hij was na Stutzmann de tweede grote ster van de avond, en leverde een vlekkeloze vertolking, waarbij hij in zijn acteren de niet zo heel grote ruimte die er geboden wordt voor nuancering van het wat monolithische personage op bewonderenswaardige wijze benutte. 

Natuurlijk werd er uitgezien naar Anna-Sophie von Otters roldebuut als de oude gravin die haar verleden niet kan loslaten en van schrik sterft wanneer zij Hermann in haar slaapkamer aantreft. Het is een prachtige partij voor oudere zangeressen – en dat Von Otter inmiddels hoorbaar tot die categorie begint te horen was bij deze rol uiteraard geen bezwaar. De intensiteit waarmee zij zong en acteerde maakte de scène in haar slaapkamer tot één van de mooiste hoogtepunten van de avond.

Ook over de Lisa van Anna Nechaeva valt niets dan goeds te melden, haar vertolking paste naadloos in het hoge niveau van de voorstelling, zonder tot de uitschieters te behoren.

Maar een bijzonder woord wil ik tenslotte toch graag wijden aan de Zuid-Afrikaanse bariton Jacques Imbrailo als Prins Jeletski. Hij speelde met verve de rol van een ijdeltuit, die steeds een handspiegel bij zich heeft waarin hij zichzelf kan bewonderen – een aardige manier van de regisseur om aan te geven waarom Lisa al vrij snel op hem uitgekeken raakt en in de ban van Hermann geraakt. Elke seconde van Imbrailo’s bijzonder mooi gefraseerde zang en puntgave acteerspel waren een genot om naar te kijken en vooral te luisteren. Zijn mooie stem was elders onder meer al te horen in verschillende opera’s van Benjamin Britten. Hij is een zanger die ik graag zal volgen.

DE MUNT / LA MONNAIE

‘Schoppenvrouw van Pjotr Iljitsj Tsjaikovski(Voorstelling bezocht op 29 septemebr 2022)|
Muzikale leiding: Nathalie Stutzmann
Regie: David Marton
Decor: Christian Friedländer
Kostuums: Pola Kardum
Belichting: Hennin Streck
Dramaturgie: Lucien Strauch
Koorleider: Christoph Heil

Met:
Dmitry Golovnin, Laurent Naouri, Jacques Imbrailo; Alexander Kravets, Mischa Schelomianski, Maxime Melnik, Justin Hopkins, Anne-Sophie von Otter, Anna Mechaeva, Charlotte Hellekant, Mireille Capelle, Emma Posma

Symfonieorkest en koor van De Munt, Kooracademie & kinder- en jeugdkoren van De Munt o.l.v. Benoît Giaux

Foto’s: © Bernd Uhlig


De complete opera:

De reprise van Les Huguenots in Brussel

Tekst: Ger Leppers

Voor de voorstellingen van Giacomo Meyerbeers ‘grand opéra’ Les Huguenots had de Brusselse Muntschouwburg een speelduur voorzien van niet minder dan vier uur en drie kwartier, en de aanvangstijd was daarom vastgesteld op 18 uur – een ongebruikelijk vroeg, ja bijna Wagneriaans tijdstip.

De door mij bijgewoonde uitvoering overtrof nog de verwachtingen van de organisatoren: op onze Expected Time of Arrival bleek dat we het hele laatste bedrijf nog te gaan hadden. Het was half twaalf ’s avonds toen we weer buiten stonden in de zoele Brusselse zomernacht. Toch: de lengte van de voorstelling was wat mij betreft geen enkel bezwaar, want al die tijd heb ik me werkelijk geen minuut verveeld, en het kwartier ovatie en applaus dat de musici na afloop ten deel viel kon er zonder bezwaar nog wel bij.

Niet alleen de tijdsduur was ‘grand’ bij deze ‘grand opéra’ uit 1836. Ook de bezetting was dat, met 27 solorollen en –rolletjes, een enorm koor, een uitgebreid orkest en een ballet. De uitgesponnen intrige, waarin de verwikkelingen elkaar na een wat langzaam begin in de eerste twee bedrijven met onverbiddelijke logica opvolgen en steeds rapper over elkaar heen buitelen, was door librettist Eugène Scribe – een ouwe rot in het vak – in elkaar gezet met de precisie van een Zwitsers horloge.

Wat de voorstelling nog een bijzondere lading gaf is het tegenwoordig weer zeer actuele onderwerp van de religieuze intolerantie. Les Huguenots is een liefdesdrama dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de Bartolomeusnacht van 23 op 24 augustus 1572, toen in Parijs ettelijke duizenden protestanten door katholieken zonder pardon werden afgeslacht.

Maar die hernieuwde actualiteit van het onderwerp is niet de enige goede reden om Les Huguenots onder het stof vandaan te halen. De muziek waarvan Giacomo Meyerbeer het verhaal voorzag is niet alleen effectief, contrasterend en efficiënt, maar vaak ook zeer geïnspireerd – zeker op de momenten waarop solisten of kleine ensembles uit het orkest de solisten begeleidden.


teaser van de repetities:

De dramaturgische dienst van De Munt presenteerde het werk met nadruk als een opera die bedoeld was voor een negentiende-eeuws bourgeois-publiek. En wat wil de bourgeois? Zoals bekend wil de bourgeois geëpateerd worden. Dat was in deze opulente en in dat opzicht aan de geest van het werk getrouwe productie aan alles af te zien: allereerst aan de even omvangrijke als voortreffelijke zangerscast (waarover later meer), maar ook aan de zeer weelderige aankleding, de zeer verzorgde, historiserende decors en aan de gedetailleerde en liefdevolle personenregie van sterregisseur Olivier Py.

Achter de scenes (de kostuums):

Het wekte daarom bij het zien van deze productie geen verwondering dat Les Huguenots in de negentiende eeuw meer dan duizend keer werd opgevoerd, noch dat de muziek van Meyerbeer in het algemeen toen zeer hoog werd aangeslagen. In een van de verhalen van Alphonse Daudet, zo herinner ik mij, zingt een echtpaar ’s avonds een duet uit Robert le Diable, zonder dat de schrijver zijn publiek hoeft uit te leggen dat het om een opera gaat en van welke componist het werk is.

Waarom is de muziek van Meyerbeer, met al haar kwaliteiten, dan toch in het vergeetboek beland? Ook op deze vraag gaf deze uitvoering in Brussel een antwoord.  Op een gegeven moment in het werk loopt er, in een Parijse straat, een nachtwaker rond, die de bewoners van de Franse hoofdstad laat weten dat niets de nachtelijke rust en orde verstoort en dat zij dus rustig kunnen slapen.

Wagner heeft bij het componeren van zijn Meistersinger von Nürnberg ongetwijfeld bij deze scène de mosterd gehaald, zo frappant zijn de overeenkomsten. Maar wat Wagners nachtwaker zingt is mooier en veel onvergetelijker dan de muziek die Meyerbeer voor de zijne schreef, en bovenal subtieler uitgewerkt: de nachtwaker uit de Meistersinger komt nog een tweede keer langs om de burgers gerust te stellen, terwijl, o ironie!, in de tijd die verloopt tussen die twee passages een grootscheeps straatgevecht heeft plaatsgevonden. Dat is vele malen effectiever en gelaagder dan het mooie maar op zichzelf staande, louter decoratieve moment in Meyerbeers opera.

Kortom, het betere betoont zich eens te meer de vijand van het goede. En dat verklaart, denk ik, waarom Meyerbeer, net als bijna al zijn tijdgenoten, in de aandacht van organisatoren en publiek lange tijd vrijwel was weggevaagd door de genieën Wagner en Verdi. Dat deze toch wat scheve verhouding door een productie als deze weer enigszins wordt rechtgetrokken is verheugend – en natuurlijk ook verrijkend voor onze algemene ontwikkeling..

Voor deze herneming van de jubelend ontvangen voorstellingenreeks uit 2011 had De Munt opnieuw alles uit de kast gehaald. De enorme vocale bezetting kende geen zwakke broeders of zusters. Het koor, in alle bedrijven prominent aanwezig, ‘overdekte zich met roem’, zoals de Fransen in zulke gevallen plegen te zeggen.

Uitschieters naar boven onder de solisten waren in het bijzonder de Marguerite de Valois
van Lenneke Ruiten – die een vlekkeloos Frans zong –  en de Valentine van Karine Deshayes, die beiden de vele strekkende kilometers gekwinkeleer die Meyerbeer voor hen in petto had moeiteloos inhoud en betekenis gaven, en die telkenmale met hun présence het toneel beheersten.

Van de heren bekoorden mij het meest de stemmen van Nicolas Cavallier en Alexander Vinogradov, die met veel autoriteit gestalte gaven aan stijfkoppige, ieder op zijn eigen manier verblinde mannen. De onbuigzaamheid droop van hun stembanden.

En natuurlijk was er tenor Enea Scala, die de slopende hoofdrol van Raoul meeslepend neerzette en aan het slot de koning van de applausmeters was. Na een avondlang voluit zingen had hij geen moeite met wat voor mij het verrassende hoogtepunt van deze opera was: wanneer de verwikkelingen elkaar steeds sneller opvolgen op weg naar een noodlottige ontknoping valt de handeling vlak voor het slot plotseling stil voor een heel lang, verzengend en prachtig liefdesduet tussen Raoul en Valentine, waarin de laatste uit liefde het noodlottige besluit neemt om van geloof te veranderen.

Op een schrijnende, zeer indringende manier wordt op dat moment nog éénmaal het persoonlijk geluk in contrast gesteld met de politiek-religieuze berekeningen die tot de slachting van de Bartolomeusnacht leidden. Het is een roerend hoogtepunt van een ellenlange opera die als in een zucht voorbij gaat, en die ons eraan herinnert dat het werk Giacomo Meyerbeer toch echt aanzienlijk veel meer is dan een historisch curiosum.

Les Huguenots, opéra en cinq actes
Muziek van Giacomo Meyerbeer
Libretto van Eugène Scribe en Emile Deschamps
Muzikale leiding:  Evelino Pidó; regie:  Olivier Py
Decors en kostuums: Pierre-André Weitz
Belichting: Bertrand Killy
Koorleider:  Emmanuel Trenque
Solisten: Lenneke Ruiten, Karine Deshayes, Ambroisine Bré, Enea Scala, Nicolas Cavallier, Yoann Dubruque, Alexander Vinogradov e.a.
Symfonieorkest en koor van De Munt (Konzertmeister Eric Robberecht)
Koorakademie van De Munt o.l.v; Benoït Giaux

Voorstelling bijgewoond op 29 juni 2022

Fotomateriaal: © Baus

De hele opera is ook op You Tube te vinden:

C(H)OEURS 2022

Tekst: Ger Leppers

In  2012 had de betreurde Gerard Mortier de artistieke leiding over het Teatro Real van Madrid. Wie ‘s mans parcours gevolgd heeft – en welke operaliefhebber heeft dat niet? – weet dat Mortier nooit voor een experiment opzij ging. Zo vroeg hij toen aan zijn mede-Gentenaar Alain Platel een voorstelling te maken op basis van koren uit opera’s van Giuseppe Verdi. Het waren de dagen van de Arabische lente, waarin de ene dictatuur na de andere door een volksopstand omvergekegeld werd, en dat vroeg om bezinning op het fenomeen ‘massa’.

Verdi had – welke operaliefhebber weet ook dit niet? – in zijn vroege werken stem gegeven aan het verlangen naar eenwording dat leefde in het versnipperde Italië, en het slavenkoor ‘Va pensiero’ uit de opera Nabucco wordt in de handboeken zelfs aangemerkt als een soort van toenmalig onofficieel Italiaans volkslied. Welke andere componist dan Verdi kon dus voor het muzikale aandeel in aanmerking komen?

Het antwoord op deze vraag luidde: Richard Wagner. Net als Verdi geboren in 1813 in een versnipperd land dat hij in zijn leven tot een eenheid zag worden. En ook hij was, net als de Italiaan, sterk betrokken bij de revolutionaire beweging die in 1848 het hele Europese politieke bestel op zijn grondvesten schudden deed.

Platel en zijn dansgroep ‘les ballets C de la B’ gingen met deze opzet aan de slag. Als titel koos men C(H)OEURS, een samentrekking van de Franse woorden ‘coeurs’ (harten) en ‘choeurs’ (koren). Een van de medewerkers aan de voorstelling was dramaturg Jan Vandenhouwe.

Deze vond het resultaat dermate geslaagd dat hij, eenmaal aan het hoofd gesteld van Opera Ballet Vlaanderen, Alain Platel wist overhaalde de voorstelling te hernemen, maar nu met de dansers van de Vlaamse kunstinstelling. Dat mag aan de balk, want Platel herneemt verder nooit een voorstelling met een ander gezelschap dan het oorspronkelijke.

Maart 2020: iedereen staat klaar om de voorstelling in een vernieuwde vorm – geknipt, gewassen en geschoren –  te spelen. Maar dan barst de Covid-epidemie los, en van de ene dag op de andere dag moet alles geannuleerd worden. Nu dat leed grotendeels geleden is, kon de voorstelling, omgedoopt in C(H)OEURS 2022, alsnog in première gaan.

Er is echter een belangrijk verschil met de reeks in Madrid: ten tijde van de eerste première hadden volksmassa’s een heroïsch aura, dat in de volgende tien jaar toch wel wat, of zelfs danig, verbleekt is. In de meeste Arabische landen heeft de lente, diplomatiek uitgedrukt, niet doorgezet. Wangedrag van gele hesjes en bezetters van het Capitool heeft de glans van opstandige massa’s doen verfletsen.

Daardoor roept de voorstelling nu meer vragen op dan tien jaar geleden. Vragen over wat Platel “de gevaarlijke schoonheid van de massa” noemt, over angst, trance en vervoering, over de vloeibaarheid van de identiteit van de enkeling wanneer hij opgaat in de massa – en dat zijn elementen die in de hoekige bewegingstaal van Platel uitstekend tot hun recht komen. Wat mij betreft wint de voorstelling door de gewijzigde context: vragen zoals die nu rijzen behouden nu eenmaal vaak een grotere actualiteit dan apodictische antwoorden.

Tussendoor worden er op het toneel autobiografische teksten ten gehore gebracht van de Franse schrijfster Marguerite Duras. In het kader van de voorstelling deden die mij wat uitleggerig aan. Een enkele maal moest ik zelfs terugdenken aan het  goede oude ‘vormingstoneel’  zoals dat tijdens mijn jeugd in zwang was. Wat ook onvermijdelijk was: ondanks de punten die zij gemeenschappelijk hadden vormden de muziekfragmenten, gekozen uit een handvol opera’s en een requiem van twee nogal verschillende componisten, niet een echte eenheid, en een gevoel van versnippering was dan ook het onvermijdelijke gevolg.

Hoewel ik bij de voorstelling zelf dus wel enige reserves had, kan ik tot mijn genoegen zonder voorbehoud enthousiast rapporteren over het niveau van de uitvoering. Het einde van de Covid-beperkingen, na al die tijd, zal daar wellicht bij hebben meegespeeld. Het  koor van Opera Ballet Vlaanderen zong, zoals dat heet, de sterren van de hemel, spatgelijk, van fluisterzacht tot sonoor donderend, als het vocaal equivalent van een kampioensmajorettenpeloton; het Symfonisch Orkest Opera Ballet Vlaanderen, zoals het tegenwoordig heet, heb ik, in de meer dan dertig jaar dat ik abonnementhouder ben, niet vaak zo zinderend horen klinken als deze avond onder de vaste dirigent Alejo Pérez. Het zal mede aan hen te danken zijn dat de dansers tot grote hoogten werden opgestuwd.

Nu de opera en het ballet van Vlaanderen enige tijd geleden zijn gefuseerd, ligt het overigens in de bedoeling dat er meer van dergelijke ‘hybride’ voorstellingen zullen worden gemaakt, met het oogmerk ‘een uniek artistiek verhaal te schrijven.’. De namen van Wim Vandekeybus, Sidi Larbi Cherkaoui en Anna Teresa De Keersmaeker worden in dit verband al genoemd.

Opera Ballet Vlaanderen: C(H)OEURS 2022
Muziek: Giuseppe Verdi en Richard Wagner
Choreografie: Alain Platel
Muzikale leiding: Alejo Pérez
Koorleiding: Jan Schweiger
Sopraan Reisha Adams
Soundscapes Steven Prengels
Geluidsontwerp Bartold Uyttersprot
Kostuums Dorine Demuynck
Licht Carlo Bourguignon
Dramaturgie Hildegard De Vuyst, Jan Vandenhouwe

Foto’s  © Filip van Roe

Voorstelling bijgewoond in Antwerpen, 18 maart

Er komen nog voorstellingen in Opera Gent op za 2, zo 3°, di 5, wo 6, za 9, zo 10°, wo 13, do 14, vr 15 april 20:00u/°15:00u