Lennaert van Anken

Il Proscritto:  Opera Rara brengt een fantastische nieuwe Mercadante

Tekst: Lennaert van Anken

Saverio Mercadante (1795 – 1870) is helaas niet voor iedereen een gangbare naam in de operawereld. Deze Italiaan was na Rossini, Bellini en Donizetti de belangrijkste operacomponist in de periode voordat Verdi de theaters binnendrong. In zijn lange bestaan schreef hij in totaal circa 50 opera’s, waarvan het merendeel viel in de tijdsspanne van 1820 tot 1850. In deze periode ontwikkelde de Italiaanse opera in een rap tempo. Rossini was in 1820 nog regerend operacomponist, terwijl Verdi in 1850 werkte aan zijn Rigoletto. Met name in de jaren 1840 tot 1850 was Mercadante de meest toonaangevende componist in Italë. Rossini had na zijn Guillaume Tell in 1829 zijn opera carrière aan de wilgen gehangen. Bellini was in 1835 vroegtijdig overleden en Donizetti was rond 1845 te veel door syfilis geveld, waardoor hij geen invloed meer had.

De werken van Mercadante zijn helaas redelijk snel van het podium verdwenen door met name de populariteit van Verdi die immens populair was na het succes in 1842 van zijn Nabucco. Vanaf de jaren 1850 was de populariteit van Verdi zo groot, dat Mercadante ook steeds minder in staat was opera’s aan zijn palmares toe te voegen. Zijn belangrijkste bijdrage volgde direct na zijn Parijse avontuur: op uitnodiging van Rossini debuteerde de componist met de opera I Briganti in het Teatre Italien. Hoewel geen echt succes, ondanks een sterrencast bij de wereldpremière, was het bezoek aan Parijs wel van onderscheidend belang, want aldaar maakte Mercadante kennis met Les Huguenots van Meyerbeer die in dezelfde periode zijn wereldpremière beleefde. Deze opera inspireerde Mercadante, waarna hij zijn grootste succes behaalde met zijn opera Il Giuramento, tot vandaag de dag zijn meest bekende, meest gespeelde en meest opgenomen opera.

Het prachtige platenlabel Opera Rara zet zich al jaren in om onbekende opera’s uit met name de belcanto periode weer nieuw leven in te blazen. Zo verschenen bij dit label van Mercadante reeds opnames van Maria Stuarda, Zaira en I Normanni a Parigi (highlights), Emma d’Antiochia, Orazi e Curiazi en Virginia (compleet). Allemaal zeer gewenste uitgaves die een beter beeld van de veelzijdigheid van de componist hebben gegeven. Onlangs voegde ze een opname van de opera Il Proscritto toe aan de catalogus. De opera, op een libretto van Salvadore Cammarano (bekend van o.a. Lucia di Lammermoor, Il Trovatore en Roberto Devereux), ging op 4 januari 1842 in Naples in wereldpremière. Één van zijn latere werken.

https://opera-rara.com/donor-portal-il-proscritto

Het verhaal van de opera is wat melodramatisch en leent zich niet echt goed voor een geënsceneerde uitvoering. De opera speelt zich af in het midden van de 17de eeuw in Schotland, tijdens de regeling van Oliver Cromwell en handelt over Malvina Douglas, de dochter van Anna Ruthven. Malvina was getrouwd met Giorgio Argyll, maar men denkt dat hij is omgekomen bij een schipbreuk. Anna en haar zoon Guglielmo hebben Malvina overgehaald om een nieuw huwelijk aan te gaan met Arturo Murray, een aanhanger van Cromwell (dat in tegenstelling tot haar vermeend overleden echtgenoot). De opera vangt aan op de dag dat het nieuwe huwelijk plaats zal vinden.

Uiteraard treedt haar voormalige echtgenoot, Giorgio, ten tonele voordat het huwelijk zal voltrekken. Enkel Malvina herkent hem, waardoor er algehele constellatie ontstaat. Malvina, zich inmiddels voorbereidend op haar nieuwe huwelijk, was langzaam reeds gewend geraakt aan het idee te hertrouwen. Giorgio erkent aan Arturo dat hij ook verliefd is op Malvina, waarmee de heren officiële rivalen van elkaar zijn in het verdere verloop van de opera. Giorgio smeedt het plan om met Malvina te vluchten, maar op het moment dat twee echtlieden willen vertrekken, worden ze betrapt, waarna Giorgio zijn ware identiteit uit de doeken doet. Malvina, overmand van wisselende emoties, omdat ze inmiddels ook houdt van Arturo, besluit omdat ze geen uitweg meer zit vergif in te nemen, waarmee de opera eindigt.

Ondanks dat de opera wellicht niet echt interessant is om op de bühne te brengen, is de nieuwe cd opname toch een niet te versmaden aanwinst. De muziek is Mercadante op zijn best. Grootse ensembles, fonkelende duetten, Indrukwekkende aria’s, het ene hoogtepunt na het andere passeert de revue.

Opera Rara heeft ook voor deze uitgave een uitstekende bezetting weten te verzamelen. De rivaliserende tenoren zijn dat niet alleen in het verhaal, maar ook zeker in hun zang. De inmiddels 63-jarige Ramón Vargas, die de rol van Giorgio zingt, heeft zijn mooie lyrische tenor goed in takt weten te houden. Hij klinkt nog precies gelijk als dertig jaar geleden. Erg knap. Hij klinkt zo jeugdig en fris als zijn 30-jarige rivaal, de tenor Iván Ayón-Rivas, die de rol van Arturo voor zijn rekening neemt. Hun duet is dan ook verzekerd van een fonkelend succes.

Carlo Rizzi met Ramón Vargas and Iván Ayón-Rivas. Photograph: Russell Duncan

Maar ook de vrouwenrollen zijn uitstekend bezet. Elizabeth DeShong zet met haar kruidige alt-stem een prachtige Odoardo neer. De cabaletta van haar aria in de tweede akte is een van de hoogtepunten. Maar ook Irene Roberts is niet te versmaden als Malvina. Jammer dat zij geen echte grote solo heeft te zingen. Hetzelfde geldt voor de uitstekende Sally Matthews, die regelmatig wonderen verricht in Brussel. Hier heeft ze de bescheiden rol van de moeder Anna Ruthven.

Het orkest (Britten Sinfonia) en het uitstekend zingende Opera Rara koor staat onder de bezielende begeleiding van Carlo Rizzi, die in Amsterdam natuurlijk een graag geziene gast was. Het is jammer dat hij niet meer in de picture lijkt bij DNO.

Teaser:  

meer Mercadante:

Il Giuramento: een aaneenschakeling van de mooiste melodieën, die je dwingen te luisteren

Wereldpremière van Mercadante’s Francesca da Rimini

Didone Abbandonata als muzikale kennismaking met Mercadante

Wereldpremière duurzaam Requiem van Tan Dun

Tekst: Lennaert van Anken

©Decca Classics

De Chinese componist Tan Dun is in Nederland geen onbekende. Ik kwam voor het eerst in aanraking met zijn muziek tijdens het Internationaal Filmfestival te Rotterdam van 2001 door de prachtige muziek in de film Crouching Tiger, Hidden Dragon. Daags na het zien van deze intrigerende film, rende ik naar de cd winkel om de soundtrack mij eigen te maken. Deze muziek intrigeerde, want het was een effectieve mix van Chinese klanken met de Hollywood-achtige filmmuziek gespeeld door een symfonieorkest met solistische bijdragen van de cellist Yo-Yo Ma. De filmmuziek werd dat jaar terecht bekroond met een Oscar.

Niet lang daarna presenteerde Pierre Audi in 2003 bij De Nederlandse Opera (tegenwoordig De Nationale Opera) de Europese première van de opera Tea van de Chinese componist. Deze opera fascineerde op een vergelijkbare manier als de soundtrack van de eerder aangehaalde film. Hierin speelde de componist al uitvoerig met alternatieve vormen van geluid, zoals knisperend papier en druppelend water. Dat laatste heeft hij ook tot in het extreme verwerkt in zijn bijdrage aan het Bach-jaar, waarin een viertal componisten een nieuwe passie schreven (Water Passion after St. Matthew). De opera in een regie van Pierre Audi was een eclatant succes met een reprise als vervolg, waarna Audi in 2008 eveneens zijn opera Marco Polo bracht.

In de tussentijd ging zijn vooralsnog laatste opera The first Emperor in de Metropolitan Opera van New York in 2006 in première met niemand minder dan Plácido Domingo in de hoofdrol. Deze opera had minder succes met name doordat de opera te lang was, maar mogelijk ook omdat de torenhoge verwachtingen niet waargemaakt werden.

Sindsdien lijkt de componist wat minder actief op gebied van grote vocale werken, maar dat beeld werd gisteren doorbroken met de wereldpremière van zijn Requiem for Nature (deels gebaseerd op zijn eerder geschreven Buddha Passion) die het Koninklijk Concertgebouworkest gaf onder de leiding van de componist zelf. De uitvoering, die dienst deed als slotvoorstelling van het Holland Festival, vond plaats in de Westergasfabriek, dat een schril contrast vormt met de content van het nieuwe Requiem. Pierre Audi was ook weer van de partij als creatief partner.

De anderhalf uur durende dodenmis in zes delen, in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest geschreven, staat namelijk in het teken van de verstoorde relatie tussen de mens en Moeder Aarde. De teksten, bestaande uit vier talen (Engels, Kantonees, Mongools en Tibetaans) en geschreven door Tan Dun zelf, geven een somber beeld over de mens, die de Aarde aan het uitputten is. De muziek is allesbehalve somber. Over het algemeen is de muziek zeer toegankelijk, filmisch van aard. Veelvuldig doet de muziek mij dan ook denken aan zowel die van Crouching Tiger, Hidden Dragon en die van Tea. Wat dat betreft is het Requiem een lang duurzaam leven beschoren, op enkele momenten daargelaten.

Het eerste deel “Confession” begint a-capella met het uitstekend zingende Laurens Symfonisch (koor uit Rotterdam). Zacht, zoetgevooisd zet het koor op knappe wijze de toon voor het werk, dat over het overgrote deel bestaat uit langzame passages. Met imposante donkere akkoorden gespeeld door het koper zet Tan Dun de toon. En door de Chinees klinkende glissandi van de strijkers van het sterk spelende Concertgebouworkest wordt je in een klankbeeld getrokken dat geheel het eigen geluid is van Tan Dun.

In het tweede deel wordt een Mongoolse bas geïntroduceerd die een Monnik verpersoonlijkt. De Mongoolse zangkunst heb ik ooit leren kennen via Yo-Yo Ma die samen met Mongoolse bassen concerten verzorgde in 1999. Deze zeer laag zingende bassen beheersen veelal de techniek om boventonen te produceren die rondzingen. Ook hier, met name in het tweede deel, produceert de bas Hasibagen indrukwekkende boventonen.

Het tweede deel werd kort onderbroken, omdat het licht boven het orkest (die peertjes van Pierre Audi die we nog wel kennen uit eerder werk van hem, zoals de Ring) opeens uit stond, wat op dat moment niet de bedoeling bleek. Tan Dun slaat af en vangt nadat het licht er weer was aan bij “2 maten voor F”. De musici gaan door op dat moment alsof de muziek niet onderbroken was. Een mooi staaltje van hoe professioneel iedereen is in het orkest.

Het derde deel was een hartverscheurende monoloog van een “het hert van de negen kleuren”. De Kantonese sopraan Candice Chung vertolkte het hert dat in eerste instantie de mensen weet te ontvluchten, maar uiteindelijk haar leven moet bekopen met de dood. Zeer indrukwekkende muziek en zeer indrukwekkend gezongen.

Langzaam wordt de muziek wel grimmiger en pessimistischer vanaf het vierde deel (“Black Air”). In dit vierde deel bespeelt de Chinese Han Yan de Pipa, een Chinees snaarinstrument tezamen met de Mongoolse Hasibagen die de Paardenkopviool bespeelt. In het vijfde deel, Fire Sea, wordt de muziek dramatischer, met een ongekend hoog zingende Tibetaanse sopraan Jiangfan Yong, die met een goede “belt”-techniek de partij ten gehore brengt. Het orkest mag vervolgens in dit deel ook echt helemaal uitpakken. Het slotdeel, Tears of Nature, is naar het einde toe uiteindelijk ingetogener, maar daarvoor pakte de componist nog één keer groots uit.

Het publiek was getuige van een historische gebeurtenis. Onder toeziend oog van onze voormalige Koningin was er terecht veel bijval voor de uitvoerenden. Het werk is zeer de moeite en erg toegankelijk voor de luisteraar. De context is uiteraard zeer actueel en daarmee verdient het zeer zeker een grote zegentocht in de muziekwereld. Los van de sterke muziek en daarmee het potentieel, maak ik mij wel zorgen om de duurzaamheid van het werk, aangezien hij veel vraagt van met name zijn solisten, wat toekomstige uitvoeringen extreem lastig zal maken. Vindt maar eens een Mongoolse bas die de techniek beheerst van het produceren van boventonen!

Foto’s van de voorstelling: © Marcel Molle

Amsterdam brengt een wisselvallige Donizetti die meer erkenning verdient

Tekst: Lennaert van Anken

DNO onder de leiding van Sophie de Lint krijgt eindelijk een beetje vorm. Haar eerste officiële zelf geprogrammeerde jaar viel helaas helemaal in duigen door de Corona pandemie, maar nu het eerste volledig gespeelde seizoen onder haar bewind langzaam tot een einde komt, krijgen we eindelijk een beeld van de koers die ze wil varen. En deels moet ik zeggen dat die koers mij bevalt. Een Donizetti opera gevolgd door de Rusalka van Dvorak op een rij is iets dat mij wel kan verblijden.

Sophie de Lint had direct na haar benoeming het plan opgevat om de zogeheten Tudor-cyclus van Donizetti op de planken te brengen. Een perfecte keuze, want de belcanto periode is het meest verwaarloosde deel van het opera repertoire bij DNO. Na een indrukwekkende Anna Bolena klonk afgelopen zaterdag de première van Maria Stuarda, de tweede opera van de drie. Het is jammer dat de opera’s van Donizetti relatief zo weinig aandacht krijgen, want zijn werken verdienen wat mij betreft een zelfde populariteit als de beroemdste Italiaanse operacomponist, Giuseppe Verdi. Bij het horen van Donizetti’s meesterwerken hoor je namelijk in alles dat Verdi voornamelijk in zijn schoenen is gaan staan.

left to right: Unknown artist, Mary, Queen of Scots, c. 1560–92, oil on oak panel, National Portrait Gallery, London | Marcus Gheeraerts the Younger, Queen Elizabeth I (“The Ditchley Portrait”), c. 1592, oil on canvas, National Portrait Gallery, London.

Maria Stuarda handelt over de rivaliteit tussen Elisabetta – dochter van Anna Boleyn en Hendrik VIII – de Koningin van Engeland en Maria Stuarda, de Koningin van Schotland, eveneens een nazaat van de Koning Hendrik VII (vader van Hendrik VIII). Als katholiek was Maria Stuarda een gevaar voor de protestantse Elisabetta, omdat het land nog steeds verdeeld was tussen de twee geloven.

Maria Stuarda leefde voor 19 jaar in een enigszins luxueus gevangenschap onder het bewind van Elisabetta. Uiteindelijk zwichtte Elisabeth voor de druk die voortkwam uit vermeende complotten en tekende het doodvonnis van haar achternicht. De opera van Donizetti culmineert naar de executie van Maria Stuarda, maar voert tevens de graaf Leicester op, waarmee de rivaliteit ook op het vlak van de liefde wordt toegevoegd als dramatisch effect.

De opera komt langzaam op gang doordat in het eerste bedrijf van ca. 35 minuten het nog moet stellen zonder de titelrol. Maar vanaf het moment dat Maria Stuarda ten tonele komt, wint de opera aan kracht. Het slot van de tweede akte bevat de beruchte zin “figlia umpura di Bolena… vil Bastarda!” (onreine dochter van Boleyn … vuile bastaard!). Maria Stuarda laat duidelijk weten dat zij Elisabetta onwaardig vindt als bekleder van de troon van Engeland.

Deze korte impressionante passage leidde er toe dat het werk verbannen werd nadat de generale repetitie in 1834 bijgewoond was door onder andere leden van de Koninklijke familie van Napels. De slotakte staat voorts volledig in het teken van de naderende executie. Door de dramatische voortstuwende muziek en door het schandaal is de opera echter niet geflopt. In 1835 werd de opera reeds in de Scala op de planken gebracht met Maria Malibran in de hoofdrol.

De Nationale Opera brengt een productie in coproductie met onder andere het San Carlo van Napels, leuk detail om te bedenken dat daar de opera oorspronkelijk was ontstaan. Het de bedoeling dat DNO de Tudor-cyclus bracht met één artistiek team, aangevoerd door een wereldster in de drie hoofdrollen (resp. Anna Bolena, Maria Stuarda en volgend jaar Elisabetta in Roberto Devereux). Hiervoor had DNO de Letse sopraan Marina Rebeka weten te strikken. Zij zong vorig jaar een indrukwekkende Anna Bolena (met wat technische gebreken), maar een half jaar geleden verspreidde de sopraan het nieuws rond dat zij niet meer zou participeren aan de Maria Stuarda.

Helaas is nooit opgehelderd wat nu precies de reden was van haar terugtrekken, maar DNO moest op zoek naar een nieuwe Stuarda (alsmede een nieuwe Elisabetta voor volgend jaar). Met het aantrekken van Kristina Mkhitaryan zal DNO opgelucht geademd hebben, want deze Russische zangeres (die in december 2022 nog Liù vertolkte in Puccini’s Turandot) bleek geen ongelukkige keuze, vanuit het perspectief van crisis management.

Mkhitaryan moest wat op gang komen in haar eerste scène, maar zodra de dramatiek overheerste ten opzichte van de belcanto techniek, die niet kan ontberen bij een Donizetti-opera, trok de zangeres met succes alle registers open. De slotscène was daardoor toch zeer geslaagd.

Haar vocale rivale, de eveneens Russische Aigul Akhmetshina, in de rol van Elisabetta vond ik vergelijkbaar. Niet alleen wat betreft haar techniek en dramatisch kunnen, maar verrassend genoeg leek zij gewoon dezelfde stem te hebben, als waren ze twee zussen die de opera brachten. Voor beide dames gold dat de dramatiek het won van de techniek.

Ismael Jordi, die velen nogal wat ouwelijk vinden klinken, zong wat mij betreft wat we van hem mogen verwachten. Ik ben nooit zo’n fan van hem geweest (hij klonk voor mij altijd al wat ouwelijk), maar in beginsel zingt hij met een prima techniek zijn rol. Hij moet het wat dramatiek betreft afleggen ten opzichte van de dames.

De kleinere rollen waren wat kleurloos bezet met Alexei Kulagin als Talbot (pleitbezorger voor Maria Stuarda) en Simon Mechlinski als Cecil (intrigant en vertrouweling van Elisabetta). Anna Kennedy, de vertrouwelinge van Maria Stuarda, werd accuraat gezongen door Silvia Sequira.

Het artistieke team voor de Tudor cyclus bestaat verder uit Enrique Mazzola, die in deze opera van Donizetti wederom goed in zijn element was. Hij leidde het Nederlands Kamerorkest met verve. Hij benadrukte meer de link naar Verdi dan dat hij stijlvast zich oriënteerde op de belcanto traditie. De hoogtepunten van zijn directie lagen dan ook in de dramatische passages. Tevens bleek hij een goede begeleider: Mazzola ademt met zijn zangers, iets wat tegenwoordig meer uitzondering is dan regelmaat, helaas. Het inleidende koor op de finale liet hij eveneens horen dat het koor veel te weinig te doen had in deze opera. Prachtig moment.

Tot slot nog wat woorden voor de regie van Jetske Mijnssen. Het is aan de kleurloze kant, letterlijk en figuurlijk. De decors lijken op die van de Bolena van vorig jaar, net als de kostuums: allemaal in zwart- en grijstinten. Weinig inspirerend. Kennelijk vindt Mijnssen het interessant om te laten zien dat de Engelse en Schotse Koninginnen ook onderkleden droeg onder de mooie jurken, want ze moesten zich vaak omkleden of ontkleden.

Voor mij leidt het af en het levert ook rare beelden op. Wat ik eveneens onbegrijpelijk vond, was dat Mijnssen had besloten om Elisabetta ten tonele te laten komen in de slotscène vlak voor de executie van Maria Stuarda, om haar soort van de ondersteunen in deze moeilijke tijd.

Jetske Mijnssen over Maria Stuarda

Een verkeerde beslissing. Uiteraard heeft Elisabetta na het ondertekenen van het doodvonnis van Stuarda zich niet meer vertoond aan haar. Dat zou te confronterend geweest zijn. Ach, het zijn details. In totaal zit de enscenering niet in de weg om te genieten van de muziek en de opera in het bijzonder. Laten we vooral de hoop uitspreken dat De Lint het gejuich na afloop ziet als teken dat ze met het programmeren van Belcanto opera’s de juiste keuze heeft gemaakt.

Trailer van de productie:

Fotomateriaal: © De Nationale Opera Ben van Duin

Gezien 6 mei 2023

Julia Bullock draagt een intrigerend muzikaal portret van Joséphine Baker

Tekst: Lennaert van Anken

Het Opera Forward Festival (OFF) is de motor voor vernieuwing van opera met nieuwe artistieke en maatschappelijke impulsen, zo mogen we lezen op de website van de Nationale Opera (DNO). Gelijk aan de vorige edities presenteert DNO wereldpremières en/of Europese premières.

Naast de succesvol in ontvangst genomen wereldpremière van Animal Farm van Raskatov vorige week, was het podium afgelopen donderdag 9 maart gereserveerd voor een bijzondere voorstelling, de muziektheater voorstelling Perle noire – Meditations for Joséphine.

Josephine Baker

Niet echt een opera, eerder een collagevoorstelling geënt op het leven van Joséphine Baker, de beroemde zwarte dansende zangeres uit Amerika die furore maakte met haar bananenrokje in Parijs. Een voorstelling die volledig om de zangeres van de avond draait: de Amerikaanse eveneens zwarte sopraan Julia Bullock, die eerder furore maakte bij DNO in o.a. the Rake’s Progress in 2018.

Vooraf vertelt Peter Sellars, de 65-jarige regisseur van de productie met enorme staat van dienst, hoe de productie tot stand is gekomen: het begon allemaal bij de zangeres van de avond. Al tijdens haar studie werd ze geattendeerd op haar gelijkenis met de Amerikaanse vaudeville artieste. In eerste instantie moest ze daar niets van hebben, maar gaandeweg haar carrière trof het haar dat haar levensloop gelijkenis vertoonde met die van Baker.

Dit culmineerde in haar eerste recital in New York, waarin ze na de pauze liederen van Joséphine Baker zong. Peter Sellars raakte door dat recital geïnspireerd, wat zich vertaalde in een one-woman-show over het leven van Joséphine Baker.

Zong Bullock op haar recital nog de originele liedjes van haar voorgangster, Sellars kwam op het idee om de componist Tyshawn Sorey toe te voegen aan het project. Op basis van een negental oorspronkelijke songs bouwde hij een geheel eigen compositie die opgevuld werd met gesproken teksten van Claudia Rankine.

De composities van Sorey laten zich omschrijven als experimentele muziek. Zo nu en dan hoor je jazz vermengt met blues, maar je hoort ook Stockhausen, Boulez en eigentijdsere muziek. Zijn handelsmerk is dat een belangrijk deel geïmproviseerd moet zijn.

Sellars geeft dan ook in zijn inleiding aan dat de helft van de avond improvisatie zal zijn. Iets dat je uiteraard alleen ontdekt als je vaker naar de voorstelling komt kijken. Hoewel het ensemble, bestaande uit 5 muzikanten (viool, fluit, fagot, saxofoon en elektrische gitaar) aangevuld met de componist zelf die zowel de piano als het uitgebreide slagwerk bedient, zo nu en dan solistisch uit mogen pakken: dit zullen vanzelfsprekend geïmproviseerde fragmenten zijn geweest.

Hoewel de ingrediënten veelbelovend waren, kon de voorstelling mij niet in zijn geheel boeien. In de eerste plaats was het met twee uur aan één stuk door relatief een lange voorstelling.

Die twee uur ving aan met een simpele opkomst van alle artiesten, Julia Bullock voorop, gekleed in een zwart outfit, de musici gewapend met hun instrument. Bullock verleidt het publiek met haar stem, zingt rouw, lyrisch, breekbaar en doorleeft. Halverwege danst ze daarop wat “la la” zingend (wellicht haar aandeel in de improvisatie). Het pakt mij niet bij de lurven, zoals mogelijk wel de bedoeling.

Vlak voor het eind ligt ze een poos levenloos op de vloer, waarop vier musici afwisselend bij haar lichaam staande een imposante solo geven (indrukwekkend spel van de fagottiste met name, maar de anderen volgden op de voet). Dit was één van de hoogtepunten van de voorstelling voor mij.

Net als het slot, waarin de componist zijn drumstel, geflankeerd met grote trom en gong, tot het uiterste dwingt en daarmee de nodige decibellen produceert.

Bullock, inmiddels ontdaan van haar jacket en daarmee haar doorzichtig topje tonend, loopt wijds de trap af op teksten die voorlopen op de black-lives-matter protesten. Baker was immers één van de meest importante activisten rond Martin Luther King (weduwe King heeft Joséphine zelfs gevraagd King op te volgen, wat ze afwees).

Het was een waardig slot van de avond. Het publiek reageerde voor mij aan de tamme kant, wat ik niet direct verwachtte, maar wat ik wel kon plaatsen na het zien van de voorstelling: voor mij viel het toch ook wat tegen.

De muziek was bij vlagen aangrijpend, maar de balans was niet goed. Het slagwerk van Sorey puilde te veel te vaak uit ten opzichte van de rest en met name ten opzichte van de fantastische Bullock, voor wie het naar mijn idee ook wel iets te veel was. Het is ook niet niks om je publiek twee uur lang te moeten boeien.

JosephineBaker, die ook lid werd van het Franse verzet, werd de eerste zwarte vrouw die vereeuwigd werd in het Franse mausoleum

Perle noire – Meditations for Joséphine – Tyshawn Sorey – Opera Forward Festival Nationale Opera & Ballet dd 9 maart 2023

Productiefoto’s \\© Ruth Waltz

Verrukkelijke kersentaart bij de Matinee

Tekst: Lennaert van Anken

Bij het grote operapubliek is bekend dat de Italiaanse Pietro Mascagni met zijn Cavalleria rusticana (1890) de grondlegger is van het verisme, opera’s die draaien om de gewone burger in plaats van goden, koningen, keizers, adelen enzovoort. Maar naast deze kaskraker, waarmee de Italiaan stante pede beroemd mee werd, heeft Mascagni daarna aanvullend nog 15 andere opera’s op zijn naam gezet, die allemaal de moeite zijn maar zelden gespeeld worden. De NTR Zaterdagmatinee lijkt echter bezig met een Mascagni cyclus, want na een uitvoeringen van de filmmuziek van Rapsodia Satanica (2017) en Il Piccolo Marat (september 2020), was het vandaag de beurt aan L’amico Fritz.

L’amico Fritz volgde een jaar na de Cavalleria rusticana en is in vele opzichten een tegenpool te noemen. Het verhaal dat over de jonge rijke Fritz Kobus is vrij simpel te noemen, zonder extatische dramatiek. Fritz gelooft niet in de liefde en gaat een weddenschap met zijn goede vriend de Rabbijn David aan dat ook hij iemand zal vinden. Op zijn verjaardag komt een onschuldig en verlegen plattelandsmeisje (Suzel) hem feliciteren met een boeket viooltjes. Uiteraard slaat de vonk over (in het beroemdste stuk van de opera, het kersenduet), hetgeen Fritz een bedrijf later zwichtend erkent als hij denkt dat ze uitgehuwelijkt wordt aan een ander. David wint de weddenschap, maar geeft de prijs aan de aanstaande bruid Suzel. Eind goed al goed.

Het verhaal is eerlijk gezegd een niemanddalletje, maar de muziek is dat allerminst. Na de dramatische Cavalleria rusticana is dit wellicht voor het publiek een te lieflijke compositie, maar Mascagni spint waarlijk ingenieus zijn melodieën van begin tot eind waarmee hij het publiek weet te vervoeren met eveneens dramatische prachtmomenten. En terecht dat de NTR matinee hiermee wederom een triomf boekte. Al was dat op z’n minst niet per definitie te verwachten. Alle hoofdrollen waren namelijk in de aanloop vervangen voor andere zangers (een zieke, een recent uitgekochte door een prestigieus operahuis en een protagonist die de rol niet meer passend vond in het verdere verloop van de carrière).

Maar wonderlijk wel hinderde de werkelijk fantastische dirigent, de relatief jonge Andrea Battistoni (35 jaar), het niet. Hij dirigeerde met passie en liefde de wonderschone partituur van Mascagni, met tevens een zeer goed luisterend oor naar de grenzen van zijn zangers. Het intermezzo tussen de tweede en derde akte werd met recht beloond met een ware ovatie.

De jonge Roemeense tenor Ioan Hotea (32) zong de rol van Fritz. Hij heeft een wat metalige kleine stem, maar excelleerde in de zoetgevooisde melodieën in met name de twee duetten met Suzel. Zijn pianissimi waren indrukwekkend, waardoor het kersenduet het hoogtepunt van de middag werd.

De Chileense sopraan Yaritza Véliz was voor mij de ster. Een prachtsopraan die naast extatische momenten evenals haar Fritz indrukwekkende pianissimi zong. Ergens deden zij mij beiden sterk aan de zangers van weleer denken, iets dat je zelden hoort vandaag de dag. Beide toonden een solide techniek, forceerden nergens en gebruikten vibrato als een versiering in plaats van dat ze zongen met een constante tremolo. Beide ronduit prachtig.

De daags voor de voorstelling ingevlogen Massimo Cavalletti had de rol van de Rabbijn eerder dit jaar in het theater gezongen, wat enorm hielp om door de partij te komen voor hem. Hij heeft een krachtige bariton die perfect voor de rol was. Met gevaar voor het geven van te veel power, bleef het echter net binnen de perken.

De verrassing van de middag kwam van de werkelijk fantastische mezzosopraan Svetlina Stoyanova die de minder beduidende rol van Beppe voor haar rekening mocht nemen. Zij heeft een perfecte stem voor dit repertoire, maar je hoort haar ook de belcanto rollen zingen die zij op haar repertoire heeft staan. Volgende keer horen we haar hopelijk tegenover Véliz in een opera als de Capuletti e Montecchi van Bellini.

Concluderend was het een fantastische middag voor de liefhebber van opera en mooie muziek. Grote dank gaat dan ook uit naar de NTR Zaterdagmatinee voor het op zich nemen van de o zo belangrijke taak om de parels uit de operaliteratuur die een kans verdienen op de planken te brengen. Van Mascagni zijn er nog talloze titels die hetzelfde recht zouden moeten worden toebedeeld (zoals Guglielmo Ratcliff, Isabeau en Parisina), maar zeker ook de meesterwerken van de andere Italiaanse tijdgenoten van Mascagni als Leoncavallo, Alfano, Zandonai, Montemezzi, Pizzetti en Rossellini).

L’amico Fritz – Pietro Mascagni – NTR Zaterdagmatinee te Amsterdam Concertgebouw dd 17 december 2022

Fotu’s: © Simon van Boxtel

De nieuwe opname van Il Tamerlano van Vivaldi is een aanwinst

Tekst: Lennaert van Anken

Antonio Vivaldi (1678 – 1741), vandaag de dag voornamelijk bekend van zijn setting van de Vier jaargetijden, was de meest succesvolle Italiaanse operacomponist van zijn tijd. Helaas worden zijn opera’s niet vaak gespeeld en grijpen operatheaters eerder terug op de opera’s van Haendel, zeker als ze een barokwerk op de planken willen brengen).

Bij DNO kregen we twee jaar terug nog een oratorium voorgeschoteld (Juditha triumphans, gepresenteerd als opera), maar dat was de eerste titel van deze swingende Venetiaan in het muziektheater en het zou me niets verbazen als de volgende Vivaldi pas over een 30 jaar of zoiets zal klinken aldaar. Wat mij betreft ten onrechte: zijn opera’s zijn voor mijn oren altijd een verrassing om te horen. Meer dan Haendel die ik vaak aan de saaie kant vind.

De opera Il Tamerlano is een vreemde eend in de bijt van het oeuvre van Vivaldi. Het is een pastiche (pasticcio), door Vivaldi geconstrueerd uit eerdere werken van hemzelf, daarbij tevens gebruik makend van aria’s van zijn tijdgenoten Broschi, Giacomelli en Hasse. De recitatieven waren allemaal nieuw en van de hand van Vivaldi zelf net als twee korte aria’s. Het samenstellen van een nieuwe opera uit eerder geschreven materiaal is een traditie die tot in de achttiende eeuw regelmatig voorkwam. Meestal kwamen pasticcio’s tot stand om tijd te winnen. Het was minder werk voor een componist en het leverde vaak dezelfde aandacht en inkomsten als een volwaardig nieuwe opera schrijven.

Zowel Vivaldi als Haendel hebben meerdere werken in dit genre op hun naam staan. Tamerlano kennen we ook als opera van Haendel. In de barok periode was het namelijk tevens gebruikelijk om een bestaand libretto te hanteren voor een nieuwe opera. Het libretto van de Venetiaanse graaf Agostino Piovene (1671 – onbekend) is voor het eerst in 1711 door Gasparini getoonzet tot een opera. In totaal volgenden nog meer dan 20 verschillende versies van de opera (waarvan Gasparini er nog twee zelf aanvulde nota bene). De versie van Vivaldi zag het levenslicht tijdens het carnaval van 1735, een jaar waarin hij nog drie andere opera’s afleverde aan de wereld.

Het libretto verhaalt over de Ottomaans-Turkse Sultan Bajazet (Bayezid I), die na een veldslag gevangen is genomen door de tartaar Tamerlano (Timoer Lenk). Tamerlano, die met Irene zou trouwen, heeft echter zijn oog laten vallen op de dochter van zijn rivaal (Asteria), die echter de geliefde is van de Griek Andronico. Met intriges lukt het Tamerlano bijna om Asteria voor zich te winnen en Adronico te laten geloven dat Asteria voor de Tartaar te kiezen, mede ook omdat ze vreest voor het leven van haar vader.

In een poging Tamerlano te vergiftigen, valt Asteria uit de gratie. De vergiftigingspoging wordt door Irene opgemerkt. Uiteindelijk pleegt Bajazet echter zelfmoord, wat de weg vrij maakt voor vergeving. Tamerlano trouwt met Irene, waarmee de weg vrij is voor Asteria om met Andronico te trouwen.

Het label Naïve is al 20 jaar bezig met het uitbrengen van het complete oeuvre van Vivaldi. De nieuwe opname van Il Tamerlano kwam dit jaar uit en was de negentiende opera titel in de serie. Inmiddels is de twintigste (Agrippo) ook alweer uitgebracht. Van de meeste opera’s uit de Vivaldi Naïve serie is het de eerste die er überhaupt te krijgen is, echter Virgin maakte reeds eerder een opname van deze opera, uitgebracht als Bajazet.

Hoewel de eerdere opname met klinkende namen als Ildebrando d’Arcangelo, David Daniels, Patrizia Ciofi, Vivica Genaux, Marijana Mijanovic en Elina Garanca mogelijk primair de voorkeur zal genieten, prefereer ik na meervoudig te beluisteren de nieuwste opname: die heeft namelijk als grote troef een meer inspirerende dirigent in de persoon van Ottavio Dantone. (Naive: OP7080) Hij laat het ensemble Accademia Bizantina fonkelen, de opname klinkt daardoor frisser en meer in balans dan de eerdere opname onder leiding van Fabio Biondi.

De zangers zijn stuk voor stuk minder bekend dan die op de Virgin opname. Bruno Taddia moet als Bajazet zeker ook zijn meerdere erkennen in D’Arcangelo, maar dat is wat mij betreft de enige rol die wat verbleekt op de nieuwe opname. Als Tamerlano horen wij de uitstekende nog redelijk onbekende countertenor Filippo Mineccia. De dames steken op verschillende vlakken uit op deze opname. De alt Delphine Galou laat Asteria gloeien, waar Mijanovic bij verbleekt. Het vocale vuurwerk komt van de vertolking van Irene door de mezzo-sopraan Sophie Rennert. Van haar zou ik graag meerdere opnames horen! De sopraan Marina de Liso fonkelt in de rol van Andronico.

Voor wie een start wil maken met het opbouwen van een Vivaldi opera collectie, zou deze opname niet mijn eerste aanrader zijn. Daarvoor zou ik eerder verwijzen naar bijvoorbeeld Orlando Furioso of La dida ninfa, maar voor wie graag een mooie opname van een Vivaldi opera toe wil voegen is deze Tamerlano een uitstekende aanwinst, die de oudere Bajazet-opname overschaduwt!


Le Timbre d’argent: de eerste opera van Saint-Saëns herontdekt

Tekst: Lennaert van Anken

 

 

Het is een enerverende tijd voor de verzadigde operaliefhebber. Ondanks dat het medium van de CD in populariteit aan het inboeten is, zijn er een aantal labels die zich hebben toegelegd op het uitbrengen van opera’s die minder bekend zijn bij het grote publiek. Naast de bekende voorbeelden van Opera Rara, Bon Giovanni, Dynamic en zelfs Naxos, specialiseert het label Palazzetto Bru Zane zich in de Franse opera. En dat doen ze met een enorme gedrevenheid. De eerste editie, toen reeds vormgegeven als boekje met hardcover, Amadis de Gaule (van JC Bach nota bene) is van 2012 en voor mij ligt alweer de 25ste titel in deze prachtige serie: Le timbre d’Argent van Camille Saint-Saëns.

De ontstaansgeschiedenis van Le Timbre d’Argent is turbulent te noemen. Het libretto – geschreven door het duo Jules Barbier en Michel Carré – ontsproot uit een toneelstuk dat ze reeds in 1852 hadden geschreven, volgend op hun Faust en Les Contes d’Hoffmann. Het libretto belandde na wat omzwervingen via o.a. Litolff en Halévy bij Camille Saint-Saëns, die zich als jonge succesvolle componist op het werk stortte in 1864.

De componist had echter geen geluk: door faillissementen, oorlogen en andersoortige belemmeringen werd het werk (dat inmiddels ook al een aantal keer gereviseerd was) pas in 1877 voor het eerst op de planken gebracht in het Théâtre de la Gaîté (hetzelfde jaar waarin zijn Samson et Dalila in première is gegaan). Saint-Saëns zou nog een aantal keer zijn tanden in het werk zetten voor latere uitvoeringen, waarvan de laatste in Brussel was in 1914. Daarna is het werk in de archieven terecht gekomen om in 2017 afgestoft en wel weer op de planken te staan in de Opéra Comique. De CD opname is volgend op deze uitvoeringen in de studio opgenomen.

Le Timbre d’Argent (de zilveren bel) verschaft de schilder Conrad een stortvloed aan goud door het laten klinken van de bel, in ruil waarvoor er iemand in zijn nabijheid abrupt sterven zal. Omdat hij arm is en desondanks indruk wil maken op een onbereikbare vrouw (Circé ook wel Fiammetta, een dansrol) kiest hij op instigatie van Spiridion (Mefisto-achtig personage) ervoor om de bel te laten klinken, zodat hij met het goud/geld indruk kan maken op haar. Het eerste slachtoffer blijkt de vader van zijn verloofde Hélène te zijn.

Uiteraard raakt het geld op, dus een nieuwe slag op de bel is onvermijdelijk. Het tweede slachtoffer blijkt Conrad’s beste vriend te zijn, Bénédict, net getrouwd met Rosa, de zus van Hélène. Bij een derde keer weet hij zich te vermannen en besluit hij alles op te biechten aan zijn aanstaande. Prompt wordt hij wakker. Alles bleek een droom te zijn. Hij vraagt Hélène ten huwelijk en berust zich in zijn lot met weinig geldelijke middelen.

Het overdadige libretto kent wat zijpaden. Vooral het karakter van Spiridion, die ook wedijverde met Conrad om de gunsten van de danseres, komt continu ten tonele. Deels als Mefisto, deels als rivaal van Conrad. In de proloog en de epiloog is dokter die de zorg heeft over Conrad.

Het libretto doet sterk denken aan het meesterwerk van Offenbach: Het hoofdpersonage is een kunstenaar die een onbereikbare vrouw najaagt en daarvoor bereid is alle mogelijke offers te doen. Het feit dat deze rol (Fiammetta) een dansrol is, draagt bij aan dat onbereikbare, wat ik het wel een vondst vind van de componist, maar voor de cd is dat uiteraard wat merkwaardig. Ook het personage van Spiridion is heel duidelijk sterk verwant met de schurken uit ‘Hoffmann’.

Dat ‘Hoffmann’ repertoire heeft gehouden en de opera van Saint-Saëns niet komt mijns inziens door het zwakkere libretto, maar ook de ervarenheid van Offenbach speelt een rol: Hoffmann was Offenbachs zwanenzang, terwijl Le Timbre D’Argent Saint-Saëns´ eerste opera was, geschreven in zijn dertigste levensjaar.

Dat het zijn opera-compositiedebuut was kun je ook wel horen. In lijn met het libretto is de muziek nog wat onsamenhangend. Maar de opera kent prachtige momenten. De lange ouverture, die luistert als een onbekend werk van Berlioz, biedt al een keur aan melodieën, is sprankelend en opverend. Verder kent het werk prachtige lyrische aria’s, buffo aria’s, mooie duetten, zelfs een ‘duet’ tussen Conrad en de danseres en prachtige koren. Van de ene mooie passage belanden we in de volgende.

Gelijk aan eerdere producties maakt Bru Zane gebruik van een aantal zangers die we vaker tegenkomen in hun serie. De hoofdrol wordt gezongen door de tenor Edgaras Montvidas. Zijn dramatische rondborstige stem is wat grofmazig, maar hij is beter op dreef dan op eerdere edities. De sopraan Hélène Guilmette (die de rol met haar eigen naam vertolkt) klinkt niet heel erg egaal en heeft wat moeite in de hoogte, maar zet uiteindelijk wel een prima vertolking neer.

De bariton Tassis Christoyannis (Spiridion) is uitstekend op dreef. Hij geeft meer kleur dan de andere twee hoofdrol protagonisten. Met soepel stemgebruik hoor je overduidelijk dat hij zeer veel plezier heeft in het zingen van deze veelzijdige rol.

In de bijrol van Bénédict soleert de tenor Yu Shao met verve. Met een soepele en stralende hoogte brengt hij zijn openingsaria die naar meer verlangt. Jodie Devos zingt de rol van zijn gemalin, Rosa. Ze heeft een prachtige lyrische sopraan, maar helaas is de rol van Rosa wel heel erg klein, zodat we daar niet veel van kunnen genieten.

Het geheel wordt uitstekend, met hart en ziel, begeleid door François-Xavier Roth. Zijn orkest, Les Siècles, speelt prachtig.