The good news: the overture is played with the curtain closed! The overture is the best-known piece of the entire opera, so it goes without saying that it is given plenty of space. Otherwise, Béatrice et Bénédict is not exactly what you would call a box office hit. No wonder: the opera is not particularly exciting, which is partly due to the endless stretches of spoken text.
The story (Berlioz himself wrote the libretto based on Shakespeare’s Much Ado About Nothing) is insignificant, but the music is at times enchantingly beautiful.
The 2016 Glyndebourne production is very disappointing to me. Laurent Pelly is one of my favourite opera directors, but he has overreached himself here. He has taken the main characters’ “thinking outside the box ” too literally, and the end result is as dull and grey as the colours of the sets, the costumes and even the singers’ make-up.
Fortunately, the singers are all excellent. In her first aria, “Je vais le voir”, Sophie Karthäuser (Héro) still sounds a little heavy, but her duet with the excellent Katarina Bradic (Ursule), “Nuit paisible et sereine!”, sounds just as it should, like a real gem.
Stephanie D’Oustrac is a fantastic Béatrice, and the sexual attraction between her and Paul Appleby (Bénédict) is palpable from the start.
But it is the young baritone Philippe Sly who really steals the show as the gangly Claudio.
Dit werk uit 1902 is de enige opera die Debussy wist te voltooien. In 2009 stond het op het programma in Theater an der Wien, een productie van Laurent Pelly. Een opname is op dvd uitgebracht door Virgin Classics.
De eerste akte speelt zich af in een bos bij een watertje waarin zowel Prins Golaud als het jonge meisje Mélisande zijn verdwaald. Pelly en zijn decorontwerper Chantal Thomas hebben dit vorm gegeven door middel van een groot aantal op bomen gelijkende zuilen en een groepje grote keien rondom een opening die een bron moet verbeelden. Het is de opmaat voor een tamelijk naturalistische enscenering waarin het libretto zeer getrouw wordt gevolgd.
De kostumering van Pelly is vrijwel tijdloos maar met accenten die wijzen in de richting van de ontstaansperiode van de opera. Mélisande gaat gekleed in verschillende lichtgekleurde jurken en heeft lang afhangend blond haar.
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Door gebruik te maken van een draaitoneel kunnen verschillende grote decorstukken zonder onderbreking voor steeds een volgende scène worden benut. We zien een paar wanden met een bed, de suggestie van een kamertje; een vrijstaande wenteltrap eindigend in een kanteel, een wat onbestemde stellage die de grot voorstelt waarin Pelléas en Mélisande zogenaamd naar een ring lopen te zoeken en zo meer. Van alle producties die ik tot op heden van deze opera heb gezien, is dit de enige waarin alles zo tot in detail wordt getoond.
Uit de dialogen maken we op dat het een sombere boel is op dat kasteel. Hoge bomen laten alleen in de zomer wat direct zonlicht toe, het leven wordt beheerst door het ziekbed van Pelléas’ vader en in de omgeving heerst hongersnood. Ingmar Bergman had er een mooie film van kunnen maken, wellicht nog beklemmender dan de opera, immers zonder zang. Mélisande voelt zich opgesloten in haar omgeving en in haar huwelijk met de oudere Golaud. ‘Je ne suis pas heureuse ici’ zingt ze in de tweede akte. Veel meer komen we over haar gevoelens niet aan de weet.
Pelléas probeert Mélisandes gezelschap aanvankelijk te mijden maar gaandeweg trekken ze steeds meer met elkaar op. Van een affaire is geen sprake maar de wederzijdse liefde groeit, zonder dat een van beiden dat wil toegeven. Pelléas besluit te vertrekken als hij er niet meer tegen kan. Een laatste ontmoeting met zijn schoonzus wordt hem fataal, zijn halfbroer steekt hem dood.
Mélisande baart een dochter maar overlijdt kort daarna, vermoedelijk aan kraamvrouwenkoorts. Tot het laatst probeert Golaud ‘de waarheid’ over haar omgang met Pelléas uit haar te kloppen, zonder resultaat. Grootvader Arkel ziet als enige een lichtpuntje: het nieuwe meisje zal Mélisandes plaats gaan innemen in de familie.
De keuze van Debussy voor het verhaal van Maurice Maeterlinck werd sterk bepaald door de afwezigheid van dramatiek, context, en het naspelen van het ‘echte’ leven. Veel te gekunsteld allemaal, de toeschouwer zou door de summiere handeling en de veelal onderkoelde uitspraken van de protagonisten veel dieper kunnen doordringen in hun ervaringen. Feitelijk blijft alles een uur lang vrijwel bevroren om plotseling over te gaan in kolkende emoties.
Het begint zodra Golaud argwaan krijgt en zichzelf niet langer ervan kan overtuigen dat zijn halfbroer en zijn jonge bruid gewoon nog twee kinderen zijn die graag bij elkaar zijn, samen spelen als het ware. Maar door Pelléas mee te nemen naar een diepe kelder met een put waaruit een lijkenlucht opstijgt maakt Golaud duidelijk wie de baas is. De scène heeft een onverholen dreigend karakter.
Tegen het einde van de vierde akte laat Golaud zich gaan en sleept zijn vrouw aan de haren door de kamer. Maar meer dan opnieuw ‘je ne suis pas heureuse’ levert dat van haar kant niet op. Men leeft en lijdt in stilte en dat maakt het stuk tot een beklemmend geheel.
Bariton Laurent Naouri is een prachtige Golaud, een rijzige gestalte met bijbehorende stem. Vocaal uitstekend verzorgd en binnen de beperkte bewegingsruimte die de rol biedt een geloofwaardige middelbare man die transformeert van een naïeve goedbedoelende echtgenoot in een achterdochtige jaloerse potentaat die meer waarde lijkt te hechten aan de zekerheid dat zijn jonge vrouw hem niet heeft bedrogen, dan aan haar overleven. Als ze sterft moet hij tenminste een zuivere herinnering aan haar hebben. Hij krijgt uiteindelijk geen van beide.
Stéphane Degout is een zeer goed gecaste Pelléas, oogt jong, gedraagt zich vergeleken met de anderen vrij impulsief en zijn zang is voorbeeldig. Dit personage is tragisch, hij wordt geleefd.
Zijn grootvader Arkel verbiedt hem om een stervende vriend te bezoeken omdat hij zijn eigen langdurig zieke vader niet alleen mag laten. En hij wil de wijde wereld in om niet in de verleiding te komen zijn broer te bedriegen met die mooie onwereldse Mélisande die hem vanaf haar binnenkomst al fascineert. Ondanks zijn goede bedoelingen wordt hij gedood maar dat schijnt eigenlijk niemand van zijn familieleden echt te deren. Que sera, sera.
De derde in de driehoek word vertolkt door de verrukkelijke Natalie Dessay. Probleem is dat ze er in al haar rollen uitziet als het lieve meisje met de bijbehorende mooie stem. Haar Mélisande lijkt de onschuld zelve, onbegrepen maar niet erg geheimzinnig. Hoewel, ‘ik lieg nooit, alleen tegen je broer’, vertelt ze Pelléas. Maar Dessay’s aanwezigheid heeft zo’n enorme meerwaarde dat dit aspect gemakkelijk kan worden vergeten. Ze zingt prachtig en haar acteren is volstrekt naturel. Philip Ens is ontroerend als de oude koning Arkel en Beate Ritter is gewoon erg goed als Golauds zoontje Yniol.
Het ORF Radio-Symphonieorchester Wien onder leiding van Bertrand de Billy heeft een groot aandeel is het succes van deze voorstelling. Prachtige balans tussen orkest en solisten, ze kunnen zich ook fluisterend verstaanbaar maken, precies zoals Debussy het bedoeld heeft.
Léo Delibes (1836-1891) schreef meer dan twintig opera’s en operettes waarvan alleen Lakmé niet in de vergetelheid is geraakt. Het werd geschreven in de jaren 1881-82 op een libretto van Edmond Gondinet en Philippe Gille. De première vond plaats op 14 april 1883 in de Opéra Comique.
Pierre Loti
Het verhaal is ontleend aan de roman Le mariage de Loti van Pierre Loti. Deze Franse marineofficier kan worden gezien als een van de eerste schrijvers die hun materiaal wisten te verwerven ‘by going native’. Tijdens een verblijf van enige maanden op Tahiti wist Loti zijn taken als officier te combineren met een onderdompeling in de lokale gemeenschap, naar verluidt omdat zijn commandant belangstelling had voor antropologie en in Loti een nuttige bron van informatie zag. Het boek in kwestie is een pastiche van de liefdesrelaties die Loti had met verschillende inheemse vrouwen, tegen de achtergrond van exotisch Polynesië.
In het libretto van Lakmé is de handeling verplaatst naar Brits Indië. Centraal staat de kortdurende onmogelijke liefde tussen een Engelse officier en de dochter van een Brahmaanse priester. Lakmé woont met haar vader in de bloementuin bij een heiligdom waar de mythische lotusbloem groeit. Vreemdelingen is het ten strengste verboden dit heiligdom te betreden. Tot haar ontzetting treft Lakmé op een dag de Engelse officier Gérald in de tuin aan. Hij is onder de indruk van de prachtige omgeving en raakt ook al snel onder de bekoring van de exotische schoonheid die aan hem verschijnt. Hij verklaart haar zijn liefde en Lakmé is onvoldoende standvastig om hem af te wijzen.
Als haar vader, de priester Nilakantha, ontdekt dat het heiligdom is ontwijd, zweert hij wraak: de indringer moet sterven. Hij draagt Lakmé op om op de markt een lied te zingen teneinde Gérald naar zich toe te lokken en zodoende zijn identiteit te onthullen. Uiteindelijk is het echter niet Gérald maar Lakmé die het kortstondige liefdesavontuur met de dood zal moeten bekopen. Delibes heeft zeer pakkende melodieën geschreven voor koor en orkest en met name in de solostukken van Gérald en Lakmé heeft hij alles uit de kast gehaald om de zangers te laten schitteren.
In oktober 2022 ging deze opéra comique in het huis waar het werk ooit in première ging: Salle Favart in Parijs. Voor die gelegenheid maakte Laurent Pelly een nieuwe productie die alle kenmerken vertoont die hem zo geliefd hebben gemaakt. Het toneelbeeld is eenvoudig maar zeer goed doordacht met doeken waarmee een ruimtelijk effect wordt verkregen, een scherm waarop silhouetten worden geprojecteerd tijdens de aria over de Pariah, een kooi van houten vlechtwerk waarin Lakmé ‘woont’ en sobere kostumering.
De Indiërs lopen in gebroken wit, de Britten in anonieme donkere kleding en Lakmé is gekleed in een witte jurk. Aanvankelijk zijn dat meerdere lagen maar gaandeweg worden ze afgepeld wat haar bewegingsvrijheid zeer ten goede komt. Een minpuntje is de witblonde pruik waarmee Lakmé is getooid, geen enkele Indiase vrouw ziet er zo uit en het doet ook afbreuk aan het uiterlijk van sopraan Sabine Devieilhe.
Tenor Frédéric Antoun weet indruk te maken met zijn vertolking van de in een vreemde andere wereld verstrikt geraakte Gérald. Zoals het een verliefde man betaamt komt hij pas tot stilstand als hij met z’n kop tegen een muur aanknalt. In dit geval is dat metaforisch in de persoon van zijn kompaan Frédéric, mooie rol van bariton Philippe Estèphe, die daarbij wordt geholpen door wat kenmerkende geluiden van een troep militairen in de verte.
Sabine Devieilhe was mij nog onbekend, vooral vanwege haar gebruikelijke repertoire dat wat buiten mijn aandachtsgebied valt, denk aan Rameau, Händel en Bach. Voor deze rol maakt ze haar stem bewust vrij klein, zo heb ik kunnen vaststellen na het beluisteren van een paar youtube fragmenten. Het past ook bij de Comique, je moet daar zelfs een fluisterende zanger kunnen horen. Ze gaat helemaal los maar met complete beheersing: prachtige coloraturen die ijl en bijna etherisch klinken zo nu en dan om vervolgens aan te zwellen tot een volume dat meer geëigend is voor een duet.
Zoals het een Lakmé betaamt, het werk is immers speciaal geschreven voor sterzangeres Marie van Zandt, is deze opname alleen al volledig de moeite waard om Devieilhe in de titelrol te kunnen beleven. Overigens krijgt ze alle ruimte van haar echtgenoot Raphaël Pichon die zijn eigen orkest Pygmalion dirigeert. Liefdevolle begeleiding is de ruimste zin van het woord.
Bariton Stéphane Degout vertolkt de rol van de priester Nilakantha zonder meer goed maar ik had hier liever iemand gehoord die wat barser kan klinken. Mezzo Ambroisine Bré geeft in de eerste akte mooi partij in het Bloemenduet. Leuk om Mireille Delunsch hier terug te zien als Mistress Bentson. Ik koester haar heel bijzondere opname van La traviata. De kleine rol van Hadji komt voor rekening van François Rougier die daar iets heel ontroerends van weet te maken.
Het orkest Pygmalion speelt vooral oudere muziek op periode instrumenten en is in zijn geheel feitelijk het instrument van oprichter Raphaël Pichon. Van dit ensemble maakt ook een koor deel uit en dat is op deze opname natuurlijk ook te horen. De begeleiding is doeltreffend, mooi verzorgd en vooral heel ingehouden. Het komt het totale klankbeeld zeer ten goede.
Eindelijk een nieuwe opname van dit schitterende werk op Blu-ray, ik keek er al jaren naar uit. Zeer aanbevolen.
Voor veel operaliefhebbers is de opname die in 1955 onder leiding van dirigent Boris Khaikin van Tsjaikovski’s Jevgeni Onegin werd gemaakt nog steeds onovertroffen. Het koor en orkest waren die van het Bolsjoi-theater, en de twee hoofdrollen werden gezongen door niemand minder dan Galina Visjnevskaja en Eugen Belov.
Lmeshev als Lnesky. Mooier bestaat niet
Ik heb iets dergelijks met de regie die Michael Geliot in het midden van de jaren zeventig van deze opera op de planken bracht bij de toenmalige Nederlandse Operastichting. Het was een prachtige, zorgvuldig gedetailleerde enscenering in een voornamelijk zwart-wit decor, een van de meest liefdevolle en precieze die ik in mijn leven mocht zien – en het is ook een regie die mij bij het waarderen van andere producties van deze opera juist daarom altijd in de weg is blijven staan. Hoewel de twee grote balscènes uitbundig waren zoals het hoort, was men toch vooral getuige van een intiem drama tussen twee betrekkelijk jonge mensen die onhandig met hun gevoelens omgingen. Van de reprise in november 1982 herinner ik me dat Linda Esther Gray en Benjamin Luxon, die de hoofdrollen voor hun rekening namen, onder het slotapplaus beiden in tranen waren, nog volledig in de ban van hun rollen en de tragische ontknoping.
Maar bij de laatste herneming van de voorstelling, in het toen pas voltooide Muziektheater, was opeens veel van de betovering verdwenen: het toneel was te groot voor de intimistische opzet, een belangrijk deel van het publiek zat te ver weg, de afstanden die de zangers moesten afleggen op dit veel grotere toneel deden afbreuk aan de intimiteit van het geheel, waardoor de voorstelling, waarin alle elementen ragfijn op elkaar waren afgestemd, als het ware uit elkaar viel. De eerdere voorstellingen in de Stadsschouwburg reken ik echter nog steeds tot de beste, overtuigendste en meeslependste die ik in mijn leven heb gezien.
Sedertdien behoort Jevgeni Onegin dan ook tot mijn vijf of zes favoriete opera’s, en laat ik maar zelden een gelegenheid voorbijgaan om een voorstelling ervan bij te wonen. Verschillende van die producties waren ronduit beroerd, en daar zal ik hier dan ook verder maar stilzwijgend aan voorbijgaan. Wel bleef de rijke, genereuze muziek van Tsjaikovski altijd recht overeind.
De nieuwe regie die Laurent Pelly dezer dagen in De Munt presenteert zou ik net onder het niveau van die van Michael Geliot willen plaatsen. Ook bij Pelly gelukkig geen malle fratsen zoals personages die in een astronautenkostuum een negentiende-eeuws Russisch landhuis binnenlopen, hij vertelt het verhaal voor wat het is.
Pelly heeft zich gewetensvol gehouden aan het realisme dat de kracht van Jevgeni Onegin uitmaakt. Want in deze opera wordt er voor de handeling geen beroep gedaan op goden, geestverschijningen, olifanten, draken, toverdranken, complotten, oorlogen, revoluties, toverkunsten met Tarnhelmen of andere uitheemse parafernalia waarmee in de loop der eeuwen menig operacomponist zijn publiek probeerde te epateren. Met name Tsjaikovski’s tijdgenoot Wagner sprong er vaak kwistig mee om.
Jevgeni Onegin is een verhaal over mensen zoals u en ik, die de domme vergissingen maken die wij zelf zouden kunnen begaan in een moment van blinde verliefdheid of jeugdige onbesuisdheid. Er sneuvelt weliswaar iemand in een duel, maar duels waren in het toenmalige Rusland verre van ongewoon. Twee van de belangrijkste schrijvers van het land, Poesjkin, de auteur van de roman in verzen waar Tsjaikovski deze opera op baseerde, en Lermontov, de schrijver van de sublieme roman ‘Een held van onze tijd’, stierven op nog jonge leeftijd op die manier – zoals in onze tijd een beetje drillrapper ook regelmatig de kogels tussen zijn ribben moet laten wegpeuteren, ben ik geneigd te zeggen.
De opera Jevgeni Onegin ontleent zijn betovering aan zijn soberheid en aan die herkenbaarheid, en natuurlijk vooral aan de wonderbaarlijk mooie muziek zonder één zwak moment, afwisselend beschroomd en hartstochtelijk, waarvan Tsjaikovski het verhaal heeft voorzien.
Pelly heeft zich gewetensvol aan dat realisme gehouden. Een echt decor is er in deze voorstelling niet, er zijn een paar grote zetstukken en er staan nu en dan wat stoelen op een draaitoneel, op het achterdoek worden wolken geprojecteerd en de balzaal wordt met een paar kroonluchters aangeduid. Efficiënt en toereikend. Alle aandacht van het publiek ging uit naar de personages, en de personenregie is bij Pelly altijd in goede handen.
Jevgeni Onegin bevat twee van de allermooiste momenten uit de hele operaliteratuur. Het zijn scènes die bij uitstek laten zien wat opera vermag, en hoe een opera rijker kan zijn dan een toneelstuk. In het eerste bedrijf is dat de grote scène van Tatjana, waarin zij een nacht lang schrijft aan de brief waarin zij Onegin haar liefde verklaart. Het is een lange aria, van een goede tien minuten, en dankzij de intensiteit van de muziek kost het de toeschouwer geen enkele moeite om aan te nemen dat wat hij zojuist zag inderdaad van de late avond tot het ochtendkrieken duurde.
Sally Matthews zong en speelde met overgave, en maakte haar grote soloscène inderdaad tot een hoogtepunt van de avond. Het was een van de spaarzame momenten waarin er een decorstuk op het toneel stond: een kamermuur in de vorm van een boek, waarmee de regisseur op een voor hem kenmerkende, sobere manier aangaf dat Tatjana’s opvattingen over de liefde voornamelijk afkomstig waren uit de romans die zij zo overvloedig consumeerde. Wie het werk van Pelly volgt, zal er wellicht ook een verwijzing in hebben gezien naar zijn eerdere wondermooie regie van Massenets Don Quichotte, eveneens in De Munt.
Het andere onvergetelijk moment van iedere productie van deze opera is duelleerscène, waarin twee gewezen vrienden tegenover elkaar staan, ten prooi aan snel wisselende gemoedshelden. Tegenstrijdige gevoelens die misschien enkel een toneelschrijver van het formaat van een Tsjechov in woorden zou kunnen vatten, worden hier door Tsjaikovski met grote vanzelfsprekendheid in muziek uitgedrukt. Stephane Degout als Onegin en Bogdan Volkov in rol van Lenski maakten er het vanzelfsprekende tweede hoogtepunt van de avond van.
Minpuntje van de avond was dat de muziek onder leiding van de huisdirigent Alain Altinoglu vaak wat nuchter klonk en de gloed en onmatigheid van het Slavische temperament moest ontberen. De zangerscast was zeer homogeen, maar zonder dat een van de leden eruit sprong. Het ontbrak zo nu en dan wat aan lyrische overgave en pathos, maar dat was wel in overeenstemming met de vrij zakelijke regie van Laurent Pelly.
Stephane Degout slaagde er wel in om het narcisme en sadisme van het titelpersonage overtuigend neer te zetten, maar minder de verveling waaruit het voortkwam. Sally Matthews acteerde en zong een prachtige, maar niet onvergetelijke Tatjana.
Met:
Bernadette Grabias, Sally Matthews, Lilly Jørstad, Christina Melis, Stéphane Degout, Bogdan Volkov, Nicolas Courjal, Kris Belligh, Kamil Ben Hsaïn Lachiri, Cristophe Mortagne, Jérôme Jacob Paquey en Carlos Martinez
Regie en kostuums: Laurent Pelly Decor: Massimo Troncanetti Belichting: Marco Giusti Choreografie: Lionel Hoche
Koor en orkest van De Munt Koorleider: Jan Schweiger Muzikale leiding: Alain Altinogu
Alain Altinoglu en Laurent Pelly over de productie:
Tegelijkertijd met de voorstellingenreeks in De Munt verscheen bij de Gentse uitgeverij Owl Press een boek over Jevgeni Onegin van de hand van de befaamde Belgische musicoloog Francis Maes, getiteld ‘Een verhaal van net niet”.
Tijdens zijn verblijf in Chicago in 1920 componeerde Prokofjev op een eigen libretto de komisch absurdistische opera De liefde voor drie sinaasappels. Het verhaal is gebaseerd op een stuk van Carlo Gozzi (1720-1806) en vertoont duidelijke commedia dell’arte elementen. Door allerlei tegenslag en conflicten duurde het tot 30 december 1921 voor het werk eindelijk in première ging, met groot succes overigens.
Het idioom is vrij klassiek, afgestemd op de behoudende smaak van het Amerikaanse publiek. Maar afgezien van een kort marsje bevat de partituur geen muziek die enigszins weet te beklijven. Je moet het live ondergaan en de muziek ervaren als ondersteuning van de handeling.
Bij aanvang is er een woordenstrijd tussen vertegenwoordigers van het publiek die pleiten voor ‘nieuw’ theater, respectievelijk tragisch, komisch en lyrisch romantisch. Ze worden op hun wenken bediend, de componist laat alle aspecten aan bod komen.
De zoon van de ‘klaverkoning’ lijdt aan melancholie waardoor hij zich ook fysiek voortdurend op sterven na dood voelt. De oplossing hiervoor is even simpel als doeltreffend: hij moet aan het lachen worden gemaakt. Daartoe gaat de nar Trouffaldino grote feesten organiseren waarin alles uit de kast zal worden gehaald om de prins uit zijn lethargie te wekken. De nicht van de koning ziet hem liever dood, dan zal zij t.z.t. de troon erven. Deze prinses Clarice wordt hierin geholpen door de Eerste Minister Léandre. Tot zover het begrijpelijke deel.
Zowel de koning als Léandre worden beschermd door magiërs. De koning heeft Tchélio aan zijn zijde, Léandre krijgt hulp van de kwaadaardige Fata Morgana. Die twee spelen een kaartspel om hun krachten te meten waarbij Fata Morgana duidelijk aan het langste eind trekt. Maar als de prins tijdens een feest plotseling moet lachen om die oude vrouw lijkt alles toch ten goede te keren voor het hof. De woedende Fata Morgana spreekt echter een vloek uit over de prins. Hij zal obsessief verliefd worden op drie sinaasappelen en niet rusten voor hij die heeft gestolen van de beruchte vorst Creon. Die bewaart ze in de keuken waar een reusachtige kokkin over hen waakt en iedereen verplettert met haar pollepel die het waagt in de buurt te komen.
Gelukkig krijgen de prins en zijn hulpje Trouffaldino een geheim wapen mee van Tchélio: een betoverd lint waarvoor de kokkin direct door de knieën gaat als zij Trouffaldino in haar keuken betrapt. Intussen steelt de prins de sinaasappels die in de volgende scènes uitgroeien tot manshoge bollen. Tchélio had ervoor gewaarschuwd ze alleen te openen in de nabijheid van water, anders zou er een tragedie plaatsvinden. Het gebeuren speelt zich helaas af in de woestijn en als de eerste twee sinaasappels worden geopend door Trouffaldino om zijn dorst te lessen, komen er twee prinsessen uit die vrijwel direct sterven aan een droge keel. Trouffaldino verwijdert zich en als de prins wakker wordt opent hij de derde sinaasappel met daarin prinses Ninette. Ook zij dreigt te overlijden maar het publiek dat pleitte voor lyriek en romantiek komt gelukkig tussenbeide met een flesje water. Er volgt een moment van jong geluk en het paar wisselt trouwbeloften uit.
De prins gaat naar het paleis om de koning het heuglijke nieuws te melden maar in zijn afwezigheid grijpt Fata Morgana in. Zij geeft de slavin Sméraldine een overmaatse speld waarmee die Ninette moet prikken. Deze veranderd in een rat en Sméraldine neemt haar plaats in als beoogde bruid. Uiteindelijk keert alles ten goede, Ninette wordt door Tchélio terug getoverd en Sméraldine, Léandre en Fata Morgana moeten vluchten om het vege lijf te redden.
Ik zag dit werk in 2005 bij DNO, een vermakelijke productie van Laurent Pelly met decors van Chantal Thomas. Een opname die door Opus Arte is uitgebracht gaf de gelegenheid het veel later allemaal nog eens terug te zien. De verwijzing naar het kaartspel in de naam van de koning wordt volop uitgespeeld. Vrijwel alles staat in dit thema. Decorstukken zijn sterk vergrote speelkaarten, de prins slaapt in een doos waar een pak kaarten in heeft gezeten. In de jurken van de dames zijn kaartmotieven verwerkt, natuurlijk veel klavers. Het kaartspel van de twee magiërs is hilarisch. Beiden zitten op heel hoge verrijdbare stoelen en tussen hen in is een tafeltjes met losse lange poten die beneden door figuranten worden vastgehouden. Het wiebelt en beweegt alle kanten op. De kostumering van Pelly is uitbundig en prachtig verzorgd. De sinaasappels ogen zeer echt ondanks hun bijzondere omvang en de drie prinsessen die eruit komen zien er fraai uit.
Tijdens de scènes aan het hof is het voortdurend een pandemonium op het toneel. Daarbuiten gaat het er rustiger aan toe. La Cuisinière wordt gezongen door een zeer forse bas wat het komisch aspect van haar bijdrage flink vergroot. Richard Angas had er in elk geval veel succes mee. Over het geheel genomen zijn de rollen goed bezet zonder dat er sprake is van echte uitblinkers. Het is typisch een ensemblestuk en als zodanig weet Pelly het met hulp van dirigent Stéphane Denève en koordirigent Martin Wright uitstekend over het voetlicht te brengen.
Toch een paar namen: Alain Vernhes als de koning, Martial Defontaine als zijn zoon, Natascha Petrinsky als hun nicht Clarice, François Le Roux als Léandre en Serghei Khomov als Trouffaldino brengen het hof tot leven. Willard White is een prachtige Tchélio en Anna Shafajinskaya een prima Fata Morgana. Sandrine Piau zingt de rol van Ninette, de prinses die mag blijven leven en in een licht oranje gekleurde bruidsjurk het happy end mag suggereren.
Dit is Rimski Korsakovs laatste opera die stamt uit 1906, kort na de zeer onthutsende nederlaag van het Russische imperium tegen ‘upstart’ Japan. Het libretto van Vladimir Belski heeft een verhaal van Pushkin als uitgangspunt genomen, het bespotten van een heerser is van alle tijden. De première vond plaats in 1909, na de dood van de componist. Van een voorstelling uit 2006 in De Munt is een opname gemaakt die op dvd is verschenen. Het is een productie van Laurent Pelly.
Het verhaal gaat over Tsaar Dodon en zijn beide zonen. Ze maken zich zorgen over de oprukkende vijand en raadplegen een astroloog. Deze biedt Dodon een gouden haan aan die tijdig kraait als de vijand eraan komt, een soort lange afstand waarschuwingssysteem. Er moet wel iets tegenover staan natuurlijk: de astroloog mag later een wens doen. Na enige aandrang vertrekken Dodons zonen naar het front, de haan stelt dat men rustig kan gaan slapen. Maar niet lang daarna kraait de haan, gevaar dreigt alsnog en nu gaat ook Dodon naar het front, zij het in ontoereikende uitrusting.
Pavlo Hunka (Tsar Dodon), Alexey Dolgov (Guidon) and Konstantin Shushakov (Afron)
Aan het front treft Dodon zijn twee gesneuvelde zonen en een aantrekkelijke vrouw, de Tsaritsa van Shemakha, die zonder leger maar met behulp van haar schoonheid het land van de Tsaar wil veroveren. Ze weet Dodon gemakkelijk te verleiden, feitelijk raakt hij zozeer in haar ban dat hij alles wel voor haar wil doen. Teruggekeerd in de hoofdstad wordt hun bruiloft gevierd maar dan verschijnt de astroloog die zijn beloning komt opeisen. Hij wil die mooie bruid. Dodon laat als reactie op die onbeschaamdheid de astroloog doden en wordt vervolgens zelf door de haan gedood.
Feitelijk gaat het verhaal over de gouden haan, de Tsaritsa van Shemakha en de astroloog. Zij maken duidelijk hoe dom en ijdel de Tsaar is en stellen zijn onbekwaamheid als opperbevelhebber aan de kaak door hem te tonen als iemand die vertrouwt op een astroloog met een sprekend dier.
Pelly heeft er een voor hem kenmerkende luchtige enscenering van gemaakt. Omdat Tsaar Dodon het liefst alleen maar wil slapen wordt hij bij aanvang opgevoerd liggend in een groot bed, uiteraard in een pyjama waarin hij ook de rest van de tijd blijft rondlopen. Mannen in pyjama’s zien we vaker bij Pelly, denk aan zijn Liefde voor drie sinaasappelen.
Als de waarzegger een beloning in het vooruitzicht gesteld wil zien, eist hij dat deze volgens de wet moet worden vastgelegd. Dodon reageert verbaasd, de wet, dat is iets waar hij nog nooit van heeft gehoord. Zijn luimen en grillen zijn bepalend voor alles wat gebeurt in zijn rijk, voor zoiets kleinburgerlijks als wetten is geen plaats. Kortom, we zijn in Rusland.
Pavlo HPavlounka is een erg leuke goed zingende onbeholpen acterende Dodon. De enige met wie hij in zijn omgeving aardig overweg kan is de huishoudster Amelfa, prima gespeeld door Agnes Zwierko.
Aangekomen aan het front raakt hij in de ban van de Tsaritsa van Shemakha die hem achteloos meedeelt dat ze er onder haar kleren ook heel leuk uitziet. Dat werkt natuurlijk.
Venera Gimadieva zingt haar slepende lange monoloog op onberispelijke wijze, ook aardig om de tekst volgen en naar haar te kijken, ze zit mooi in die rol, prachtig gezongen.
Als het gerucht gaat dat Dodon met een nieuwe bruid in aantocht is, vertelt Amelfa het verzamelde volk dat hij vier koningen heeft verslagen: schoppen, harten, klaveren en ruiten. En dat hij zijn twee zoons heeft geëxecuteerd wegens verraad, het volk moet ook rekening houden met zijn straffe hand. Dan arriveren Dodon en zijn bruid in een groot bed dat op het onderstel van een tank is gemonteerd. Ze komen immers van het front. Maar door toedoen van de waarzegger en zijn onbeschaamde eis valt al gauw het doek over Dodon en zijn we terug bij het begin.
De gouden haan wordt ten tonele gevoerd als een mooi uitgedoste vogel, een verklede danseres. De rol wordt gezongen door Sheva Tehoval. Veel stelt het niet voor, iedere keer vrijwel hetzelfde zinnetje. Het dier staat vooral symbool voor de stupiditeit van de heerser en daarover kunnen we immers kort zijn?
De kostumering is goed getroffen, het decor is basaal maar toereikend. Behalve een bed in een rotsachtige open ruimte is er een staketsel dat Tsaritsa Shemakha’s tent moet verbeelden. Een beetje bewegen op een schommel is onderdeel van haar verleiding act, de kostumering doet de rest. De generaals en de twee zoons van Dodon zien er licht belachelijk uit, uniforms die net een beetje afwijken van het gangbare wat direct voor een ironische ondertoon zorgt. Het is Pelly ten voeten uit, een geslaagde productie.
Het orkest van De Munt staat onder de zeer bekwame leiding van Alain Altinoglu. Hij laat de opvallend lyrische muziek goed tot zijn recht komen.
Sprookjes! Als kind kon ik er nooit genoeg van krijgen en nog steeds ben ik er dol op. Ook omdat elk sprookje zijn eigen regels respecteert. Veel is inwisselbaar, maar waar niet aan getornd mag worden is de happy end. Dus ja: het lelijke eendje wordt een pracht van een zwaan en Assepoester wordt een prinses. Alle kwade geesten worden gestraft en we kunnen rustig gaan slapen. In de wereld die dagelijks geregeerd wordt door het slechte nieuws biedt een sprookje je ontsnappingsmogelijkheid, al is het maar voor even.
Helaas moet tegenwoordig ook de sprookjeswereld er aan geloven want in het wereldbeeld van het regietheater moet alles zo natuurgetrouw en zo realistisch mogelijk. En de dromen? O…. dat mag wel, als je maar weet dat het maar een droom is. Dus: nee, als je als Assepoester bent geboren dan word je nooit een prinses. Dat is waar Angelina, het mooie keukensloofje uit de opera van Rossini mee werd geconfronteerd, tegen de wensen van de librettist en componist in.
Laurent Pelly ken ik als één van de beste en de meest geestige regisseurs van zijn generatie maar de laatste tijd stelt hij mij steeds vaker teleur. La Cenerentola, dat door hem als afsluiting van het jaar 2019 in Amsterdam werd gepresenteerd behoort dan ook niet tot zijn sterkste producties. De show is nog steeds spectaculair en geestig, en je komt ogen werkelijk te kort om dat alles wat je wordt voorgeschoteld te kunnen behappen, maar daar ligt ook een beetje het probleem. Het is gewoon te veel.
Het onophoudelijke schuiven met de decors werkt op den duur vermoeiend en het voortdurend nadrukkelijk bewegen op de muziek (moet dat nou echt? Hebben we inmiddels al zo vaak gezien, het haalt ook je aandacht van de muziek zelf af) is gewoon irritant. Althans voor mij. Wat ik ook niet begrijp is waarom het eerste deel bijna twee uur moest duren: niet alleen niet goed voor je concentratie maar ook allesbehalve logisch.
Muzikaal was het niet minder dan een feest. Toegegeven, het Nederlands Kamerorkest onder de baton van de jonge Italiaanse maestro Daniele Rustioni speelde af en toe een beetje te hard, maar het zij ze vergeven! Het sprankelde en het bruiste dat het een lieve lust is, de ouverture alleen – gespeeld met het doek dicht, bravo! – verdient een pluimpje. Heerlijk.
Bij de door mij bezochte voorstelling werd de hoofdrol overgenomen door de jonge Italiaanse mezzosopraan Cecillia Molinari. In alle opzichten pracht van een zangeres: haar licht romige stem klonk zoetig en zalvend en haar acteertalent was meer dan evident. Met haar bühne-présence alleen maakte haar een prinses in spe, dat zag je zo… Best jammer dat zij het van de regisseur niet mocht worden.
Haar prins werd virtuoos gezongen door de Amerikaanse tenor Lawrence Brownlee. Brownlee lijkt de laatste tijd de ongekroonde prins van belcanto te zijn, zeker wat de Rossiniaanse coloraturen en de hoge noten betreft. Zelf zou ik mij een beetje meer uitstraling wensen, maar ach… Een mens kan niet alles hebben.
Nicola Alaimo was een Don Magnifico uit duizenden. Die stem. Dat charisma. Die uitstraling…Ik kon mijn oren noch mijn ogen van hem afhouden. Hoe hij zich al de heerser over de wijnkelder waande en hoe hij met zijn eisenpakket bij de ‘prins’ (in feite de vermomde kamerdienaar Dandini, formidabel vertolkt door de Italiaanse bariton Alessio Arduini ) aanklopte…
Roberto Tagliavini was een fenomenale Alidoro, de ‘mannelijke goede fee’ (of de engel, zo je wilt), zijn warme bas klonk vaderlijk en beschermend.
Bijzonder gecharmeerd werd ik door de vertolksters van de gemene stiefzusjes, de Armeense sopraan Julietta Aleksanyan (Clorinda) en de Britse mezzosopraan Polly Leech (Tisbe). Beide jonge zangeressen zijn leden van de Nationale Operastudio maar hun niveau is nu al hoger dan van veel gevestigde namen.
Ook voor het mannenkoor van de Nationale Opera niets dan lof. Al met al: ik heb genoten
Trailer van de productie:
Het maken van de pruiken
Gioacchino Rossini
La Cenerentola
Cecillia Molinari, Lawrence Brownlee, Nicola Alaimo, Alessio Arduini, Roberto Tagliavini, Julietta Aleksanyan, Polly Leech
Nederlands Kamerorkest en Koor van De Nationale Opera (instudering Ching-Lien Wu) olv Daniele Rustioni.
Regie: Laurent Pelly
Met een herneming van Halevy’s La Juive bij Opera Vlaanderen en twee concertante uitvoeringen van Meyerbeers Robert le Diable begin april in De Munt, staat de Grand Opéra weer even in de belangstelling in onze contreien. Een goede aanleiding om terug te kijken naar Laurent Pelly’s enscenering van Robert le Diable voor de Royal Opera, zes seizoenen geleden. Er is een BluRay van in de handel, voor zover ik heb kunnen nagaan de enige beeldopname van dit werk die momenteel verkrijgbaar is. (Opus Arte OA BD7121 D)
Bij Grand Opéra weet je nooit zeker in hoeverre een uitvoering compleet is maar deze opname heeft een looptijd van drie en een half uur en met inbegrip van een volledig ballet zal er niet al te veel gecoupeerd zijn. Pelly was verantwoordelijk voor de regie en de kostuums, het decor is van Chantal Thomas. De productie is er een met een knipoog, zeker waar het de aankleding betreft. Ridders in harnas, edelvrouwen met puntmutsen in primaire kleuren, namaakpaarden in geel, rood en blauw, decorstukken uit een vroege versie van de Efteling. De middeleeuwse uitmonstering komt karikaturaal over door de vaak felle kleuren. Soms lijkt het een beetje op een kinderspeelplaats voor volwassenen. Maar inhoudelijk klopt alles aan de productie, het is geheel libretto getrouw.
Ook de personenregie is niet steeds even serieus. De ridders vormen een jofel stel en de minstreel Raimbaut doet zijn komische rol eer aan. Maar Pelly laat Isabelle acteren als schooljuffrouw met overdreven belerende wat houterige gebaren, ze slaat nog net niet de maat. Het zal wel zijn om duidelijk te maken dat zij de prinses van Sicilië is en dus de enige echte autoriteit in het verhaal. Roberts pleegzuster Alice loopt er bij in een rode jurk met witte stippen, en daarover een groene cape. Opdat we wel beseffen dat ze een boerinnetje is. Zijn vader Bertrand, de gevallen engel en dus verpersoonlijking van het kwaad, is redelijk griezelig met een fraaie pruik die zijn kop bijna in tweeën lijkt te verdelen.
Met het ballet is het een beetje de omgekeerde wereld. Waar juist dit onderdeel vaak met ‘tongue in cheek’ wordt gebracht, is het hier een bloedserieuze aangelegenheid. De nonnen komen uit hun graven en ondanks hun robotachtige bewegingen geven ze duidelijk uiting aan de seksuele frustraties die ze tijdens hun leven hebben moeten doorstaan. Robert wordt van alle kanten belaagd, iedereen wil hem bestijgen. Santa Rosalia ligt er vredig en onbewogen tussen, een glimlach op haar gezicht en met een twijg in haar hand. Totdat Robert er in slaagt deze magische tak te roven en zich naar Isabelle spoedt om haar huwelijk met zijn concurrent te verhinderen. Richard Wagner bezocht die kapel natuurlijk ook tijdens zijn verblijf in Palermo waar hij zijn Parsifal voltooide. Zelf heb ik er ook een kijkje genomen, veel goud en sierraden en een kruis gezien, helaas geen twijg.
Overigens opvallend dat in 1831 het grote ballet een stel dode nonnen kon tonen die in het hiernamaals kennelijk aan de duivel waren vervallen. Dat zou zelfs in deze tijd nog wel tot commentaar kunnen leiden. Uiteraard past het goed in het verhaal, de middeleeuwse fascinatie met de strijd tussen goed en kwaad, god en de duivel, de permanente verzoekingen van het leven. In Die tote Stadt van Korngold komen die nonnen ook even voor, ten teken dat het verhaal een eeuw geleden nog gemeengoed moet zijn geweest voor het theaterpubliek.
Kort en goed, de voorstelling is mooi om naar te kijken. Wat deze opname echter vooral de moeite waard maakt is de zang. Deze Robert onder leiding van Daniel Oren staat als een huis en maakt duidelijk waarom het stuk in de jaren 1830 en later zo’n enorme populariteit heeft kunnen verwerven. Uiteraard sloot het goed aan bij de toen heersende mode van het Gothic repertoire, vaak met een ‘ondode’ die voor middernacht de sterveling moet corrumperen om niet terug te hoeven naar de hel. Hier heeft de gevallen engel, die zich voordoet als de duivel maar feitelijk slechts een onderknuppel is, een wat onduidelijke relatie met zijn zoon Robert maar het gebruikelijk voor middernacht ultimatum zorgt voor de noodzakelijke spanning.
Trailer van de productie:
Op de opname die is gemaakt op 15 december 2012 is een topcast te horen in de hoofdrollen. Bryan Hymel excelleert als Robert, krachtig en zonder zwakke momenten. Zijn nemesis Bertrand is in handen van John Relyea, ook zeer goed, akelig personage.
Marina Poplavskaya maakt als Alice een kenmerkend schichtige indruk. Maar ze is goed bij stem, haalt de hoge tonen gemakkelijk, oogt zeker niet als iemand die aan de rand van de vocale afgrond staat. Zij had aanvankelijk de rol teruggegeven wegens ziekte maar herstelde op tijd om alsnog Alice voor haar rekening te nemen.
Patrizia Ciofi als Isabelle klinkt aanvankelijk een beetje schril maar zingt wel gemakkelijk. Ze was kort voor de première ingevallen voor Jennifer Rowley die niet geheel tegen de hoge eisen van de rol bleek opgewassen. Ciofi was een van de zeer weinigen die de rol op haar repertoire heeft staan en bleek toevallig beschikbaar.
Marina Poplavskaya
Alice zou de laatste grote nieuwe rol worden die Poplavskaya op haar repertoire nam voor haar carrière een duikvlucht nam. In mei 2013 moest ze na de première de rol van Violetta bij DNO al aan Joyce El Khoury laten, het begin van het einde. Hier is ze nog goed in vorm, lijkt er weinig aan de hand. In die zin is de opname een mooi tribuut aan deze zangeres die korte tijd de zangershemel bestormde en thans werkzaam is als makelaar in Manhattan.
Die Carsen toch! Iedere keer als ik denk, dat hij zichzelf heeft overtroffen, komt hij met weer een nieuwe productie die de vorige in de schaduw stelt.
Waar hij het vandaan haalt weet ik niet, maar het is allemaal zo verschrikkelijk geniaal. Logisch voornamelijk, en altijd consequent doorgevoerd. Ook bij de enscenering van Les Contes d’Hoffmann opgenomen bij Paris National Opera in 2002 (Arthaus Musik 107027).
Het geheel is opgebouwd als de repetities en de voorstelling van Don Giovanni, waarin alle dramatis personae een dubbele rol spelen: die van zichzelf en van de participanten van de opera in de opera. Alles ligt in de handen van de regisseur (de zeer kordate en imposant overheersende Bryn Terfel), die alle touwtjes in handen heeft en behendig alles en iedereen manipuleert – zowel op de bühne als achter de coulissen.
Carsen heeft iets met glamour en pracht en praal, geen wonder dat alle vrouwenfiguren, inclusief de Barbie-achtige Olympia (schitterende Désirée Rancatore) het meest op de oude filmdiva’s lijken. Alles is doorspekt met vele opera- en filmcitaten, inclusief het kitscherige einde.
Het zingen is fenomenaal. Neil Schicoff (Hoffmann) is geweldig goed bij stem, Zijn Hoffmann stijgt die van Domingo naar de kroon. Maar ook Ruth Ann Swenson (Antonia), Suzanne Mentzer (Muse) en Béatrice Uria-Monzon (Giulietta) zijn fantastisch en eigenlijk iedereen maakt grote indruk met zijn/haar optreden.
Neil Shicoff zingt ‘Kleinzach”:
Het Orchestre et Choers de l’Opera National de Paris stijgt onder leiding van Jesus Lopez-Cobos tot ongekende hoogten.
Bryn Terfell als Lindorff:
OLIVIER PY
Kunst, seks en dood, daar gaat Les Contes d’Hoffmann over volgens de Franse regisseur Olivier Py. Dat voert hij zeer consequent door in zijn productie uit 2008, die met veel beroering in Genève in première ging en een jaar later op dvd verscheen bij BelAir (BAC 049).
De drie begrippen zijn met elkaar verstrengeld in de belichaming van het verlangen. Zo vormen ze een soort drie-eenheid die verscholen gaat achter het masker van een ‘vrouw’.
Daar is Py zeer consequent in. Vandaar dat alle vrouwen op de bühne er precies hetzelfde uitzien. Met hun zwarte pruik en overdreven make-up lijken ze sprekend op Liza Minelli in Cabaret.
Er zijn doodsmaskers, begrafenisondernemers en skeletten, er is veel (frontaal, m/v) naakt en echte orgiën, en Olympia lijkt net een opblaaspop uit de sekswinkels. Ik vind het fantastisch. Het klopt, het is logisch en bovendien ongemeen spannend.
Het zeer futuristisch aandoende decor van steeds wisselende stellages van staal, spiegels, glas en (voornamelijk) aan- en uitgaande lichtjes is zeer suggestief. Het werkt.
Daarbij is de cast zeer sterk. De Belgische tenor Marc Laho is een prachtige Hoffmann. Zijn stem heeft iets weg van Alfredo Kraus – een echte ‘leggiero’ maar dan met meer kracht. En met een perfecte uitspraak van het Frans.
De schurken zijn in goede handen van Nicolas Cavallier en dames Stella Doufexis, Patricia Petibon, Rachel Harnish en Maria Riccarda Wesseling zijn allen meer dan overtuigend. Een aanwinst.
LAURENT PELLY
Laurent Pelly stelt zelden teleur. Zijn enscenering van Les Contes d’Hoffmann, op dvd uitgebracht door Erato (hope;ijk nog steeds verkrijgbaar), is daar weer bewijs van. En ook de zangers laten het niet afweten, met glansrollen voor Michael Spyres en Natalie Dessay.
Niet alle hedendaagse producties kun je ‘eurotrash’ noemen. Ik denk dat de meeste regisseurs zeer integer te werk gaan en de reden dat wij er niet zo veel over horen is heel simpel: zij veroorzaken geen schandalen en dat is voor de pers niet interessant genoeg.
Neem nou Laurent Pelly: wat hij ook onder handen neemt, het verandert in goud. Toegegeven, soms is het een beetje ‘namaakgoud’, maar toch. Zijn ensceneringen zijn intelligent en altijd trouw aan de muziek.
Zijn Les Contes d’Hoffmann uit Barcelona, 2013, is een beetje surrealistisch en voelt als een boze droom. Iets waar ik mij zonder meer in kan vinden. Alleen al hoe hij de incarnatie van Muse in Niclausse verbeeldt is een opera-oscar waard.
Michael Spyres behoort tot de steeds groeiende groep jonge tenoren, die nu nog in het lyrische vak zitten, maar die al een belofte voor ‘dramatico’ in zich hebben. De rol van Hoffmann vereist kracht, maar moet zeer lyrisch gezongen worden, denk aan Domingo in zijn jonge jaren. Daar voldoet Spyers ruimschots aan.
Zijn interpretatie van ‘Kleinzach’ is wellicht de beste die ik in jaren heb gehoord: perfecte hoge noten, allemaal al punto en dat ook nog met begrip voor de tekst. En zijn Frans is niet minder dan perfect.
‘Légende de Kleinzack’ gezongen door Michael Spyres:
Ook Natalie Dessay, één van de favoriete zangeressen van Pelly is van de partij. Nu niet meer als Olympia, de rol waar zij een stempel op heeft gedrukt, maar als de zieke Antonia. Een creatie om nooit te vergeten.
De jonge Kathleen Kim is een overtuigende Olympia en Tatiana Pavlovskaya een zeer sensuele Giulietta.
Ik ben een groot bewonderaar van Laurent Naouri en ook hier stelt hij mij niet teleur. Met zijn paars gelakte nagels en een “gedegen” make-up zingt hij een duivel uit duizenden. Simpelweg geniaal.
MEER OFFENBACH EN PELLY
Over Pelly en Offenbach gesproken: u kunt absoluut niet om zijn regies van de operettes van Offenbach heen. Virgin (51930196) heeft een paar jaar geleden een werkelijk briljante La Vie Parisienne (daar is Die Fledermaus losjes op gebaseerd, wist u?) uit Lyon uitgebracht:
En mocht u het nog niet in uw bezit hebben: La Belle Hèléne (met de werkelijk onweerstaanbare Felicity Lott in de hoofdrol), lange tijd niet verkrijgbaar, is eindelijk weer op de markt teruggebracht (Arthaus Musik 107000).
Verheugend nieuws: de ouverture wordt gespeeld met de doek dicht! Nu is de ouverture het bekendste stuk van de hele opera, dat hem dus alle ruimte wordt gegund is bijna vanzelfsprekend. Voor de rest is Béatrice et Bénédict niet echt wat je noemt een kassacracker. Geen wonder: de opera is niet echt spannend, mede veroorzaakt door de ellenlange lappen gesproken tekst.
Het verhaal (Berlioz schreef zelf het libretto naar de Much Ado About Nothing van Shakespeare) stelt niets voor, maar de muziek is bij vlagen toverachtig mooi.
De productie uit Glyndebourne 2016 stelt mij behoorlijk teleur. Laurent Pelly behoort tot mijn geliefde operaregisseurs, maar hier heeft hij zich aan vertild. Het ‘out the box denken’ van de hoofdpersonen heeft hij té letterlijk opgevat en het uiteindelijke resultaat is net zo grauw en grijs als de kleuren van de decors, de kostuums en zelfs de schmink van de zangers.
Gelukkig zijn de zangers allemaal prima. In haar eerste aria ‘Je Vais le Voir’ zet Sophie Karthäuser’ (Héro) nog te zwaar aan, maar haar duet met uitstekende Katarina Bradić (Ursule) ‘Nuit paisible et sereine!’ klinkt zoals het hoort te zijn, als een echt juweeltje.
Stephanie D’Oustrac is een fantastische Béatrice en de seksuele aantrekkingskracht tussen haar en Paul Appleby (Bénédict) is vanaf het begin voelbaar. Maar het is de jonge bariton Philippe Sly die de show steelt als de slungelige Claudio.
HECTOR BERLIOZ
Béatrice et Bénédict
Sophie Karthäuser, Stephanie D’Oustrac, Katarina Bradić, Paul Appleby, Philippe Sly e.a.
The Glyndebourne Chorus (Jeremy Bines), London Philharmonic Orchestra olv Antonello Manacorda
Regie: Laurent Pelly
Opus Arte OA BD7219 D • 118’