Claude_Debussy

Pelléas et Melisande uit Zurich werd door de regisseur totaal verpest

Driehoeksrelaties zijn een dagelijkse kost in de wereld van literatuur, toneel en opera. Niets is meer inspirerend dan een ongelukkige liefde, zeker als die haar protagonisten noodlottig wordt. Ieder tijdperk heeft zijn eigen Julia, en met het fin-de-siècle betrad de femme fatale het podium.

Niets nieuws onder de zon, maar die dames waren niet alleen wellustig en er op uit om mannen in het verderf te storten, ook zijzelf waren het slachtoffer van iets of iemand. Denk aan Lulu of Salome.

Melisande wordt beschouwd als de tegenpool van zulke vrouwen, maar dat is zij allerminst. Haar afkomst en verleden verbergt zij onder haar zwijgzaamheid, zoals haar lichaam onder haar haren.

Het van symboliek doordrenkte toneelstuk van Maeterlinck heeft van Debussy door middel van de prachtige muziek zowel de invulling alsook de ondersteuning gekregen. De opera is dan ook het meest gebaat bij een simpele enscenering.

Sven-Eric Bechtolf komt uit de wereld van herinterpretaties en voorziet de opera van extra lagen door een ijzig winters decor te creëren, en de gemoedstoestand van de personages met look-a-like poppen te versterken. Jammer, want er wordt meer dan voortreffelijk in gezongen en met namen als Isabel Rey, Rodney Gilfrey, Michael Volle en László Polgár heb je een waanzinnig acteertalent in huis.

Niets aan toe te voegen… 😦


Dit is, wat mij betreft (één van) de mooiste opnamen van de opera:


Petje af voor Martha Argerich

Die Martha toch! Tachtig inmiddels maar stoppen? Ho maar. Integendeel, nog steeds maakt zij nieuwe opnamen en haar kennende verwacht ik dat zij binnenkort overal in de wereld de show gaat stelen met haar optredens. Zoals ook op de DG-cd waarop zij de ‘Fantasie voor piano en orkest’ van Debussy speelt. Zij heeft het werk niet eerder opgenomen, een primeur aldus.

Zij speelt op haar Martha’s: een beetje onstuimig, met veel kleurnuances en alle aandacht opeisend. De door Barenboim geleide Staatskappele Berlin wordt hier gedegradeerd door niet meer dan een fatsoenlijke begeleider van een ster. Wat ik niet erg vind.

In ‘La Mer’ is Barenboim mij een beetje kwijt. Gewend zoals ik ben aan meer impressionistische ‘penseeltekeningen’ word ik hier een beetje bang gemaakt door het geweld van de zee. Maar goed: dat kan, kwestie van interpretatie.

Wat de vioolsonate, gespeeld door Barenboims zoon Michael betreft, ik heb het al beter gehoord. Niet dat het slecht is, maar het mist de mystiek die ik zo in andere opnamen zo waardeer. Probeer maar Shlomo Mintz met Yefim Bronfman:


Kian Soltani kan mij ook niet helemaal overtuigen in de cellosonate. En aangezien het Barenboim is en niet Argerich die in beide werken de pianopartij speelt is de cd cover een beetje misleidend.

Claude Debussy
Fantaisie pour piano et orchestre L 73; Violin Sonata in G minor, L. 148; Cello Sonata in D Minor, L. 135; La Mer, L. 109
Martha Argerich en Daniel Barenboim (piano), Michael Barenboim (viool), Kian Soltani (cello)
Staatskapelle Berlin olv Daniel Barenboi
DG 74797990

Mélisande, tussen alien en Lulu.

TEKST: NEIL VAN DER LINDEN

47.dno_pelleas-et-nde_300dpi

Diep onder de invloed van Wagner maar tegelijkertijd vastbesloten om niet slaafs in diens voetsporen te treden zal Debussy (1862-1918) de hemel hebben bedankt voor het toneelstuk Pelléas et Mélisande van Maurice Maeterlinck, in veel opzichten een symbolistisch vervolg op de thematiek van Wagners Tristan und Isolde. Debussy vond daarmee een mogelijkheid om van de Duitse laatromantiek af te wijken. De symbolistische theaterauteur par excellence, de Gentenaar Maurice Maeterlinck (geboren in 1862, hetzelfde jaar als Debussy, gestorven in 1949) brak zowel met de romantiek als met het realisme en probeerde de werkelijkheid te vatten in metaforen, het symbolisme. Die stijl lijkt nu ouderwets, maar daarmee was hij een voorloper van bijvoorbeeld Beckett.

Afbeeldingsresultaat voor mAETERLINCK

Maeterlick© Gerschel, Wikicommons

Debussy volgt in veel opzichten het klankidioom van Wagners Parsifal, maar hij had al gebroken met de traditie van de harmonische progressie die bovendien door Wagner tot het uiterste was doorontwikkeld. Dat onderscheidde zijn muziek van die van zijn goede vriend Ernest Chausson, en bijvoorbeeld ook van Paul Dukas, die ook een Maeterlinck-tekst, Ariane et Barbe-Bleu, op muziek zou zetten, en maakte Debussy tot een voorloper van het modernisme. Waar Wagner lange extatische spanningsbogen opbouwt breekt Debussy muzikale ontwikkelingen soms binnen een paar seconden radicaal af.

23.nationaleopera-us_mb87100

© MATTHIAS BAUS

De abstracte enscenering van deze voorstelling sluit daarbij aan. De mannen zouden qua kleding misschien zo kunnen zijn weggelopen uit Édouard Manets schilderij Le Déjeuner sur l’Herbe, maar verder is er niets van impressionisme in het theatrale beeld. Schuivende stellages scheppen messcherpe belijningen en geometrische patronen. De vrijwel helemaal zwart-witte kleurstelling lijkt vooruit te blikken naar de vroeg-expressionistische filmkunst, meer Murnau of Lang dan Manet of Monet dus; ik denk aan W.F. Murnau’s ‘Nosferatu’, Fritz Langs ‘Dr Mabuse’, Wiese’s ‘Das Kabinett des Dr Caligari’ of Wegener en Boese’s    ‘Der Golem’ voor mijn part.

16.nationaleopera-us_dsc2034

© MATTHIAS BAUS

En is Mélisande niet eigenlijk meer een soort Lulu (de figuur uit Frank Wedekind’s vroeg-expressionistische theaterstukken waarop Alban Berg zijn laat-expressionistische opera Lulu baseerde) dan een (‘onschuldige’) Desdemona of Mimi, zoals ze wel eens wordt neergezet? Of is ze een alien uit een andere dimensie? Dat zijn mogelijkheden die Maeterlinck eigenlijk al openlaat.

18.nationaleopera-us_dsc2058

© MATTHIAS BAUS

Je realiseert je in deze voorstelling dat Mélisande op het moment dat de opera begint al een beladen geschiedenis achter zich heeft. Als ze haar toekomstige echtgenoot Golaud ontmoet is ze voor iemand of iets op de vlucht, dat staat in de tekst. In de openingsscène laat ze een kroon in een bron vallen, dat staat ook in de tekst.  Ze wil niet dat Golaud die eruit vist. In deze enscenering blijft de kroon als smoking gun half in het donker voor op het toneel liggen. Als Mélisande aan het eind sterft, en het decor van de openingsscene terugkeert, herinner je je die kroon uit het begin, en ja, die ligt er nog steeds, en licht dan eventjes zacht op.

Mélisande is misschien wel een onbewuste of bewuste intrigante die al dan niet half-doelbewust haar omgeving met zich meesleept, of misschien is zij een wezen uit de onderbewuste wereld van Nosferatu, de Golem, of voor mijn part een lotgenoot van Wagners Holländer. De kroon die daar dan nog ligt is misschien een teken dat haar leven cyclisch is, zoals de levens van deze figuren.

De Russische sopraan Elena Tsallagova heeft een stem die licht is tegelijkertijd kan ze allerlei schakeringen kan aanbrengen, warm of juist koel, om al die ambivalenties uit te drukken. Ze is tenger, de mannen kunnen haar gemakkelijk optillen. Maar in deze regie is haar Mélisande verre van willoos, en zo wordt Mélisande ook gekenschetst in het libretto. Elena Tsallagova heeft rollen als Violetta, Gilda, Liù en Het Sluwe Vosje op haar naam, en verenigt van al die karakters iets in deze Mélisande.

20.nationaleopera-us_dsc2113

© MATTHIAS BAUS

Pelléas Paul Appleby heeft een mooie lyrische tenor. Ook wat betreft uiterlijk was de keuze voor hem in orde, aantrekkelijk en tegelijkertijd niet té ‘sexy’, eerder warm en sympathiek, misschien wel de ‘onschuldigste’ van alle volwassenen in deze opera. Zijn fraaie Mozart-stem heeft als nadeel dat die soms kracht mist om helemaal boven het Debussy-orkest uit te komen. Dat leek hem ook wat punten in het slotapplaus te kosten, het publiek was meer geporteerd van Golaud.

Golaud Brian Mulligan is een fenomenale acteur, die zowel Golauds tragische vertwijfeling als diens woede en jaloezie aangrijpend verbeeldt, en diens arrogantie. Zijn timbre is prachtig en flexibel al naar gelang de gemoedstoestand en natuurlijk Debussy’s lastige noten, en het volume reikt ver zonder dat de stem hoeft te worden geforceerd.

21.nationaleopera-us_dsc2162

© MATTHIAS BAUS

Yniold was een jongenssopraan van het Tölzer Knabenchor. Vanwege wetgeving en misschien ook omdat de rol echt zwaar is wisselt de Knabe per keer. Wie het ook was die zong deze avond, hij was uitstekend. Sinds Harnoncourt voor zijn Fledermaus een jongenssopraan gebruikte voor Prins Orlofsky, ook uit Tölz, en sinds die toen ook in Bernsteins Mahler 4 zong – wat allemaal wel ontroerend was, maar vocaal toch niet helemaal goed – moet je je hart een beetje vasthouden. Maar deze zanger was uitstekend bij stem en haalde met schijnbaar gemak alle hoogten maar ook een lage noot die hij met een kennelijk net beginnende borststem prachtig wist te plaatsen. Yniold en zijn vader Golaud waren, naast Pelléas en Mélisande, het andere paar van de avond, en minstens even hartverscheurend.

nationaleopera-us_dsc2430.jpg

© MATTHIAS BAUS

Het woud naast waarmee de opera begint wordt verbeeld door tientallen rijen van verticaal neerhangende aluminiumkleurig buizen. En ja, ik had geen moeite om daarin te geloven en tegelijkertijd de reflecties van het water te zien. De rijen buizen worden langzamerhand als gordijnen omhoog getrokken om plaats te maken voor steeds donkerder stellages, die het exterieur en de binnenkant verbeelden van het kasteel waar Golaud en Pelléas wonen, en, dan weer oplichtend een ander woud bij de bron der blinden, waar Mélisande in het bijzijn van Pelléas Golauds trouwring in de lucht gooit en dan kwijtraakt, en dan heel donker de grot waar Pelléas en Mélisande de ring veinzen te gaan zoeken, dan in het volle licht de plek waar Pelléas en Mélisande elkaar voor het laatst ontmoeten, buiten de stadsmuur, en een hospitaalkamer waar zieken en stervenden worden verpleegd.

nationaleopera-us_dsc2498.jpg

© MATTHIAS BAUS

De geometrische decorstukken worden heen en weer en rond-geduwd door mannen in het zwart en wekken het beeld van doodskisten, in een immens mortuarium. Dit alles ook allemaal in zwart en wit, als in die vroeg expressionistische film of fotografie. De in geometrische patronen doen ook denken aan camera-sluiters of -diafragma’s.

nationaleopera-usdsc_4037.jpg

© MATTHIAS BAUS

Dan was er Peter Rose als koning Arkel, de grootvader van Pelléas en Golaud, een bas met misschien ook weer wat licht volume, al heeft hij wel Wagner-bassen als Daland en Gurnemanz op zijn repertoire. Als acteur was ook hij uitstekend.

De Nederlandse jonge bariton Michael Wilmering zong De Dokter. Terwijl deze rol soms wordt onderbedeeld, was ik onder meer onder de indruk van zijn laag, waarmee hij in ik geloof zijn laatste frase een paar mooi geplaatste diepe noten kon scoren om gemakkelijk tot ver in de zaal te reiken. Zijn uiterlijk, dat donkerder is dan dat van de andere zangers, en de bril die hij bovendien leken het buitenstaanderschap van de arts te benadrukken, de enige temidden van al deze wanhopige en tegelijkertijd zelfzuchtige mensen die alles scherp ziet, maar – zelf alleen maar dienstbaar aan die elite – tegelijkertijd niet kan ingrijpen.

Maeterlinck zelf kwam van gegoede komaf, maar in zijn jonge jaren was hij ook wat we tegenwoordig sociaal advocaat zouden noemen geweest. Hoewel de tekst over hoogverheven beslommeringen gaat, zijn er ook verwijzingen naar een hongersnood die in het rijk van de familie heerst. Misschien bekritiseerde Maeterlinck de gegoede elite waar hij van afstamt als hij Golaud temidden van al het hoogverheven lijden op zeker moment als tekst laat zeggen en in het geval de opera laat zingen dat de verarmde boeren de onhebbelijkheid hebben om onder de ogen van de kasteelbewoners op het strand te komen sterven. Regisseur Olivier Py vergroot dit thema uit door de drie bedelaars die zich ophouden in de grot waar Pelléas en Mélisande heen gaan als lijken te laten afvoeren en later een anoniem personage te laten sterven op de trappen achter het paleis.

Bariton Brian Mulligan moet óf erg goed kunnen mikken óf geluk hebben als hij een pop waarmee Yniold speelt op die stellages gooit en de pop in precies dezelfde houding terecht komt als de stervende (of er ligt een onzichtbare technische truc aan ten grondslag). Die pop blijft tot het eind toe op de trappen liggen, en als Mélisande sterft klimt ze uiteindelijk omhoog en neemt in spiegelbeeld exact dezelfde lichaamshouding aan.

nationaleopera-usdsc_4381.jpg

© MATTHIAS BAUS

Mélisande’s sterven is ook een prachtige scène. Als een Isolde in haar Liebestod blijft ze staan, in dit geval voor op het toneel, met de rug naar de zaal, terwijl Arkel en Golaud zich om haar bekommeren maar eigenlijk met zichzelf bezig zijn. Dan loopt ze langzaam naar de trappen om daar bovenaan te gaan liggen in de stervenshouding die ik zojuist beschreef.

Nog een kleinere rol is mooi ingevuld, die van Geneviève, moeder van Pelléas en Golaud, door Katia Ledoux, een mooie mezzo, nota bene de winnaar van het laatste Internationaal Vocalisten Concours Den Bosch. Op het toneel is haar rol zelfs uitgebreid doordat ze ook een rol speelt tussen de personages als ze niet zingt.

Wat dat betreft is nog een andere rol sterk uitgebreid, die van de vader van Pelléas en Golaud, die geen zangpartijen heeft, maar wel een rol heeft in de toneelhandeling, als hij eerst ernstig ziek is dan beter wordt, als Mélisande in het kasteel komt wonen.

Het Koninklijk Concertgebouworkest heeft het altijd geëxcelleerd in Debussy. De jaren zeventig opnames van zijn orkestwerken onder Haitink worden nog altijd gerekend tot de beste. Volgens de eerste recensies waren de eerste uitvoeringen, onder Stéphane Denève, eerder bij DNO voor Prokofjevs Liefde van de Drie Sinaasappelen en de Dialogue des Carmélites, afstandelijk. Ik denk dat de samenwerking met orkesten is gegroeid. Ja, de akoestiek van het Muziektheater werkt niet goed mee en aanvankelijk klonk het orkest vooral droog. Maar misschien ook geholpen door het toenemend aantal stellages op het toneel kreeg de klank geleidelijk aan meer diepte en warmte.

Trailer van de productie:

Gezien 18 juni 2019 De Nederlandse Opera

Kim en Blechacz mengen Poolse melancholie met Franse elegantie

blechacz kim

Sinds kort vormen de Poolse meesterpianist Rafał Blechacz en de Koreaanse stervioliste Bomsori Kim een duo, althans op de bühne. Hun samenwerking bracht ze naar de studio van de Deutsche Grammophon, waar ze cd opnamen met Poolse en Franse werken voor viool en piano.

Blechacz en Kim over hun samenwerking:

De keuze voor juist die twee landen wordt verklaard middels muziek van Frédëric Chopin, van wie ze de door Nathan Milstein bewerkte Nocturne nr.20 in c mineur spelen. Chopin, die de helft van zijn korte leven in Frankrijk woonde staat namelijk symbool – volgens de samenstellers althans – voor de perfecte symbiose van de Poolse melancholie en de Franse elegantie. Maar of het ook voor de andere componisten op de cd opgaat?

Ach, onbelangrijk eigenlijk als er zo prachtig wordt gemusiceerd. Niet dat ik geen kanttekeningen heb. Zo vind ik de piano te dominant en veel te hard klinken, althans in Fauré. Nu is Blechacz een meer dan voortreffelijke pianist die bekend staat om zijn poëtische aanslag en laat dat nou precies zijn wat ik daar mis!

Maar het kan ook aan de opname liggen want in Debussy wordt de balans hersteld waardoor je eindelijk hoort hoe prachtig het spel van Kim is. Haar strijkvoering is delicaat en haar voordracht mysterieus mystiek, zo klinkt ook de pianist. Precies zoals het hoort.


FAURÉ, DEBUSSY, SZYMANOWSKI, CHOPIN
Rafał Blechacz (piano), Bomsori Kim (viool)
DG 48364671

 

 

Weergaloze Debussy door het Duo Bilitis.

 

Duo Bilitis

Honderd jaar geleden, op 25 maart 1918 overleed Claude Debussy, één van de grootste en de meest vooruitstrevende Franse componisten van zijn tijd. Het Debussy-jaar wordt uitgebreid en uitbundig gevierd met veel (her)uitgaven van al zijn werken. Ook het Duo Bilitis – niet voor niets vernoemd naar Debussy’s Chansons de Bilitis is van de partij.

De twee harpisten waarvan er één ook nog prachtig zingt hebben een buitengewoon aantrekkelijk programma samengesteld en opgenomen met originele arrangementen van de werken van de Franse meester, waarvan er maar één, Danse Sacree et Danse Profane origineel voor harp (met een orkest) was bedoeld.

In de ‘Ballade’ (oorspronkelijke titel ‘Ballade Slave’) voor pianosolo uit 1890 manifesteert zich Debussy’s fascinatie voor de Russische muziek. Koren op de molen van de (van oorsprong Russische) Ekaterina Levental. Of het daaraan ligt weet ik natuurlijk niet, maar de bewerking voor twee harpen klinkt alles behalve raar, vanzelfsprekend eigenlijk. Ook de bewerking van de Six épigraphes antiques kan mij zeer bekoren.

 

 

De samenspel van beide harpisten is de perfectie nabij, waarbij hun instrumenten de esoterische harpklank met een meer ‘down to earth’ warme mezzostem van Levental verenigen. Het is waarachtig een cd om te koesteren!


Claude Debussy
Rêveries de Bilitis
Music for Two harps and Voice
Danse Sacree et Danse Profane
Proses Lyriques
Ballade for two harps
Trois Chansons de Bilitis
Six Epigraphes Antiques
Duo Bilitis: Eva Tebbe (harp), Ekaterina Levental (Mezzosoprano/harp)
Brilliant Classics 95657

Zie ook: THE SILVER AGE

Alma Quartet live: een concert dat van mij eeuwig mocht duren

alma-kwartet-lotte-van-raalte

© Lotte van Raalte

Een soort Siamese tweeling zijn het, de strijkkwartetten van Claude Debussy (1893) en Maurice Ravel (1902-1903). Niet alleen in hun opbouw, ook de delen zelf dragen vrijwel identieke aanduidingen. Wat bij Debussy ‘Assez vif et bien rhytmé’ heet, is bij Ravel ‘Assez vif – Très rhytmé’. Ook het sterk impressionistische derde deel van Debussy heeft een gevoelsgelijke broertje bij Ravel, al is het laatste aardser en iets minder vaag. Niet zo verwonderlijk: Ravels kwartet was gecomponeerd als een ode aan Debussy.

Daar, waar de meeste kwartetten hun best doen om de verschillen tussen de beide werken te accentueren, legde het Amsterdamse Alma Quartet juist de nadruk op hun gelijkenis, waardoor Ravel af en toe zelfs als een bijna letterlijke kopie van Debussy klonk. Voor mij werkte de aanpak zeer verhelderend en ik zou ze graag naast elkaar op een cd willen (her)beluisteren.

De keuze voor de tempi vond ik soms best merkwaardig. Voornamelijk de langzame delen kregen een super softe behandeling waardoor ze in een eeuwig durende oase van rust en zoetere dan zoete klanken veranderden. Heel erg mooi, dat wel, maar men paste het iets te vaak toe, waardoor het op den duur een beetje ‘slepend’ werd in mijn oren.

Alma schulhoff houtsnee Erwin Schulhoff in 1924. Houtsnee van Conrad Felixmüller. Lindenau-Museum, Altenburg, VG Bild-Kunst

Net als Debussy, zijn leraar, en zeer zeker Ravel, stond ook Schulhoff open voor alles, alleen voerde hij het nog verder door, tot in het extreme. “Muziek moet voornamelijk fysiek plezier, zelfs een extase bij de luisteraar teweegbrengen. Zij is geen filosofie, haar oorsprong ligt in de extatische situaties en haar uiting in het ritme”, schreef Schulhoff in 1919. Geen wonder, dat de synthese van jazz en klassieke muziek voor hem niet alleen een uitdaging, maar zelfs zijn artistieke credo was.

Dat hoor je ook in zijn tweede strijkkwartet uit 1925, waarin hij behalve de door jazz geïnspireerde ritmiek ook de Tsjechische volksmuziek verwerkte. Het Alma Quartet speelde het werk zeer levendig, met een voorbeeldige punctatie en een klank waar je in zou kunnen willen verdrinken. Meesterlijk.

Alma shostakovich-SQ8

Geen complexer strijkkwartet het nummer acht van Sjostakovitsj. De musicologen bestrijden elkaar in het zoeken naar de verborgen betekenissen: was het een aanklacht tegen het fascisme of juist niet? Volgde hij hiermee de lijn van de partij of verzette hij er zich juist tegen?

Allemaal flauwe kul, uiteraard, want alles wat Sjostakovitsj wilde zeggen staat gewoon in de noten. Dat hij met zijn eigen initialen DSCH rijk strooide? Niet voor de eerste keer, bijna al zijn werken zijn er mee gelardeerd. Dat hij zo veel citaten van zijn andere stukken hier in verwerkte? Ook niets nieuws: componisten citeren zichzelf graag, zeker als ze in tijdnood komen (het kwartet is gecomponeerd in drie dagen). Of als ze denken dat ze al eerder iets briljantst hebben gemaakt (een inderdaad geniale tweede pianotrio in dit geval).

Programmatisch stuk of niet: prachtig is het wel. Niets voor niets is het één van de meest gespeelde kwartetten uit de twintigste eeuw!

De Alma’s hebben het kwartet gespeeld als één geheel, waarin alle delen naadloos in elkaar overgingen, zo doende een eendelige symfonie voor strijkkwartet creërend. Prachtig vond ik het, want zo kon men niet alleen beter de herhalingen en de citaten daar uit vissen maar ze ook met elkaar in verbinding brengen. Het was alsof ze wilden zeggen: hou nou eens op met dat eindeloze geouwehoer en luister naar de muziek pur sang! Of dat de bedoeling was weet ik natuurlijk niet, maar zo heb ik het ervaren, waarvoor ik de heren meer dan dankbaar ben.

En toen was er een toegift: het Romance uit het Divertimento for String Quartet op.14 van Schulhoff, een prachtige belichaming van de romantisch-sentimentele kant van de componist. Als tempoaanduiding staat er ‘Ruhig fliessend’ bij en zo hebben de heren het gespeeld, ‘rustig voorbijvliegend’, vrij vertaald dan.

Marc Daniel van Biemen kondigde het stuk aan met een verontschuldigende glimlach op zijn gezicht, het duurde maar kort, zei hij. De toevoeging, die snap ik wel: de helft van het publiek was toen al weg. Duurde het concert ze te lang? Voor mij mocht het eeuwig doorgaan.

Alma

Gelukkig werd het optreden gisteren live uitgezonden en wie er niet bij was – maar ook wie er bij waren en net als ik wilden dat het concert nooit eindigde – kan het op de radio terugluisteren:

http://www.radio4.nl/gids/2017-07-11/558932/avondconcert

Strijkkwartetten van Schulhoff, Debussy, Sjostakovitsj en Ravel
Alma Quartet: Marc Daniel van Biemen, Benjamin Peled (viool), Jeroen Woudstra (altviool), Nitzan Laster (cello)

Gehoord 11 juli 2017 in de Kleine Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam

Meer Alma Quartet:

ERWIN SCHULHOFF strijkkwartetten door ALMA QUARTET

Korngold en de tijd

Website van het kwartet:

https://www.almaquartet.co

PARADIS SUR TERRE

Paradis sur terer

Al een tijd ben ik in de ban van Nicky Spence. Sinds ik hem als Števa (Jenůfa van Janáček) in Brussel heb gezien, staat hij op mijn “to watch” lijst.

Nicky Spence at the Classical Brit Awards:

Dankzij Chandos kan ik nu van zijn recital met Franse liederen smullen. Voor de verandering geen Fauré of Duparc, waarvoor mijn dank!

Les prières  van André Caplet zijn nieuw voor mij. De zeer gelovige Caplet raakte tijdens de Eerste Wereldoorlog gewond – hij werd blootgesteld aan een gifgasaanval bij Verdun. In die periode zijn ook de Les prières ontstaan. Het zijn op muziek gezette gebeden van het katholieke geloof, zeer ontroerend in hun eenvoud.

Slechte gezondheid heeft ongetwijfeld ook de composities van Lili Boulanger beïnvloed. De, op haar 24ste gestorven componiste, is voornamelijk bekend van haar pianowerken. En van ‘Pie Jesu’.

De Clairières dans le ciel  ademen voornamelijk serene rust en melancholie uit. Iets, waar Spence heel erg goed raad mee weet. De jonge Schotse tenor heeft een fijn timbre met misschien niet altijd de mooiste hoogte, maar hij weet de weemoedige sfeer goed met over te brengen.

Het mooist vind ik hem in de liederen van Cécile Chaminade, hier kan hij laten horen dat zijn stem ook de vrolijkheid goed aankan.


 

ANDRÉ CAPLET, LILI BOULANGER, CLAUDE DEBUSSY, CÉCILE CHAMINADE
Paradis sur terre
Nicky Spence (tenor), Malcolm Martineau (piano)
Chandos CHAN 10893 • 64‘

Nicky Spence herbeleeft Janáčeks Het dagboek van degene die verdween

JENŮFA. Alvis Hermanis, Brussel 2014