Tijdens zijn verblijf in Chicago in 1920 componeerde Prokofjev op een eigen libretto de komisch absurdistische opera De liefde voor drie sinaasappels. Het verhaal is gebaseerd op een stuk van Carlo Gozzi (1720-1806) en vertoont duidelijke commedia dell’arte elementen. Door allerlei tegenslag en conflicten duurde het tot 30 december 1921 voor het werk eindelijk in première ging, met groot succes overigens.
Het idioom is vrij klassiek, afgestemd op de behoudende smaak van het Amerikaanse publiek. Maar afgezien van een kort marsje bevat de partituur geen muziek die enigszins weet te beklijven. Je moet het live ondergaan en de muziek ervaren als ondersteuning van de handeling.
Bij aanvang is er een woordenstrijd tussen vertegenwoordigers van het publiek die pleiten voor ‘nieuw’ theater, respectievelijk tragisch, komisch en lyrisch romantisch. Ze worden op hun wenken bediend, de componist laat alle aspecten aan bod komen.
De zoon van de ‘klaverkoning’ lijdt aan melancholie waardoor hij zich ook fysiek voortdurend op sterven na dood voelt. De oplossing hiervoor is even simpel als doeltreffend: hij moet aan het lachen worden gemaakt. Daartoe gaat de nar Trouffaldino grote feesten organiseren waarin alles uit de kast zal worden gehaald om de prins uit zijn lethargie te wekken. De nicht van de koning ziet hem liever dood, dan zal zij t.z.t. de troon erven. Deze prinses Clarice wordt hierin geholpen door de Eerste Minister Léandre. Tot zover het begrijpelijke deel.
Zowel de koning als Léandre worden beschermd door magiërs. De koning heeft Tchélio aan zijn zijde, Léandre krijgt hulp van de kwaadaardige Fata Morgana. Die twee spelen een kaartspel om hun krachten te meten waarbij Fata Morgana duidelijk aan het langste eind trekt. Maar als de prins tijdens een feest plotseling moet lachen om die oude vrouw lijkt alles toch ten goede te keren voor het hof. De woedende Fata Morgana spreekt echter een vloek uit over de prins. Hij zal obsessief verliefd worden op drie sinaasappelen en niet rusten voor hij die heeft gestolen van de beruchte vorst Creon. Die bewaart ze in de keuken waar een reusachtige kokkin over hen waakt en iedereen verplettert met haar pollepel die het waagt in de buurt te komen.
Gelukkig krijgen de prins en zijn hulpje Trouffaldino een geheim wapen mee van Tchélio: een betoverd lint waarvoor de kokkin direct door de knieën gaat als zij Trouffaldino in haar keuken betrapt. Intussen steelt de prins de sinaasappels die in de volgende scènes uitgroeien tot manshoge bollen. Tchélio had ervoor gewaarschuwd ze alleen te openen in de nabijheid van water, anders zou er een tragedie plaatsvinden. Het gebeuren speelt zich helaas af in de woestijn en als de eerste twee sinaasappels worden geopend door Trouffaldino om zijn dorst te lessen, komen er twee prinsessen uit die vrijwel direct sterven aan een droge keel. Trouffaldino verwijdert zich en als de prins wakker wordt opent hij de derde sinaasappel met daarin prinses Ninette. Ook zij dreigt te overlijden maar het publiek dat pleitte voor lyriek en romantiek komt gelukkig tussenbeide met een flesje water. Er volgt een moment van jong geluk en het paar wisselt trouwbeloften uit.
De prins gaat naar het paleis om de koning het heuglijke nieuws te melden maar in zijn afwezigheid grijpt Fata Morgana in. Zij geeft de slavin Sméraldine een overmaatse speld waarmee die Ninette moet prikken. Deze veranderd in een rat en Sméraldine neemt haar plaats in als beoogde bruid. Uiteindelijk keert alles ten goede, Ninette wordt door Tchélio terug getoverd en Sméraldine, Léandre en Fata Morgana moeten vluchten om het vege lijf te redden.
Ik zag dit werk in 2005 bij DNO, een vermakelijke productie van Laurent Pelly met decors van Chantal Thomas. Een opname die door Opus Arte is uitgebracht gaf de gelegenheid het veel later allemaal nog eens terug te zien. De verwijzing naar het kaartspel in de naam van de koning wordt volop uitgespeeld. Vrijwel alles staat in dit thema. Decorstukken zijn sterk vergrote speelkaarten, de prins slaapt in een doos waar een pak kaarten in heeft gezeten. In de jurken van de dames zijn kaartmotieven verwerkt, natuurlijk veel klavers. Het kaartspel van de twee magiërs is hilarisch. Beiden zitten op heel hoge verrijdbare stoelen en tussen hen in is een tafeltjes met losse lange poten die beneden door figuranten worden vastgehouden. Het wiebelt en beweegt alle kanten op. De kostumering van Pelly is uitbundig en prachtig verzorgd. De sinaasappels ogen zeer echt ondanks hun bijzondere omvang en de drie prinsessen die eruit komen zien er fraai uit.
Tijdens de scènes aan het hof is het voortdurend een pandemonium op het toneel. Daarbuiten gaat het er rustiger aan toe. La Cuisinière wordt gezongen door een zeer forse bas wat het komisch aspect van haar bijdrage flink vergroot. Richard Angas had er in elk geval veel succes mee. Over het geheel genomen zijn de rollen goed bezet zonder dat er sprake is van echte uitblinkers. Het is typisch een ensemblestuk en als zodanig weet Pelly het met hulp van dirigent Stéphane Denève en koordirigent Martin Wright uitstekend over het voetlicht te brengen.
Toch een paar namen: Alain Vernhes als de koning, Martial Defontaine als zijn zoon, Natascha Petrinsky als hun nicht Clarice, François Le Roux als Léandre en Serghei Khomov als Trouffaldino brengen het hof tot leven. Willard White is een prachtige Tchélio en Anna Shafajinskaya een prima Fata Morgana. Sandrine Piau zingt de rol van Ninette, de prinses die mag blijven leven en in een licht oranje gekleurde bruidsjurk het happy end mag suggereren.
Emmanuel Chabriers L’Étoile is een heerlijke operette in de stijl van Offenbach, met aanstekelijke melodieën en een satirisch libretto. Zelfs de can-can ontbreekt niet. En toch…
Weinig mensen, inclusief grote operette liefhebbers kennen L’Étoile echt goed. Waarom? Aan de kwaliteit van het werk dat in 1877 in Offenbachs Théâtre des Bouffes Parisiens in première ging, ligt het niet. Daar is niets mis mee. Waar het wel mee te maken kan hebben, is het feit dat de enige complete opname van het werk van de markt gehaald is.
Eens leidde John Eliot Gardiner in Lyon een werkelijk fantastische uitvoering, met onder anderen Colette Alliot–Lugaz, François Le Roux en Gabriel Bacqier. De Franse tv filmde het en bracht het uit op dvd, en EMI maakte er een studio-opname van. Zowel de productie als de uitvoering werden de hemel in geprezen, maar… weg zijn ze! Het internet biedt wel enig soelaas, maar voor een gebruikt exemplaar vragen ze zowat een vermogen.
Blijft over een kleib fragment op YouTube
En op Spotify staat de volledige EMI-opname:
Op Youtube is een radio-opname van L’Étoile uit 1957 met Claudine Collart als Laoula vinden. Het geluid is prima en het orkest onder leiding van Désiré-Emile Inghelbrecht speelt zeer gedreven, maar mij is verteld dat de versie gecoupeerd is.
Verder zijn er ook fragmenten uit o.a. Berlijn (heerlijk! Waar blijft de dvd?), Frankfurt, Genève en Montpellier te vinden, beslist het bekijken waard!
Mocht u niet zo veel van Chabrier weten en is zijn muziek voor u nog een beetje een tabula rasa, dan kan ik u de cd met zijn orkestwerken aanraden. Onder leiding van Neeme Järvi heeft het Orchestre de la Suisse Romande in 2013 al zijn belangrijkste werken voor orkest opgenomen, inclusief zijn grootste hit España en drie fragmenten uit L’Etoile (Chandos CHSA 5122). Een echte aanrader:
Merkwaardige man, die Henze. Ooit flirtte hij met het communisme en droomde van een wereldrevolutie, maar hij was ook een estheet en een erudiet wat hem in 1953 – mede – deed besluiten om Duitsland vaarwel te zeggen en naar Italië te verhuizen.
Zijn muziek is altijd zeer theatraal geweest: hij heeft het nooit zo gehad met de strenge regels van het serialisme en voelde zich nauw verbonden met de opera, die hij, in tegenstelling tot de toenmalige hardliners van de avant-garde, nooit als verouderd had bestempeld. Zijn discografie vermeldt dan ook meer dan twintig muziektheaterwerken, die met grote regelmaat worden opgevoerd.
DIE BASSARIDEN
Die Bassariden behoort tot Henze’s beste en belangrijkste composities. Het libretto, naar ‘De Bacchanten’ van Eurypides, werd geschreven door W.H.Auden (kan iemand zich nog de ‘Funeral Blues’ uit Four Weddings and a Funeral herinneren?) en Charles Kallman.
Het is een massieve, doorgecomponeerde partituur geworden, verankerd in de wagneriaanse traditie (er wordt gefluisterd dat de librettisten er op stonden, dat Henze, vóór hij zich op het componeren stortte, de ‘Götterdammerung’ ging bestuderen) en gebouwd als een vierdelige symfonie met stemmen.
Het verhaal over koning Pentheus, die door alle zinnelijkheid te willen verbannen in strijd raakt met Dionysus en zijn adepten en aan het eind door zijn eigen moeder wordt verscheurd dient als een metafoor voor het conflict tussen Eros en Ratio.
De opera is (in de Duitse vertaling) tijdens de Salzburger Festspiele in augustus 1966 in première gegaan. Het werd een enorm succes, wat één van de recensenten zelfs de kreet ontlokte dat Richard Strauss eindelijk een opvolger had gekregen. Hetgeen Henze lachend terecht van tafel veegde met een simpele “waar heeft de man zijn oren”?
Een paar jaar geleden werd de live opgenomen premièrevoorstelling door Orfeo (C 605 032 1) uitgebracht. Het zeer emotioneel spelende Wiener Philharmoniker komt onder de bezielde leiding van Christoph von Dohnányi tot ongekende hoogtes.
Kostas Paskalis is zeer geloofwaardig in zijn rol van Pentheus en Kerstin Meyer ontroert als Agave.
Jammer alleen dat er geen libretto werd bijgeleverd, het is tenslotte geen alledaagse kost.
Das Urteil der Kalliope, intermezzo uit Die Bassariden :
L’UPUPA
Bijna veertig jaar later werd er in Salzburg een nieuwe (en tevens de laatste, zo beweerde de toen bijna 80-jarige componist) opera van Henze opgevoerd: L’Upupa und der Triumph der Sohnesliebe. Het was een opdrachtwerk van de Salzburger Festspiele, en de première in het Kleines Festspielhaus in augustus 2003 werd live opgenomen voor de dvd (EuroArts 2053929).
Het libretto, een op Syrisch-Persische verhalen gebaseerd sprookje, werd door Henze zelf geschreven. De drie zonen van De Oude Man gaan op zoek naar L’Upupa (een hop), een door de man verloren vogel met de gouden veren. De twee oudsten laten het meteen afweten en vermaken zich met drinken en kaartspelen. De jongste, Kasim (een voortreffelijke rol van Mattias Goerne), bijgestaan door een Papageno-achtige ‘Demon’ doorstaat allerlei avonturen, waaronder ook een aanslag op zijn leven door zijn broers. Maar hij vindt de vogel en terloops ook nog een geliefde in de gedaante van een Joodse Prinses (Laura Aikin) en keert naar zijn oude vader terug. Om meteen weer te vertrekken, deze keer om een gedane belofte na te komen. Een open eind dus, dat ook een prachtig beeld en een ontroerende muziek oplevert.
De tekst is bij vlagen zeer komisch, maar ook zeer poëtisch. De decors en kostuums van Jürgen Rose zijn werkelijk oogverblindend, en de regie van Dieter Dorn zeer intelligent. Er wordt ook meer dan voortreffelijk gezongen en geacteerd, met name door de werkelijk onnavolgbare John Mark Ainsley als de Demon.
DER PRINZ VON HOMBURG
Op Arthaus Musik (100164) vindt u een andere schitterende opera van Henze: Der Prinz von Homburg. Het werd in 1994 in Bayerischer Staatsoper in München opgenomen en de regie van Nikolaus Lehnhoff is werkelijk onnavolgbaar goed.
Het verhaal van een dagdromende prins, die tijdens de oorlog de bevelen niet goed weet op te volgen en tot de doodstraf wordt veroordeeld maar wordt vrijgepleit zodra hij zijn straft aanvaardt, is gebaseerd op een toneelstuk van Heinrich von Kleist.
François Le Roux lijkt geknipt voor de hoofdrol, maar ook de rest van de cast: William Cochran, Helga Dernesch, en Marianne Häggander is bijzonder sterk.
MEMOIRS OF AN OUTSIDER
Van harte kan ik u ook de, door Barrie Gavin in 1994 gemaakte documentaire over Henze aanbevelen (Arthaus Musik 100360). Aan het woord komen – behalve de componist zelf en zijn Italiaanse vriend – ook Simon Rattle en Oliver Knussen, die openhartig bekent dat zijn eigen muziek nooit iets was geworden zonder de invloed van Henze. Dat alles is doorspekt met muziekfragmenten en met prachtige archiefbeelden. Als toegift krijgt u een schitterende uitvoering van Henze’s absolute meesterwerk, zijn Requiem.