Almost immediately, within the first bars of the overture, I spring to my feet: this will be a delight! Muti starts firmly and immediately afterwards the mood changes into an unparalleled lyricism. His tempi are generally on the high side, but nowhere do they degenerate into panting.
Stefano Vizioli’s direction is a textbook example of what an opera should look like. His conventional, 1994 staging is truly sparkling, exciting, innovative and inspiring. Comical and sentimental at the same time and with great attention to detail.
The costumes are dazzlingly beautiful and correspond to the characters of all the characters. The emergence of the good-for-nothing Ernesto (phenomenally played by Gregory Kunde) is truly precious: in slippers and a silk dressing gown, he lies down on the sofa, sipping his espresso, waiting for the luck to come by itself or with the help of Malatesta (Lucio Gallo at his best).
Ferruccio Furlanetto is a Don Pasquale in a thousand and Nuccia Focile a delightful Norina. Everyone sings and acts at an all-time high and the orchestra could charm the stars from heaven.
No sooner has it happened to me that I couldn’t find a minus point anywhere: for me it is one of the best opera’s on DVD I have ever seen, don’t miss it!
Pylades and Orestes Brought as Victims before Iphigenia (1766) by Benjamin West
Ik ben geen echte Gluck-fan – zijn opera’s zijn me vaak te statisch en te ‘klassiek’ van vorm. Maar ik kan niet ontkennen dat hij een meester was in het scheppen van sfeer – meestal verstild, dat wel – die tot de diepste roerselen van je ziel kon reiken. Zijn grootste verdienste was echter het wakker schudden van de ingeslapen Franse opera. Men kwam toen niet verder dan Lully en Rameau; voor de Fransen betekenden de opera’s van Gluck hun eerste revolutie.
Het ging natuurlijk niet van harte, maar ja, zo gaat dat met revoluties. Zelfs (of misschien juist?) de culturele. En de Fransen waren strijdvaardig en fel: was de oorlog tussen de Lully- en Rameau-aanhangers eindelijk geluwd, nu kwam het tot de uitbarsting tussen de aanhangers van Gluck en Niccola Piccinni.
Beide componisten hadden net een opera over Iphigeneia gecomponeerd en dat heeft de massa’s de straat op laten gaan (hier een zucht: ik zou er heel wat voor over hebben om dat soort straatrellen en demonstraties nog mee te kunnen maken, maar dit terzijde).
Anonymous, Iphigénie en Tauride, 17th century. Oil on canvas. Musée des beaux-arts de Brest
Iphigeneia en haar lotgevallen zijn de hoofdthema’s van twee opera’s van Gluck. Ik weet eigenlijk niet of ze inderdaad bedoeld waren als een tweeluik, maar logisch is het wel. Het ‘Aulide’-deel vertelt hoe ze bijna geofferd wordt aan Diana in de aanloop naar de Trojaanse oorlog. In deel twee leren we hoe het haar verder verging in het barbaarse Tauris.
De oorlog is inmiddels lang voorbij, haar vader en moeder zijn vermoord en ook haar zus Elektra is dood. Hier beleeft zij het weerzien met haar dood gewaande broer Orestes en wordt zij weer eens verliefd. Dat alles natuurlijk niet zonder allerlei verwikkelingen en al helemaal niet zonder goddelijk ingrijpen.
In tegenstelling tot Aulide ben ik werkelijk gek op Tauride. En ik ben niet de enige, niemand minder dan Schubert ging mij voor. Volgens één van zijn vrienden heeft hij ooit gezegd dat hij ‘totaal buiten zichzelf was door de impact die deze prachtige muziek op hem heeft gehad en verklaarde dat er niets mooiers in de wereld bestaat’.
Iphigenia’s escape from Tauris. Ancient Roman relief, end of a marble sarchophagus. Middle of the 2nd century A.D.
Waarom de ene Iphigénie wel en de andere niet? Zelf vind ik Tauride veel spannender dan de nogal statische Aulide. Er zit veel meer drama in en de muziek is zonder meer innovatief – je herkent meteen de weg naar Berlioz. Hiermee was Gluck een echte precursor.
Ook de karakters zijn beter uitgewerkt en de rol van Iphigénie was dramatisch genoeg om zulke uiteenlopende zangeressen als Maria Callas, Montserrat Caballé, Shirley Verett en Sena Jurinac, om een paar grootheden te noemen, aan te spreken. Allemaal hebben ze haar op de lessenaar gehad ….
Maria Callas:
Montserrat Caballé (in het Duits):
JOHN ELLIOT GARDINER
Gardiner is zonder meer betrouwbaar (Philips 478 1705), maar echt spannend? Thomas Allen is een mannelijke, maar zeer beheerste Oreste en John Aler is een zoetgevooisde Pylade. Mooi, maar zonder – hmmmm, hoe zal ik het netjes uitdrukken? – het mannelijke testosteron… Diana Montague, een mezzo (!), heeft een pracht van een lyrische stem, licht en wendbaar. En René Massis is een voortreffelijke Thoas.
De opname is me zeer dierbaar, maar als ik eerlijk mag zijn: ik mis drama.
RICCARDO MUTI
Muti is, zoals altijd, bijzonder trouw aan de partituur en wat is het levendig! Zijn storm is inderdaad stormachtig, daar word je bijna duizelig van.
Carol Vaness is een Iphigénie naar zijn hand. Al meteen bij haar eerste aria gaat zij zo hysterisch te keer dat je meteen recht op je stoel gaat zitten. Je voelt op je klompen aan: het wordt een drama van jewelste. En je wordt niet teleurgesteld, want de spanning is om te snijden.
Carol Vaness sings ‘Ô malheureuse Iphigénie!’
Ook Thomas Allen haalt hier echt uit. Bij Muti is hij veel minder beschaafd dan bij Gardiner, je kan zelfs angst in zijn stem horen. Ik mag het. De opname heeft ook een extra troef – de rol van Pylade wordt gezongen door de veel te jong gestorven Gösta Winbergh (hij stierf in 2002 aan een hartaanval, nog geen 50 jaar oud). Een zanger die, zoals zijn landgenoot Gedda, werkelijk alles in zijn stem verenigde: de lyriek van Tagliavini, de elegantie van Kraus en de mannelijkheid van zijn andere landgenoot, Jussi Björling. Nog net met een been in Mozart, maar met het ander al voorzichtig Wagner aftastend. Daar wordt een mens droevig van.
De opname (Sony 52492) is live, wat behalve applaus en toneelgeluiden ook het gevoel ‘ik ben erbij’ meegeeft. Ik vind het prachtig, maar ik kan me voostellen dat de meeste mensen voor de veilige en betrouwbare Gardiner kiezen.
JOSEPH KEILBERTH
Over Nicolai Gedda gesproken: in de opname onder Joseph Keilberth uit 1956 (Capriccio 5005) zingt hij de rol van Pylades. De opvatting van de dirigent is zeer vooruitstrevend, zeker voor de tijd – het lijkt meer op Gardiner dan op Muti, al heeft hij ook wat van het hysterische van de laatste.
Hermann Prey doet mij een beetje aan Thomas Allen denken, zeker vanwege de lyriek, de lichte smacht en het onnadrukkelijk zingen. Echt woedend wordt hij niet, hij is meer van het treurende type.
Maar dan Gedda! Daar smelt niet alleen het hart van Iphigénie (een zeer elegante maar wel met schmalz zingende Hilde Zadek) van, daar gaat ook Diana humaan van worden. Geen wonder dat uw discografe een traantje moest wegpinken. Het geluid is een beetje dof, maar het went snel. En ja, het is in het Duits.
Bonus:
Opname onder Prétre met Rita Gorr, Nicolai Gedda en Luis Quilico:
Antonio Salieri (175-1825) schreef meer dan veertig opera’s, lange tijd allemaal vergeten. Nadat Salieri als persoon weer enigszins in de belangstelling kwam te staan zijn er voorstellingen geweest van zijn opera’s Tarare en Falstaff, beiden op dvd verkrijgbaar. Inmiddels is daar een derde bijgekomen: Europa riconosciuta.
Poster van de première bij de inauguratie van La Scala op 3 augustus 1778
Dit werk werd in 1778 geschreven ter gelegenheid van de opening van het Nuovo Regio Ducal Teatro di Milano, tegenwoordig La Scala. Sindsdien werd het nooit meer opgevoerd.
Riccardo Muti besloot in 2004 de opera nieuw leven in te blazen ter gelegenheid van de heropening van de Scala, nadat het theater een aantal jaren gesloten was geweest in verband met een grondige renovatie. Vreemd genoeg heeft het twaalf jaar geduurd voordat de opname van die première op dvd werd uitgebracht.
Dat Europa riconosciuta (‘Europa erkend’) meer dan twee eeuwen veronachtzaamd is, heeft niets te maken met de kwaliteit van het werk. Het is een uiterst fraai voorbeeld van een klassieke opera seria met een mythologisch thema, zoals er zo veel zijn geschreven. Maar om het goed te bezetten is een heksentoer. De muziek is geschreven voor twee coloratuursopranen, de koninginnen Semele en Europa, die allebei in staat moeten zijn tot vocale acrobatiek van de hoogste orde, met een F en voor Europa zelfs een hoge G als topnoot.
Riccardo Muti zou vermoedelijk nooit zijn plan om de opening van 1778 te emuleren hebben doorgezet als hij niet had kunnen beschikken over iemand als Diana Damrau voor de rol van Europa. Als Semele werd de toen nog zeer jonge Désirée Rancatore aangetrokken, en ook hierin had Muti een gelukkige hand.
De oorspronkelijk voor castraat geschreven partijen van Asterio en Isséo werden heel mooi vertolkt door respectievelijk de mezzosopranen Genia Kühmeier en Daniela Barcellona. Giuseppe Sabbatini vertolkte de rol van ‘bad guy’ Egisto, met een bijna baritonale laagte in de passages waarin zijn minder prettige karakter doorklinkt.
“The Abduction of Europa” by Johann Heinrich Tischbein the Elder (1722–1789)
In de Griekse mythologie is Europa een Fenicische prinses die door Zeus – in de gedaante van een stier – wordt ontvoerd naar Kreta, waar zij hem twee kinderen baart. Wat aardser is de operaversie, waarin Europa wordt ontvoerd door koning Asterio, die haar meeneemt naar zijn rijk op Kreta, daar met haar trouwt en een zoontje bij haar krijgt.
De problemen ontstaan als het koppel terugkeert naar Fenicië om Europa’s rechten op de troon op te eisen. Die zijn inmiddels overgegaan op haar nicht Semele, die haar positie wil versterken door de veldheer Isséo naast zich te plaatsen als koning. Het geval wil echter dat Isséo en Europa op het punt stonden te trouwen toen zij ontvoerd werd. Het weerzien leidt tot veel problemen, waar Egisto, een andere Fenicische veldheer, een slaatje uit probeert te slaan.
‘Va coll’aura scherzando’: Desirée Rancatore (Semele) en Giseppe Sabbatini (Egisto):
Europa geeft Isséo te kennen dat hij haar uit zijn hoofd moet zetten en met Semele moet trouwen. Als hij aarzelt, maant zij hem zich te vermannen en een voorbeeld aan haarzelf te nemen. Zij heeft zich geschikt in haar lot, heeft trouw gezworen aan haar echtgenoot en is nu moeder van diens kind. Maar als Isséo afdruipt, laat Europa haar werkelijke gevoelens zien in de aria ‘Numi, respiro… Ah, lo sento’. Dit is een absolute showstopper, op zich al voldoende reden om deze dvd aan te schaffen.
Aangezien er bij de feestelijke opening van het seizoen, tevens heropening van het theater, liefst ook een rol moest zijn weggelegd voor het ballet van La Scala werd aan het einde van de eerste akte een groot dansnummer ingelast.
Gedurende bijna twintig minuten was een omvangrijk corps de ballet in fantasiekleding – eind achttiende eeuw, met Grieks ogende hoofdtooi – te zien, gevolgd door een optreden van twee solisten. Niet onaardig, maar zonder enige relevantie met de opera. Hiervoor was balletmuziek opgediept die Salieri ooit voor een andere gelegenheid had gecomponeerd.
De regie van deze productie was in handen van Luca Ronconi. De decors en kostuums waren ontworpen door Pier Luigi Pizzi. Pizzi had ruim gebruikgemaakt van de nieuwe technische mogelijkheden die het theater bood na de renovatie. Al met al zijn er zo’n twintig scènewisselingen bij geopend doek, allemaal heel snel en feilloos uitgevoerd.
Tijdens de ouverture is een schip te zien dat in tweeën splijt, een metafoor voor schipbreuk. Verder zijn er veel gesloten trappen op beweegbare plateaus. In de tweede akte is er als achtergrond een stellage met open trappen tegen de achterwand.
Alle hoofdfiguren zijn schitterend gekleed, waarbij Semele als regerend koningin wordt verwend met meerdere glitterjurken, bij elke verschijning weer een andere.
Het koor en het orkest gaven onder leiding van Muti de solisten de noodzakelijke ondersteuning. Het publiek reageerde luidruchtig enthousiast. Niettemin is sindsdien van Europa riconosciuta niets meer vernomen, tot deze dvd door Erato werd uitgebracht. Een mooie gelegenheid om met het werk van Salieri nader kennis te maken.
Admittedly. It is a dragon of a story with a high “crying gypsy boy” content. And yet…
In a way, Zazá is reminiscent of Cilea’s Adriana Lecouvreur. The heroine is a celebrated singer who starts a complicated relationship with a man she does not know is married.
Like Adriana, she is faithfully assisted by an older colleague who was once her lover and who still loves her. But unlike Adriana, it doesn’t kill her, at least if you don’t take deadly grief too literally.
Faced with her lover’s daughter (handkerchief at hand?), she makes a proud decision and leaves the crook, but first she confronts her slippery lover with the real facts of his character. No murder, no suicide, but a drama brimming with silent tears.
Ermonella Jaho (Zazá) has a light soprano voice with silver overtones: beautiful and very belcanto like. Too much, actually, because personally I would have preferred a bit more volume.
Stephaen Gaertner is a fine Cascart: he sings his big hit Zazá , piccola zingara with great empathy and warmth, although he cannot not make me forget his illustrious colleagues.
Renato Zanelli:
Riccardo Massi may not sing beautifully, but he seems to have verismo in his blood and he gives Milio a real face.
The BBC Symphony Orchestra plays beautifully, but for me it is all too neat and too well-be
There are those operas that you just can’t spoil and Les Dialogues des Carmélites is one of them. For Poulenc, melody is the centre of the universe. His music is so poignantly beautiful and his composition so expressive that you don’t really need a director.
The opera’s themes are sacrifice, martyrdom, revolutions and ideologies, but those are just the side lines, because the main theme is an all-devouring fear that makes it impossible to live or die: “Fear is a terrible disease. I was born of fear, in fear I live and in fear I shall die. Everyone despises fear, so I am condemned to be despised.
Vienna, 2008 and 2011
In 2011, Oehms released a ‘Zusamennschnitt’ of performances of Dialogues des Carmélites, recorded live at the Theater an der Wien in January 2008 and April 2011.
Sally Matthews is a very moving Blanche, girlish but with just enough personality to give her character a bit more body. Occasionally whiny too – Blanche to the full.
Deborah Polaski is irresistible as Madame de Croissy and Michelle Breedt is a more than impressive Mère Marie. Just because of her fantastic achievement it is regrettable that this performance (the wonderful Carsen production!) was not released on DVD!
The ORF Orchestra under Bertrand de Billy plays the stars from the sky. Firm, where necessary, and whisper-soft when needed. (Oehms OC 931)
Milan, 2004
Speaking of Robert Carsen: for me, his production of Dialogues des Carmélites is one of the absolute highlights in the history of De Nationale Opera in Amsterdam. In February 2004, the production was filmed at La Scala but I am not entirely happy with it. My disappointment mainly relates to Dagmar Schellenberger’s performance as the lead role.
Admittedly, it is not easy to emulate the unforgettable Susan Chilcott (she died in 2003 of breast cancer, only 40 years old), and Schellenberger indeed cannot not do it. In the beginning her strong tremolo and her not always pure notes are irritating.. But as the opera progresses, she gains a great deal of credibility, and through her brilliant acting and complete abandonment, she makes the development of her character very tangible. And almost as a matter of course, her singing also becomes more beautiful and softer.
The role of Madame de Croissy is played by one of the best singing actresses of our time, Anja Silja. Her performance is truly breathtaking, and even though her voice is not that steady anymore – it suits the character of an old and mortally ill prioress very well. Her death struggle makes for unprecedentedly thrilling theatre, and it is a great credit to Carsen (and the rest of the cast) that the scenes that follow do not make us lose interest.
Muti conducts with verve and knows exactly how to strike the right tone. He really succeeds in translating the spectre of the revolution and its excesses into sound. He is at his very best, however, in the lyrical, contemplative scenes, and in his hands the chilling ending reaches a truly blood-curdling climax. Make sure you have a big bag of Kleenex within reach, because you really won’t keep it dry (Arthaus 107315).
Deze opera speelt zich af op Sicilië en voor een beter begrip van de inhoud is enige kennis van de regionale geschiedenis vereist. Sicilië maakte deel uit van het Romeinse Rijk en na de Romeinen kwamen de Vandalen gevolgd door de Ostrogoten, Byzantijnen en Arabieren. In de 11e eeuw werd het eiland veroverd door de Noormannen, feitelijk Vikingen, die een krachtig bewind wisten uit te oefenen. Spanjaarden uit Aragon, Fransen, Duitsers en later Spanjaarden van het huis Bourbon completeren de stoet. Het Franse bestuur was van korte duur. Het repressieve karakter van het régime leidde al na ongeveer twintig jaar tot een opstand waarbij alle Fransen werden verdreven of gedood. Op 31 maart 1282 sloeg de vlam in de pan nadat een Franse officier een Siciliaanse vrouw op weg naar het avondgebed zou hebben beledigd. De man werd in de kerk doodgestoken.
Deze gebeurtenis is in Verdi’s Les vêpres Siciliennes verwerkt, beter bekend als I vespri Siciliani. Het was een opdrachtwerk van de Parijse Opéra waar het in 1855 in première ging. In zijn oorspronkelijke vorm is het een grand opéra in vijf aktes met een groot ballet.
Het Franse libretto is van Charles Duveyrier en Eugène Scribe naar hun werk Le duc d’Albe, de opera waaraan Donizetti in 1840 had gewerkt maar die om uiteenlopende redenen onvoltooid was gebleven.
Het genre Grand Opéra heeft als inhoudelijk kenmerk dat de handeling losjes wordt bepaald door historische figuren tegen de achtergrond van grote gebeurtenissen die pogingen van de protagonisten om het leven naar hun hand te zetten bijna op voorhand doen mislukken. Zo ook Les Vêpres Siciliennes waarin Henri wordt vermorzeld tussen de intuïtieve liefde voor zijn vader Montfort en zijn afkeer voor de verpersoonlijking van de onderdrukking van het Siciliaanse volk, de Franse gouverneur Montfort. De overeenkomsten met Donizetti’s Le Duc d’Albe zijn heel duidelijk. Alleen de namen zijn veranderd.
In 1989 stond I vespri Siciliani op het programma van La Scala. In de hoofdrollen Giorgio Zancanaro als Monforte, Cheryl Studer als Elena en Ferruccio Furlanetto als Procida. Chris Merrit vertolkte de rol van Arrigo, de Italiaanse versie van Henri. Zoals gezegd wordt deze opera vrij zelden gespeeld, een lot dat het werk deelt met een reeks vroege Verdi’s. Maar voor een opera die vlak na Verdi’s succesnummer La traviata kwam is dat op zijn zachtst gezegd opmerkelijk.
Toen ik na vele jaren de dvd van de opname uit 1989 nog eens afspeelde, werd me echter toch wel veel duidelijk. Alles wat La traviata na een moeilijke start tot een megasucces heeft gemaakt, ontbreekt in Vespri. La traviata is een aansprekende liefdesgeschiedenis met een schitterende rol voor de prima donna en een ontroerend duet van Violetta met Germont sr. De rol van Alfredo is routine Verdi, het gaat om de sopraan en de bariton. Verder is de opera heel compact, er staat geen noot teveel in.
In Vespri komt de liefdesgeschiedenis van Arrigo en Helena nauwelijks uit de verf. De scènes van Montfort worden nodeloos gerekt, zeker in de briefscène lijkt er geen einde aan te komen. Het ballet in de derde akte kan natuurlijk gemakkelijk worden geschrapt maar zelfs dan blijft er een onnodig lang werk over waarin de componist de protagonisten zich moeizaam laat voortslepen. Mijn conclusie is dan ook dat dit werk terecht wordt genegeerd, het is eerder een curiosum dan een aansprekende latere Verdi.
De enscenering in La Scala is basaal. Een plein met een blauwe achtergrond, de zee. Een kamer in het paleis van de gouverneur, een balzaal en een gevangenis waarin zich een beul meldt met een heuse grote hakbijl. De gebeurtenissen spelen zich af in de 13e eeuw maar de kostumering duidt op de periode waarin de opera is ontstaan. De Fransen zien er schitterend uit in hun uniformen waarin hemelsblauw is gecombineerd met roomwit. Elena loopt in een zwarte jurk, ze is in de rouw vanwege haar broer. Het volk is aanwezig in een ‘Cavalleria’ kostumering.
Men heeft in deze productie het ballet zeer serieus genomen. Het wordt in zijn volle lengte uitgevoerd en is aardig om te zien. Ook al wordt er uitstekend gedanst, het blijft natuurlijk een showstopper.
Zancanero laat een goede Montfort horen al heeft hij toch wel wat moeite de spanning vast te houden als Verdi hem langer laat zingen dan op dat moment wenselijk is. Chris Merritt biedt een uitstekende vertolking van de geplaagde Arrigo die echter te veel moet lamenteren over zijn genadeloze lot. Hoe goed hij ook zingt, zijn personage gaat irriteren.
Helena is in mijn beleving een van de minst aansprekende rollen die Verdi een prima donna heeft toebedacht. Ze is feitelijk onnodig voor het verhaal. De roof van aanstaande bruiden door Franse soldaten is voldoende om de vlam in de pan te laten slaan.
Het loyaliteitsprobleem van Arrigo speelt tussen hem en Procida. Helena is er tussen gewurmd omdat Verdi anders zonder sopraan kwam te zitten. Dat gezegd hebbende moet ik vaststellen dat Cheryl Studer zich uitstekend weet te weren. De opname dateert uit haar ‘wonder years’ toen ze gezien werd als the voice of the century. Met name het bekende ‘Mercè, dilette amiche’ in de vijfde akte gaat haar heel goed af.
Ferrucio Furlanetto overtuigt als verpersoonlijking van het geschonden Siciliaanse zelfbeeld, een echte revolutionair. Sowieso is het altijd een genoegen deze man te horen zingen.
Riccardo Muti heeft de muzikale leiding. Het zal vooral aan hem te danken zijn dat deze productie er überhaupt is gekomen.
Al bij de eerste maten van de ouverture veer ik op: het wordt genieten! Muti zet ferm in om onmiddellijk daarna de stemming in een weergaloze lyriek te laten overgaan. Zijn tempi zijn over algemeen aan de hoge kant, maar nergens ontaarden ze in een gehijg.
De regie van Stefano Vizioli is een schoolvoorbeeld hoe een opera eruit hoort te zien. Zijn conventionele, uit 1994 stammende enscenering is werkelijk sprankelend, spannend, innovatief en inspirerend. Komisch en sentimenteel tegelijk en met veel oog voor details.
De kostuums zijn oogverblindend mooi en corresponderen met de karakters van alle personages. De opkomst van de nietsnut van een Ernesto (fenomenale Gregory Kunde) is werkelijk kostelijk: op sloffen en in een zijden kamerjas, gaat hij, nippend aan zijn espresso, op de sofa liggen wachten op het geluk dat vanzelf of met de hulp van Malatesta (Lucio Gallo op zijn best) gaat komen.
Ferruccio Furlanetto is een Don Pasquale uit duizenden en Nuccia Focile een heerlijke Norina. Iedereen zingt en acteert op een allerhoogst niveau en het orkest speelt de sterren van de hemel.
Niet eerder is het me overkomen dat ik nergens een minpuntje kon vinden: voor mij is het één van de beste (zo niet de beste) opera’s op DVD die ik ooit heb gezien, mis het niet!
Gaetano Donizetti
Don Pasquale Ferrucio Furlanetto, Nuccia Focile, Lucio Gallo, Gregory Kunde
Orchestra e coro del Teatro alla Scala olv Ricardo Muti Arthaus Musik Musik 107 207
Geloof het of niet, Cosi van tutte werd vroeger maar zelden opgevoerd. Men vond het libretto immoreel, want om de ontrouw van vrouwen te bewijzen doet iedereen het met iedereen.
Maar in Glyndebourne heeft de opera altijd repertoire gehouden; daar werd ook in 1935 onder leiding van Fritz Busch de allereerste opname gemaakt. Geen wonder dat er tussen Glyndebourne en Cosi een bijzondere relatie bestaat.
In 1975 werd er een schitterende voorstelling van gemaakt, met een voornamelijk jonge cast (Arthaus Musik 101 081). Tegenwoordig – met uitzondering van Thomas Allen (toen Guglielmo, inmiddels een don Alfonso van formaat) – klinken hun namen ons onbekend in de oren, maar in de jaren zeventig waren ze allemaal gevierde Mozart zangers. Terecht. Noch op hun zang, noch op hun spel valt er iets aan te merken, het is van het hoogste niveau.
Thomas Allen zingt ‘Donne mie, la fate a tanti’:
De decors en kostuums zijn traditioneel en zeer kleurrijk. De voor de jaren zeventig karakteristieke make-up en kapsels hebben wel een sterk stempel op de productie gedrukt, wat je samen met de typisch Zweedse gezichten van Helena Doese en Sylvia Lindenstrand af en toe aan het optreden van ABBA doet denken.
SALZBURG 1983
Tijdens de Salzburger Festspiele in 1983 dirigeerde Muti een zeer geslaagde Cosi in de regie van Michael Hampe (ARTHAUS 107 219). De decors, met onder meer mooie uitzichten op Napels, zijn zeer realistisch, maar nergens overdadig. Ook de kostuums zijn mooi en flatterend, en het is plezierig om naar te kijken. De zussen, gezongen door Margaret Marshall (Fiordiligi) en Ann Murray (Dorabella), maken ondanks hun volwassen uiterlijk een zeer jeugdige indruk. Ze zijn ondeugend, zoals alle 15-jarige meisjes, en eigenlijk vanaf het begin al flirterig, en ze laten zich alle aandacht welgevallen.
Don Alfonso (een schitterende Sesto Bruscantini) is hier meer een grappenmaker dan een kwade genius, en ook Guglielmo (een jonge James Morris) en Ferrando (Francisco Araiza) lijken niet bijzonder onder de ontrouw van hun vriendinnen te lijden. De actie verloopt en beetje traag, maar daardoor is er veel aandacht voor de muzikale kant van de voorstelling, en die is niet mis.
Muti dirigeert lichtvoetig, maar ook rustig en bedachtzaam, en geeft de zangers alle tijd om al hun noten uit te zingen. Marshall en Murray geven een voorbeeld van lange Mozartiaanse zanglijnen en hun stemmen smelten in een perfecte eenheid; het is gewoonweg ouderwets prachtig. Ook de mannen mogen er wezen, en zat er niet die verschrikkelijke ijdeltuit van een Kathleen Battle (Despina) bij, dan was het, wat mij betreft, muzikaal en zangtechnisch wellicht de beste Cosi op de dvd.
MÜNCHEN 1988 (film)
In 1988 verfilmde Jean-Pierre Ponelle Cosi in München (DG 0734237). Niemand vermoedde toen dat het zijn laatste filmproductie zou worden – een paar maanden later stierf hij, slechts 56 jaar oud. In zijn opvatting zijn Fiordiligi en Dorabella zowat identieke tweelingzussen, makkelijk te verwarren, des te meer daar ook hun gebaren parallel verlopen.
Ponelle permitteert zich wat vrijheden in zijn interpretatie van het libretto. Zo ontpopt Guglielmo zich al vanaf het begin als de echte versierder, en is Ferrando ‘not amused’. Ook herkent Dorabella op een bepaald moment het vriendje van haar zus, en toch zet zij door. Erg is dat niet: zowel Da Ponte als Mozart kunnen het hebben, zeker als het zo intelligent wordt gedaan, en bovendien resulteert het in een bijzonder spannende film.
Vocaal is het wat minder, al is uiteraard veel een kwestie van smaak. Zo kan ik niet zo goed tegen het geluid van Edita Gruberova en ook Delores Ziegler is niet echt ‘my cup of tea’. Maar de heren: Luis Lima (Ferrando), Ferruccio Furlanetto (Guglielmo) en de werkelijk schitterende Paolo Montarsolo (Alfonso) zijn fantastisch, en Teresa Stratas is onweerstaanbaar als Despina. Zeer de moeite waard.
WENEN 1996
In 1996 is op EuroArts (2072368) een zeer traditionele en visueel prachtige voorstelling uit de Wiener Staatsoper (regie: Roberto de Simone) opgenomen. Alles is uitgewerkt tot in de kleine details. Middels draaiende decors met daarop geschilderde scènes en vergezichten (Napels!) veranderen we van plaats van handeling – vernuftig en mooi om te zien. Die decors zijn meer dan fraai, en ook de kostuums zijn prachtig. Een lust voor het oog.
Muzikaal valt er ook niets te klagen. Muti dirigeert ferm, met (zoals gebruikelijk) oog voor alle details, en ook de zangers: Barbara Frittoli, Angelika Kirschschlager, Bo Skovhus, Michael Schade en Alessandro Corbelli zijn allemaal voortreffelijk. Een beetje moeite heb ik alleen met Despina van Monica Bocelli, voor mij is ze niet sprankelend genoeg.
ZÜRICH 2000
De door Harnoncourt sloom gedirigeerde productie van Jürgen Flimm uit Zürich (Arthaus Musik 100971) is duidelijk opgehangen aan Cecilia Bartoli, hier in de rol van Fiordiligi. Waarom?
Om wat contrast tussen de zussen te brengen, werd Dorabella door de lichte (coloratuur)sopraan Liliana Nikiteanu, die doorgaans Despina mag zingen, bezet. Wat een misser! Daar houd ik niet van. Als de productie ook nog eens saai blijkt te zijn – al is het concept (de daadwerkelijke school voor minnaars) heel erg leuk – haak ik af.
Wel wordt er zeer goed gezongen door Oliver Widmer (in het dagelijkse leven mister Bartoli) als Guglielmo en Roberto Saccà (Ferrando). Carlos Chausson is zeer amusant als Alfonso, al vind ik zijn stem niet echt mooi. Voor Despina mag de inmiddels behoorlijk oud geworden Agnes Baltsa aantreden. Haar optreden is nog altijd leuk, maar van haar stem is er werkelijk niets meer over. Voor wie dit op prijs stelt: de aankleding is zeer conventioneel.
Doris Dörrie wordt beschouwd als één van de beste filmregisseurs in Duitsland. Daarnaast is ze ook een succesvol schrijfster. Van opera wist ze niets – tot Daniel Barenboim haar in 2001 uitnodigde voor de nieuwe productie van Cosi van tutte in Berlijn (EuroArts 2052238). Het werd een groot succes, en terecht. Dörrie verplaatste de handeling naar de vroege jaren zeventig – een tijd van hippies, Hare Krishna, seksuele revolutie en de vrouwenemancipatie.
En nu maar niet zuchten van ‘alweer’, want in dit geval klopt het wonderwel en de ontwikkeling van – hoofdzakelijk – de vrouwenkarakters wordt zeer intelligent en consequent uitgebeeld. Van geoliede, strak in hun kleren zittende poppen, die nog gauw voor hun vertrekkende geliefden een boterham smeren en een overhemd strijken, groeien ze door naar zelfstandige wezens.
De door Dorothea Röschman (Fiordiligi) gezongen ‘Per pietà, ben mio, perdona’ is loepzuiver en hartverscheurend. Katharina Kamerloher (Dorabella), Hanno Müller-Brachman (Guglielmo) en Werner Güra (Ferrando) vormen een hecht ensemble, en Roman Trekel zet een prachtig cynische Don Alfonso neer. Alleen Despina (Daniela Bruera) is ondermaats bezet. Zij heeft een kleine piepstem, maar ze ziet er goed uit, en als actrice weet ze volledig te overtuigen. Ontzettend leuk.
AIX-EN-PROVENCE 2005
In zijn productie uit Aix-en-Provence (Virgin 34471695) slaat Patrice Chereau een totaal andere weg in. Bij hem zijn er geen clowneske verkleedpartijen en blijven de lachsalvo’s achterwege, want hij neemt de opera doodserieus. Al in de eerste scène worden de zwaarden getrokken en het is duidelijk dat het de jongens menens is, net zo trouwens als voor Fiordilligi, die verraderlijk met het wapen van Guglielmo zwaait.
Dit is een serieuze Cosi, en alles wat hier gebeurt, gebeurt in diepe ernst. Zo kan er bij de hier niet alleen cynische, maar ook levensmoede Despina (een goede Barbara Bonney) niet eens een glimlach af. En bij Fiordilligi’s uitbarsting ‘Come scoglio’ kan ze alleen maar diep fronsen en hoofdschudden. Ook vreemdgaan is bij Chereau bittere ernst, waaraan niemand zelfs een seconde lol beleeft, en ook de bruiloft is noodgedwongen en kan aan niemand zelfs een schijn van een glimlach ontlokken. Aan het eind blijven ze allemaal als een hoopje ellende aan elkaar plakken, duidelijk verlangend naar een verlossende knuffel. Droevig.
Chereau plaatst de handeling voor een nooduitgang van een toneel, in een door boeren, werklieden en toevallige passanten bevolkt straatje van een Italiaans dorpje, die allen zeer geanimeerd kijken naar wat zich voor hun ogen afspeelt. De (prachtige) kostuums zijn ‘historisch verantwoord’, en er wordt waanzinnig goed gezongen en geacteerd, voornamelijk door Elina Garanca (Dorabella), Erin Wall (Fiordiligi) en Shawn Mathey (Ferrando) die zowat de mooiste ‘Un aura amorosa’ zingt die ik ooit hoorde.
SALZBURG 2006
In 2006 heeft Decca (0743165) een serie voorstellingen in Salzburg vastgelegd. De regie was in handen van het echtpaar Herrmann, en het moet gezegd worden: ze hebben zowat een volmaakte Cosi gecreëerd.
De meisjes (hier zeer jong) zijn duidelijk van de hogere maatschappelijke klasse. Ze spelen tennis, er staat een vleugel op de bühne, met een toegevoegd personage – een pianiste, die de ontwikkelingen niet alleen passief gade slaat. Dorabella (Sophie Koch) heeft het spel meteen door. Zij laat zich een slokje van het vermeende gif lekker smaken, en vanaf het eerste moment valt ze voor de charmes van Guglielmo (geef haar geen ongelijk als hij zo vertolkt wordt door de zeer aantrekkelijke Stéphane Degout!).
Don Alfonso van Thomas Allen is een duivelsachtige figuur, die (ook vanwege de schmink en het haar) het meeste aan Mefisto doet denken. Gaandeweg de opera verliest hij zijn enge uitzicht en wordt menselijker, en de door hem misbruikte tieners lijken volwassen te zijn geworden. Ook Ana María Martínez (Fiodiligi) en Shawn Mathey (Ferrando) zijn fantastisch, maar de show wordt gestolen door de weergaloze Helen Donath als Despina.
LONDEN 1981: CD
Een beetje operaliefhebber droomt wel eens van een bezoekje aan de archieven van de operahuizen. Daar liggen de grootste schatten opgeborgen, waar wij, gewone stervelingen maar zelden bij kunnen. Vroeger moesten we het van de ‘piraten’ hebben, tegenwoordig zijn het operahuizen (of radio omroepen) zelf die hun goud dat in hun archieven ligt openbaren.
Ik ben een verzamelaar en men kan mij geen groter plezier doen, dan een voor mij onbekende opname met een van mijn idolen uit te brengen en dan ook nog eens met een goed geluidskwaliteit.
Deze Cosi fan tutte kende ik niet. Het werd in 1981 in ROH in Londen opgenomen. Op de bok stond één van de beste Mozart dirigenten uit die tijd, Colin Davis, maar in dit geval gaat het mij voornamelijk om de zangers.
Kiri Te Kanawa vond ik altijd al het allermooist in Mozart (en Strauss). Haar Fiordilligi is sensueel en vrouwelijk en haar heerlijke sopraan is hier van een bijna goddelijke schoonheid. Bovendien: wat een zangcultuur!
Ik heb altijd een enorme zwak gehad voor Agnes Baltsa en ook hier vind ik haar prachtig: haar stem is warm en haar Dorabella klinkt uitdagend. Mooie contrast met haar “zus”, maar in hun duetten smelten hun stemmen tot een absolute en weergaloze eenheid.
Stuart Burrows is een zeer elegante Ferrando en Thomas Allen een zeer macho Guglielmo, met in zijn stem al een opzetje voor don Alfonso. Die laatste wordt schitterend gezonden door Richard Van Allan en Daniela Mazzucato (Despina) completeert de voortreffelijke cast.
Alles is relatief. Iets wat ooit een groot succes was, is niet verzekerd van een eeuwig en roemrijk leven. En omgekeerd. Soms gaat het zelfs heen en weer, van succes naar obscuriteit en weer terug. Dat leert ons de uitvoeringspraktijk van Macbeth wel.
De première van Macbeth in 1847 was zeer succesvol en jarenlang beschouwde Giuseppe Verdi het werk als één van zijn beste opera’s. Toen hij echter in 1865 de partituur weer eens inkeek om een paar voorstellingen in Parijs voor te bereiden, was hij er minder gelukkig mee. Een geheel herziene versie was het resultaat. Het succes bleef echter uit en pas halverwege de vorige eeuw begon een voorzichtige ‘Macbeth-revival’. In die tweede, ‘verbeterde’ versie.
Eind jaren zeventig besloot de BBC om een paar Verdi-opera’s in de oorspronkelijke versie op te voeren en Macbeth was er één van. Dankzij Opera Rara, een firma die zich sterk maakt voor vergeten opera’s (dus waarom ook niet voor vergeten versies van bekende opera’s?), is de opname op de markt gekomen.
Het is fascinerend om al de verschillen zelf te kunnen horen. Want het zijn er behoorlijk wat, voornamelijk in de laatste twee aktes. De slaapwandelscène is hetzelfde gebleven, maar het openingskoor in de derde akte (hier bijna gelijk aan ‘Va pensiero’) en het slot zijn totaal anders. En ‘La luce langue’, de magnifieke aria van Lady Macbeth, heet hier ‘Trionfai! Securi alfine’ en klinkt heel wat minder dramatisch, met veel meer coloraturen.
De uitvoering met onder anderen Peter Glossop, Rita Hunter, John Tomlinson en Kenneth Collins is uitstekend en het BBC Concert Orchestra onder leiding van John Matheson speelt zeer bezield (Opera Rara ORCV301).
Hieronder ‘Trionfai! Securi alfine’ door Rita Hunter:
DVD’s
Glyndebourne
In Engeland werd Macbeth pas in 1938 voor het eerst opgevoerd, in Glyndebourne. Een paar jaar na de oorlog keerde de opera er terug en in 1972 werd hij voor de tv opgenomen en daarna op video (inmiddels dvd) uitgebracht. Het is, denk ik, één van de opnamen die in elke verzameling thuishoort. Toegegeven, het koor is een beetje knudde en de aankleding is echt ‘jaren zeventig’, maar wat een intense vertolkingen!
Josephine Barstowe is zonder meer één van de beste Lady’s die ik ken en Kostas Paskalis is een Macbeth om te zoenen (nou ja, zoenen!). Ook Banquo van James Morris is absolute topklasse (Arthouse Musik 102316).
Hieronder een korte geschiedenis van de opvoeringen van Macbeth in Glyndebourne:
Zürich
De in september 2001 in Zürich opgenomen productie van David Pountney (Arthouse Musik 101563) is allesbehalve traditioneel en is gelardeerd met symboliek, die balanceert op de grens van lachwekkendheid. De heksen lopen als een rode draad door de opera heen, letterlijk en figuurlijk.
Toch is de slaapwandelscène van Lady Macbeth bijzonder spannend en indrukwekkend, voornamelijk dankzij de formidabele Paoletta Marrocu. De stem van Thomas Hampson is eigenlijk te lyrisch en te gecultiveerd voor Macbeth, maar hij is kunstenaar genoeg om er iets van te maken. Als Macduff horen we verder de vergane glorie van Luis Lima.
complete opname is ook op YouTube te vinden:
Parma
Dat het niet helemaal is geworden wat het eigenlijk had kunnen zijn, ligt aan een aantal factoren. Liliana Cavalli is een fantastische filmregisseur en dat is in haar aanpak goed te zien. Haar concept zit vol goede ideeën. Maar die worden helaas niet helemaal uitgewerkt.
Cavalli bedacht een theater in het theater: het publiek (het koor plus figuranten) bezoekt een openluchtvoorstelling van Macbeth. De heksen worden verbeeld door de wasvrouwen die ook zo’n beetje de rol van het ‘Griekse koor’ op zich nemen en het verloop van het verhaal vertellen. De opkomst van de Lady met een dwerg werkt een beetje op de lachspieren, wat beslist niet de bedoeling was, denk ik.
Laat negentiende-eeuwse kleding voor de toeschouwers staat tegenover de Shakespeariaanse look van de hoofdrolspelers in het toneelstuk dat opgevoerd wordt. Zeg maar: een mix van regietheater met ouderwetse conventies.
Sylvia Valeyre ziet eruit als de Lady en zo zingt zij ook: aantrekkelijk, sexy en gevaarlijk. Haar stem is misschien niet de mooiste en soms doen haar noten pijn in je oren, maar haar slaapwandelscène is meer dan indrukwekkend en haar vertolking van de rol behoort tot de beste, zeker op beeld.
Leo Nucci (65 tijdens de opnamen) is, althans hier, niet de grootste acteur onder de zangers, maar zijn stem mag er zijn: nog steeds robuust en autoritair. Bruno Bartoletti dirigeert verder uitstekend, wat het al met al absoluut het bekijken waard maakt!
New York
Eén van de best bezochte ‘Live in HD’-voorstellingen van de Metropolitan Opera vorig jaar was ongetwijfeld de in oktober 2014 rechtstreeks uitgezonden Macbeth met Anna Netrebko.
Anna Netrebko sings Lady Macbeth’s aria from Act I of Verdi’s “Macbeth.” Production: Adrian Noble. Conductor: Fabio Luisi. 2014–15 season.
Het was niet de eerste keer dat zij de rol van Lady zong, dat deed zij al in juli dat jaar in Berlijnen zong daarvoor vijf aria’s uit de opera op haar cd met Verdi-aria’s (DG 4791052). Ik vond haar in New York zeer spectaculair in de rol, maar ook de hele productie kon mij meer dan bekoren. Zeer intelligent en logisch en bij vlagen heel erg mooi en spannend.
De productie zelf (regie: Adrian Noble) was niet nieuw, het is al eerder in de Met geweest en werd in 2008 op DVD gezet (Warner 206304920). De cast was toen, op de fenomenale Željko Lučič na, anders.
Maria Guleghina gold in de late jaren negentig als één van de grootste vertolkers van het dramatische Verdi-repertoire, maar zelf was ik nooit zo van haar onder de indruk. Zo ook hier: ze zingt zonder meer goed, maar laat ik het zo zeggen: waar Netrebko een zeer tot de zinnen sprekende, sexy bitch was, is Guleghina gewoon een bitch.
John Relya is een jonge Banquo met een diepe bas. Ook over Dimitri Pittas (Macduff) ben ik zeer te spreken en James Levine dirigeert niet minder dan goddelijk.
Hieronder de finale van de eerste akte:
CD´S
Erich Leinsdorf
Welke cd u ook kiest (en er zijn zo ontzettend veel goede opnamen!), u kunt absoluut niet leven zonder de uitvoering onder Erich Leinsdorf, in 1960 door RCA opgenomen en tegenwoordig op Briljant Classics 99666 verkrijgbaar. De spanning zit er vanaf de eerste noot in en laat je daarna geen seconde los.
Leonie Rysanek was misschien niet de meest idiomatische Lady in de geschiedenis, maar de power, de kracht, de interpretatie! Leonard Warren is voor mij de beste Macbeth uit de geschiedenis en wellicht de beste Verdi–bariton ooit. De italianita, de squillo… en dat alles gepaard met een duidelijke voordracht en een stem als honing zo zoet, maar intussen..
Jerome Hines (Banquo) en de jonge Carlo Bergonzi (Macduff) completeren de all-star cast. Een absolute must.
Claudio Abbado
Een andere must-have is wat mij betreft de DG-opname uit 1976 onder Claudio Abbado (41568820). Shirley Verrett is een Lady om rekening mee te houden. Haar zwoele stem past de rol als een handschoen: vilein en aantrekkelijk tegelijk.
Piero Cappuccilli is een bronzen Macbeth en Nicolai Ghiaurov een imponerende Banquo. Domingo is een luxe Macduff.
Riccardo Muti (1)
Ook de opname onder Riccardo Muti (Warner 31927024) uit 1976 is beslist niet te versmaden. Zijn ouverture begint hij tergend langzaam en zo bouwt hij de spanning op, om daarna lekker los te barsten.
Fiorenza Cossotto is een spannende Lady en Sherill Milnes imponeert als wellicht de meest aantrekkelijke Macbeth na Warren. Maar wat de opname echt onontbeerlijk maakt is Macduff, hier gezongen door de piepjonge José Carreras. Om te huilen zo mooi.
Hieronder Carreras in ‘O figli miei’:
Riccardo Muti (2)
In 1981 dirigeerde Muti een reeks voorstellingen in het Royal Opera House in Londen. Die van 3 april werd op cd uitgebracht en behoort naar mijn idee tot de meest fascinerende opnamen van de opera (Ponto PO/1012). ‘Muti live’ is nog feller, nog spannender en nog theatraler dan ‘Muti studio’.
Zijn cast is werkelijk om te likkebaarden: Renato Bruson is een elegante Macbeth, Robert Lloyd een heerlijk jonge Banquo en Neil Shicoff één van de mooist getimbreerde Macduffs.
Renata Scotto debuteerde in de rol van Lady. Zelf schreef zij over haar stap richting deze zwaardere rol: “How can I sing Lady Macbeth when I am only a Mimi or Gilda? Simple – I think I can do it. And I love taking risks; my career has been made of them.”
En ja, zij kan het. Het resultaat is niet altijd mooi – zij zoekt niet alleen de grenzen op, maar overschrijdt ze af en toe ook – maar haar fascinerende, roldekkende portrettering is van een zeldzame intensiteit. Moeilijk te evenaren.
Als bonus krijgt u een jonge Scotto in aria’s uit Medea, Il Pirata, Anna Bolena en Armida te horen. Waarschuwing: het geluid is behoorlijk scherp.
Hoe ik mijn best ook doe: ik krijg het werk niet “under my skin”. Denk nu maar niet dat ik geen oor heb voor de introverte ‘Roméo seul’ (die hobo alleen al!) of dat ik niet ontroerd wordt door zijn ‘Tristesse’. Ik kan bijna janken, zo mooi vind ik het en ook de liefdesnacht kan mij vochtige ogen bezorgen. En toch….Het voelt alsof een onzichtbare hand een muur tussen mij en de muziek heeft gebouwd, waar ik met geen mogelijkheid overeen kan klimmen.
Voor mij heeft de ‘dramatische symfonie’ ook te weinig drama, waardoor ik mijn gedachten amper bij de muziek kan houden. Wellicht moet ik er echt in berusten dat er nu eenmaal werken zijn waar je geen grip op kunt krijgen en die hun eigen weg buiten jouw genotsvermogen bewandelen? Soit.
Van de mij bekende opnamen vind ik de live-uitvoering door het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor het allermooist, met als solisten Géraldine Chauvet, Andrew Staples en Thomas Oliemans. De opname is gemaakt op 23 maart 2012 in Vredenburg , helaas is de opname uit Youtube verwijderd
LAMBERTO GARDELLI
De lezing van Lamberto Gardelli uit 1983 met het orkest en koor van de ORF vind ik nogal zwaar op de hand en behoorlijk prozaïsch. Saai ook. Daar kunnen de mooie bijdragen van alle drie de solisten: Brigitte Fassbaender, Nicolai Gedda en John Shirley-Quirk weinig aan veranderen (Orfeo C087842 H)
RICCARDO MUTI
Muti nam het werk in 1986 op, met twee schitterende solisten: Jessye Norman en John Aler. Vooral de laatste weet bij mij gevoelige snaar te raken: zijn lichte en wendbare stem lijkt geschapen voor de solobijdragen van de tenor. Simon Estes (vader Laurence) vind ik helaas totaal miscast. Te zwaar, te donker, te ‘bassig.’ Weinig Frans ook.
Maar de directie van Muti kan mij zonder meer bekoren. Onder zijn hand klinkt het orkest uit Philadelphia lief en zacht. Spannend ook. ‘Scène d’Amour’ is bij hem echt liefdevol en de daaropvolgende ‘La Reine Mab’ heerlijk dansant en sprankelend. Het is alleen jammer dat de cd zo zacht is opgenomen!
Roméo et Juliette is gekoppeld aan de opname van Les Nuits d’été door Janet Baker onder John Barbirolli uit 1969 en dat is echt niet te versmaden! (Warner 50999 21764029)
Hieronder zingt Jessye Norman ‘Premiers transports’ uit de opname:
CHARLES DUTOIT
Ook de opname die Charles Dutoit met het Montreal Symphony Orchestra voor Decca London nam stamt uit 1986. De opnameklank is duidelijk helderder, waardoor het werk nu iets evenwichtiger klinkt en makkelijker valt te beluisteren.
Florence Quivar vind ik nog mooier dan Norman, maar Alberto Cupido haalt het noch bij Gedda noch Aler. Tom Krause daarentegen is zonder meer de beste vader Laurence van de drie (Decca 4173022)
LEONARD BERNSTEIN
Niet compleet en alleen op You Tube, voor zo ver ik weet: Leonard Bernstein repeteert het werk met het (jeugd) Schleswig-Holstein Musik Festival Orchester. Op een zeer ontroerende manier legt hij de jonge mensen uit waar de muziek over gaat: over henzelf.
Als geen ander wist Bernstein hoe belangrijk het was om de kennis en waardering aan de volgende generaties over te dragen en hoe de jeugd te enthousiasmeren.
De opname dateert uit 1989, toen was Bernstein al zwaar ziek en het betreft één van zijn laatste optredens. Ontroerender krijgt u het niet.