Emmanuel Chabriers L’Étoile is een heerlijke operette in de stijl van Offenbach, met aanstekelijke melodieën en een satirisch libretto. Zelfs de can-can ontbreekt niet. En toch…
Weinig mensen, inclusief grote operette liefhebbers kennen L’Étoile echt goed. Waarom? Aan de kwaliteit van het werk dat in 1877 in Offenbachs Théâtre des Bouffes Parisiens in première ging, ligt het niet. Daar is niets mis mee. Waar het wel mee te maken kan hebben, is het feit dat de enige complete opname van het werk van de markt gehaald is.
Eens leidde John Eliot Gardiner in Lyon een werkelijk fantastische uitvoering, met onder anderen Colette Alliot–Lugaz, François Le Roux en Gabriel Bacqier. De Franse tv filmde het en bracht het uit op dvd, en EMI maakte er een studio-opname van. Zowel de productie als de uitvoering werden de hemel in geprezen, maar… weg zijn ze! Het internet biedt wel enig soelaas, maar voor een gebruikt exemplaar vragen ze zowat een vermogen.
Blijft over een kleib fragment op YouTube
En op Spotify staat de volledige EMI-opname:
Op Youtube is een radio-opname van L’Étoile uit 1957 met Claudine Collart als Laoula vinden. Het geluid is prima en het orkest onder leiding van Désiré-Emile Inghelbrecht speelt zeer gedreven, maar mij is verteld dat de versie gecoupeerd is.
Verder zijn er ook fragmenten uit o.a. Berlijn (heerlijk! Waar blijft de dvd?), Frankfurt, Genève en Montpellier te vinden, beslist het bekijken waard!
Mocht u niet zo veel van Chabrier weten en is zijn muziek voor u nog een beetje een tabula rasa, dan kan ik u de cd met zijn orkestwerken aanraden. Onder leiding van Neeme Järvi heeft het Orchestre de la Suisse Romande in 2013 al zijn belangrijkste werken voor orkest opgenomen, inclusief zijn grootste hit España en drie fragmenten uit L’Etoile (Chandos CHSA 5122). Een echte aanrader:
Persoonlijk houd ik niet zo van Les Troyens. Het is me te statisch, te klassiek van vorm ook, want op zoek naar zijn ideale klankbeeld reisde Berlioz terug in de tijd, Gluck achterna.
Een goede voorstelling kan echter wonderen verrichten, en zie: een wonder is geschied.
De in 2003 in Théatre du Châtelet op 3 DVD’s (Opus Arte OA 0900 D)opgenomen productie van Yannis Kokkos kan ik in één woord worden beschrijven – FANTASTISCH!
Van het begin tot het eind keek ik geboeid, en was vol bewondering voor zowel de regisseur (die ook de enscenering en kostuums voor zijn rekening nam) als ook de zangers.
In de eerste twee akten koos Kokkos voor sensationele visuele effecten, die beginnen nog voordat het doek opengaat. Middels spiegels en projecties, kleuren en lichten, ontstaat een multidimensionale voorstelling, niet begrensd door regels, noch door de logica.
Zo creëert hij een stad in een stad, zo kunnen we de glorie van de oude Troje nog aanschouwen op hetzelfde moment als zij al onder gaat. Het Carthago gedeelte is wat rustiger, hier overheersen de harmonie en geometrische lijnen.
De opera wordt gedragen door twee zangeressen: Anna Caterina Antonacci, een sopraan met een fantastische laagte, sensationele gebaren en onbegrensde mimiek imponeert als de gekwelde Cassandre en de zoetgevooisde Susan Graham zet een bijzonder ontroerende Didon neer.
Susan Graham en Gregory Kunde in ‘Nuit d’ivresse’:
Maar ook met de heren is er helemaal niets mis: Gregory Kunde (wat een prachtige, makkelijke hoogte!) schittert als Énée en Laurent Naouri is een imponerende Narbal/Le Grand Prêtre.
John Eliot Gardiner dirigeert het zeer transparant spelende Orchestre Révolutionnaire et Romantique
Een jaar of tien geleden heeft DG (0734310) een behoorlijk ingekorte voorstelling van de Metropolitan Opera op dvd uitgebracht. Het dateert uit 1983 en is (hoe kan dat anders?) zeer traditioneel, met alles daarop en daaraan. Prachtig vind ik het! Machtig, overweldigend…
En kijk maar eens wie de vertolkers van de hoofdrollen zijn: Jessye Norman (Cassandra), Tatiana Troyanos (Dido), Plácido Domingo (Aeneas)!
Jessye Norman als Cassandra:
Sterfscène van Didon (probeer het droog te houden!):
De opname zelf is ook bijzonder: omdat er, tijdens de live tv-uitzending op 8 oktober de elektriciteit was uitgevallen, werd een klein deel van de tweede akte geplukt uit een eerdere voorstelling.
Jimmy Levine dirigeert zoals we van hem gewend zijn: spannend, groots en met spierballen.
Ik ben geen echte Gluck-fan – zijn opera’s zijn me vaak te statisch en te ‘klassiek’ van vorm. Soms bekruipt mij het idee dat bij hem de tijd even stil heeft gestaan. We hebben immers al Monteverdi en een beetje Mozart gehad?
Maar ik kan niet ontkennen dat hij een meester was in het scheppen van sfeer – meestal verstild, dat wel – die tot de diepste roerselen van je ziel kon reiken. Veel van zijn melodieën kunnen je ook niet onberoerd laten: denk alleen maar aan de twee overbekende aria’s uit Orfeo ed Euridice, daar komt een beetje gevoelsmens niet droog doorheen.
Glucks grootste verdienste was echter het wakker schudden van de ingeslapen Franse opera. Men kwam toen niet verder dan Lully en Rameau; voor de Fransen betekenden de opera’s van Gluck hun eerste revolutie.
Het ging natuurlijk niet van harte, maar ja, zo gaat dat met revoluties. Zelfs (of misschien juist?) de culturele. En de Fransen waren strijdvaardig en fel: was de oorlog tussen de Lully- en Rameau-aanhangers eindelijk geluwd, nu kwam het tot de uitbarsting tussen de aanhangers van Gluck en Niccola Piccinni.
Beide componisten hadden net een opera over Iphigeneia gecomponeerd en dat heeft de massa’s de straat op laten gaan (hier een zucht: ik zou er heel wat voor over hebben om dat soort straatrellen en demonstraties nog mee te kunnen maken, maar dit terzijde).
Iphigeneia en haar lotgevallen zijn de hoofdthema’s van twee opera’s van Gluck. Ik weet eigenlijk niet of ze inderdaad bedoeld waren als een tweeluik, maar logisch is het wel. Het ‘Aulide’-deel vertelt hoe ze bijna geofferd wordt aan Diana in de aanloop naar de Trojaanse oorlog. In deel twee leren we hoe het haar verder verging in het barbaarse Tauris.
De première van Iphigénie en Aulide in 1774 schijnt een fiasco te zijn geweest. Men schreef het op het conto van de bovengenoemde componistenstrijd, maar of het waar is?
Ik heb de opera maar één keer live gehoord en ik bezit er maar twee opnames van. Niet echt veel, nee. Maar ik moet ook eerlijk bekennen dat de muziek, afgezien van een paar aria’s (het lamento van Clytamnestra!), mij weinig bekoort.
IPHIGÉNIE EN AULIDE
JOHN ELLIOT GARDINER
Veel keuze is er niet, maar is het eigenlijk erg? Met de lezing van John Eliot Gardiner haalt u alles in huis wat u nodig hebt. Zijn tempi zijn om te zoenen. Met een rustig begin van de ouverture (windstilte!) gaat Gardiner over tot een kleine woedeuitbarsting. Met het begin van de monoloog van de gekwelde Agamemnon (een fenomenale José van Dam, daar komt niemand in de buurt!) gaat hij over naar meer bedaardheid, maar je voelt de onderhuidse spanning.
Anne Sophie von Otter is een mooie Clytemnestre, maar ik mis de woede. Toch klopt het in de opvatting van Gardiner, waar alles ingetogen en klein wordt gehouden. Daar is de zeer kleine, heel erg meisjesachtige stem van Lynne Watson (Iphigénie) helemaal op zijn plaats. En daar past een lieve, weinig macho Achille van John Aller perfect bij.
De opera werd een tijd geleden heruitgebracht in een doosje met 4 cd’s, waar u behalve Iphigénie en Aulide ook Glucks onbekende werken La Rencontre imprévue ou Les Pèlerins de la Mecque en Don Juan ou Le Festin de pierre kon vinden (Erato 2564 69562-0). Helaas is het doosje ook al uit de handel…
KARL BÖHM
Karl Böhm dirigeert precies zoals we het van hem verwachten: breedvoetig, maar met flinke tempi. Het Wiener Philhamonieker klinkt zoals een groot orkest hoort te klinken. Met veel volume, maar ook met een scala aan nuancen.
Ik denk dat de opname een gruwel kan zijn voor de puristen, want er is niets, maar dan ook niets idiomatisch aan. Om te beginnen wordt er in het Duits gezongen. De stemmen zijn groot, soms best zwaar. Christa Ludwig (Iphigenie) is allang geen meisje meer en Achille is met een stem als een kanon (James King op zijn best) een krijger zonder weerga.
Walter Berry is een zeer ontroerende Agamemnon, maar wat de opname echt bijzonder maakt, is Inge Borkh’s Klytämnestra. Als je daar onberoerd onder blijft, heb je geen hart. De opera is in 1962 live opgenomen tijdens de Salzburger Festspiele (Orfeo d’Or 428962).
Hieronder zingt Inge Borkh ‘Du zum Tode bestimmt’:
IPHIGÉNIE EN TAURIDE
Iphigenie met Orest en Pylades Angelika Kauffmann (1787)
De oorlog is inmiddels lang voorbij, haar vader en moeder zijn vermoord en ook haar zus Elektra is dood. Hier beleeft zij het weerzien met haar doodgewaande broer Orestes en wordt zij weer eens verliefd. Dat alles natuurlijk niet zonder allerlei verwikkelingen en al helemaal niet zonder goddelijk ingrijpen.
In tegenstelling tot Aulide ben ik werkelijk gek op Tauride. En ik ben niet de enige, niemand minder dan Schubert ging mij voor. Volgens één van zijn vrienden heeft hij ooit gezegd dat hij ‘totaal buiten zichzelf was door de impact die deze prachtige muziek op hem heeft gehad en verklaarde dat er niets mooiers in de wereld bestaat’.
En ‘wij’ zijn de enigen niet. Terwijl de officiële catalogus maar 3 (drie!) cd-opnamen van Aulide vermeldt, komt Tauride er met negen opnamen op cd en één op dvd veel beter af. En dan hebben we de piraten niet eens genoemd!
Waarom de ene Iphigénie wel en de andere niet? Zelf vind ik Tauride veel spannender dan de nogal statische Aulide. Er zit veel meer drama in en de muziek is zonder meer innovatief – je herkent meteen de weg naar Berlioz. Hiermee was Gluck een echte precursor.
Ook de karakters zijn beter uitgewerkt en de rol van Iphigénie was dramatisch genoeg om zulke uiteenlopende zangeressen als Maria Callas, Montserrat Caballé, Shirley Verett en Sena Jurinac, om een paar grootheden te noemen, aan te spreken. Allemaal hebben ze haar op de lessenaar gehad ….
JOHN ELLIOT GARDINER
Objectief gezien bent u net als bij Aulide bij Tauride het beste af bij Gardiner (Philips 478 1705). Thomas Allen is een mannelijke, maar zeer beheerste Oreste en John Aler is een zoetgevooisde Pylade. Mooi, maar zonder – hmmmm, hoe zal ik het netjes uitdrukken? – het mannelijke testosteron…
Diana Montague, een mezzo (!), heeft een pracht van een lyrische stem, licht en wendbaar. En René Massis is een voortreffelijke Thoas. De opname is me zeer dierbaar, maar als ik eerlijk mag zijn: ik mis drama.
RICCARDO MUTI
Muti is, zoals altijd, bijzonder trouw aan de partituur en wat is het levendig! Zijn storm is inderdaad stormachtig, daar word je bijna duizelig van.
Carol Vaness is een Iphigénie naar zijn hand. Al meteen bij haar eerste aria gaat zij zo hysterisch te keer dat je meteen recht op je stoel gaat zitten. Je voelt op je klompen aan: het wordt een drama van jewelste. En je wordt niet teleurgesteld, want de spanning is om te snijden.
Carol Vaness sings ‘Ô malheureuse Iphigénie!’
Ook Thomas Allen haalt hier echt uit. Bij Muti is hij veel minder beschaafd dan bij Gardiner, je kan zelfs angst in zijn stem horen. Ik mag het.
De opname heeft ook een extra troef – de rol van Pylade wordt gezongen door de veel te jong gestorven Gösta Winbergh (hij stierf in 2002 aan een hartaanval, 58 jaar jong). Een zanger die, zoals zijn landgenoot Gedda, werkelijk alles in zijn stem verenigde: de lyriek van Tagliavini, de elegantie van Kraus en de mannelijkheid van zijn andere landgenoot, Jussi Björling. Nog net met een been in Mozart, maar met het ander al voorzichtig Wagner aftastend. Daar wordt een mens droevig van.
De opname (Sony 52492) is live, wat behalve applaus en toneelgeluiden ook het gevoel ‘ik ben erbij’ meegeeft. Ik vind het prachtig, maar ik kan me voostellen dat de meeste mensen voor de veilige en betrouwbare Gardiner kiezen.
JOSEPH KEILBERTH
Over Nicolai Gedda gesproken: in de opname onder Joseph Keilberth uit 1956 (Capriccio 5005) zingt hij de rol van Pylades. De opvatting van de dirigent is zeer vooruitstrevend, zeker voor de tijd – het lijkt meer op Gardiner dan op Muti, al heeft hij ook wat van het hysterische van de laatste.
Hermann Prey doet mij een beetje aan Thomas Allen denken, zeker vanwege de lyriek, de lichte smacht en het onnadrukkelijk zingen. Echt woedend wordt hij niet, hij is meer van het treurende type.
Maar dan Gedda! Daar smelt niet alleen het hart van Iphigénie (een zeer elegante maar wel met schmalz zingende Hilde Zadek) van, daar gaat ook Diana humaan van worden. Geen wonder dat uw discografe een traantje moest wegpinken. Het geluid is een beetje dof, maar het went snel. En ja, het is in het Duits.
Kent u de gravures van William Hogarth? De zeer tot de verbeelding sprekende prenten van de Engelse kunstenaar (1697-1764) kun je beschouwen als stripverhalen avant la lettre.
In 1735 werd zijn A Rake’s Progress uitgegeven, een verhaal in acht tekeningen over een jonge man die zich in Londen overgeeft aan alles wat God verboden heeft om uiteindelijk in een gekkenhuis te eindigen.
Op dit ‘stripverhaal’, op verzoek van de componist door W.H. Auden en Chester Kallmann bewerkt, is de opera van Stravinsky gebaseerd. De librettisten hebben het verhaal lichtelijk veranderd en een nieuw, zeer belangrijke personage aan toegevoegd, Nick Shadow. Hij is de ‘schaduw’ – of het alter ego van – Tom Rakewell, maar tevens ook de personificatie van de duivel.
Stravinsky en La Fenice
De première onder leiding van de componist vond plaats op 11 september 1951 in La Fenice (Venetië). Dat het geen denderend succes werd lag aan de onevenwichtige directie van Stravinsky en een niet helemaal adequate cast, met o.a. Elisabeth Schwarzkopf als Anne.
Het publiek in La Fenice tijdens de première van The Rake’s Progress
De New Yorkse Met volgde in 1953, Fritz Reiner dirigeerde en zie: een succes!
Wist u trouwens dat The Rakes Progress meer producties heeft gehad dan welke opera ook, sinds die van Puccini?
CD’S
FRITZ REINER1953
De première-uitvoering onder Reiner is bewaard gebleven, er bestaat een redelijk klinkende opname van op een piratenlabel Datum (90003).
Eugene Conley is niet de subtielste onder de zangers maar zijn portrettering is zeer zeker overtuigend. Bovendien: wat een strot!
Stravinsky en Hilde Gueden tijdens de repetities in New York
Hilde Gueden is een prachtig zingende maar helaas moeilijk verstaanbare Anne en Blanche Thebom een magnifieke Baba the Turk.
Ook Nick Shadow van Mack Harell kan mij bekoren, het is zo verschrikkelijk jammer dat er zo weinig opnamen van de prachtige bariton (vader van de cellist Lynn) zijn bewaard. Reiner dirigeert groots en meeslepend.
IGOR STRAVINSKY 1964
Stravinsky zelf heeft de opera drie keer opgenomen en de versie met het Londense Royal Philharmonic Orchest vind ik zelf het meest geslaagd. Het ligt voornamelijk aan de prachtige Anne van Judith Raskin en een fenomenale John Reardon als Nick.
De opname is in 1991 op de markt gebracht als onderdeel van de ‘Igor Stravinsky Edition’ (Sony SM2K 46299)
RICCARDO CHAILLY 1983
Deze opname koester ik voornamelijk vanwege – misschien de mooiste en ontroerendste ooit – Tom Rakewell van Philip Langridge.
Maar ook Samuel Ramey (Nick Shadow) is werkelijk niet te weerstaan: geef de man de rol van een duivel en daar weet hij de raad mee! (Decca 4757005)
JOHN ELIOT GARDINER 1997
Gardiner zou Gardiner niet zijn als hij de tempi niet flink zou opvoeren. Het resultaat is, voor mij althans, iets te haastig, maar het sprankelt wel. En het heeft iets verfrissends.
Jonge Ian Bostridge had iets zeer sympathieks, iets wat hij in de loop der jaren helaas kwijt is geraakt. In 1997 was hij in ieder geval een zeer overtuigende Tom.
Bryn Terfel weet zich geen raad met de rol van Nick: in jeugdig overmoed (?) slaat hij behoorlijk aan het chargeren. Anne Sofie von Otter is een zeer goede Baba the Turk (DG 4596482)
DVD’S
ROBERT LEPAGE/KAZUSHI ONO/De Munt 2007
De productie van Lepage is ontegenzeggelijk leuk om te zien, spannend ook, maar het heeft zo verschrikkelijk weinig te maken met het oorspronkelijk verhaal en nog minder met de gravures! Als je dat idee loslaat dan kun je zeer zeker van de ‘Yankee-zetting’ van de regisseur genieten; mij maakt dat nagemaakte ‘amerikanisme’ met al zijn clichés niet blij.
Maar de rol van Nick Shadow is bezet door één van de schitterendste zanger-acteurs ooit, de Britse bariton William Shimell en dat maakt veel goed. Hij was één van de allerbeste en aantrekkelijkste don Giovanni’s en de meest cynische don Alfonso’s ooit (kent u niet? Echt de moeite waard om het op You Tube op te zoeken,) wat geen wonder mag heten als je ziet hoe ontzettend manipulerend zijn stijl van zingen en acteren is! Alleen voor hem zou je de dvd willen, wat zeg ik, moeten hebben.
Laura Claycomb (Anne) en Andrew Kennedy zingen mooi en Dagmar Pecková is een prima Baba the Turk (Opus Arte OA 0991D.)
VLADIMIR JUROWSKI/ JOHN COX, DAVID HOCKNEY/Glyndebourne 2011
Dit is een werkelijk schitterende productie. De fameuze productie uit Glyndebourne in de regie van John Cox waarvoor David Hockney decors en kostuums ontwierp, ging voor het eerst in 1975 in première. Hockney liet zich inspireren door de originele Hogarths gravures waardoor een ongeëvenaard effect is ontstaan: het lijkt zowaar alsof je naar bewegende prenten kijkt.
Topi Lehtipuu (Tom) en Miah Persson (Anne) zijn werkelijk fantastisch, Susan Gorton schittert als Mother Goose en het sterke Russische accent van Elena Manistina (Baba the Turk) werkt bevreemding in de hand.
Matthew Rose is onweerstaanbaar als de niet zo zeer demonische als charmante Nick Shadow. Een must. (Opus Arte OA BD7094D)
Jephta and his daughter by Pieter Nolpe. Collectie Boijmans van Beuningen
Noodlot…. Daar is geen ontkomen aan. Denk je goden gunstig te kunnen stemmen door ze voor hun hulp en bewezen diensten een offer te beloven (een menselijk offer, met minder nemen ze geen genoegen), blijken ze er een verborgen agenda op na te houden. Tot je grote schrik kom je er dan achter, dat je plechtige belofte inhoudt dat je je eigen zoon (Idomeneo) of dochter (Jephta) hoort op te offeren. Kom er daar maar onderuit!
Gelukkig bestaat er nog zoiets als deus ex machina (zonder goede afloop was er vroeger geen publiek) en dus komt alles op zijn pootjes terecht. Min of meer.
Vijfenzestig was Händel en vrijwel helemaal blind toen hij in 1751 aan Jephta, zijn laatste oratorium begon. Ondanks de goede (nu ja, enigszins goede) afloop voelt het werk pessimistisch en zwaarmoedig aan. Het ligt ook een beetje aan de instrumentatie. Die is donker, dwingend bijna. Het laat je in ieder geval niet koud.
Thuis heb ik maar twee uitvoeringen van het werk, van Nikolaus Harnoncourt en Marcus Creed; maar dankzij Spotify heb ik ook Gardiner leren kennen.
HARNONCOURT
Over Nikolaus Harnoncourt en zijn Concentus Musicus Wien (Warner Classics 2564692587) kan ik kort zijn: ouderwets lelijk. Het is duwen en trekken en zuchten dat het een lieve lust is. Het klinkt alsof iemand met behulp van een liniaal één lange, strakke lijn door de partituur heeft getrokken, geen plaats voor de menselijke emoties achterlatend. De zangers zijn niet slecht, maar het non vibrato zingen doet pijn aan mijn oren. Hoe lang kan een mens naar een fluitketel luisteren?
CREED EN GARDINER
De opname van het Akademie Für Alte Musik Berlin onder Marcus Creed uit 1992 (Brilliant Classics 94668) vind ik gewoon prachtig. Creed heeft korte metten met de strikte regels gemaakt en zijn zangers vrij gelaten om hun emoties te tonen. Iets, wat ze ook ruimschoots doen.
John Elliot Gardiner (Philips 4223512) klinkt wellicht fraaier dan Creed, maar dat kan ook aan een betere geluidskwaliteit liggen. Stephen Varcoe (Zebul bij Gardiner) heeft een aangenamer timbre dan Michael George bij Creed, maar hij kan zijn coloraturen amper aan.
Nigel Robson, Jephta van Gardiner, is geen match voor John Mark Ainsley bij Creed, maar met hem kan niemand zich meten. Niemand.
Christiane Oelze, Iphis bij Creed, prefereer ik sterk boven de ietwat iele Lynn Dawson bij Gardiner. Mijn keuze staat vast.