Dat ik de cd zo waanzinnig mooi vind ligt voornamelijk aan de pianist. Maciej Pikulski, al sinds jaar en dag een vaste partner van veel vooraanstaande liedzangers toont zich hier een echte redder in nood.
Want, hoe graag ik ook zou willen, voor Thomas Hampson kan ik maar niet warm worden. Zijn stem is dunner geworden waardoor zijn vroeger o zo charmante warmte aan gloed heeft ingeboet, bovendien is zijn intonatie niet altijd zuiver.
Gelukkig zijn de liederen, ‘melodies’ zoals ze in het Frans heten, meestal eenvoudig in hun harmonische structuur. Hun oorsprong ligt in de – in de negentiende eeuw zo populaire – salons, waar de operacomponisten graag geziene gasten waren en waar ze hun componeerkunst aan de welgestelde gasten toetsten.
Desalniettemin: Hampsons voordracht en betrokkenheid zijn nog altijd voorbeeldig. In ‘Danse Macabre’ pakt hij lekker uit en ook de andere twee liederen van Saint-Saëns klinken bij hem ouderwets goed. Maar ook hier is het de pianist die mij het meest weet te imponeren.
Het ligt dan ook aan Pikulski dat ik bij het beluisteren van de prachtige ‘Les roses de l’amour’ van Albéric Magnard aan het dagdromen sla en het zijn ook de laatste door hem aangeslagen paar noten, die nog lang in mijn hoofd blijven naspelen.
SERENADE
Liederen van Gounod, Bizet, Meyerbeer, Chabrier, Chausson, Massenet, Saint-Saëns en Magnard
Thomas Hampson (bariton), Maciej Pikulski (piano)
Pentatone PTC 5186681 • 57’
Toegegeven, de omstandigheden waren alles behalve optimaal. Het begon met de afzegging van de stertenor Jonas Kaufmann. Op zich niet echt een ramp, zijn stem is niet echt geschikt voor Gerontius.
Kaufmann werd vervangen door Toby Spence, een zowat ideale vertolker van die rol. Helaas, ook Spence zegde af en Andrew Staples stapte in. Prima tenor, zonder meer, maar zijn stem past beter bij werken van Mozart en Bach. Op het laatste moment liet ook Sarah Connoly het afweten en de rol van Angel werd overgenomen door Catherine Wyn-Rogers.
Geen van de twee nieuwe solisten voldeed aan de hoge eisen van het werk. Wyn-Rogers intoneert niet zuiver en haar ruime vibrato is een marteling om naar te luisteren. Van de oorspronkelijk voorgestelde bezetting bleef alleen Thomas Hampson over, maar in zijn eentje kon hij de uitvoering echt niet dragen.
Daniel Barenboim heeft altijd veel affiniteit met de muziek van Elgar gehad, het is ook niet de eerste keer dat hij het mystieke meesterwerk dirigeert. Helaas is het resultaat nu gewoon knudde. Het orkest is te zwaar en het koor klinkt te Duits. Ik snap best dat je de geplande voorstellingen en radio-uitzendingen niet zo maar kunt cancelen, maar moest het povere resultaat dan ook op cd’s uitgebracht worden?
EDWARD ELGAR
The Dream of Gerontius
Catherine Wyn-Rogers, Andrew Staples, Thomas Hampson
Staatsopernchor Berlin, RIAS Kammerchor; Staatskapelle Berlin olv Daniel Barenboim
SIR JOHN BARBIROLLI AND SIR ADRIAN BOULT
Gelukkig: aan goede uitvoeringen geen gebrek. Het mooist vind ik de opname onder John Barbirolli uit 1964 (Warner 0724357357920) , niet in de laatste plaats vanwege de onnavolgbare bijdrage van Janet Baker:
Maar ook Sir Adrian Boult (Warner 0724356654020 ) uit 1975 is niet te versmaden!
Alleen al vanwege Nicolai Gedda’s meer dan ontroerende ‘I went to sleep’:
Zijn wereldhit Salome componeerde Richard Strauss op een toneelstuk van Oscar Wilde; en die haalde zijn inspiratie uit een kort verhaal van Gustave Flaubert, ‘Herodias’. Daar hebben ook Paul Milliet en Henri Grémont hun libretto voor Massenets opera Hérodiade op gebaseerd. Noch Wilde noch Milliet en Grémont zijn Flaubert erg trouw geweest. Daar waar de Franse novellist zich min of meer tot de Bijbelse vertelling beperkte, verrijkt met zijn poëtische taal en omschrijvingen, voegden de toneelschrijver en de librettisten geheel nieuwe aspecten en wendingen aan het verhaal toe.
Herodiade werd voor het eerst opgevoerd in de koninklijke Schouwburg van Brussel op 19 december 1881. Wie hier, zoals bij Richard Strauss, dierlijke erotiek, bloed en zweet verwacht komt bedrogen uit. Massenets Salomé is een echt onschuldig en devoot meisje. Toen haar moeder haar verliet om met Hérode te trouwen, werd zij opgevangen door Jean (Johannes de Doper), op wie zij verliefd werd. Een liefde die wederzijds bleek.
Geen opera zonder verwikkelingen: Hérode geilt op Salomé, Hérodiade wordt op haar jaloers en Jean wordt onthoofd. Salomé ziet in Hérodiade de aanstichtster van al het kwaad en wil haar doden. “Ik ben je moeder” fluistert Hérodiade, waarop Salomé zelfmoord pleegt.
De muziek ademt al een vleugje parfum van Massenets latere werken, maar, met al die koren, exotische Oosterse taferelen en uitgebreide balletscènes is het niet anders dan een echte Grand Operà in de beste Meyerbeer-traditie.
Eén van de vroegst opgenomen fragmenten uit de opera is, denk ik, de beroemde aria van Herodé ‘Vision Fusitive’ door de Franse bariton Maurice Renaud gemaakt in 1908:
En van de opname die Georges Thill maakte in 1927 weten we hoe een ideale Jean zou moeten klinken:
REGINE CRESPIN 1963
Mocht u in het bezit zijn van deze uitvoering dan hoeft u eigenlijk niet verder te zoeken. Beter krijgt u het niet. Er is alleen maar één probleem: deze opname bestaat niet. Althans niet van de complete opera.
In 1963 heeft EMI de hoogtepunten van Hérodiade met de beste Franse zangers van toen (en ook van nu trouwens, nog steeds) opgenomen en het antwoord op het “waarom niet compleet ????”, dat antwoord krijgen we waarschijnlijk nooit.
Georges Prêtre dirigeert het orkest van het Theater National de Paris alsof zijn leven daar van afhangt en alle, maar dan ook alle rollen zijn meer dan voortreffelijk bezet.
Regine Crespin zingt ‘Il est doux, il est bon’:
Salomé van Regine Crespin is ongeëvenaard en zo is de Hérodiade van Rita Gorr. Albert Lance (Jean) laat horen hoe die rol eigenlijk gezongen zou moeten worden in de traditie van Georges Thill en van Michel Dens als Hérodes kunnen we beter zwijgen. Zulke zangers bestaan niet meer.
Hopelijk gaat Warner de opname ooit op cd uitbrengen
MONTSERRAT CABALLÉ Barcelona 1984
Ook deze opname kunt u alleen via een piraat (of You Tube) bemachtigen, maar die is dan wel helemaal compleet en bovendien met (toegegeven slechte, maar toch) beeld!
Dunja Vejzovic zet een heerlijk gemene loeder van een Hérodiade neer en Juan Pons is een een beetje jeugdige maar verder prima Herodé. Een paar jaar later zal hij tot één van de beste “Herodossen” uitgroeien en dat hoor en zie je in deze opname al.
Montserrat Caballé is een fantastische Salomé, die stem alleen al doet je in de zevende hemel belanden en José Carreras ontroert als een zeer charismatische Jean.
Hieronder zingt Carreras ‘Ne pouvant réprimer les élans’:
Geen van de protagonisten is echt idiomatisch, maar wat een plezier is het om naar de echte Diva (en Divo) te kijken! Zo worden ze echt niet meer gemaakt
De hele opera op you tube:
RENÉE FLEMING San Francisco 1994 (Sony 66847)
Halverwege de jaren negentig beleefde Herodiade een kortstondige revival. De opera werd toen in verschillende opera huizen uitgevoerd en werd zelfs drie keer – officieel – opgenomen: één keer in de studio en twee keer live
Ik moet toegeven dat ik een beetje bang was voor de directie van Gergiev, maar hij deed het werkelijk uitstekend. Onder zijn leiding klonk de opera waarachtig als een echte Grand Opéra, groots, vurig en meeslepend.
Plácido Domingo (Jean) is misschien een tikje te heroïsch, maar zijn stem klinkt jeugdig en aanstekelijk, een echte profeet waardig.
Persoonlijk vind ik Dolora Zajick (Hérodiade) een beetje aan de (te) zware kant, maar zij zingt ontegenzeggelijk uitstekend en op haar interpretatie valt helemaal niets af te dingen.
Juan Pons is een uitstekende Herodé, maar Phanuel (Kenneth Cox) had van mij wat idiomatischer gemogen. Iets wat ook voor de Salomé van Renéé Fleming geldt: zij zingt werkelijk prachtig maar in die rol kan zij mij maar matig overtuigen.
NANCY GUSTAFSON Wenen 1995 (RCA 74321 79597 2)
De uitvoering in Wenen werd lovend ontvangen, en dat het terecht was bewijst de opname die de ORF live in het huis heeft gemaakt.
Allereerst is er de schitterende titelrol van Agnes Baltsa: fel en dramatisch. Als u mij vraagt: naast Rita Gorr wellicht de beste Hérodiade ooit.
Placido Domingo zingt ‘Ne pouvant réprimer les élans’:
Domingo zingt de rol van Jean hier nog indrukwekkender dan op Sony en Juan Pons (Hérode) weet mij op deze opname nog meer te overtuigen. Zijn vertolking van ‘Vision Fugitive’ is zeer, zeer ontroerend.
Helaas moet Nancy Gustafson (Salome) haar meerdere in Fleming (Sony) erkennen, maar beide verbleken zij bij Cheryl Studer (Warner). Om van Regine Crespin niet te spreken!
Naar de foto’s in het tekstboekje en de spaarzame clips op youtube te oordelen mogen we blij zijn dat de opname op cd verscheen en niet op dvd.
Finale van de opera:
Het geluid is in ieder geval uitstekend en het orkest van de Weense Opera onder leiding van Marcello Viotti speelt zeer gedreven.
CHERYL STUDER 1995 (Warner 55983525)
Orkestraal is deze opname echt een top. Michel Plasson dirigeert het orkest uit Toulouse zeer enerverend, met veel verve en stuwkracht, waarbij hij ook alle finesses de ruimte weet te geven. Spannend en mooi. Zo hoor ik de opera graag.
José van Dam is een imposante Phanuel en Nadine Denize een voortreffelijke, al niet altijd zuiver intonerende Hérodiade.
Hérode is niet echt een rol voor Thomas Hampson, maar hij zingt die rol heel erg mooi. Iets wat helaas niet gezegd kan worden van Ben Heppners Jean. Een heldentenor in die rol is niet anders dan een gruwelijke vergissing.
Cheryl Studer daarentegen is een Salomé van ieders dromen: meisjesachtig, onschuldig en naïef. Haar stem straalt en wiegt en haar laatste woorden “Ah! Verfoeide koningin, als het waar is dat jouw vervloekte lendenen mij hebben gebaard, kijk dan! Neem terug jouw bloed en mijn leven!” laten je sidderend en wanhopig huilend achter. Brava.
Die Sir Simon Rattle toch! In 1999, tien jaar na het enorme succes van Porgy and Bess ‘he did it again’ en trakteerde ons op een absoluut meesterlijke uitvoering van Wonderful Town, een bijna vergeten musical van Leonard Bernstein.
Het kleine meesterwerkje ontstond in maar vier weken. Het verhaal over twee zusjes uit Ohio die het in New York gingen maken, is buitengewoon geestig en onderhoudend. Voor de tekst – naar een boek, toneelstuk en film My sister Eileen – tekenden Betty Comden en Adolph Green. De première in 1953 werd een enorm succes en de musical werd bekroond met maar liefst acht Tony Awards.
Kim Criswell (de intelligente Ruth) en Audra McDonald (de mooie Eileen) zingen hun rollen met overtuiging en weten hun karakters volledig tot leven te wekken. Beide zangeressen beschikken over schitterende stemmen: McDonald lief en romig, Criswell pittig en krachtig.
Thomas Hampson – als de cynische uitgever Robert Baker – zingt hier één van zijn mooiste rollen en Brent Barrett is werkelijk subliem als de mislukte voetbalspeler Wreck.
Rodney Gilfry, die hier drie verschillende rollen zingt, overtuigt alweer als één van de grootste zangers-acteurs van onze tijd.
Het is ook bijzonder prettig om Karl Daymond weer eens tegen te komen. Na zijn veelbelovende debuut in 1995 als Aeneas naast Maria Ewing als Dido (Dido and Aeneas van Purcell) was het een beetje stil rond hem.
‘Conga’:
Leonard Bernstein
Wonderful Town
Kim Criswell, Audra McDonald, Thomas Hampson, Brent Barrett, Rodney Gilfry, Karl Daymond e.a.
Birmingham Contemporery Music Group olv Simon Rattle
Warner Classics: 5181752
In 2014 was Richard Strauss “jarig”. Het was te merken in de aanwas van cd’s rond het oeuvre van de componist uit München. Ook de bariton Thomas Hamson heeft toen een cd met een selectie van zijn liederen uitgebracht.
Ik heb niets tegen herdenken, ook al gaat het om de overbekende componisten. Integendeel, het levert namelijk soms echte verrassingen op: zo kan een onbekende of verloren gewaande compositie (her)ontdekt worden, maar ook werken die amper nog worden uitgevoerd beleven zo hun herkansing.
Ik ben dol op liederen van Richard Strauss en ik houd van Thomas Hampson. Kan er dan nog iets misgaan? Zeker, als de cd ook een echte “Hampson touch” heeft meegekregen? De zanger heeft de liederen namelijk zelf gekozen en ze chronologisch gerangschikt; dat alles vergezeld met een persoonlijke noot in het cd-boekje.
Dat ik niet echt enthousiast over het resultaat ben geworden ligt aan Hampsons (voor mij te) gecultiveerde manier van zingen, waardoor alles zeer fraai klinkt, maar de emotie wordt onderbelicht. Dat gecultiveerde wreekt zich in de algehele beleving: op den duur wordt het een beetje eentonig.
Alleen in ‘Ach weh mir unglückhaften Mann’ trekt Hampson alle registers open, waarin hij meer dan geholpen wordt door Wolfram Riegel. Diens begeleiding is zo buitengewoon congeniaal dat men eigenlijk niet meer van een begeleider mag spreken maar meer van een ‘sparringpartner”.
Ook ‘Nottturno’ – een zwaarmoedig lied naar de tekst van Richard Dehmel – prachtig op viool begeleid door Daniel Hope, maakt veel goed. Ik kende het lied alleen maar met orkestbegeleiding, Hampson zong het in Salzburg in 2012. Zijn interpretatie is nadrukkelijker geworden, wat ook aan de begeleiding kan liggen. Het lied, dat al “minimaal” was maakt nu een nog minimalistischer en haast atonale indruk.
Thomas Hampson zingt ‚Notturno‘ in Salzburg:
Al met al: net geen top, maar wel van harte aanbevolen!
Notturno
Lieder von Richard Strauss
Thomas Hampson, bariton; Wolfram Riegel, piano; Daniel Hope, viool
DG 4792943
In de winter van 2014 maakten Amsterdam Sinfonietta en de Amerikaanse bariton Thomas Hampson een tournee door Europa. In twee weken gaven ze twaalf concerten in zes verschillende Europese landen.
Speciaal voor dit tournee en in opdracht van Amsterdam Sinfonietta bewerkte de Britse componist David Matthews liederen van Wolf, Schubert en Brahms en Schuberts ‘Ständchen’ werd van een nieuw arrangement voorzien door Bob Zimmerman. Alleen ‘Dover Beach’ van Samuel Barber kreeg niet een echte ‘make over’ en bleef dicht bij de oorspronkelijke compositie.
De liederen zijn nu soms amper herkenbaar, maar ik vind het niet erg. Het is best spannend om te horen wat een arrangement met bekende melodieën kan doen.
De tekst blijft natuurlijk hetzelfde, maar de melodielijn – en zeker de toon – verandert wel. In de nieuwe arrangementen klinken de ‘Vier ernste Gesänge’ van Brahms iets minder somber en de liederen van Wolf (‘Der Rattenfänger’!) worden juist veel serieuzer van toon en minder ironisch.
In de zetting van Bob Zimmerman klinkt het lieftallige ‘Ständchen’ een beetje unheimlich. Een gevoel, dat versterkt wordt door de omdraaiing van de “rollen”: het is nu geen meisje dat bijgestaan wordt door een mannenkoor, het zijn nu de vrouwen die de man begeleiden. Het is wel even wennen, maar mooi is het zeer zeker. Het Nationaal Vrouwen Jeugdkoor weet er in ieder geval goed raad mee.
Hampsons stem is niet meer zo mooi en gecultiveerd zoals vroeger, wat hier alleen maar een pré is. Zo klinken de liederen lekker kruidig, met veel pit.
Amsterdam Sinfonietta bewijst alweer dat ze tot een van de beste kamermuziekensembles in de wereld behoren.
Tides of Life Hugo Wolf, Franz Schubert, Johannes Brahms, Samuel Barber
Thomas Hampson (baritone), Candida Thompso (viool), Netherlands Female Youth Choir; Amsterdam Sinfonietta Channel Classics CCS 38917 • 55’
Wie droomt er niet van om eeuwig jong en mooi te zijn? Het wonderlijke verhaal van Faust, over een wetenschapper die zijn ziel aan de duivel verkoopt, heeft talrijke schrijvers, dichters en componisten geïnspireerd. De versie van Charles Gounod uit 1859 is gewoonweg heerlijk
DVD
Wilt u het werk in beeld zien, dan is de keuze zeer beperkt. Zelf was ik ooit helemaal kapot van de productie van Frank Van Laecke bij Opera Zuid, maar die is niet opgenomen. Jammer.
ROBERTO ALAGNA
David McVicar, één van mijn geliefde regisseurs heeft de opera in het Londense Royal Opera House geënsceneerd. Ik heb het daar gezien, eerst met Roberto Alagna en daarna met Piotr Beczala. En eerlijk is eerlijk: ik was er niet kapot van.
Er werd heel erg goed gezongen, dat wel, maar de regie stelde mij een beetje teleur. De eerste voorstellingen, met in de hoofdrollen Roberto Alagna, Angela Gheorghiu, Bryn Terfel, Sophie Koch en Simon Keenlyside, werden in 2004 voor Warner (5099963161199) opgenomen.
Hieronder Angela Gheorghiu als Marguerite, met een toelichting van haar zelf:
FRANCISCO ARAIZA
En dan hebben we nog de “enfant terrible” van de jaren tachtig, Ken Russell …. Eerlijk beken ik dat ik niet echt ver ben gekomen met het bekijken van deze dvd (DG 0734108). De regie vind ik buitengewoon irritant met allerlei “vondsten” en “symbolen”, waarvan het nut mij totaal ontgaat.
Francisco Araiza behoorde ooit tot mijn favorieten, en in 1983 zong hij nog een pracht van Ferrando in ‘Cosi fan Tutte’ maar in deze Weense productie uit 1985 is zijn stem een fractie van wat het geweest was. ZONDE!
ALFREDO KRAUS
In 1973 werd Faust in Tokyo opgevoerd en live opgenomen (VAI 4417). Renata Scotto, Alfredo Kraus, Nicolai Ghiaurov… wat een bezetting! Om te likkebaarden, toch? Ja en nee.
Kraus is zonder meer ‘elegant’, maar moet Faust elegant zijn? Is hij niet eerder een ordinaire schurk die gewoon het mooie meisje wil schaken? En geld wil hebben? En wil genieten? Of heb ik het niet begrepen?
Er zit ook geen passie in zijn zingen en zijn hoge noten zijn wat ‘geperst’. Maar Scotto is een zeer ontroerende Marguerite en Ghiaurov een meer dan imposante Méphistophélès.
Scène uit de productie:
CD
NICOLAI GEDDA
Op cd is de keuze immens. Wat dacht u van Victoria de los Angeles en Nicolai Gedda? Met Boris Christoff als de duivel himself? Gedirigeerd door André Cluytens (Brilliant Classics 93964)? Daar gaat mijn hart van smelten. Gedda kan je wellicht een beetje met Kraus vergelijken, een beetje dan, want zijn stem is groot en zijn zeggingskracht onuitputtelijk. En dan heb ik het niet over zijn taalgevoel. Geef mij maar Gedda!
Gedda zingt “Salut! Demeure chaste et pure”:
PLÁCIDO DOMINGO
Domingo is niet echt de eerste waar je aan denkt als je het over Faust hebt, maar gelukkig voor de liefhebber bestaat er van hem een goede studio opname. Gelukkig, want in dit geval kan je rustig van één van de beste opnames van het werk spreken (ooit EMI ). Het orkest van de Parijse Opera staat onder leiding van Georges Pretre, één van de beste dirigenten voor het Franse repertoire.
De cast is om je vingers bij af te likken: Mirella Freni is een broze en sensuele Marguerite en Nicolai Ghiaurov een zeer imponerende Méphistophéles.
In de kleine rol van Valentin horen we niemand minder dan Thomas Allen. Zijn ‘Avant de quitter ces lieux” heb ik nooit eerder (of later) mooier gezongen gehoord.
FERRUCIO BUSONI
Een andere, niet te vergeten Faust is Doktor Faustus van Ferruccio Busoni. Hij spendeerde maar liefst twintig jaar om het verhaal tot een opera te smeden, ook nog eens zonder het te voltooien. Het slot werd door zijn leerling, Philip Jarnach, gecomponeerd.
Anders dan bij Goethe (Busoni gebruikte een in die tijd bekend poppenspel voor het door hemzelf vervaardigde libretto) wenst Busoni’s Faust zich geen eeuwige jeugd, maar een volkomen vrijheid, die, zoals hij later ontdekt, niet bestaat. Maar hij heeft zijn ziel nog, en die schenkt hij aan een (zijn?) dood kind, waardoor hij als het ware reïncarneert.
De opera werd in 2006 in Zürich opgevoerd en gefilmd (Arthaus Musik 101283). Die productie is in alle opzichten fenomenaal. Thomas Hampson speelt zowat de rol van zijn leven. Zijn Faust is, zowel scenisch als muzikaal, van het allerhoogste niveau. In Gregory Kunde (Mépfistophélès) heeft hij echter een geduchte tegenstander – wat hij alleen al aan gezichtsuitdrukkingen in huis heeft, grenst aan het onmogelijke.
Samuel Ramey
En nu wij het over duivels hebben: kunnen wij om Samuel Ramey heen? Hij lijkt van duivelsrollen zijn beroep te hebben gemaakt. Het is een zeer dankbare karakterrol om te verbeelden, zeker voor een zangeracteur van zijn kaliber. Je kunt al je registers opentrekken en zelfs schmieren is toegestaan.
In 2000 nam Ramey voor Naxos een hele cd met allerlei duivelsrollen op, afkomstig uit Mefistofele van Boito, Faust van Gounod, RobertleDiable van Meyerbeer, LadamnationdeFaust van Berlioz en TheRake’s Progress van Stravinsky (Naxos 8555355).
Geen gevaarlijker dingen dan cd-opnames. Een live-uitvoering kan nog lang in je oren blijven echoën, maar wat ervan overblijft is niet meer dan de zoete (of juist niet) herinneringen. Een cd, zeker één waar je aan gehecht bent, draai je telkens weer, tot die zich in je ziel heeft gegroefd. En dan wil je het niet meer anders horen.
Soms laat je een indringer binnen, soms ga je je hart in tweeën of zelfs in drieën delen, maar je bewaakt je grenzen, want op bepaalde moment weet je al wat je wel of niet mooi vindt.
Vanwaar deze introductie? Omdat ik, hoe hard ik het ook probeer, niet warm kan lopen voor deze opname van liederen van Mahler door Christian Gerhaher. Ik kan zijn ‘über-serieuze’ aanpak niet echt waarderen, net zo min als zijn overdreven articulatie. Ik hoor een dominee die alleen maar dood en verderf predikt.
Nu zijn de Mahler-liederen niet echt wat je noemt een “zonnetje in huis”, maar zo zwaar op de hand heb ik ze eigenlijk nog nooit uitgevoerd gehoord. Het is nooit leuk om verlaten te worden door je geliefde, laat staan je kind verliezen, maar stilte kan schrijnender zijn dan schreeuwen.
Gerhaher is ontegenzeggelijk een zeer goede zanger, wellicht zelfs één van de besten van zijn generatie. Hij is ook buitengewoon intelligent, maar misschien ligt juist daar het probleem? Misschien moet je meer op je gevoel afgaan en minder op je verstand?
In de lyrische passages weet hij mij soms even te overtuigen, tenminste – zolang hij zich een beetje gedeisd houdt. Helaas. Het duurt nooit lang eer er weer tot een uitbarsting komt.
Er is ook iets in zijn manier van zingen wat mij tegenstaat. Hij trekt een toon omhoog, houdt hem net niet vast en rolt dan naar beneden, naar de diepere regionen, waar het hem aan kracht ontbreekt. Persoonlijk vind ik zijn laagte gewoon niet goed, niet diep genoeg.
Ik moest vaak aan de bijna smekende toon van Hermann Prey denken, aan dat diepe verdriet dat, zonder dat hij zijn stem ervoor moest verheffen, voelbaar was tot in je tenen.
En aan Thomas Hampson, die je in ‘Um Mitternacht’ (Rückert-Lieder) deed geloven dat hij daar daadwerkelijk zat, bij het open raam, starend naar de sterrenloze hemel. Zijn zachte stem, geholpen door de weergaloze steun van Bernstein met de Wiener Philharmoniker, deed pijn, heel erg pijn…
Kent Nagano is geen Bernstein en ook geen Haitink. Hij dirigeert goed en betrokken, maar het wil nergens beklijven. In tegenstelling tot zijn solist blijft hij netjes, een beetje op de achtergrond. Ik mis de klemtonen, de accenten, de uitgesponnen passagio’s.
Aan de andere kant: als óók hij zich had laten gaan, dan hadden we ons zorgen moeten maken om het welzijn van moeder aarde, want een tornado of een aardbeving is tegenwoordig zo veroorzaakt.
Hermann Prey, Thomas Hampson, Thomas Allen of zelfs Sara Mingardo – waar zijn jullie?
Gustav Mahler
Lieder eines Fahrenden Gesellen; Kindertotenlieder; Rückert-Lieder
Christian Gerhaher, bariton
Orchestre Symphonique de Montréal olv Kent Nagano
Sony 8883701332
We leven in een merkwaardige tijd, ook wat opera betreft. De zwaarste opera’s van Wagner worden wereldwijd uitgevoerd, waarbij men blijkbaar geen moeite heeft met het vinden van geschikte Siegfrieds en Brünnhildes.
Ook de ene na de andere vergeten barokopera wordt afgestoft en perfect bezet met (onder andere) virtuoze countertenoren, een stemsoort waar men vijftig jaar geleden nog amper weet van had. En Rossini? Doen we even. Want tenoren die over de meest perfecte coloraturen en voluit gezongen hemelshoge noten beschikken, lijken tegenwoordig aan de bomen te groeien
Moeilijker wordt het opeens als je een opera van Verdi écht goed wilt bezetten. Wat is er gebeurd met de ‘voce Verdiane’? Wanneer heeft u voor het laatst een echte Verdi-bariton gehoord? Soms denk ik dat het met de tijdgeest te maken heeft. Of de mode…
Met dit gegeven in je achterhoofd valt de “all stars” uitvoering van Don Carlo (Salzburg august 2013) dan nog wel mee, al kunnen de fraaie kostuums en de werkelijk fenomenale regie niet verhullen dat er hier iets wezenlijks ontbreekt. De op zich schitterende stemmen klinken mooi, maar niet echt idiomatisch waardoor hun karakters niet helemaal uit de verf komen.
Carlo is een killer van een rol. Het is een typische rol voor een echte lyrico spinto. Met de nadruk op lyrico, maar dan wel met een power van een heldentenor. Ettelijke tenoren hebben zich er aan vertild, wat hen uiteindelijk hun stem kostte. Denk aan José Carreras of Rolando Villazón. Geen wonder dat zo weinig tenoren zich eraan wagen!
Ik ben niet kapot van de Carlo van Jonas Kaufmann. Hij speelt hem voortreffelijk, dat wel, maar hij kan mij Luis Lima (kent iemand hem nog?) in de rol niet doen vergeten. Zijn stem vind ik te aanwezig, bij vlagen zelfs te hard. Bij Kaufmann groeit Carlo tot heroïsche dimensies, maar Carlo is geen echte held, hij is een mietje, zonder eigen smoel en zonder ruggengraat.
Anja Harteros is voor mij geen Elisabetta. Zij zingt prachtig, dat wel, maar zij weet mij nergens te ontroeren. Ik vind het soms echt “gemaakt”, kunstmatig bijna…
Met Thomas Hampson als Posa ben ik gauw klaar: laagte heeft hij niet en zijn hoogte is geknepen. Zijn zingen heeft bij vlagen iets van een sprechgesang. Het is triest, maar waar: zijn hoogtijdagen zijn voorbij. Zelfs in zijn acteren kan hij mij maar matig overtuigen; voor de rol van Rodrigo is hij te ijdel.
Ook van de Eboli van Ekaterina Sementchuk kan ik niet echt warm worden. En alweer: de stem is er, zij zingt zonder meer goed, maar nergens lukt het haar om een diep in haar ziel gekwetste prinses te worden. Nergens kan ik de ‘gewonde tijger’ ontwaren. Het kolkt niet.
De oudgediende Matti Salminen daarentegen weet nog steeds iets van zijn Filippo te maken. Zijn stem is inmiddels versleten, maar is nog steeds roldekkend en zo is zijn portrettering. Zijn “Ella giammai m’amo!” is zeer ontroerend en zijn confrontatie met Il Grande Inquisitore (goede Eric Halfvarson) behoorlijk aangrijpend.
Maar de productie! De productie is in één woord PRACHTIG! Hiermee heeft Peter Stein een mijlpaal in de opera annalen bereikt. In mijn ogen heeft hij nu al een legende geschapen (mag je iets legendarisch noemen wat nog warm van de bakker is?).
Het decor is spaarzaam, waardoor de nadruk voornamelijk op de personages komt te liggen. De zangers krijgen alle ruimte om hun emoties te tonen.
De kostuums zijn oogverblindend mooi. We zijn daadwerkelijk aan het hof in het Spanje van de zestiende eeuw, maar voor het zo ver komt dwalen wij eerst een half uur door de bossen van Fontainebleau.
De tuinscène in de derde akte heeft iets magisch. Met de maan hoog op de hemel, de gemaskerde feestvierders en de fascinerende kleuren die het toneel domineren waan je je in een sprookjeswereld. De daarop volgende auto-da-fé is precies wat het zijn moet: gruwelijk, verwarrend, bang makend.
Voor een ieder die Don Carlo niet eerder heeft gezien en niet weet waar de opera over gaat, maar ook voor iedereen die het regietheater moe is of gewoon van mooi en goed theater houdt: grijp je kans. Na de legendarische Visconti is dit voor mij de mooiste Don Carlo ooit, zeker wat de productie betreft.
Hieronder een clip waarin Jonas Kaufmann de Salzburger productie van Don Carlo en de rol van de opera’s van Verdi in zijn leven bespreekt:
Giuseppe Verdi
Don Carlo
Jonas Kaufmann, Anja Harteros, Thomas Hampson, Ekaterina Semenchuk, Matti Salminen, Eric Halfvarson
Konzertvereinigung Wiener Staatsopernchor, Wiener Philharmoniker olv Antonio Pappano
Regie: Peter Stein
Sony 88843005769