Rond 1900 maakte een geheel nieuwe kunstvorm zijn entree: de film. Tot die tijd was opera het hoogste wat men dacht te kunnen bereiken door muziek en toneel met elkaar te verbinden; nu kwam er nog een belangrijk aspect er bij: de ‘bewegende fotografie’. Veel kunstenaars voelden zich tot het nieuwe medium aangetrokken: het prikkelde de fantasie en het was een echte uitdaging om de grenzen van het (on)mogelijke te tarten en te verleggen.
In die beginjaren van wat de filmindustrie ooit zou gaan worden waren opera en film nog sterk met elkaar verbonden, zeker in Italië. Veel van de vroegste films waren dan ook niets anders dan verfilmde opera’s, zonder ‘ingeblikt’ geluid weliswaar, maar waar had men de orkesten dan voor?
Nino Oxilia (1889 – 1917), een in die tijd beroemde schrijver en dichter droomde er van om een film te maken die met een operavoorstelling zou kunnen wedijveren. Het geschikte verhaal vond hij in de gedichten van Fausto Maria Martini en voor zijn hoofdrolspeelster klopte hij aan bij de toenmalige diva der diva’s Lyda Borelli (wist u dat de actrice zo ontzettend werd bewonderd dat er zelfs een woord voor haar manier van spelen werd ontwikkeld, ‘borellismo’?).
Voor de kostuums werd Mariano Fortuny aangesteld, een in die tijd beroemde modeontwerper die zijn hoofdpersoon aankleedde in vrijelijk wapperende sjaals en sluiers.
Men vergat uiteraard de muziek niet: bij de toen zeer gevierde operacomponist Pietro Mascagni werd een partituur voor een symfonisch orkest besteld, compleet met ouverture.
De Italiaanse première van Rapsodia Satanica vond plaats in 1915 en men beschouwde het als een echte wonder: de film was, in tegenstelling tot wat men gewend was, niet zwart-wit maar in kleur! In die tijd! De hele film werd namelijk – beeld voor beeld – met de hand ingekleurd. Probeert u zich het voor te stellen wat een impact het toen op het publiek had!
De film is een soort ‘Faust-verhaal’ maar dan met een vrouw in de hoofdrol. Deze gravin Alba d’Oltrevita kwijnt eenzaam weg in haar Kasteel der Illusies. Om haar jeugd en schoonheid terug te kunnen krijgen sluit ze een pact met de duivel. Daarvoor moet ze de liefde opgeven, iets wat haar makkelijker lijkt dan het is want uiteindelijk wordt ze toch verliefd. Einde.

Pietro Mascagni
De muziek die Mascagni voor de film componeerde bestaat uit drie delen. In de proloog is de komst van Mefisto al voelbaar, deel twee spiegelt liefelijke ‘verliefde’ taferelen voor, maar naarmate het verhaal vordert wordt de muziek steeds grimmiger met als hoogtepunt de zelfmoord van de op Alba verliefde Sergio. In deel drie komt het Mefisto-thema terug, maar je kunt er ook de parafrase van Wagner’s ‘Isoldes liebestod’ in horen. Met duidelijke Debussy-invloeden. Prachtig.
Over de film schreef de groot (stomme)film-kenner Peter Delpeut in zijn boek Diva Dolorosa: ‘Borelli danste op de klanken van het orkest, haar zorgvuldig uitgebeelde emoties golfden de zaal in. Wagner en Puccini waren de referenties, Mascagni de tovenaar.’
De complete film – in 2006 door het Duitse Arte geheel gerestaureerd – werd op een (niet al te grote, jammer) doek vertoond, waarbij Mascagni’s muziek live werd gespeeld door het Radio Filharmonisch Orkest, zeer spectaculair en meeslepend gedirigeerd door Valerio Galli.

Valerio Galli © nc
Maar dat was ná de pauze. Voor het zo ver was mochten we ons letterlijk laven aan de onstuimige klanken van het Capriccio sinfonico van Giacomo Puccini. De vijfentwintigjarige componist componeerde het werk in 1883 als meesterproef aan het conservatorium van Milaan.
Het is een zeer eenvoudige en ongecompliceerde werk, niet echt iets om over naar huis te schrijven, ware het niet dat het toen al onmiskenbaar Puccini was! Bovendien valt er voor de liefhebber heel wat te ontdekken want de jonge componist heeft veel van de in het werk voorkomende thema’s later hergebruikt in zijn opera’s. Zodoende kon je er al flarden uit Le Villi en Edgar in horen. Plus een paar minuten beginmaten uit La Bohème.
Het werk was koren op de molen van de jonge Italiaanse maestro, want dat hij zijn Puccini niet alleen goed kent maar ook diep koestert was duidelijk hoorbaar. Van deze Valerio Galli gaan we nog zeker horen!
Geen wonder dat het daarop volgende vioolconcert van Ferruccio Busoni zeer Pucciniaans aandeed. Of het terecht was? Dat weet ik niet, maar zelf vond ik het prachtig. Het concert balanceert op de grens tussen romantiek en neoclassicisme en het is duidelijk dat de componist zijn weg nog moest vinden.
Het concerto wordt merkwaardig genoeg maar zelden uitgevoerd, zelf kende ik het alleen van een oude opname met Alfred Busch. De reden ontgaat mij, want wat kunnen mensen tegen schitterende hybride hebben? Het is te hopen dat Rosanne Philippens het gauw gaat opnemen, want haar vertolking was op zijn minst subliem te noemen.

Rosanne Philippens © Merlijn Doomernik