Georg_Solti

A brief summary about Cheryl Studer in some of her best roles

SALOME BY MASSENET: HERODIADE



Orchestrally, this recording is really top-notch. Michel Plasson conducts the orchestra from Toulouse very energetically, with a lot of verve and drive, and he also knows how to allow space for all the subtleties. Exciting and beautiful. That is how I like to hear opera.

José van Dam is an impressive Phanuel and Nadine Denize an excellent Hérodiade., although her intonation is not always pure.

Hérode is not really a role for Thomas Hampson, but he sings it very beautifully. Something that unfortunately cannot be said of Ben Heppner’s Jean. A heroic tenor in that role is nothing but a terrible mistake.

Cheryl Studer, on the other hand, is a Salomé of everyone’s dreams: girlish, innocent and naive. Her voice shines and sways and her final words “Ah! Darned Queen, if it is true that your cursed loins have given birth to me, look! Take back your blood and my life!” leave you shuddering and desperately weeping. Brava.

STRAUSS:

SALOME


I realise that many of you will not agree with me, but for me Cheryl Studer is the very best Salome of the last fifty years. At least on CD, because she has never sung the complete role on stage (DG 4318102). Like few others, she knows how to portray the complex character of Salome’s psyche. Just listen to her question ‘Von wer spricht er?’ after which she realises that the prophet is talking about her mother and then she sings in a surprised, childishly naive way: ‘Er spricht von meiner Mutter’. Masterly.

Bryn Terfel is a very virile young Jochanaan (it was, I think, the first time he sang the role), but most beautiful of all is Giuseppe Sinopoli’s very sensual, wide- sounding conducting.


ELEKTRA



This stage production from Vienna (Arthaus Musik 100 048) 1989 is more than extraordinary. Harry Kupfer’s direction is extremely gripping and terrifying, and although he is very realistic in his approach, he limits himself to the directions in the libretto.

The scene is dominated by grey in all its shades and is particularly dark. The only colour in the performance looms when Chrysotemis, at her heartfelt cry that she wants to live and bear children, rips open her blouse and reveals a red vest.

Eva Marton (Elektra) is exceptionally convincing: moving in her longing for her father, repulsive in her contempt for her sister and terrifying during her confrontation with her mother.

Cheryl Studer is a splendid Chrysothemis. With her slightly sweet, lyrical, yet still exceptionally powerful soprano, she can portray a very strong character: her Chrysotemis is a girl disappointed in life with a strong desire to escape, but without the decisiveness to actually bring it about.
Also phenomenal is Brigitte Fassbänder in her portrayal of the mentally ill queen, plagued by nightmares and guilt. Both the mother and her two daughters would be on Freud’s couch in no time – talk about hysterical women!
Franz Grundheber is an exemplary Orest and Claudio Abbado conducts with an intensity that borders on the impossible.




FRAU OHNE SCHATTEN


In 1992, Solti conducted a complete performance of the work in Salzburg. Götz Friedrich’s direction was considered particularly strong at the time, but I do not find it entirely satisfactory. The mise-en-scène is undoubtedly excellent, but it fails with the direction of the characters, causing the singers to run from place to place in a rather awkward way.

The stage design is beautiful with very minimalist but realistic sets, but the costumes are a bit bizarre at times. There is a lot of use of strobe lighting, which combined with violent musical passages may come across as rather violent.

Cheryl Studer is a dream of an Empress. Her voice, with its very recognisable timbre and beautiful pitch, is soaring, transparent almost, innocent and erotic at the same time. Thomas Moser is an attractive Emperor, perhaps a tad too light for the role, causing him occasional breathlessness and pressed notes, but his singing is fine.

Marjana Lipovšek is a truly phenomenal Amme. What that woman has at her disposal in terms of colour nuances and how she handles her (very warm) mezzo borders on the miraculous. In the process, she is also a gifted actress; I couldn’t take my eyes off her. (Decca 0714259)

WAGNER

TANNHÄUSER



I have never been a ‘Wagnerian’. I could never muster the patience to sit through hours of his operas. I found them bombastic. Pathetic. And even though I had to admit that there were some beautiful melodies, I felt that I really needed a pair of scissors and radically shorten them

That this feeling has totally changed, I owe to Domingo. In my collector’s mania (I had to have everything he had done), I bought Tannhäuser (DG 4276252) in 1989. And then it happened: I became addicted.

Later, I learned to appreciate the music for itself and to this day, Tannhäuser is not only a very beloved Wagner opera, but also one of my absolute favourites.

I still consider this recording, conducted very sensually by Giueseppe Sinopoli, to be one of the best ever. Also because all the roles (Cheryl Studer as Elisabeth and Agnes Baltsa as Venus, such wealth!) are excellently cast. At the time, in the eighties and early nineties, this was not necessarily a given.


DER FLIEGENDE HOLLÄNDER



This CD recording from 1998 (DG 4377782) is particularly dear to me. First of all because of Cheryl Studer, at the time probably the most beautiful Senta one could imagine. Her wonderfully lyrical soprano with its easy and sensual height seemed made for the role.

The Holländer is sung here by Bernd Weikl. Not really the youngest anymore and you can really tell, but still very suitable for the role. Peter Seiffert is a splendid Steuerman, and in the role of Erik we hear none other than Plácido Domingo, a luxury!

But best of all is the orchestra: under the truly inspired leadership of Giuseppe Sinopoli, the Orchester der Deutsche Oper Berlin performs in a really magnificent way.




Die Kaiserin in Salzburg

TEKST: PETER FRANKEN

Zoals bij veel werken van Strauss is Die Frau ohne Schatten een product van de samenwerking van de componist met Hugo von Hofmannsthal. Die wilde een sprookje schrijven, een soort moderne Zauberflöte. Dat heeft geleid tot een verhaal met de nodige ongerijmdheden.

Hugo von Hoffmansthal en Richard Strauss

Centraal staat de figuur van de Kaiserin, dochter van Keikobad, de heerser over het Geestenrijk. Zij verstond de kunst zich te veranderen in een dier en in de gedaante van een gazelle is ze de Kaiser, een hartstochtelijk jager, ten prooi gevallen. Daarbij is ze half mens geworden; ze is namelijk doorschijnend en heeft dus geen schaduw. Keikobad laat haar een jaar bij hem verwijlen. Als ze in die periode niet zwanger is geraakt, zal ze terugkeren in het Geestenrijk en zal de Kaiser tot steen worden.

Aangezien zwanger worden ondanks elke nacht geslachtsverkeer na een jaar nog niet is gelukt, gaat ze met haar voedster (Amme) naar de mensenwereld om een schaduw te kopen. Daar komt de vrouw van Barak in beeld, een jong meisje getrouwd met een veel oudere man in een huis met drie zich voortdurend misdragende broers. Zonder veel problemen kan ze worden overgehaald om te kiezen voor kinderloosheid in welvaart in ruil voor haar schaduw.

De Kaiserin krijgt echter medelijden met Barak en zijn vrouw en kan zichzelf er niet toe brengen het plan door te zetten. Daardoor verandert de Kaiser in steen, zoals voorspeld. Uiteindelijk loopt het met beide echtparen toch goed af, zo lijkt het.

De Kaiserin heeft een grote aria in de laatste akte waarin ze haar vader Keikobad toezingt en hem vertelt dat ze niet anders kan en niet anders wil, dan dat ze heeft gedaan: ‘Vater bist du es’. Het is het melodieuze hoogtepunt van deze opera die verder muzikaal niet de meest toegankelijke van Strauss’ werken is.

Het heeft er alle schijn van dat von Hofmannsthal licht gefascineerd was door het opmerkelijke karakter van Pauline, Strauss’ ruziezoekende echtgenote. Ze placht zich te gedragen als iemand die haar omgeving nooit goed genoeg vond en leek het vrijwel altijd slecht naar de zin te hebben. Strauss werd regelmatig overladen met onzinnige verwijten maar doordat hij tamelijk flegmatiek was wist hij er zo goed mee om te gaan dat het stel tot zijn dood in 1949 getrouwd is gebleven. In de lankmoedige Barak en zijn ruziezoekende vrouw zit een behoorlijke dosis huwelijksleven van Richard en Pauline.

Van de productie die Götz Friedrich maakte voor de Salzburger Festspiele van 1992 is een dvd uitgebracht. Friedrich en zijn decorbouwer Rolf Glittenberg hebben zich veel moeite getroost om een librettogetrouwe FroSch op het toneel te brengen daarbij de regieaanwijzingen van von Hofmannthal zo veel als mogelijk opvolgend. De kostumering van Marianne Glittenberg sluit daar perfect op aan. Het toneelbeeld oogt wonderschoon en door middel van snelle scènewisselingen achter gesloten doek wordt de strikte scheiding tussen de feeënwereld en de mensenwereld volledig in stand gehouden.

De ervaring van het bijwonen van een voorstelling is hoe dan ook vluchtig, je kan je er maar een deel van blijven herinneren. In dat opzicht is deze dvd een monument, een mogelijkheid die schitterende gebeurtenis in Salzburg opnieuw te beleven.

Cheryl Studer had in die tijd de bijnaam ‘Kaiserin’ en dat sloeg op haar vertolking van deze rol in Strauss grote opera en natuurlijk ook op haar helaas tijdelijke dominantie op het operatoneel. In deze productie maakt ze door haar optreden als Die Kaiserin die bijnaam en reputatie geheel waar. Naast schitterende zang weet Studer ook nadrukkelijk de inwendige strijd van haar personage zichtbaar te maken. Om te voorkomen dat haar geliefde in steen zal veranderen dwingt ze haar Amme om naar de mensenwereld af te dalen om daar een schaduw te kopen. Maar eenmaal in dat proces gaat ze steeds meer twijfelen, zozeer dat uiteindelijk ten overstaan van haar vader als een soort noodkreet klinkt ‘Ich will nicht’. Daarmee volgt ze haar ‘geweten’ of ‘moreel besef’, voor zover een half mens half fee wezen dat bezit. Feitelijk is ze al mens geworden en na die beproeving te hebben doorstaan laat haar vader Keikobad haar gaan en mag ze in vrede en vooral liefde leven met haar ontsteende Kaiser.

Die Frau ohne Schatten wordt wel eens vergeleken met Die Zauberflöte omdat er twee koppels in voorkomen die beiden ‘beproevingen’ moeten doorstaan. Daarmee wordt Schikaneder teveel eer gegund. Zijn libretto is je reinste vaudeville, opgeleukt met beelden die ontleend zijn aan de vrijmetselarij om het een diepzinnig tintje te geven. Maar die beproevingen zijn scouting uitjes vergeleken met wat von Hofmannsthal zijn protagonisten voorschotelt. Liefde, zelfopoffering, kinderloosheid, het zijn serieuze thema’s en dat kan van Die Zauberflöte niet gezegd worden.

Marjana Lipovsek is een zeer goede Amme, een beetje creepy en overtuigend in haar afkeer van het mensengeslacht. Ze heeft tot het uiterste geprobeerd haar opdracht te vervullen maar wordt aan het eind afgedankt en veroordeeld tot een leven onder de mensen.  En dat alleen omdat ze de mentale ommezwaai van haar meesteres niet kan volgen. Studer en Lipovsek hebben duidelijk contrasterende stemmen waardoor hun vertolkingen ook vocaal duidelijk te onderscheiden zijn.

De Färberin van Eva Marton blijft daarbij achter. Haar kijvende bijdragen in de eerste en tweede akte zijn toch teveel precies dat: kijven. Pas in de derde akte klinkt Marton minder geforceerd maar daar heeft ze natuurlijk eindelijk wat langere zanglijnen van Straus gekregen.

Robert Hale is als Barak de lankmoedigheid zelve. Hij had die jonge bruid al meegekregen met een gebruiksaanwijzing en lijkt te wachten tot ze een beetje uit haar puberale kuren is gegroeid. Komt wel goed allemaal. Dat ze in werkelijkheid diep ongelukkig is ontgaat hem en dat maakt haar woedend. Dat het tussen die twee uiteindelijk wel goed lijkt te komen is minder voor de hand liggend dan de verlossing van het ‘hogere’ paar. Der Kaiser wordt uitstekend gezongen door Thomas Moser, acterend wordt er niet heel veel van hem gevergd.

Een opvallende bijrol is die van Bryn Terfel als Der Geisterbote, niets mis mee natuurlijk.

De vele bijrollen zijn goed bezet en de Wiener Philharmoniker levert een fenomenale prestatie onder leiding van een zeer geïnspireerde Georg Solti. Alsof de dagen van Karl Böhm herleefden.

De complete opera staat nog op YouTube:

Karajans zwanenzang: Un ballo in maschera

TEKST: PETER FRANKEN

Ballo Solti Schelsinger

Als de kroon op zijn reeks grote Verdi producties tijdens de Salzburger Festspiele had Herbert von Karajan voor de editie van 1989 Un ballo in maschera (1859) geprogrammeerd. Tevoren was er een opname gemaakt voor de cd uitgave en voor de Festspiele werd John Schlesinger aangetrokken om een opulente productie op het toneel te zetten. Karajan overleed echter tijdens de repetitieperiode en werd op de valreep vervangen door Georg Solti waardoor de voorstellingenreeks werd gered, en met groot succes.

In 1990 werd de productie hernomen en daarvan is een opname gemaakt die op dvd werd uitgebracht. Als je daar zo’n dertig jaar later op terugkijkt valt op dat Schlesinger er een wel erg museale enscenering voor heeft gemaakt, natuurlijk wel helemaal in Karajans straatje. Maar zelfs voor 1989 oogt het uiterst gedateerd. Let wel, de spraakmakende Ring van Chéreau dateert van 15 jaar daarvoor en die oogt nu heel klassiek.

Herbert von Karajan had gekozen voor de originele versie die zich afspeelt aan het hof van de Zweedse koning Gustavo III einde 18e eeuw. Dat komt een stuk overtuigender over dan de versie die Verdi door de censuur werd opgelegd en waarbij de hoofdrol wordt vertolkt door de Engelse gouverneur van Boston. Daar klinkt overigens nog wel iets van door als Gustavo tegen het einde zijn vriend en rivaal in de liefde voor Amelia ‘terug naar zijn vaderland wil sturen, zodat een oceaan hem van diens echtgenote zal scheiden’. Voor iemand die Anckarström heet kan er toch nauwelijks een ander vaderland denkbaar zijn dan Zweden, en daar is hij al.

Het libretto wordt tot in de kleinste details gevolgd en de kostumering is zo ‘authentiek’ dat je plaatsvervangend medelijden krijgt met het Zweedse hof van twee eeuwen eerder, wat een drama om altijd maar weer in die zware pakken en jurken rond te moeten lopen. Zelfs de lichtvoetige Oscar gaat gekleed als ware hij de belangrijkste hoveling in plaats van een page. De decors blijven niet bij die kostumering achter en ogen zonder meer indrukwekkend, maar ook erg museaal.  Gelukkig was er een topcast voor aangetrokken waardoor het toch allemaal blijft boeien.

Op zich is het verhaal vrij eenvoudig. Gustavo gedraagt zich als de spreekwoordelijke verliefde man die geen enkele remming wenst te ervaren om bij zijn geliefde te geraken. Daarmee brengt hij Amelia in gevaar maar dat schijnt hem niet te deren. Evenmin laat hij zich weerhouden door het feit dat Amelia’s echtgenoot zijn beste vriend is die over hem waakt en daar een dagtaak aan lijkt te hebben, zoveel vijanden heeft de verlichte despoot Gustavo inmiddels gemaakt.

Josephine Barstow geeft een mooie vertolking van de handenwringende eveneens verliefde Amelia, die echter wel redelijk helder blijft denken, ook al helpt het haar niet. In het middenregister komt haar stem niet erg goed door maar het merendeel van de partij wordt in het hoge register gezongen dus blijft het probleem beperkt. Florence Quivar is een heel goed Ulrica, acteert ook uitstekend in een setting die wat voodoo-achtig overkomt bij aanvang.

Veel aandacht ging indertijd uit naar de Oscar van Sumi Jo. Zij was in 1989 Karajans nieuwste protegée die naar zou blijken ook zonder hem een bliksemcarrière wist te maken als belcantozangeres. Met de rol van Oscar heeft ze niet de minste moeite en het is leuk haar acterend aan het werk te zien.

Leo Nucci ziet als Renato zijn huwelijk en zijn relatie met Gustavo in rook opgaan en geheel in lijn met het vaste gebruik in de opera zweert hij wraak. Gustavo zal zijn verraad met de dood moeten bekopen. Dat deze inmiddels een decreet heeft getekend waarmee het vertrek van de familie Anckarström wordt geregeld, ver weg van elke verleiding, komt te laat en is sowieso een gebaar zonder inhoud. Gustavo heeft de reputatie van Renato en Amelia vernietigd, daar valt niets aan te depanneren. Tegelijkertijd heeft hij zichzelf evenmin een dienst bewezen door zijn puberale gedrag.

De fenomenaal zingende Nucci staat tegenover de excellerende Plácido Domingo die de hoofdrol extra glans weet te geven door zijn optreden. Laten we deze Ballo postuum maar zien als Karajans zwanenzang in Salzburg. Het had een mooi afscheid kunnen zijn.

zie ook: 2 x ‘Gemaskerde moord’ op Plácido Domingo alias koning Gustaaf III

De Ring: the making of. En af.

ring-1334756958-article-1

In 2014 hadden we een Wagner-jaar. En toen het 2015 werd dacht ik in mijn onnozelheid dat we nu aan andere componisten mochten beginnen. Letterlijk schreef ik: “het is voorbij, de Ring ligt veilig opgeborgen in de Rijn en hopelijk wordt hij nu beter bewaakt. Het Walhalla bleek niets anders dan de zoveelste utopie en alle goden bleken gewone mensen te zijn, en zijn inmiddels allemaal dood. Samen met de helden met wie we eigenlijk medelijden moeten hebben. Eén ding hebben we geleerd: de strijd om macht, geld en wereldheerschappij gaat gewoon door.” Met de laatste zin had ik gelijk.

Ring Solti
In 1958 begon het Decca-team, aangevoerd door de producent John Culshaw, aan het meest prestigieuze project ooit: de complete Ring van Wagner, met als dirigent Georg Solti. De opnamen vonden plaats in Wenen en het hele project nam zes jaar in beslag. In 1964 maakten de televisieteams van BBC en ORF een documentaire over het geheel, waarbij ze tijdens de opnamesessie van Götterdammerung opnamen maakten.

Het is een buitengewoon boeiend document geworden, in stemmig zwart-wit en in stijl herinnerend aan de oude Polygoon-journaals. Wij zien de aankomst van de zangers en zijn getuige van het treffen van alle voorbereidingen. Zo zien wij hoe nauwkeurig wordt opgemeten waar de twintig microfoons opgehangen moeten worden en hoe de plaatsen van de zangers exact bepaald worden.

Omdat de opnamen plaatsvonden in de Sofiensäle, een geliefde danszaal midden in de drukke stad, moest het verkeer omgeleid worden, wat met een paar flessen cognac wonderwel lukte.

Tijdens de zogenaamde ‘Zigarettenpausen’ (zou het tegenwoordig nog kunnen?) werden de meeste betrokkenen geïnterviewd, wat een extra persoonlijke touch heeft opgeleverd.

Als bonus krijgt u van Decca ruim een uur hoogtepunten uit de Ring, in een surround geluid.

The making of (the Ring). Of zoals de titel voluit luidt: ‘The Golden Ring. Hinter den kulissen der Götterdämmerung’ (Decca 071153-09)

 

Ring Jordan

De in 2013 bij Erato (93414227) uitgebrachte korte versie van de Ring, in ongeveer 85 minuten, kunt u rustig als een licht voorgerecht (en zo u wilt een toetje – wie zei dat mosterd na de maaltijd niet lekker kan zijn?) beschouwen.

De twee cd’s, opgenomen onder Philippe Jordan, laten zich best smaken, zeker ook omdat het Orchestre de l’Opéra National de Paris door de maestro goed strak wordt gehouden en hij de meer lyrische passages laat domineren. Brünnhilde (Nina Stemme) mag even afscheid komen nemen en dat vind ik een passend slot.


Over drie vrij nieuwe ‘Ringen’ en een Walküre uit de archieven

Het een en ander over Die Frau ohne Schatten

frosch Amme_van_Alfred_Rollerkopie

Er wordt gezegd dat De vrouw zonder schaduw een soort remake van De Toverfluit is. Daar zit wat in, want ook in dit, zeer moralistisch sprookje worden de hoofdpersonen aan de verschrikkelijkste beproevingen onderworpen, die, mits goed doorstaan, een (beter) mens van je maken. Je kan er ook een ‘Pelleas-achtige’ symboliek in ontdekken, en ook Das Rheingold en Siegfried zijn nergens ver weg. Maar, simpel gezegd, is deze opera voornamelijk een soort apotheose van een met veel kinderen verrijkt huwelijksleven

‘FROSCH’, zoals de opera in de wandelgangen wordt genoemd, geldt als de moeilijkst te bezetten opera van Strauss – één van de redenen waarom hij bijna altijd wordt gecoupeerd. Jammer vind ik dat, des te meer daar er o.a. in het ‘melodrama’ (de uitbarsting van de Keizerin als ze zich realiseert dat de Keizer al bijna helemaal is versteend) wordt geknipt, en dat vind ik nou (samen met het begin van de derde acte) één van de spannendste en de meest dramatische momenten in de opera.

DVD’S
GEORG SOLTI, 1992

frosch martondvd3a

In 1992 dirigeerde Solti in Salzburg een helemaal complete uitvoering van het werk. De regie van Götz Friedrich werd toen bijzonder sterk gevonden, maar ik vind het niet helemaal bevredigend. De mise-en-scène is zonder meer voortreffelijk, maar in de personenregie schiet hij te kort, waardoor de zangers een beetje onbeholpen van hot naar her hollen.

Het mooi vormgegeven bühnebeeld is fraai met zeer minimalistische maar realistische decors, maar de kostuums zijn soms een beetje bizar. Er wordt veel gebruik gemaakt van stroboscoopverlichting, wat in combinatie met heftige muziekpassages nogal gewelddadig kan overkomen.

Cheryl Studer is een droom van een Keizerin. Haar stem, met een zeer herkenbaar timbre en prachtige hoogte, is zwevend, transparant bijna, onschuldig en erotisch tegelijk. Thomas Moser is een aantrekkelijke Keizer, wellicht een tikkeltje te licht voor zijn rol, wat hem af en toe ademnood en geperste noten bezorgt, maar hij zingt prima.

Robert Hale (Barak) was toen al uitgezongen, nog geen 50 jaar oud. Jammer, want zijn portrettering is zeer charismatisch. Eva Marton doet pijn aan je oren, maar is zo betrokken, dat je het haar vergeeft. Haar wanhoopsaria aan het begin van de derde akte is ontroerend en bezorgt je kippenvel.

De erepalm gaat echter naar Marjana Lipovšek, die een werkelijk fenomenale Amme neerzet. Wat die vrouw aan kleurnuancen tot haar beschikking heeft en hoe ze met haar (zeer warme) mezzo omgaat, grenst aan het onmogelijke. Daarbij is ze ook een begenadigd actrice, ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. (Decca 0714259)

 

WOLFGANG SAWALLISCH, 1992

frosch die-frau-ohne-schatten-073408388

Een half jaar later werd FROSCH gepresenteerd in Japan. Het was de allereerste keer dat die opera daar werd uitgevoerd, en de verwachtingen waren dan ook hoog gespannen. De productie lag in handen van een algeheel Japans team aangevoerd door Ennosuke Ichikawa, een beroemd regisseur en toneelspeler van het Kabuki-theater.

Wat hij en zijn collega’s hebben bereikt is gewoon betoverend. FROSCH laat zich wonderbaarlijk vertalen naar de regels van Kabuki, sterker – daar wint hij aan geloofwaardigheid en spanning door. Lipovšek is hier nog gemener, nog kwaadaardiger dan bij Solti. Haar bewegingen zijn nu kleiner en meer ingetogen waardoor ze, merkwaardig genoeg, aan zeggingskracht winnen, en ze nog meer met haar stem kan doen.

Peter Seiffert is een excellente Keizer, zijn stem is rijk, elegant, warm, gevoelig en buigzaam, en al zijn hoge noten klinken als een klok. Jammer genoeg is de Keizerin niet van hetzelfde niveau. Luana DeVol intoneert ruim, haar sopraan klinkt schril en is totaal verstookt van lyriek (waarom hebben ze Studer niet meegenomen?), maar ze is een zeer overtuigende actrice.

Alan Titus en Janis Martin zijn misschien een tikkeltje minder intensief dan Hale en Marton bij Solti, maar hun stemmen klinken veel aangenamer. Acteren kunnen ze ook, en hoe! Bovendien oogt Martin zeer aantrekkelijk, hetgeen niet onbelangrijk is voor die rol. Het orkest olv van Sawallisch vind ik nog mooier dan bij Solti, sprookjesachtiger, doorzichtiger ook, en zwoeler …  Een waarlijk fenomenale productie. (Arthaus Musik 107245)

CD’S

KARL BÖHM 1955

frosch4011790668321

De allereerste registratie van de opera dateert uit 1955. Hij werd in Wenen live opgenomen, en is door het team van Orfeo verbazingwekkend goed opgepoetst.

Leonie Rysanek is de allerbeste Keizerin die ik ooit heb gehoord. Ze durft risico’s te nemen, en voert haar prachtige, lyrische sopraan tegen de grenzen van het onmogelijke. Met die rol heeft ze toen een norm gezet, waar niet makkelijk tegen op te boksen valt.

Hans Hopf (Keizer) heeft een soort “heroïsche” manier van zingen waar ik niet echt van houd, maar ik kan me voorstellen dat hij door veel liefhebbers als een ideaalbezetting wordt beschouwd. Kwestie van smaak, zou ik zeggen.

Elisabeth Höngen is een vileine Amme, en Christel Glotz een indrukwekkende, al niet altijd zuiver intonerende Färberin. Böhm dirigeert zeer liefdevol (Orfeo D’Or 668053)

HERBERT VON KARAJAN, 1964

frosch r-strauss-die-frau-ohne-schatten-0028945767828

In 1964, ter gelegenheid van 100ste geboortedag van Strauss, dirigeerde Karajan een zeer bevlogen FROSCH in de Wiener Staatsoper. De bezetting van de Färberin door Christa Ludwig is niet echt idiomatisch, maar ze haalt ze wel, haar hoge noten, en haar lezing van de rol is op zijn minst zeer indrukwekkend.

Qua stemschoonheid is Walter Berry (toen ook in het echt haar man) wellicht de mooiste Barak, helaas valt Jess Thomas (Keizer) me een beetje tegen. Leonie Rysanek herhaalt haar magnifieke lezing van de Keizerin, nog intenser, nog meer met de rol vergroeid.

De luxueuze bezetting van de kleine rollen door Fritz Wunderlich (de Jüngeling) en Lucia Popp (o.a. Falke), maakt de opname nog aantrekkelijker. Karajan dirigeert zoals we van hem gewend zijn – narcistisch maar o zo imponerend en met veel gevoel voor nuances. (DG 4576782)

 

GEORG SOLTI 1987-1990

frosch 28943624329

U kunt niet om Solti’s studioregistratie (hij heeft er drie jaar over gedaan, tussen 1987-1990) heen, alleen al omdat hij elke noot die door Strauss is geschreven, heeft opgenomen.

De bezetting van de Keizer door Plácido Domingo werd toen door de vele ‘puristen’ als een aanslag op het werk beschouwd. Onterecht. Zijn stem is in alle opzichten ideaal voor die rol en met zijn muzikaliteit, de kleuren in zijn stem en zijn meer dan gewone stemacteertalent zet hij een zeer humane en kwetsbare Keizer neer.

Julia Varady is, wat mij betreft, samen met Studer de beste Keizerin na Rysanek, wat een stem, en wat een voordracht! Hildegard Behrens is een verscheurde Färberin, haar volledige identificatie met de rol is grenzeloos. (Decca 4362432)


Heftige vrouwen in heftige opera: 3 x Elektra van Richard Strauss

elektraheink

Ernestine Schumann-Heink as Klytämnestra at the January 25, 1909 Dresden premiere of Elektra, looking down on Annie Krull as Elektra

Met Elektra van Hugo von Hofmannsthal komen we de mythologische wereld binnen, maar dan wel gezien door de ogen van Sigmund Freud. Een wereld vol complexen, fobieën, angsten en dromen, die bovendien bevolkt is door hysterische vrouwen.

‘Studien über Hysterie’, een in 1895 verschenen boek van Siegmund Freud en Josef Bauer, had een bijzonder groot effect op veel artiesten en intellectuelen. Ook von Hofmannsthal werd er sterk door beïnvloed, en in zijn toneelstuk, dat zes jaar later in première ging, wordt Elektra’s zucht naar wraak een hysterische obsessie.

Richard Strauss, die net zijn Salome (gebaseerd op het toneelstuk van Oscar Wilde) had voltooid, zag in 1905 een voorstelling van Elektra in Berlijn. Net als bij Salome werd het stuk geregisseerd door Max Reinhardt, de meest voorname en vooruitstrevende theaterman in die tijd.

Strauss was zeer onder de indruk, en besloot van het stuk een opera te maken. In 1906 hebben de componist en de toneelschrijver elkaar ontmoet en verdere plannen gemaakt. Een historisch moment, dat tevens het begin van een zeer succesvolle samenwerking tussen beiden betekende.

 

Elektra strausshoffmansthal

Hugo von Hofmannsthal and Richard Strauss, c. 1915

Von Hofmannsthal vervaardigde een libretto zonder weerga, wellicht het beste in de hele operageschiedenis, waar Strauss een (con)geniale muziek bij componeerde. Door het gebruik van verschillende toonsoorten heeft hij een polytonale eenheid gecreëerd, waarin plaats is voor zowel de romantische als de dissonante klankwereld, en waarin hij duidelijk de grenzen van de tonaliteit aftast. Een mijlpaal aldus, waarna de componist in zijn latere werken naar de ‘beschaafde wereld’ van aangename klanken terugkeerde. De opera begint met vier fortissimo gespeelde noten, welke duidelijk staan voor “A-ga-mem-non” en welke een steeds terugkerend motief in de opera vormen.

Elektra is eigenlijk een vrouwenopera. De drie vrouwenfiguren – Elektra, Klytämnestra en Chrysothemis – zijn het middelpunt van de tragedie, waarin de mannen niets anders zijn dan een wraakwerktuig (Orest) of een passief subject van wraak (Aegisth).

Elektra beheerst het toneel letterlijk en figuurlijk – zij staat ook daadwerkelijk op het toneel vanaf het begin tot het eind. Zij ziet er totaal verwaarloosd uit – om wraak te kunnen nemen heeft zij haar vrouwelijkheid en seksualiteit opgeofferd. Zij voelt zich alleen, en door iedereen in de steek gelaten, het meeste nog door haar vermoorde vader.

Elektra Agamemnon_motif

Haar eerste woorden in de opera zijn dan ook: “Allein! Weh, ganz allein. Der Vater fort, hinabgescheucht in seine kalten Klüfte…Agamemnon! Agamemnon!” en dan komt de herkenningsmelodie (de vier beginnoten) weer terug.

Chrysothemis is Elektra’s tegenpool, zij wil gelukkig zijn, trouwen en kinderen krijgen, al die ‘vrouwelijke dingen’. Maar ook zij is een gevangene van de omstandigheden en ook zij kan er niet aan ontsnappen.

Op zoek naar een remedie durft zij zich zelfs zwak op te stellen en Elektra om hulp te vragen. De confrontatie tussen moeder en dochter vormt dan ook het hoogtepunt in de opera.

Alle drie de hoofdrollen zijn buitengewoon zwaar, ze vereisen van hun vertolksters de grootst mogelijke stemmen met een enorme kracht en doorzettingsvermogen. Daarbij moeten ze over een meer dan gemiddeld acteertalent en een formidabele bühne-presence beschikken.

Waar Salome een meisje van zestien met een stem van Isolde is, vraagt Elektra om een jong meisje met een stem van Brünhilde. En toch zijn er heel wat goede Elektra’s in de loop der jaren geweest en zelf ken ik geen slechte opname van het werk.

 

GÖTZ FRIEDERICH

Elektra Rysanek

Toen de film  van Götz Friederich in 1981 uitkwam (DG 0734095), veroorzaakte hij een ware sensatie en sloeg in als een bom. Zelf was ik toen ook geweldig onder de indruk, en de beelden van plassen bloed in de stromende regen projecteerden zich scherp op mijn netvlies.

Nu, 37 jaar later, doet de film behoorlijk gedateerd aan. Natuurlijk, het is nog steeds bijzonder spannend, en er wordt fenomenaal in gezongen en geacteerd, maar jammer genoeg wordt er niets aan de verbeelding overgelaten.

Friedrich onderschat zijn publiek en beeldt alles uit, ook scènes en handelingen die zich alleen in de hoofden van de protagonisten afspelen. Zo kunnen wij in retrospectief de moord op Agamemnon zien, waarna hij, met zijn bloedend hoofd pontificaal in beeld verschijnt zodra Elektra zijn naam noemt. Ook de moord op Klytämnestra en Aegisth wordt ons niet bespaard, en het bloed vloeit meer dan rijkelijk vanaf de muren.

In de beginscène wordt de arme vijfde maagd voor onze ogen doodgeslagen, en een paar naakte dames wassen zich met bloed van een offerdier, allemaal overbodige details, die heel wat plezier in het kijken ontnemen. Jammer, want er is niets mooier dan dankzij beelden, tekst en muziek een wereld op zich te scheppen die zowel gemeenschappelijk als individueel kan worden ervaren.

De bezetting van Orest door Dietrich Fischer-Dieskau kan me niet echt bekoren, zijn manier van zingen is te beschaafd en zijn witte kostuum ronduit bespottelijk.

Maar genoeg geklaagd, want eigenlijk is het een fabelachtige uitvoering. Leonie Rysanek (toen al behoorlijk over de vijftig) is een fantastische Elektra, een rol die zij nooit op toneel had uitgevoerd. Jarenlang zong zij Chrysothemis, om daarna, in de jaren negentig Klytämnestra op haar repertoire te nemen. Zij is niet alleen maar wraakzuchtig, maar ook zeer zichtbaar eenzaam.

Astrid Varnay, ooit zelf een Elektra van formaat, zet een gekwelde Klytämnestra neer en in de scène met haar dochter laat zij een heel gamma aan gevoelens voorbijgaan. Ligendza is, ook optisch, een mooie meisjesachtige Chrysotemis.

Böhm dirigeert langzamer dan op zijn eerdere opnamen, breder ook, wat ook te maken kan hebben met zijn hoge leeftijd. Ten tijde van de verfilming was hij bijna 87 jaar oud en hij overleed voordat de film klaar was.

Er hoort nog een tweede dvd bij, met een ruim 90 minuten durende documentaire over ‘the making of’.

 

HARRY KUPFER

Elektra Marton

De toneelproductie uit Wenen (Arthaus Musik 100 048) 1989 is meer dan bijzonder. De regie van Harry Kupfer is zeer aangrijpend en angstaanjagend, en al is hij zeer realistisch te werk gegaan, toch beperkt hij zich tot de aanwijzingen in het libretto.

Het geheel wordt gedomineerd door grijs in al zijn schakeringen en is bijzonder donker. De enige kleur in de voorstelling doemt op als Chrysotemis, bij haar hartenkreet dat zij wil leven en kinderen baren,  haar blouse openscheurt en een rood onderhemdje zichtbaar maakt.

Eva Marton is fysiek de mindere van Rysanek maar vocaal doet zij voor haar niet onder. Ook als actrice is zij buitengewoon overtuigend: ontroerend in haar verlangen naar haar vader, weerzinwekkend in haar minachting voor haar zus en angstaanjagend tijdens de confrontatie met haar moeder.

Cheryl Studer is een pracht van een Chrysothemis. Met haar ietwat zoetige, lyrische, maar toch nog bijzonder krachtige sopraan kan zij model staan voor een sterke karaktertekening: haar Chrysotemis is een in het leven teleurgesteld meisje met een sterk verlangen aan ontsnappen, maar zonder de daadkracht om het ook te bewerkstelligen.

Fenomenaal is ook Brigitte Fassbänder in haar portrettering van de geesteszieke, door nachtmerries en schuldgevoelens geplaagde koningin. Zowel de moeder als haar beide dochters kunnen zo op de bank bij Freud – over hysterische vrouwen gesproken!

Franz Grundheber is een voorbeeldige Orest en Claudio Abbado dirigeert met een intensiteit die grenst aan het onmogelijke.

SIR GEORG SOLTI

Elektra Solti

Van alle Elektra’s die op cd zijn verschenen, is de Decca-opname onder Sir Georg Solti (4173452) mij het dierbaarst. Solti zweept het orkest op en de nerveuze partituur groeit onder zijn handen uit tot een klankgordijn waar geen ontkomen aan is.

Birgit Nilsson’s vertolking van de titelrol is voorbeeldgevend en Regina Resnik is een overweldigende Klytämnestra. Ook geweldig zijn Marie Collier (Chrysothemis) en Tom Krause als Orest.


 

zie ook:
ELEKTRA aan de Amstel: afscheid van de productie van Willy Decker 

Twee Maagden over Willy Deckers Elektra

ORESTEIA. A music Trilogy

CHRISTOPH WILLIBALD GLUCK EN ZIJN IPHIGENIEËN

 

2 x ‘Gemaskerde moord’ op Plácido Domingo alias koning Gustaaf III

 

Assassination of King Gustav III of Sweden at a masked ball at the Royal Opera House in Stockholm, 1792

Assassination of King Gustav III of Sweden. Illustration for Weltgeschichte Fur Das Volk by Otto von Corvin and Wilhelm Held (Verlag und Druck von Otto Spamer, 1880).

Vrijheid van meningsuiting is een groot goed waar we trots op moeten zijn en dat we als een kostbaar bezit moeten koesteren. Zij is niet vanzelfsprekend en als we niet oppassen kunnen wij haar kwijtraken. Steeds vaker lees je over toenemende (zelf)censuur, films die niet gemaakt (vertoond) mogen worden, of kritische artikelen die de pers niet halen.

De censuur …. Daar kon Verdi ons heel wat over vertellen, want de censuur heeft het hem vaak behoorlijk moeilijk gemaakt.

Ook het libretto voor zijn opera over de Zweedse koning Gustaaf, die op een gemaskerd bal vermoord werd, moest eraan geloven. Noodgedwongen verhuisde Verdi de plaats van de handeling van Stockholm naar Boston, en van de koning maakte hij een Engelse gouverneur.

Gedreven door onze hang naar authenticiteit, voeren we sinds tientallen jaren de ‘oorspronkelijke’, Zweedse versie op, maar de laatste tijd bespeur ik een trend om het weer naar Boston te verplaatsen. Wellicht klinkt Boston en een gouverneur iets moderner in onze oren dan een koning, en past het zo beter bij een conceptuele regie? Wie zal het zeggen ….

Niet, dat het Verdi iets zou hebben uitgemaakt – tenslotte heeft hij, toen het al mogelijk was, het werk nooit gereviseerd. Al vind ik zelf de Zweedse versie iets logischer…..

LONDEN, 1975

Ballo Abbado Schenk ROH

De door Opus Arte (OA 1236D) uitgebrachte productie van het Royal Opera House stamt uit het begin van 1975. Het geluid is een beetje dof, maar dat vergeet je zodra je de prachtige stemmen van de zangers hoort.

Katia Ricciarelli is één van de meest ontroerende Amelia’s die ik ken. De klank die ze produceert is misschien niet echt ‘Verdiaans ‘, en wellicht is ze in die rol toch iets te licht (aan dat soort rollen heeft ze haar stem vroegtijdig kapot gezongen), maar de pianissimi die ze spint verdienen een schoonheidsprijs, en haar breekbaarheid is voelbaar.

Daar past de vriendelijk bezorgde, liefdevolle, maar ook speelse tenor van de jonge Plácido Domingo als een handschoen omheen. Piero Cappuccilli is een voortreffelijke Renato en Reri Grist een Oscar zoals ze ze tegenwoordig toch echt niet meer maken. Alleen al haar optreden is het aanschaffen van de dvd waard.

Claudio Abbado (wat was hij toen nog jong!) dirigeert licht en houdt de tempi sprankelend, met een bruisende orkestklank als gevolg.

De regie van Otto Schenk is doeltreffend. Conventioneel en toch verrassend. En als geen ander legt hij de komische aspecten van de opera bloot.

Trailer van de productie:

 

SALZBURG, 1990

Ballo Solti Schelsinger

15 jaar later was Domingo al een doorgewinterde Gustavo – zijn koning is inmiddels volwassen geworden, serieuzer, en al zegt hij de voorspellingen van Ulrica niet te geloven, toch zie je iets van een schrik in zijn ogen, het zou wel eens waar kunnen zijn ..

Daar hoort ook een rijpere Amelia bij. Geen dromerig meisje, maar een vrouw met intense verlangens. Daar voldoet Josephine Barstow zeer zeker aan. Zij is een verscheurde Amelia, vol liefde, verdriet, pijn en tranen. Bij ‘Ecco l’orrido campo’ is haar angst fysiek voelbaar en bij ‘Morrò’ denk je samen met haar te moeten sterven.

Leo Nucci schittert als Renato en Sumi Yo is een lichte, spring-in-het-veld Oscar.

De regie is in handen van de beroemde filmregisseur John Schlesinger. Het eindresultaat is verpletterend: overweldigende, natuurgetrouwe decors, prachtige kostuums en schitterende massascènes. Het schilderachtige beeld doet af en toe denken aan enorme tableau-vivants, en de personenregie is zoals je van een gerenommeerde regisseur zou verwachten – fenomenaal.

Aan het eind van de opera, als de stervende koning zijn laatste kracht verzamelt en naar adem happend afscheid neemt van zijn geliefde, zijn onderdanen en het vaderland, kan niemand vermoeden dat met zijn laatste ‘addio’ ook een heel tijdperk vaarwel wordt gezegd.

Het was de laatste productie van Herbert von Karajan in Salzburg. Hij overleed vlak voor de première in 1989 en werd vervangen door Solti, die ook de reprise van de opera in 1990 begeleid heeft (Arthaus Musik 109105)

 

A Kékszakállú herceg vára. Oftewel: 2 x Bartóks ‘Blauwbaards burcht’

VALERY GERGIEV OP CD

Bluebaard Gergiev

Soms vraag ik mij af: is Blauwbaards Burcht een echte opera? Of eerder een dramatische symfonie? Een opname op LSO Live (LSO0685), in februari 2009 live geregistreerd in Barbican onder leiding van Valery Gergiev, klinkt eerder als een in donkere kleuren gestoken sprookje, met een onoverkomelijk droef, maar niet tragisch einde.

Het met symbolen overladen libretto heeft hier niets gruwelijks en is eerder melancholisch dan huiveringwekkend. De toon wordt al in de proloog gezet, hier prachtig (in het Engels) gedeclameerd door Willard White. Hij begint met ‘Once upon a time….’, en zijn mooie, warme bas maakt dat je, gelijk Judith, verliefd op hem wordt.

Elena Zhidkova, die op het laatste moment de ziek geworden Katarina Dalayman heeft vervangen is een echte ontdekking. Haar prachtige mezzo klinkt ongetwijfeld Slavisch, maar zonder de lelijke borsttonen. Gelaten laat ze zich door alle deuren heen leiden, meer een mysterieuze, in haar lot berustende Mélisande, dan een nieuwsgierige Judith.

Het Hongaars van beide zangers klinkt niet echt idiomatisch (Bartók had er niets op tegen dat zijn opera in andere talen werd uitgevoerd), maar ze gaan zo zorgvuldig met de tekst om dat het op de een of andere manier goed te volgen is, zelfs als je de taal niet kent.

Het London Symphony Orchestra onder leiding van Valery Gergiev klinkt opvallend lyrisch. Zo heb ik de opera nog niet eerder gehoord.


GEORG SOLTI OP FILM-DVD

Blauwbaard Sass dvd

Eind jaren zeventig, begin tachtig was Sylvia Sass één van de meest belovende jonge sopranen op het opera firmament. Ze zong in het ROH, in La Scala, in de MET ……

En toen was ze weg. Zomaar. Haar carrière heeft maar een paar jaar geduurd. Waarom het misging? Zoals gebruikelijk: te snel te zware rollen. Wat niet hielp, was haar Callas-imitatie, waardoor je soms de indruk kreeg met een gekloonde versie van La Divina te maken te hebben.

De rol van Judith nam ze in 1980 voor Decca op, met Kolos Kováts als de sonore Blauwbaard. Het London Philharmonic Orchestra stond onder de zeer spannende leiding van Georg Solti. Geen wonder, niemand kende zijn ‘Bartóks’ beter dan hij.

In 1981 werd de opname als een soundtrack gebruikt bij de film, die de Miklós Szinetár maakte voor de Hongaarse TV (Decca 0743254). De beelden zijn zonder meer mooi, een beetje aan de donkere kant, maar dat mag, het moet tenslotte eng blijven.

Sass ziet er prachtig uit, acteren kan ze ook als geen ander, maar haar hoogte is een beetje geknepen, gelukkig is er niets mis met haar laagte. Het kostuum van Kováts daarentegen kan me niet bekoren, die vind ik bespottelijk. Maar het geheel is beslist de moeite waard om te bekijken.

Jevgeni Onegin. Discografie

Onegin

Jevgeni Onjegin is geen kleurrijke figuur. Hij is een nogal saaie, verveelde kwast, voor wie zelfs een vrouw versieren te veel moeite is. Door nalatenschap is hij een rijke man geworden en heeft toegang tot de “high society”, maar alles verveelt hem en eigenlijk weet hij zelf niet wat hij wil.

Hij kleedt zich volgens de laatste mode, de vraag is alleen of hij het doet omdat hij van mooie kleren houdt, of omdat het eenmaal zo hoort. Want hoe de dingen horen: dat weet hij wel.

Hij maakt ook amper een ontwikkeling door in de loop van de opera. Hij doodt zijn beste vriend nadat hij met zijn geliefde heeft geflirt – niet omdat hij daar zin in had, maar om hem (en de, in zijn ogen vreselijke, plattelanders) een lesje te leren – en zelfs dat laat hem onberoerd. Pas aan het eind wordt hij “wakker” en er komt iets van een gevoel bij hem binnen. Maar is het heus?

Niet echt iemand aan wie je een opera kan ophangen, vandaar ook dat voor veel mensen de echte hoofdpersoon niet Onjegin maar Tatyana is. Zelf weet ik het niet (als Tsjaikovski het zo had gewild dan had hij de opera “Tatyana” genoemd?), maar dat zij een veel boeiender karakter is dan de man van haar dromen staat buiten kijf.

CD’s

Galina Vishnevskaya

Onegin Vishnevskaya

Men zegt Tatyana, men denkt Galina Vishnevskaya. De Russische sopraan heeft een maatstaf voor de rol gecreëerd, waar nog maar weinig zangeressen aan kunnen tippen. In 1955 heeft zij de rol, samen met alle Bolshoi grootheden uit die tijd, voor de plaat opgenomen

Haar ‘letterscène’ is wellicht de mooiste ooit, maar de opname heeft nog meer te bieden: wat dacht u Sergei Lemeshev als Lensky? Om te likkebaarden!

Sergey Lemeshev als Lensky (zijn grote aria & duel-scène)

Valentina Petrova is een weergaloze Larina, jammer genoeg is de titelheld zelf (Evgeni Belov) een beetje kleurloos. (Melodiya 1170902).


Herman Prey

Evgeny Onegin [Hermann Prey, Fritz Wunderlich, Bayerische Staatsoper,  Keilberth] by Пётр Чайковский [Pyotr Tchaikovsky] (Album, Opera): Reviews,  Ratings, Credits, Song list - Rate Your Music

In 1962 werd de opera live opgenomen in München (Gala GL 100.520). Ingebort Bremmert is te licht voor Tatyana, zij klinkt ook nogal scherp, maar Brigitte Fassbaender maakt veel goed als Olga. Maar voor de verandering doen de dames even niet mee, u koopt het natuurlijk vanwege de heren: Hermann Prey en Fritz Wunderlich.

Prey is een zeer charmante, galante Onjegin, meer een broertje dan een minnaar, maar de stem is zo goddelijk mooi! En over Lensky van Wunderlich kan ik zeer kort zijn: ‘wunderbar’! Het valt mij overigens weer eens op hoe sterk Piotr Beczala op hem lijkt!

Er zijn veel toneelgeluiden en het geluid is dof met veel te veel bassen. En het is natuurlijk in het Duits, maar ja, zo ging dat in die tijd. Maar het is een weergaloos document en zeker vanwege de beide zangers eigenlijk een must.

Duel-scène uit de opname (met beeld!):

Bernd Weikl

Onegin Solti

In 1974 heeft Georg Solti de opera voor Decca opgenomen (4174132) en die lezing geldt nog steeds als één van de besten. In Stuart Burrows had hij de beste Lensky na Wunderlich en vóór Beczala tot zijn beschikking en Teresa Kubiak was de personificatie van Tatyana. Jong, onschuldig, een tikje geëxalteerd aan het begin van de opera en berustend aan het einde

Onder zijn leiding bloeide het orkest (Orchestra of the Royal Opera House) als de korenbloemen in de Russische velden, waardoor het duidelijk werd waarom de componist zijn opus magnus als ’lyrische scènes’ en niet als opera beschouwde.

Bernd Weikl is een zeer verleidelijke Onjegin, zijn zeer kruidige bariton is bijzonder sexy. Nicolai Ghiaurov is natuurlijk legendarisch in zijn rol van Gremin en voor mij is Michel Sénéchal wellicht de beste Triquet ooit. Enid Hartle verdient speciale vermelding als Filipyevna.



 

 Thomas Allen

 Onegin Levine

Ik wil wat langer stilstaan bij Onjegin van Sir Thomas Allen. Hij heeft de rol ettelijke keren gezongen: zowel in het Russisch als in het Engels. In 1988 nam hij hem voor DG (423 95923) op. Tatyana werd gezongen door Mirella Freni – in de herfst van haar carrière werd het één van haar paradepaardjes. Zij overtuigt dan ook meer als de oudere Tatyana dan als het jonge meisje, maar aan haar lezing valt niets op aan te merken.

Neil Shicoff, toen nog een pracht van een lyrico was een zeer idiomatische Lensky, maar Anne Sophie von Otter overtuigde maar matig als Olga. Onder James Levine liet het Staatskapelle Dresden een onverwacht lyrisch geluid horen, met mooie lange bogen, maar niet gespeend van een gezond gevoel voor drama.

Maar goed: het gaat voornamelijk om Thomas Allen. Zijn lezing van de titelheld is bijzonder spannend en dramatisch goed onderbouwd, het is werkelijk fascinerend om te horen hoe Onjegin’s neerbuigende houding in I verandert in een zinderende passie in III. Een stemkunstenaar, niet minder.


Het is ook zeer interessant om te zien hoe hij jonge mensen coacht bij een ‘Onjegin masterclass’ (onder zijn “leerlingen” is o.a. James Rutherford):

DVD’s

Boris Pokrovsky

Onegin Pokrovski

Boris Pokrovsky is een levende legende. Decennialang, van 1943 tot 1982, was hij operadirecteur van het Bolshoi Theater in Moskou. Zelfs in Nederland is hij niet onbekend: in 1996 was hij met zijn nieuwe gezelschap, de Kameropera van Moskou, bij ons ‘op bezoek’ met Leven met een idioot van Alfred Schnittke.

Zijn productie van Onjegin, in 2000 in het Bolshoi in Moskou voor tv opgenomen (Arthaus Musik 107 213) dateert oorspronkelijk uit 1944. Het is natuurlijk een klassieker met alles erop en eraan. Weelderige kostuums, natuurgetrouwe decors, alles zoals het ‘hoort’.

Al bij het opengaan van het toneeldoek komt het eerste ‘open doekje’. Mensen vinden het mooi. Neem het ze kwalijk: het is ook mooi! Sterker nog: het is prachtig! Zo zie je het natuurlijk niet meer. Denk aan Zeffirelli, maar dan echt authentiek, zonder een enkele vrijheid. Je moet het minstens een keer gezien hebben, alleen al om te weten hoe het oorspronkelijk bedoeld was.

De onbekende zangers zijn allemaal gewoon goed, maar de close-ups werken een beetje lachwekkend. Het is natuurlijk ook geen productie om op tv te vertonen, je moet het daadwerkelijk zien in het operahuis. De kans daartoe is echter nihil: de productie van Boris Pokrovsky is na meer dan 60 jaar trouwe dienst door een nieuwe productie van Dmitri Tcherniakov vervangen. Koop de dvd en mijmer over de ‘goede oude tijden’, want ze komen echt niet meer terug.

https://my.mail.ru/video/embed/1560297859847322722

Mariusz Kwiecien (Dmitri Tcherniakov)

Onegin Tsjer

Aan de productie van Dmitri Tcherniakov (Bel Air BAC046) ben ik met een enorme dosis scepsis begonnen. Zijn besluit om de oude legendarische productie van Boris Pokrovsky te vervangen was zeer dapper, want de Moskovieten (en niet alleen de Moskovieten) waren er zeer aan gehecht. Bovendien: je moet toch echt goed in je schoenen staan en zeker zijn van jezelf om een LEGENDE durven te vervangen. Daar kwam nog bij dat ik van de cast – op Kotsjerga en Kwiecien na  –  geen van de zangers kende.

Ik heb het geweten, want vanaf het begin zat ik op het puntje van mijn stoel. De enscenering, kostuums, bühnebeeld, decors en rekwisieten – alles klopt, al is het niet zoals het in een doorsnee ‘Onegin’ gaat. De hele eerste en tweede acte speelt zich in dezelfde ruimte af: de eetkamer in het huis van Larina, met prominent een lange tafel en stoelen. Dezelfde tafel en stoelen komen ook in III terug, maar dan in een veel rijkere ambiance.

Tatyana wordt zeer goed geacteerd door Tatiana Monogarova. Ze is bleek, spichtig en lichtelijk autistisch. Ze zit opgesloten in haar eigen gedachtenwereld. De buitenwereld maakt haar bang, ze wil er niet bij horen, ze wil weg, schuilen. Monogarova zingt een beetje tegen de toon aan, wat soms irritant aandoet, maar haar portrettering maakt alles goed.

Lensky (een goede, al niet hemelbestormende Andrey Dunaev) is door zijn onnozelheid, drammerigheid en jaloezie eigenlijk de aanstichter van het kwaad. Ook Tatyana heeft een aandeel in het drama, al is zij het zich niet bewust.

Olga (Margarita Mamsirova) is gewoon een flirt en vanaf het begin daagt zij Onegin uit. Zij is het zuchten van haar dichtende vriendje meer dan zat. En geef haar maar ongelijk!

Ook Larina (een waanzinnig goed zingende en acterende Makvala Kasrashvili) krijgt meer aandacht dan gebruikelijk. Het moment waarop zij, terugdenkend aan haar jeugdjaren, een borrel achterover slaat en even moet huilen, is zeer hartroerend. Maar zij herstelt zich gauw en alles blijft bij het oude.

Mariusz Kwiecien (Onjegin) is inderdaad onweerstaanbaar. Of laat ik het anders formuleren: hij zet zo’n verveelde, zich boven alles en iedereen verheven voelende klootzaak (sorry voor het woord!) neer zoals ik het nog nooit eerder heb gezien en dat blijft hij eigenlijk tot het eind.

Krampachtig probeert hij bij de ‘high society’ te horen, waar ze hem niet lusten. Zelfs zijn plotseling ontvlamde liefde voor Tatyana doet onecht aan. Op zijn knieën biedt hij haar een bos rode rozen aan en als zij weigert met hem te vluchten, probeert hij haar te verkrachten.

Waardig loopt Tatyana de bühne af aan de arm van haar echtgenoot waarop Onjegin een pistool tevoorschijn haalt, maar de zelfmoord wordt ons bespaard, want zonder getuigen is er natuurlijk niets aan.

Trailer:

Dmitri Hvorostovsky (Robert Carsen)

Onegin Carsen 

En dan hebben we nog Robert Carsens productie voor de Metropolitan Opera, opgenomen in februari 2007 (Decca 0743298). Ik ben een enorme Carsen-adept en vind bijna alles wat hij doet geweldig. Zo ook deze Onjegin

Zijn enscenering is zeer realistisch en volgt het libretto nauwkeurig. In de eerste akte is de bühne bezaaid met herfstbladeren, maar voor de rest is alles eigenlijk kaal en is er bijna geen decor. Een bed voor de ‘briefscène’, verder wat stoelen in de tweede en derde akte. Bij het duel is de bühne helemaal leeg.

Het is niet storend. Integendeel. De kostuums zijn werkelijk prachtig, maar zeker in de eerste akte doen ze mij meer aan Engelse Jane Austen-verfilmingen dan aan het Russische platteland denken. Echt storend is het niet, het oog wil ook wat, maar Renée Fleming is te glamoureus voor een boerentrien, waardoor haar omschakeling naar een trotse prinses minder indruk maakt.

Onjegin (Dmitri Hvorostovsky) is hier voornamelijk een dandy, zeer met zijn uiterlijk bezig. Nou is Dima in alle aspecten een buitengewoon aantrekkelijke zanger, maar in zijn confrontatiescène met Tatyana doet hij meer aan pappa Germont dan aan Onjegin denken.

Ramón Vargas behoorde in 2007 tot één van de beste lyrische tenoren, maar Lensky was hij niet. Hij doet werkelijk zijn best, hij ziet er ook uit als een heuse dichter, maar die rol heeft wat meer smachten nodig.

Zoals gebruikelijk is Carsens personenregie werkelijk onovertroffen en zelfs Fleming lijkt af en toe te ontdooien. Jammer genoeg is haar Russisch totaal onverstaanbaar.

Fleming en Hvorostovsky in de laatste scène van de opera:

Meer Jevgeni Onegin:

JEVGENI ONJEGIN van Stefan Herheim

JEVGENI ONEGIN in de regie van Kaspar Holten. ROH 2013

Die Zauberflöte: discografie

toverfluit-schinkel-act-1

Tekening van van Karl Friedrich Thiele naar het ontwerp van Karl Friedrich Schinkel

Die Zauberflöte is zonder twijfel één van de populairste opera’s ooit. De officiële catalogus telt meer dan tachtig opnamen op cd’s en zo’n vijftien op dvd’s. De kans dat u de opera niet kent is, denk ik, nihil. Er gaat geen jaar voorbij zonder dat de opera ergens bij in u in de buurt wordt uitgevoerd. Ik twijfel er ook niet aan dat u minstens één opname in de kast hebt staan.

toverfluit-schinkel

“Water en vuurproef”, scèneontwerp van Karl Friedrich Schinkel 1817

CD’s

Cristina Deutekom

toverfluit-deutekom

Men zegt Koningin van de Nacht, men denkt Cristina Deutekom. Althans ik. De opname die zij in 1969 voor Decca (4145682) maakte staat voor mij als een huis en mag eigenlijk in geen enkele huishouding ontbreken. Oké, haar staccato is soms een beetje vreemd en af en toe mechanisch, maar wat een perfectie! Haar woede is heerlijk ordinair. Dat is niet onaardig bedoeld, want het klopt perfect met het karakter van ‘the Queen’. Al komen wij daar pas later in de opera achter.

Stuart Burrows gold ooit als één van de grootste Mozart tenoren die al op weg waren naar het zwaardere “fach”. Voor mij een schakel tussen Fritz Wunderlich en Piotr Beczala. Ik luister graag naar zijn elegante Tamino, zijn stem mengt ook heel erg mooi met Pilar Lorengar (Pamina).

Over de Papageno van Hermann Prey kan ik heel erg kort zijn: de beste ooit.

prey

De Wiener Philharmoniker staat onder leiding van Georg Solti en dat beteken vaart, drama en af en toe stilstaan. Opera ten voeten uit. Wat de opname nog dat beetje (nou ja, beetje?) extra geeft, is het tekstboek met de tekeningen van Kokoschka.

Fritz Wunderlich

toverfluit-bohm

Zoals Hermann Prey de Papageno en Cristina Deutekom de Koningin van Nacht voor mij zijn, zo is Fritz Wunderlich de Tamino. In 1965 heeft hij de rol voor DG (4497492) opgenomen.

toverfluit-wunderlich

HetBerliner Philharmoniker stond onder directie van Karl Böhm, wat natuurlijk wat meer statigheid en behoedzaamheid betekent dan Solti. Maar de klank is echt heel erg mooi. Roberta Peters is een waanzinnig goede Koningin van de nacht en Evelyn Lear een zoetig lyrische Pamina. Tel daarbij de werkelijk fenomenale Franz Crass als Sarastro en Hans Hotter als Sprecher – heerlijk. Toch kent de opname één minpunt: Papageno wordt gezongen door de totaal humorloze Dietrich Fischer-Dieskau. Jammer!

Charles Mackerras

toverfluit-mackerras

Voor de lezing van Sir Charles Mackerras heb ik altijd een zwak gehad. In deze opname stond hij aan het roer van het Scottish Chamber Orchestra (Telarc CD 80302). Zijn zeer elegante manier van dirigeren, zijn integriteit en totale gebrek aan maniertjes zijn mij zeer lief. Maar ook zijn cast doet mijn hart sneller kloppen van plezier.

Allereerst is er de onvergetelijke Jerry Hadley (Tamino), met zijn zoete tonen en Mozartiaanse lijnen. Daar moet ik even een traantje bij wegpinken, hij is ons te vroeg en te onnozel weggevallen.

Barbara Hendricks zingt een beetje gemaniëreerd, maar haar stem is verleidelijk lyrisch en past bij Pamina. June Anderson heeft alle “Queen waardige” noten en coloraturen paraat en Thomas Allen is voor mij, naast Hermann Prey, de beste Papageno.

Claudio Abbado

toverfluit-abbado

Geloof het of niet, maar in 2006 nam Claudio Abbado (toen al over de 70) zijn eerste Toverfluit ooit op (DG4775789). Het resultaat is niet helemaal bevredigend, maar ik wil het toch noemen, vanwege het heerlijk en slank spelende Mahler Chamber Orchestra, maar ook vanwege de toen nog betrekkelijk jonge en beginnende zangers.

Niet allemaal hebben ze het gemaakt, maar René Pape (Sarastro) hoef ik niet meer bij u te introduceren en ook Dorothea Röschmann (Pamina) behoeft geen aanbeveling. Christoph Strehl is een zonder meer overtuigende Tamino en Hanno Müller-Brachman een zeer speelse Papageno.

Dorothea Röschmann als Pamina:

DVD’s:

Nicolai Gedda

toverfluit-gedda

Gedda kon eigenlijk alles zingen en dan ook nog in vele talen. Zijn muzikaliteit was werkelijk spreekwoordelijk en dat kun je goed op deze opname horen.

Edith Mathis & Nicolai Gedda in „Mein, o welch ein Glück!’

Horst Stein dirigeert de Hamburger Philharmoniker en zijn tempi zijn fors, maar met precies 156 minuten speeltijd weet je zeker dat het een en ander is gesneuveld. Het geluid is dof en de aankleding echt “jaren zestig” (de opname is gemaakt in Hamburg, in 1971).

Toch vind ik het één van de belangrijkste Toverfluiten ooit, zeker vanwege de zangers! Zal ik ze noemen? Behalve Gedda: Hans Sotin, de jonge Franz Grundhebber (Monostatos!), Edith Mathis, Kurt Moll, Fischer-Dieskau (als spreker veel beter op zijn plaats), Kurt Moll als Gehärnischte, de zeer ondergewaardeerde William Workman als Papageno en ….. last but not least! JA! Onze “eigen”  Deutekom in haar parade rol:

De regie is van de hand Peter Ustinov. Een monument (Arthaus Musik 101265)

Piotr Beczala

toverfluit-beczala

Een overenthousiast, stormachtig applaus voor het productieteam van een opera: hoe vaak maak je dat nog mee? Het overkwam Benno Besson (regie) en Jean-Marc Stehlé (decors en kostuums) in januari 2001 na hun Zauberflöte in het Parijse Palais Garnier.

Terecht. De door hun gecreëerde voorstelling laat zich als een ouderwetse sprookjesfilm (denk aan Wizzard of Oz) bekijken en ademt de toverachtige sfeer van weleer, toen alles nog goed kwam en waarbij je je tegoed deed aan een simpel, geschilderd decor (en daar genoeg aan had). Het decor en de fantasievolle kostuums zijn overweldigend en feeëriek, met felgekleurde tropische bossen, ‘wilde dieren’ en een ‘echte’ sprookjesprins – gestoken in het wit en met een heus gouden kroontje op zijn hoofd.

Het Orchestre  de l’Opéra national de Paris onder de liefdevolle leiding van Iván Fischer speelt heel erg mooi, al zijn de tempi soms een beetje aan de (te) langzame kant.

Piotr Beczala is voor mij de mooiste lyrische tenor sinds Wunderlich en Gedda. Zijn Tamino is niet alleen perfect gezongen maar ook fantastisch geacteerd. Hij is inmiddels een wereldster, maar was toen nog maar een geheimtip.

Dorothea Röschmann schittert als een gloedvolle Pamina, en Detlef Roth is een prima Papageno. Ook de rest van de cast is zonder meer goed: Désirée Rancatore is een zeer overtuigende Koningin van de Nacht en Matti Salminen een voorteffelijke Sarastro (Arthaus Musik 107233)

Beczala en Röschmann in ‘Tamino mein, o welch ein Glück!’:

Georg Solti

toverfluit-solti-legacy

Nog even kort over Georg Solti: in 2012 vierde hij zijn honderdste verjaardag en naar aanleiding daarvan heeft Decca veel van zijn nooit eerder uitgebrachte en veelal totaal onbekende opnamen uitgebracht. Op de dubbel-cd Solti. The legacy 1937-1997 hoort u hem als de klokkenspelbespeler in Die Zauberflöte. De opname werd gemaakt in 1937 in Salzburg, Papageno wordt gezongen door Willi Domgraf-Fassbander en de Wiener Philharmoniker staan onder leiding van Toscanini (Decca 4784884).

Hieronder Domgraf-Fassbaender als Papageno (met de klokkenspel van Solti):

In 1991 heeft Solti het instrument opnieuw ter hand genomen, alweer in Salzburg, maar nu stond hij ook op de bok. De opera is twee jaar geleden op dvd uitgebracht (Decca 0743603). De regie was in handen van Johannes Schaaf en onder de solisten vinden we de piepjonge René Pape (Sarastro) en de zeer droevig aan zijn einde gekomen Deon van der Walt (Tamino)

toverfluit-solti-dvd

De opera is inmiddels ook op youtube te vinden. Hieronder deel 1: