Christa_Ludwig

In memoriam Christa Ludwig, Old Lady in Candide

Tekst: Peter Franken

Vrijwel iedereen in de operawereld heeft zo zijn favoriete herinneringen aan Christa Ludwig die vorige week overleed. In mijn geval zijn dat Aldagisa en Fricka. Maar een geheel andere kant van deze sympathieke mezzo krijgen we te zien in haar vertolking van Old Lady in Bernsteins Candide. In de opname die op dvd verscheen van de concertante uitvoering op 13 december 1989 geeft ze de gehele cast als comédienne het nakijken, met inbegrip van Lenny himself.

Van Candide kende ik tot voor kort eigenlijk alleen maar Cunegondes coloratuuraria ‘Glitter and be gay’ maar recent bekeek ik de gehele dvd. Iedereen heeft het geweldig naar de zin tijdens de voorstelling, dirigent Bernstein nog het meest. Hij zal opgelucht geweest zijn dat na 35 jaar zijn levenswerk nu eindelijk voltooid was. Hij overleed tien maanden later en gelet op de aard van zijn ziekte zal hem tijdens de opname al wel duidelijk zijn geweest dat zijn leven op een einde liep.

Profile in courage | The Economist

Lilian Hellman pikte Voltaires verhaal op naar aanleiding van het McCarthyism dat de US in de jaren ’50 teisterde en het nummer ‘What a day, what a day, for an Auto-da-fé’ over de Spaanse Inquisitie herinnert nog daaraan. In 1956 ging Candide op Broadway met Hellmans libretto. Hierna volgden versies in 1973, 1982 en uiteindelijk 1988 en toen zag de maestro dat het eindelijk goed was.

Voltaires idee dat deze wereld de beste was van alle mogelijke werelden kwam voort uit de gedacht dat indien er sprake was een schepper, dat de beste van alle mogelijke scheppers moest zijn. Zodoende is er voor alles een goede reden te geven, kwestie van het grote geheel voor ogen houden. Zelfs de slang heeft een positieve inbreng gehad, zonder welke de zondeval niet had kunnen plaatsvinden. En dan zou de mensheid ook niet van zonden verlost kunnen worden en dan waren we nog veel verder van huis geweest.

De verwoestende aardbeving die in 1755 Lissabon trof was voor Voltaire ‘the last straw’. De wereld en zijn bewoners vormden slechts een rampzalige vertoning. En om dat in te wrijven laat Voltaire in zijn schelmenroman Candide de meest vreselijke dingen gebeuren. Die worden echter zeer achteloos verteld. In Bernsteins Candide komt die achteloosheid vaak over als baldadige meligheid, zeg maar sophomoric humour. Maar het wordt gebracht als onderdeel van een flitsende komedie en ondersteund door onweerstaanbare muziek.

Moord en doodslag, verkrachting en geseling, verdrinking en wederopstanding, het volgt elkaar in hoog tempo op. Daarnaast kleinere steekjes zoals Cundegonde die in Parijstegelijkertijd de minnares is van een rijke Jood en de aartsbisschop, op dinsdag, donderdag en zaterdag respectievelijk woensdag, vrijdag en zondag.  Op maandag is ze vrij en beseft ze gedoemd te zijn tot sprankelen en blijheid. Na June Andersons vertolking van dit bravoure stuk gaat het dak eraf.

Zij krijgt al snel hierna gezelschap (en concurrentie) van Christa Ludwig in the Old Lady’s tango ‘I am easily assimilated’, een hilarisch nummer waarin Ludwig zich geheel en al uitleeft. An het begin van de tweede akte zingen beide dames het kostelijke duet ‘We are women’. Samen met de ouverture zijn dit in muzikaal opzicht de nummers die eruit springen.

Waarmee niet gezegd is dat Nicolai Gedda tekortschiet in zijn serenade ‘My love’ maar zijn muziek is gewoon minder interessant dan die van de beide dames.

Dat kan ook gezegd worden van Jerry Hadley die de titelrol vertolkt, uitstekend gezongen maar hij blijft een beetje een bijfiguur in een verhaal dat met al zijn krankzinnige wendingen vooral de aandacht doet uitgaan naar steeds weer nieuwe personages en situaties waardoor je de constante factor Candide bijna over het hoofd ziet.

Uiteindelijk komt Candide tot de conclusie dat de wereld niet helemaal goed of slecht is maar dat je er maar het beste van moet maken. En hij besluit met zijn Cunegonde ergens een boerderijtje te beginnen. Geen Hof van Eden, want daarin hoefden Adam en Eva niets te doen, maar een aards paradijsje waarin gewerkt moet worden om in leven te blijven.

Leornard Bernstein dirigeert zelf het London Symphony Orchestra & Chorus en staat daarnaast vooral te genieten van het optreden van zijn solisten, soms zelfs met de armen over elkaar of een beetje meeswingend. Uiteindelijk is het toch vooral zijn triomf.

Jessye Norman als Sieglinde in Die Walküre

Tekst: Peter Franken

Vandaag, 30 maart, is het anderhalf jaar geleden dat Jessye Norman overleed. Een mooie aanleiding om terug te kijken op twee van haar grootste rollen in de Met. Gisteren Cassandre, vandaag Sieglinde.

Eind jaren ’80 begon de Metropolitan Opera aan een nieuwe Ring des Nibelungen, uiteraard eerst met vier op zichzelf staande delen. Otto Schenk was aangetrokken voor een productie die Wagners regieaanwijzingen zo veel als mogelijk zou volgen. Uiteraard was men daarvoor bij Schenk aan het goede adres. Dirigent James Levine had zijn Wagnersporen al verdiend met zijn langdurige Parsifal dirigaat in Bayreuth en zou na deze Ring in de Met de tetralogie vanaf 1994 tijdens de Festspiele dirigeren. Nog jaren sprak men in dit verband van de Levine Ring.

De première van de eerste cyclus vond plaats in 1989 en de opnames daarvan zijn later uitgebracht op dvd. Na Jeannine Altmeyer in 1986 was de rol van Sieglinde in Die Walküre deze keer toevertrouwd aan Jessye Norman en dat bleek een zeer gelukkige keuze.Voor Norman was dit overigens geen nieuwe rol, ze zong Sieglinde al in 1981 op een plaatopname onder Marek Janowski.

Om maar met de deur in huis te vallen, deze Walküre uit de Met is een van de beste live uitvoeringen die ik tot op heden gehoord heb en dat zijn er al heel wat. Dat is vooral te danken aan het werkelijk fenomenaal spelende orkest van de Met onder leiding van James Levine en aan de inbreng van Jessye Norman en James Morris.

Laatstgenoemde was pas begin 40 tijdens de opname maar door zijn rijzige gestalte en goede ‘kap en grime’ oogt hij zeer geloofwaardig als oppergod Wotan, daarbij enorm geholpen door zijn monumentale stemgeluid. Jaren later heb ik hem in deze rol eens meegemaakt in Luik waar hij in 2003 als Wotan insprong voor Jean-Philippe Lafont. Gezeten op de tweede rij een paar meter van het toneel maakte hij zoveel indruk op me dat ik de rest van deze voorstelling volledig ben vergeten.

De twee kleinere rollen van Hunding en Fricka zijn zeer luxe bezet met Kurt Moll en Christa Ludwig. Haar Fricka is indrukwekkend, evenaart mijn favoriete vertolking door Hanna Schwarz in Bayreuth. Moll krijgt van decorbouwer Günther Schneider-Siemssen nog enige hulp in de vorm van een soort diorama uit de negentiende eeuw dat Hundings Haus und Herd moet verbeelden, hij staat niet zomaar in de vrije ruimte te acteren. Ludwig heeft die steun niet in haar grote scène, staat bijna concertant te zingen, maar dat deert haar niet in het minst. Moll is natuurlijk altijd prachtig om te horen, I could bathe in that sound. En leuk om die uiterst beminnelijke man hier zo’n afstotend personage te zien spelen.

© Winnie Klotz / Metropolitan Opera

Maar de reden dat ik op deze oude opname terugkom is natuurlijk de Sieglinde van Jessye Norman. Haar stem was de eerste die ik ooit in deze rol hoorde en dat is sterk bepalend gebleken bij wat ik van een Sieglinde verwacht. Ook als ze hoog zingt lijkt het lager dan het is, haar diepe donkere stemgeluid is op dit punt een beetje misleidend. Aanvankelijk maakt ze haar stem wat klein, is natuurlijk ook de schuchtere vrouw tussen een overheersende echtgenoot en een jongere man die onverwachte en moeilijk te duiden emoties bij haar oproept. Maar vanaf ‘Siegmund, so nenn’ ich dich’ zingt ze voluit en blaast ze de toch tamelijk omvangrijke Gary Lakes bijna van het toneel.

Het einde van de eerste akte gaat alles in overdrive, opvallend gelet op de trage tempi die Levine verder aanhoudt, en bij het vallen van het doek explodeert de zaal en zat ik zeer geëmotioneerd op de bank. Na zoveel Walküres en ook talloze malen Norman in de bijbehorende cd opname te hebben beluisterd was dat toch wel een verrassend moment.

Finale van de tweede akte:

Het zelfde overkwam me einde tweede akte bij Morris’ gefluisterde ‘geh’ waarop Hunding dood neervalt. Kort daarvoor heeft de oppergod zijn stervende zoon nog even opgepakt en in de ogen gekeken. Als Siegmund echt dood is legt hij hem voorzichtig neer en spreekt Hunding toe. Vertel Fricka maar dat ze haar zin heeft gekregen, en nu wegwezen. Alleen als dode kan Hunding zich immers met Fricka verstaan.

Hildegard Behrens vind ik te breekbaar als Brünnhilde, zowel haar stem als in haar voorkomen en gedrag. Haar acht zusters vallen zonder meer tegen. De regie laat het tijdens de Walkürenritt afweten en stimmlich stelt het allemaal weinig voor. Dat blijkt eens te meer als Brünnhilde aankomt met Sieglinde. Laatstgenoemde verkeert in grote nood en moet worden gered omdat ze zwanger is. Als Norman begint te zingen ‘Nicht sehre dich Sorge um mich‘ is ze de enige vrouw tussen een groepje meisjes, girl scouts bijna.

Schenks productie oogt vreselijk gedateerd maar de voorstelling is muzikaal van een zo hoog niveau dat je blijft kijken ook als Sieglinde zich uit de voeten heeft gemaakt. Maar dan vooral vanwege Morris en het orkest van de Met.

Samen met haar Cassandre vormt deze Sieglinde een van de juwelen in Jessye Normans muzikale kroon. Wie weet waar ze thans verblijft. . In Ariadne auf Naxos zong ze ‘Es gibt ein Reich wo alles rein ist‘. Dat klinkt als een goede plek om tot rust te komen, in vrede.

Over drie vrij nieuwe ‘Ringen’ en een Walküre uit de archieven

Ring wiki

Scene 1 of Das Rheingold from the first Bayreuth Festival production of the Bühnenfestspiel in 1876

Toen het Wagner-jaar in 2014 voorbij was schreef ik:
“Het Wagner-jaar is voorbij, de Ring ligt veilig opgeborgen in de Rijn en hopelijk wordt hij nu beter bewaakt. Het Walhalla bleek niets anders dan de zoveelste utopie en alle goden bleken gewone mensen te zijn, en zijn inmiddels allemaal dood. Samen met de helden met wie we eigenlijk medelijden moeten hebben. Eén ding hebben we geleerd: de strijd om macht, geld en wereldheerschappij gaat gewoon door.”

DE RING

Vroeger, heel erg vroeger, maar toch nog niet zo lang geleden waren de opvoeringen (en zeker de opnamen!) van een complete Ring eigenlijk alleen maar aan ‘Goden’ voorbestemd. Je deed het niet als je een niet meer dan een voortreffelijk orkest in huis had, geen beschikking had over een topdirigent, om van zangers maar te zwijgen.

Tegenwoordig bestaat er geen operahuis, hoe klein en onbetekenend ook, die de hele rataplan niet op de rol zet. Moet kunnen? Van mij mag het, maar moet het dan ook meteen opgenomen worden? Van Bayreuth snap ik het nog enigszins – het is toch het Heilige Mekka en DE TEMPEL der Wagnerianen, waar maar weinig uitverkorenen naar toe mogen. Ligt het niveau daar dan zo hoog? Muzikaal wellicht, maar niet heus, en wat de producties betreft is het meestal ‘regietheater’ op zijn best. Of op zijn slechts.
Om de Maestro zelf te citeren: ”Gar nichts liegt mir daran ob man meine Werke gibt: mir liegt einzig daran dass man sie so gibt, wie ich’s mir gedacht habe; wer das nicht will und kann, der soll’s bleiben lassen!“

Als u een doorgewinterde Wagner liefhebber bent dan heeft u ongetwijfeld alle belangrijke (en minder belangrijke) Ring – uitgaven thuis. Bent u een beginner, dan heeft men u al lang geleden ingefluisterd zonder welke opname u absoluut niet kunt leven, dus ik neem aan dat al de Solti’s, Karajan’s, Haitink’s, Böhms en Boulez’ – ik noem maar een paar – geen geheimen meer voor u hebben. Toch?

BARCELONA 2003

Ring Barcelona

Met veel spanning wachtte ik de nieuwe Ring uit Barcelona af. De productie van Harry Kupfer (oorspronkelijk voor de Deutsche Oper in Berlijn) werd alom bejubeld, en na de release van Das Rheingold merkte één van de recensenten op, dat dit wellicht de ultieme Ring op dvd zou kunnen worden.

Niet dus. Veel, heel veel uren heb ik voor de tv doorgebracht, en zeker niet met evenveel plezier.

Wat me voornamelijk tegenviel waren de beide helden: Siegmund en Siegfried. Richard Berkeley-Steele (Siegmund) viel aanvankelijk wel mee: soepel, lyrisch en met veel schwung werkte hij zich door de ‘Winterstürme’ heen. Maar toen was de koek op, en zijn stem begaf het. Jammer, des te meer, daar hij optisch een hele mooie Siegmund neerzette en qua spel zeker wist te overtuigen, iets wat niet gezegd kan worden van John Treleaven (Siegfried).

Dat hij er niet als een 18-jarige held eruitziet, dat kan niemand hem aanrekenen, al had de kostuumafdeling er werkelijk zijn best voor gedaan. Zonder problemen accepteer ik dat zijn stem veel aan zijn vroegere glans heeft verloren, ook  de moeite die hij heeft met de hoge noten neem ik voor lief: het zijn er ook zoveel, en zo hoog, en ze moeten zo luid …..

Maar het pushen, de wapper, de vele valse noten, en  – voornamelijk – de dodelijke saaiheid, nee, dat kan ik het hem niet vergeven. Bovendien: Siegfried mag dan onnozel zijn, dom is hij zeer zeker niet, en toch trekt Treleavan gekke bekken als was hij zijn verstand totaal bijster, en, houterig als hij is, doet hij ook aan overacting, niet leuk. Als overmaat van ramp brult hij zich door “Brünhilde, heilige Braut” heen, en zodoende verpest hij voor mij één van de mooiste melodieën ooit door Wagner geschreven. Hoe kon Brünhilde daar ooit verliefd op worden?

Deborah Polaski is een goede Brünhilde. Ik ben nooit zo dol op haar geweest, vond haar stem meestal iets te hard en te vlak, maar zij is een goede vakvrouw, gepokt en gemazeld in het fach. Bij haar stoort het niet, dat haar stem niet altijd doet wat er in de partituur staat (20 jaar Brünhilde zingen eist zijn tol), want er staat heel wat tegenover. Haar intensiteit, haar grote inlevingsvermogen, haar grote bühnepresence en overtuigingskracht maken van haar een Brünhilde om te koesteren.

De rest van de cast is goed tot zeer goed, met de ongekend grandioze Graham Clark (Loge en Mime) voorop. Alleen al voor zijn optreden is deze Ring het bekijken meer dan waard. Hetzelfde kan worden gezegd van Günther van Kannen (Alberich) en de overweldigende Hagen van Matti Salminen, die de bühne beheerst vanaf zijn eerste opkomst.

Falk Strückman’s Wotan begint nogal onevenwichtig, maar gaandeweg de cyclus wordt zijn zingen steeds beter. Op zijn acteren valt weinig aan te merken, en ook als Günther weet hij het onderste uit de kan te halen.

Linda Watson is een prachtig zingende Sieglinde, maar de camera is voor haar ongenadig: de vele close-ups maken van haar een matrone. De schuldige hiervoor is beslist de televisieregisseur, die maar over twee handelingen schijnt te beschikken: inzoomen en uitzoomen. Niet bepaald boeiend of innoverend, bovendien doet het een inbreuk op het verloop van de actie en ontneemt veel belangrijke details aan het oog – vaak kan je alleen maar gissen, wat er gebeurt.

De regie (Küpfer) en de enscenering (Schavernoch) vind ik voornamelijk inconsequent. Das Rheingold begint inderdaad prachtig. De bühne wordt beheerst door een enorme es, en de actie wordt zowel horizontaal als verticaal gespeeld, waardoor als het ware lagen ontstaan, en de tegenstellingen tussen de werelden: Nibelungen onder en Valhalla boven de oppervlakte van de Rijn worden benadrukt. Door het gebruik van de spiegelende vloeren wordt er een suggestie van water gecreëerd, waar de Rijnmeiden daadwerkelijk in lijken te zwemmen. Küpfer schijnt de aanwijzingen van Wagner op de voet te volgen en de kostuums zijn ouderwets in de goede zin van het woord.

 De Walküre is al iets abstracter, maar nog steeds herkenbaar. Jammer alleen van de overheersende donkerblauwe tinten, waardoor het beeld veel te donker is, en waardoor je soms bijna niets kan zien. Bijzonder sterk is de dood van Siegmund: Küpfer laat hem door Hunding (goede Eric Halfvarson) in de armen van Wotan dodelijk verwonden, een variatie op Piëta.

Was De Walküre al een kleine teleurstelling ten opzichte van de proloog, met Siegfried belanden we in een triest dieptepunt. Het begin is nog aardig, al schijnt de actie zich af te spelen in iets wat op een immense fabriek lijkt, waar desnoods duizenden Nothungs kunnen worden gesmeed. Helaas, met de komst van Siegfried kan je de hoop maar beter opgeven, vanaf hier wordt het slechts belachelijk en saai, met een absoluut dieptepunt aan het eind.

Met De Götterdämmerung betreden wij (letterlijk en figuurlijk) een totaal andere wereld. Bij de opkomst van Günther veer ik even op: een dun snorretje, zwart, sluik vallend haar met een duidelijke scheiding opzij, zou het …? Ach nee, het is Clark Gable uit Gone with the wind, ik herken hem aan zijn kamerjas en de manier waarop hij de sigaret opsteekt. Ook de outfit van Gutrune (ontroerend goede Elisabete Matos) had ik al eerder gezien, zij lijkt sprekend (nou ja, bij het uitzoomen dan) op Vivian Leigh, maar dan uit Streetcar named desire. In die wereld is Hagen de regisseur, hij is het, die het verdere verloop van de actie bepaalt. Door de microfoon roept hij Siegfried de set op, en het draaien kan beginnen. Het koor en de figuranten stellen de fans voor, en aan hun kleding te zien, zijn we in de jaren dertig van de vorige eeuw belandt.

De overgang van de mythologische wereld naar de realiteit (?) van de film is te groot en te onbegrijpelijk, maar misschien was dat allemaal maar een film? Ik geef het op, per slot van rekening kun je met een goede wil alles verklaren. Verslagen laat ik het allemaal over me heen komen en vraag me niet eens af, waarom Alberich aan het eind toch de ring krijgt, hem omdoet en triomfantelijk omhooghoudt, tot hij vanzelf aan diggelen valt. Dit alles nauwkeurig gadegeslagen door een innig verstrengeld paar: een meisje en een jongen, de (nieuwe) tweeling wellicht? L’histoire se répète, zal ik maar zeggen

Het orkest van Gran Teatre del Liceu onder leiding van Bertrand de Billy speelt goed, maar niet meer dan dat. Jammer. (Opus Arte OA 0911 D)

Die Walküre

KOPENHAGEN 2006

Ring Box-Copenhagen-Ring

In 2006 werd de hele Ring uitgevoerd in de opera van Kopenhagen en de alom geroemde productie werd door Decca (0743264) op dvd’s opgenomen. De regie lag in handen van Kasper Holten.

Holten presenteerde de cyclus als de geschiedenis van een (gegoede?) familie door de jaren heen, iets wat toen betrekkelijk innovatief was. Op zich niet zo gek, want met al die buitenechtelijke escapades van pater familias moesten er genoeg broers, zussen en aanverwanten rondlopen.

Wat Holten eigenlijk nog meer ambieerde, was de cyclus als een verknoopte geschiedenis van de twintigste eeuw te laten zien – iets wat hem maar ten dele is gelukt.

In Das Rheingold kijkt Brünnhilde, gezeten in een soort bibliotheek van haar vader, terug naar hoe het allemaal is begonnen en hoe het zo ver heeft kunnen komen. En dan dalen wij naar beneden. Nee, niet naar de rivier, want die valt nergens te bekennen, maar naar een soort bar, volgestouwd met flessen wodka en ‘bewoond’ door drie ‘grisettes’, alles in de sfeer van de jaren twintig van de vorige eeuw.

Alberich is een mismaakte griezel en het goud, in de gedaante van een naakte jonge man, zwemt rond in een aquarium. De jonge man – sorry: het goud – wordt gedood, zijn hart wordt uit zijn borst gerukt en daar wordt dus de Ring van gemaakt.

Met de vluchtende Siegmund belanden wij in een Amerikaanse suburb in de jaren vijftig. Nou was de mode in die tijd niet al te charmant, maar moest de arme Sieglinde zo verschrikkelijk toegetakeld worden? Haar gifgroene oogschaduw doet pijn aan de ogen en de close-ups zijn voor beide zangers ongenadig.

Met de antiheld Siegfried (volgens Holten kunnen we niet anders dan hem sympathiek vinden en medelijden met hem te hebben – de arme jongen wordt tenslotte door alles en iedereen gemanipuleerd) bereiken wij het jaar 1968, de tijd van ‘Aquarius’, flower power en ‘make love not war’.

De rest laat ik aan uw voorstellingsvermogen over. Of aan uw koopkracht, want ondanks al mijn bezwaren vind ik de productie zeker het bekijken waard. Wat ik ook van al die concepten (en de kostuums!) denk: Holten is een voortreffelijke personenregisseur en weet wat hij wil. De spanning is soms om te snijden en je kan niet anders dan blijven kijken.

Bovendien wordt er goed gezongen en (met het oog voor de camera, dus vaak op de millimeter, dat dan wel) geacteerd, voornamelijk door Stephen Milling (Hunding). Stig Andersen is een prima Siegmund en Siegfried, Iréne Theorin een uitstekende Brünnhilde en James Johnson een overtuigende Wotan/Der Wanderer.

 

BUENOS AIRES 2013

Ring Buenos Aires

Het idee om de Ring te ontdoen van alle ‘ballast’ (het zijn mijn woorden niet!) en terug te brengen tot de essentie is niet nieuw. De opera van Buenos Aires heeft de moed getoond om het plan daadwerkelijk te realiseren en Cor Garben bewerkte de tetralogie tot een zeven uur durend geheel.

Ik ga u niet met de ontstaansgeschiedenis en alle affaires en schandalen waarmee de productie te maken kreeg (nog maar zes weken vóór de première was er geen concept, geen regisseur en geen dirigent!) vermoeien; het staat ook allemaal op de bijgeleverde, zeer spannende en buitengewoon interessante film van Christoph von Bock. Maar eind goed al goed: de Ring ging in mei 2013 in première en werd door C Major (713104) uitgebracht.

Over het concept (regie: Valentina Carrasco) wil ik kort zijn: wij zijn in het Argentinië van de jaren zeventig, de Rijnmeiden zijn eigenlijk Rijnmoeders en het goud, dat wordt gestolen, is een kind. De cast is goed. Wel heb ik een beetje moeite met Leonid Zakhozaev (Siegfried).

DIE WALKÜRE

Ring Walkure Sony

Een jaar of tien geleden is Sony begonnen met het openbaren van de Met-archieven. Daar zat ook een Die Walküre tussen, opgenomen op 24 februari 1968. Je moet wel even aan het doffe geluid wennen, maar als je het eenmaal in je oren hebt ….. Mijn God, wat is de uitvoering prachtig!

De op elkaar verliefde tweeling wordt vertolkt door een zeer ontroerende (tranen!) Leonie Rysanek en een lyrischer dan ooit klinkende Jon Vickers. Tel Wotan van Thomas Stewart en – ja, hoe kan het anders? – dé Brünhilde van Birgit Nilsson daarbij en dan weet je dat het feest mag beginnen.

Maar wij zijn er nog niet, want ook Fricka doet mee en het moet gezegd: zij is de ster van de opera. Haar naam? Christa Ludwig. O ja: Hunding wordt gezongen door Karl Ridderbusch. De dirigent is mij alleen van naam (waarom eigenlijk?) bekende Berislav Klobucar. (Sony 853082)


 

Het een en ander over Die Frau ohne Schatten

frosch Amme_van_Alfred_Rollerkopie

Er wordt gezegd dat De vrouw zonder schaduw een soort remake van De Toverfluit is. Daar zit wat in, want ook in dit, zeer moralistisch sprookje worden de hoofdpersonen aan de verschrikkelijkste beproevingen onderworpen, die, mits goed doorstaan, een (beter) mens van je maken. Je kan er ook een ‘Pelleas-achtige’ symboliek in ontdekken, en ook Das Rheingold en Siegfried zijn nergens ver weg. Maar, simpel gezegd, is deze opera voornamelijk een soort apotheose van een met veel kinderen verrijkt huwelijksleven

‘FROSCH’, zoals de opera in de wandelgangen wordt genoemd, geldt als de moeilijkst te bezetten opera van Strauss – één van de redenen waarom hij bijna altijd wordt gecoupeerd. Jammer vind ik dat, des te meer daar er o.a. in het ‘melodrama’ (de uitbarsting van de Keizerin als ze zich realiseert dat de Keizer al bijna helemaal is versteend) wordt geknipt, en dat vind ik nou (samen met het begin van de derde acte) één van de spannendste en de meest dramatische momenten in de opera.

DVD’S
GEORG SOLTI, 1992

frosch martondvd3a

In 1992 dirigeerde Solti in Salzburg een helemaal complete uitvoering van het werk. De regie van Götz Friedrich werd toen bijzonder sterk gevonden, maar ik vind het niet helemaal bevredigend. De mise-en-scène is zonder meer voortreffelijk, maar in de personenregie schiet hij te kort, waardoor de zangers een beetje onbeholpen van hot naar her hollen.

Het mooi vormgegeven bühnebeeld is fraai met zeer minimalistische maar realistische decors, maar de kostuums zijn soms een beetje bizar. Er wordt veel gebruik gemaakt van stroboscoopverlichting, wat in combinatie met heftige muziekpassages nogal gewelddadig kan overkomen.

Cheryl Studer is een droom van een Keizerin. Haar stem, met een zeer herkenbaar timbre en prachtige hoogte, is zwevend, transparant bijna, onschuldig en erotisch tegelijk. Thomas Moser is een aantrekkelijke Keizer, wellicht een tikkeltje te licht voor zijn rol, wat hem af en toe ademnood en geperste noten bezorgt, maar hij zingt prima.

Robert Hale (Barak) was toen al uitgezongen, nog geen 50 jaar oud. Jammer, want zijn portrettering is zeer charismatisch. Eva Marton doet pijn aan je oren, maar is zo betrokken, dat je het haar vergeeft. Haar wanhoopsaria aan het begin van de derde akte is ontroerend en bezorgt je kippenvel.

De erepalm gaat echter naar Marjana Lipovšek, die een werkelijk fenomenale Amme neerzet. Wat die vrouw aan kleurnuancen tot haar beschikking heeft en hoe ze met haar (zeer warme) mezzo omgaat, grenst aan het onmogelijke. Daarbij is ze ook een begenadigd actrice, ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. (Decca 0714259)

 

WOLFGANG SAWALLISCH, 1992

frosch die-frau-ohne-schatten-073408388

Een half jaar later werd FROSCH gepresenteerd in Japan. Het was de allereerste keer dat die opera daar werd uitgevoerd, en de verwachtingen waren dan ook hoog gespannen. De productie lag in handen van een algeheel Japans team aangevoerd door Ennosuke Ichikawa, een beroemd regisseur en toneelspeler van het Kabuki-theater.

Wat hij en zijn collega’s hebben bereikt is gewoon betoverend. FROSCH laat zich wonderbaarlijk vertalen naar de regels van Kabuki, sterker – daar wint hij aan geloofwaardigheid en spanning door. Lipovšek is hier nog gemener, nog kwaadaardiger dan bij Solti. Haar bewegingen zijn nu kleiner en meer ingetogen waardoor ze, merkwaardig genoeg, aan zeggingskracht winnen, en ze nog meer met haar stem kan doen.

Peter Seiffert is een excellente Keizer, zijn stem is rijk, elegant, warm, gevoelig en buigzaam, en al zijn hoge noten klinken als een klok. Jammer genoeg is de Keizerin niet van hetzelfde niveau. Luana DeVol intoneert ruim, haar sopraan klinkt schril en is totaal verstookt van lyriek (waarom hebben ze Studer niet meegenomen?), maar ze is een zeer overtuigende actrice.

Alan Titus en Janis Martin zijn misschien een tikkeltje minder intensief dan Hale en Marton bij Solti, maar hun stemmen klinken veel aangenamer. Acteren kunnen ze ook, en hoe! Bovendien oogt Martin zeer aantrekkelijk, hetgeen niet onbelangrijk is voor die rol. Het orkest olv van Sawallisch vind ik nog mooier dan bij Solti, sprookjesachtiger, doorzichtiger ook, en zwoeler …  Een waarlijk fenomenale productie. (Arthaus Musik 107245)

CD’S

KARL BÖHM 1955

frosch4011790668321

De allereerste registratie van de opera dateert uit 1955. Hij werd in Wenen live opgenomen, en is door het team van Orfeo verbazingwekkend goed opgepoetst.

Leonie Rysanek is de allerbeste Keizerin die ik ooit heb gehoord. Ze durft risico’s te nemen, en voert haar prachtige, lyrische sopraan tegen de grenzen van het onmogelijke. Met die rol heeft ze toen een norm gezet, waar niet makkelijk tegen op te boksen valt.

Hans Hopf (Keizer) heeft een soort “heroïsche” manier van zingen waar ik niet echt van houd, maar ik kan me voorstellen dat hij door veel liefhebbers als een ideaalbezetting wordt beschouwd. Kwestie van smaak, zou ik zeggen.

Elisabeth Höngen is een vileine Amme, en Christel Glotz een indrukwekkende, al niet altijd zuiver intonerende Färberin. Böhm dirigeert zeer liefdevol (Orfeo D’Or 668053)

HERBERT VON KARAJAN, 1964

frosch r-strauss-die-frau-ohne-schatten-0028945767828

In 1964, ter gelegenheid van 100ste geboortedag van Strauss, dirigeerde Karajan een zeer bevlogen FROSCH in de Wiener Staatsoper. De bezetting van de Färberin door Christa Ludwig is niet echt idiomatisch, maar ze haalt ze wel, haar hoge noten, en haar lezing van de rol is op zijn minst zeer indrukwekkend.

Qua stemschoonheid is Walter Berry (toen ook in het echt haar man) wellicht de mooiste Barak, helaas valt Jess Thomas (Keizer) me een beetje tegen. Leonie Rysanek herhaalt haar magnifieke lezing van de Keizerin, nog intenser, nog meer met de rol vergroeid.

De luxueuze bezetting van de kleine rollen door Fritz Wunderlich (de Jüngeling) en Lucia Popp (o.a. Falke), maakt de opname nog aantrekkelijker. Karajan dirigeert zoals we van hem gewend zijn – narcistisch maar o zo imponerend en met veel gevoel voor nuances. (DG 4576782)

 

GEORG SOLTI 1987-1990

frosch 28943624329

U kunt niet om Solti’s studioregistratie (hij heeft er drie jaar over gedaan, tussen 1987-1990) heen, alleen al omdat hij elke noot die door Strauss is geschreven, heeft opgenomen.

De bezetting van de Keizer door Plácido Domingo werd toen door de vele ‘puristen’ als een aanslag op het werk beschouwd. Onterecht. Zijn stem is in alle opzichten ideaal voor die rol en met zijn muzikaliteit, de kleuren in zijn stem en zijn meer dan gewone stemacteertalent zet hij een zeer humane en kwetsbare Keizer neer.

Julia Varady is, wat mij betreft, samen met Studer de beste Keizerin na Rysanek, wat een stem, en wat een voordracht! Hildegard Behrens is een verscheurde Färberin, haar volledige identificatie met de rol is grenzeloos. (Decca 4362432)