Bernd_Weikl

A brief summary about Cheryl Studer in some of her best roles

SALOME BY MASSENET: HERODIADE



Orchestrally, this recording is really top-notch. Michel Plasson conducts the orchestra from Toulouse very energetically, with a lot of verve and drive, and he also knows how to allow space for all the subtleties. Exciting and beautiful. That is how I like to hear opera.

José van Dam is an impressive Phanuel and Nadine Denize an excellent Hérodiade., although her intonation is not always pure.

Hérode is not really a role for Thomas Hampson, but he sings it very beautifully. Something that unfortunately cannot be said of Ben Heppner’s Jean. A heroic tenor in that role is nothing but a terrible mistake.

Cheryl Studer, on the other hand, is a Salomé of everyone’s dreams: girlish, innocent and naive. Her voice shines and sways and her final words “Ah! Darned Queen, if it is true that your cursed loins have given birth to me, look! Take back your blood and my life!” leave you shuddering and desperately weeping. Brava.

STRAUSS:

SALOME


I realise that many of you will not agree with me, but for me Cheryl Studer is the very best Salome of the last fifty years. At least on CD, because she has never sung the complete role on stage (DG 4318102). Like few others, she knows how to portray the complex character of Salome’s psyche. Just listen to her question ‘Von wer spricht er?’ after which she realises that the prophet is talking about her mother and then she sings in a surprised, childishly naive way: ‘Er spricht von meiner Mutter’. Masterly.

Bryn Terfel is a very virile young Jochanaan (it was, I think, the first time he sang the role), but most beautiful of all is Giuseppe Sinopoli’s very sensual, wide- sounding conducting.


ELEKTRA



This stage production from Vienna (Arthaus Musik 100 048) 1989 is more than extraordinary. Harry Kupfer’s direction is extremely gripping and terrifying, and although he is very realistic in his approach, he limits himself to the directions in the libretto.

The scene is dominated by grey in all its shades and is particularly dark. The only colour in the performance looms when Chrysotemis, at her heartfelt cry that she wants to live and bear children, rips open her blouse and reveals a red vest.

Eva Marton (Elektra) is exceptionally convincing: moving in her longing for her father, repulsive in her contempt for her sister and terrifying during her confrontation with her mother.

Cheryl Studer is a splendid Chrysothemis. With her slightly sweet, lyrical, yet still exceptionally powerful soprano, she can portray a very strong character: her Chrysotemis is a girl disappointed in life with a strong desire to escape, but without the decisiveness to actually bring it about.
Also phenomenal is Brigitte Fassbänder in her portrayal of the mentally ill queen, plagued by nightmares and guilt. Both the mother and her two daughters would be on Freud’s couch in no time – talk about hysterical women!
Franz Grundheber is an exemplary Orest and Claudio Abbado conducts with an intensity that borders on the impossible.




FRAU OHNE SCHATTEN


In 1992, Solti conducted a complete performance of the work in Salzburg. Götz Friedrich’s direction was considered particularly strong at the time, but I do not find it entirely satisfactory. The mise-en-scène is undoubtedly excellent, but it fails with the direction of the characters, causing the singers to run from place to place in a rather awkward way.

The stage design is beautiful with very minimalist but realistic sets, but the costumes are a bit bizarre at times. There is a lot of use of strobe lighting, which combined with violent musical passages may come across as rather violent.

Cheryl Studer is a dream of an Empress. Her voice, with its very recognisable timbre and beautiful pitch, is soaring, transparent almost, innocent and erotic at the same time. Thomas Moser is an attractive Emperor, perhaps a tad too light for the role, causing him occasional breathlessness and pressed notes, but his singing is fine.

Marjana Lipovšek is a truly phenomenal Amme. What that woman has at her disposal in terms of colour nuances and how she handles her (very warm) mezzo borders on the miraculous. In the process, she is also a gifted actress; I couldn’t take my eyes off her. (Decca 0714259)

WAGNER

TANNHÄUSER



I have never been a ‘Wagnerian’. I could never muster the patience to sit through hours of his operas. I found them bombastic. Pathetic. And even though I had to admit that there were some beautiful melodies, I felt that I really needed a pair of scissors and radically shorten them

That this feeling has totally changed, I owe to Domingo. In my collector’s mania (I had to have everything he had done), I bought Tannhäuser (DG 4276252) in 1989. And then it happened: I became addicted.

Later, I learned to appreciate the music for itself and to this day, Tannhäuser is not only a very beloved Wagner opera, but also one of my absolute favourites.

I still consider this recording, conducted very sensually by Giueseppe Sinopoli, to be one of the best ever. Also because all the roles (Cheryl Studer as Elisabeth and Agnes Baltsa as Venus, such wealth!) are excellently cast. At the time, in the eighties and early nineties, this was not necessarily a given.


DER FLIEGENDE HOLLÄNDER



This CD recording from 1998 (DG 4377782) is particularly dear to me. First of all because of Cheryl Studer, at the time probably the most beautiful Senta one could imagine. Her wonderfully lyrical soprano with its easy and sensual height seemed made for the role.

The Holländer is sung here by Bernd Weikl. Not really the youngest anymore and you can really tell, but still very suitable for the role. Peter Seiffert is a splendid Steuerman, and in the role of Erik we hear none other than Plácido Domingo, a luxury!

But best of all is the orchestra: under the truly inspired leadership of Giuseppe Sinopoli, the Orchester der Deutsche Oper Berlin performs in a really magnificent way.




Heimwee naar Waltraud Meier. Deel drie: Tannhäuser

Tekst: Peter Franken

Alweer een zomer zonder ‘Bayreuth‘ is voor mij aanleiding geweest wat oude opnames af te spelen. Na de Parsifal uit de Metropolitan Opera en de Tristan und Isolde uit de Bayerische Staatsoper is nu de beurt aan David Aldens spraakmakende Tannhäuser die in 1994 tijdens het jaarlijkse operafestival in München in première ging.

Aldens benadering is geheel conform het libretto maar daar lijkt het bij een eerste kennismaking niet echt op. De beeldtaal die wordt gebruikt doet sterk denken aan ‘De tuin der lusten’ van Jeroen Bosch en op zich past dat natuurlijk goed bij de middeleeuwse setting van het verhaal. Gevolg is dat er twee werelden door elkaar lopen, een wat eigentijdse doorspekt met een beelden die spreken van ongecontroleerde emoties, hel en verdoemenis. Met name uit het bacchanaal spreekt een fascinerende lome geilheid.

Voor mij is het al direct raak: Venus komt op om de vertrekkende Heinrich Tannhäuser tot de orde te roepen. Er ontspint zich een fantastische dialoog tussen die twee, de wat sjofel ogende René Kollo met een koffertje en gehuld in een potloodventersjas, en de overweldigend mooie Waltraud Meier, in oogstrelend kostuum. Het gaat vooral om haar natuurlijk, zij zet alle zeilen bij om haar minnaar bij zich te houden. Meier acteert geweldig en zingt zo mogelijk nog beter. Het is het hoogtepunt van de voorstelling en ik vraag me af of dit nu niet eens een mooie gelegenheid was geweest om Venus en Elisabeth door dezelfde zangeres te laten vertolken. In elk geval had ik dan langer van Frau Meier kunnen genieten.

Dit alles Nadine Secunde niet te na gesproken die een voorbeeldige Elisabeth neerzet. Haar ‘dodelijk gewond zijn’ door wat haar Heinrich heeft gezongen is in deze productie zonder meer geloofwaardig. Daaruit blijkt hoe nauwgezet Alden hier Wagner volgt. De zangwedstrijd brengt een uitblinkende Bernd Weikl als Wolfram en een charmante bijdrage van de Zweedse tenor Claes Ahnsjö als de schwärmerische Walther. Als hij begint te zingen ’Den Bronnen den uns Wolfram nannte, ihn schaut auch meines Geistes Licht, doch der in Durst für ihn entbrannte, du, Heinrich, kennst ihn wahrlich nicht‘ kijkt Kollo geamuseerd en maakt een spottend handgebaar. Jan-Hendrik Rootering is een nogal barse Landgraf, met name als hij Tannhäuser diens verbanning aanzegt.

Het decor van de tweede akte toont op de achterwand in grote letters de tekst ‘Germania Nostra’. Maar hier en daar zie je scheuren en barsten in de feestzaal en om duidelijk te maken dat er een zeker verval is ingetreden staat een grote zuil nadrukkelijk scheef, zonder enige functie. Het symboliseert de culturele neergang die is ingezet door Tannhäusers vertrek van het hof. En als hij in de derde akte ten tweede male terugkeert is het nog erger geworden, een paar letters van die tekst zijn van de muur afgevallen en overal zitten gaten en scheuren. De spelers komen ‘binnen’ door een grote opening in de muur.

Aan de kostumering is veel aandacht besteed. Ook hier weer de nodige middeleeuwse elementen maar bij de vrouwen haute couture. De zangers hebben elk een specifiek kenmerk, als een fashion statement. Een muts van berenvel, een zonnebril, een bosje witte bloemen (Walther) of een stapeltje papieren met teksten (Heinrich). Eigenlijk kom je ogen tekort om alles in één keer in je op te nemen.

Kollo houdt zich redelijk staande maar is hier al duidelijk over zijn hoogtepunt heen getuige zijn flinke vibrato. De eer voor de beste zanger moet hij aan Weikl laten. Elisabeth en Venus zijn beiden in topvorm maar het was toch vooral Waltraud Meier die me ertoe bracht deze dvd nog eens te bekijken.

Heimwee naar Waltraud Meier en Kurt Moll: Tristan und Isolde

Tekst: Peter Franken

Alweer een zomer zonder ‘Bayreuth‘ is voor mij aanleiding geweest wat oude opnames af te spelen. Na de Parsifal uit de Metropolitan Opera, de productie van Otto Schenk, is nu de beurt aan Tristan und Isolde.

Ik bekeek een dvd met een opname uit 1998 van de productie die Peter Konwitschny in 1996 maakte voor de Bayerische Staatsoper in München. Het oogt verrassend klassiek allemaal, vooral ook door de decors en kostuums van Johannes Leiacker. Verder is er geen sprake van een ‘concept’ al plaatst Kontwitschny wel de nodige opmerkelijke accenten.

Hieronder Waltraud Meier als Isolde en Marjana Lipovsek als Brangäne:

Bij aanvang zien we Isolde en Brangäne op het dek van een groot jacht, Isolde leunt over de reling en Brangäne ligt in een van de twee getoonde ‘deckchairs’. De zeeman die het liedje zingt over het Ierse meisje doet dat terwijl hij beide dames een cocktail komt serveren.

Tristan staat zich te scheren en loopt nog geruime tijd met scheerschuim op zijn gezicht rond.

Konwitschny benadrukt de gemoedstoestand van het liefdespaar in wording. Isolde voelt zich verraden, is hevig verliefd maar ook razend op Tristan. Nu moet ze niet alleen verder leven met een oude man maar ook nog eens met haar grote liefde voortdurend in de buurt, een kwelling. Verder heeft ze de pest in dat hij haar zorgvuldig mijdt zodat ze niet eens haar hart kan luchten door een scène te schoppen.

Tristan heeft natuurlijk allang spijt van de hele onderneming. Hij had Isolde voor zichzelf kunnen hebben in plaats van haar als trophy wife en symbool van verzoening tussen Ierland en Cornwall aan zijn oom Marke te laten. Beiden zijn zich bewust van het feit dat hun leven vergald zal blijven tot Marke is overleden, en hoelang kan dat wel niet duren? Voor hevig verliefde mensen is een week al gauw een eeuwigheid. Zodoende groeit de gedachte aan een liefdesdood al snel uit tot een aantrekkelijke en misschien wel enig mogelijke optie.

Zodra Isolde aan Tristan heeft duidelijk gemaakt dat ze niet aan wal zal gaan voor beiden zich met elkaar hebben verzoend, laat Konwitschny zien wat in die twee omgaat. Ze kunnen niet van elkaar afblijven, beginnen alvast wat kleren uit te doen en vreten elkaar bijna ter plekke op. Maar het is natuurlijk hopeloos en alleen de Todestrank kan uitkomst bieden. In de dood worden ze voor altijd met elkaar verenigd. Vandaar de totale ontreddering als blijkt dat ze na uiteindelijk die drank te hebben geconsumeerd gewoon in leven zijn gebleven.

De tweede akte heeft een onopvallend verloop eindigend met Tristan die zich ongewapend op Melot probeert te storten en door diens korte zwaard wordt gewond. Aardig detail is overigens dat Marke tegen het einde van zijn klaagzang tussen Tristan en Isolde in zit op de bank die Tristan heel handig had meegebracht voor zijn rendez vous met Isolde. Hij houdt hun beider handen vast maar zij bevinden zich in een andere wereld. Markes onbegrip is duidelijk groter dan zijn verontwaardiging.

De derde akte toont een sjofele huiskamer in een vervallen kasteel, Kareol. Tristan heeft de afstandsbediening van een diaprojector in zijn hand en er zijn op de achterwand wisselende beelden te zien. Natuurlijk vooral van een vrouw die Isolde moet voorstellen. Of is het misschien toch zijn moeder, die in het kraambed is gestorven?

Als Isolde eenmaal is gearriveerd en Tristan is gestorven, lopen beiden het toneel af naar een lager gelegen voortoneel. Ze treden letterlijk uit de handeling en onttrekken zich aan de vechtpartij in de kamer die eindigt met een groot aantal doden. Marke zingt zijn afscheid met alleen Brangäne bij zich, alle anderen zijn gesneuveld. Isolde zingt vervolgens haar Liebestod op het voortoneel. De voorstelling eindigt met twee doodskisten op het toneel en Tristan en Isolde op het voortoneel. Ze lopen samen weg, beiden zijn dood en nu voor altijd bij elkaar.

Wat deze opname zo de moeite waard maakt is de werkelijk fantastische wijze waarop Waltraud Meier haar Isolde vertolkt. Ze zingt en acteert alsof het haar laatste optreden zal zijn, geeft alles en bekroont de avond met een fenomenale Liebestod die door merg en been gaat.

Een tweede reden om deze dvd eens terug te zien was de Marke van Kurt Moll, een van mijn favorieten. Je zou anno 2021 bijna heimwee naar die twee, Meier & Moll, krijgen.

Jon Fredric West is een heel behoorlijke Tristan en Bernd Weikl zingt de rol van Kurwenal.

Zubin Mehta heeft de muzikale leiding.

Heimwee naar Kurt Moll en Waltraud Meier: Parsifal

Tekst: Peter Franken

Alweer een zomer zonder ‘Bayreuth‘ is voor mij aanleiding geweest wat oude opnames af te spelen. Om te beginnen die van Parsifal uit de Metropolitan Opera, de productie van Otto Schenk uit 1992 onder de muzikale leiding van James Levine. Dat klink allemaal prachtig natuurlijk maar het was me vooral begonnen om het tweetal uit de aanhef: Kurt Moll als Gurnemanz en Waltraud Meier als Kundry.

Otto Schenk en Shneider-Siemssen in 1988

Toch wil ik eerst iets kwijt over Schenk en zijn kompaan Schneider-Siemssen die zoals gebruikelijk verantwoordelijk was voor het decor en de belichting. Wat ze hier brengen is een Parsifal zonder een Amfortas die ligt te zieltogen op de IC. Evenmin wordt er 80 jaar Duitse geschiedenis, met daarin verwerkt die van de familie Wagner, op het toneel uitgebeeld waardoor de inhoud van het werk grotendeels wordt ondergesneeuwd. Kortom, we kijken naar Wagners Parsifal en toen ik dit voor het eerst in 20 jaar weer terugzag bleek het een verademing.

Rituelen voorzien in een menselijke behoefte die mogelijkerwijs al aan het stadium van bewustwording vooraf is gegaan. Denk in dit verband aan een kudde olifanten die treuren om een overleden medelid. Hoe meer rituelen aansluiten bij een reeds bestaande ervaring en een onderhuids aanwezige behoefte, des te groter is hun effect. Zo kan een ‘mooie’ seculiere  crematiebijeenkomst de aanwezigen tot tranen toe roeren, zelfs als de overledene hen volledig onbekend is.

Wagner heeft met zijn Parsifal een ritueel beschreven en getoonzet. Om dit voor het toenmalige publiek beter herkenbaar te maken heeft hij gebruik gemaakt van in brede kring aanwezige kennis en ervaring: de rituelen van het christendom. Om zijn eigen verhaal toegankelijker te maken heeft Wagner als het ware de rituelen uit een bestaand ervaringsgebied gekaapt. Dat heeft zo goed gewerkt dat velen tot op de dag van vandaag er heilig van overtuigd zijn dat Parsifal een christelijke opera is en dat die het liefst zo rond Pasen moet worden uitgevoerd. Als het aan Wagner en zijn erfgenamen had gelegen was het werk nooit buiten het Festspielhaus te horen geweest en dus uitsluitend in de zomer. Trek uw eigen conclusie.

In hedendaagse termen is het verhaal van deze opera een ‘fantasy’, met een vliegende graalsbode, een toverkasteel dat op afroep tevoorschijn komt en weer verdwijnt, bloemenmeisjes, een magische speer en een kelk die levenskracht biedt. Die kelk en speer zijn ontleend aan de lijdensgeschiedenis van Jezus, de rest komt uit het brein van Wolfram von Eschenbach en van Richard Wagner. De graal wordt gezien als de kelk waaruit Jezus dronk tijdens zijn laatste maaltijd met de apostelen. Maar ook als de kelk waarin zijn bloed de volgende dag werd opgevangen nadat hij aan het kruis hangend met een speer werd gestoken.

Door alle ballast van het ‘regisseurstheater’ achterwege te laten kan de kijker zich bij deze uitvoering volledig op de inhoud concentreren. Tekst en handeling zijn nu heel goed te volgen en men ervaart de uitgespeelde rituelen precies zoals Wagner het bedoeld heeft, getuige zijn vele regie aanwijzingen. Tot tweemaal toe betreft dat de onthulling van de graal, hier een in het donker oplichtende albasten kelk. Door de graal te aanschouwen krijgen de ridders nieuwe energie, te vergelijken met Freia’s appels. Dat is precies de reden waarom Amfortas er niet aan wil. Hij wil sterven om van de ondraaglijke pijn verlost te worden en het onthullen van de graal zal zijn leven weer een flinke tijd rekken.

Natuurlijk ben je er met het volgen van Wagners aanwijzingen nog niet, de kwaliteit van de uitvoering speelt een zeer belangrijke rol. En dat verklaart de titel, ik heb heimwee naar Moll en Meier. Zo mooi heb ik het nergens live gehoord tot op heden en ik loop al tamelijk lang mee in het Wagnercircuit.

Kurt Moll was een fenomeen met een stem die je uit duizenden kan herkennen, zoals bijvoorbeeld ook bij Callas het geval is. Zijn stem leent zich vooral goed voor wat meer gedragen frasen en dat past prima bij rollen als Gurnemanz en Marke. In deze opname die in 1993 door DG op dvd is uitgebracht is hij op zijn best als een Gurnemanz die zich volledig  verantwoordelijk voelt voor zijn leef- en werkomgeving. Amfortas is de koning maar hij is de baas en alles en iedereen moet vooral keurig in de pas lopen. Naar de jonge monniken is hij in de eerste akte vaderlijk opvoedend, naar Parsifal ongeduldig en geïrriteerd. Zijn stem is als een jas die je wilt aantrekken om maar vooral niets te missen.

Waltraud Meier was hier nog meisjesachtig jong en beeldschoon, een uitgesproken eyecatcher met een geweldige stem. Haar Kundry benadert de prooi op een rustige wijze, dat ze plannen met Parsifal heeft blijkt aanvankelijk nergens uit. Gaandeweg spint ze een moederlijk web om hem heen en slaat toe als hij voldoende week is gemaakt: de kus wordt een langdurige omhelzing. Die jongen kent de liefde nog niet en dat gemis moet worden goedgemaakt. Als Parsifal zich zijn zelfopgelegde missie herinnert en zich losrukt, houdt ze aanvankelijk afstand om daarna een nieuwe poging te maken, nu om haarzelf. Een uurtje intiem met haar en ze is verlost, dat kan hij haar toch niet weigeren? Meiers acteren in combinatie met haar zang maakt dit tot een groots gespeelde scène. Wat erna komt is nauwelijks meer dan een gedachte achteraf, zo ervaar ik het.

Bernd Weikl

Amfortas wordt vertolkt door Bernd Weikl die zijn hevig lijden goed weet over te brengen. Daar heeft hij niet de hulp van een IC station voor nodig. Siegfried Jerusalem is een voorbeeldige Parsifal en de overige zangers zijn naar behoren, zij het dat Franz Mazura als Klingsor toch wel over zijn hoogtepunt heen lijkt. Het koor zingt voorbeeldig en Levine laat de meest fantastische klanken uit de orkestbak komen. Een topuitvoering.

Voor mij gaat het hier echter om het duo Moll en Meier. Gelukkig hebben ze vaker samen gezongen dus er is meer.

Der Fliegende Holländer op twee cd’s en twee dvd’s

Fliegende Hollander Dresden

Schlußszene aus “Der fliegende Holländer” von Richard Wagner. Bühnenbild der Uraufführung 1843 in Dresden. Reproduktionsholzschnitt
SLUB/Deutsche Fotothek; Deutsche Fotothek

CD’S

GIUSEPPE SINOPOLI 1998

Fliegende Hollander Sinopoli

Deze cd-opname uit 1998 (DG 4377782) is mij bijzonder dierbaar. Allereerst vanwege Cheryl Studer, toen wellicht de mooiste Senta die men zich kon voorstellen. Haar heerlijk lyrische sopraan met makkelijke en sensuele hoogte leek geschapen voor die rol.

De Holländer wordt hier gezongen door Bernd Weikl. Niet echt de jongste meer en dat hoor je, maar voor die rol zeer passend. Peter Seiffert is een pracht van Der Steuerman, en in de rol van Erik hoor je niemand minder dan Plácido Domingo, een luxe!

Maar het allermooist is het orkest: onder de werkelijk bezielde leiding van Giuseppe Sinopoli speelt het Orchester der Deutsche Oper Berlin sterren van de hemel.


ANDRIS NELSONS 2013

Fliegende Hollandedr Nelsons KCO

Na de semiconcertante uitvoeringen van Der Fliegende Holländer in het Amsterdamse Concertgebouw (24 en 26 mei 2013) waren de meningen van zowel de recensenten als het publiek dermate verdeeld dat het tot felle discussies op de operaforums heeft geleid. Het leek net oorlog.

De opera-uitvoering werd door het eigen label van het Concertgebouworkest vastgelegd en is inmiddels op de markt gebracht. Iedereen kan nu dus zijn eigen oordeel vormen. Nu is een opname, zelfs als het live is gerealiseerd niet te vergelijken met wat je in de zaal hoort, maar het resultaat is voor mij meer dan bevredigend.

Echt moeite heb ik alleen met Anja Kampe (Senta). Het ligt aan haar manier van zingen, met te weinig legato en te veel uithalen. Haar klank kan bij luidere passages onaangenaam scherp worden, iets wat haar ballade bij vlagen ontsiert. Als Senta hoor ik toch liever een stem die lichter en lyrischer is, minder scherp.

Christopher Ventris vind ik een mooie Erik. Hij benadert zijn rol vanuit het belcanto, vanzelfsprekend eigenlijk, zeker voor de vroege Wagner.

Kwangchul Youn is een beetje onstabiel als Daland, maar zijn interpretatie staat als een huis, daarvoor wil ik een min of meer wankele noot voor lief nemen. Hetzelfde geldt ook de oudgediende Terje Stensvold als de Hollander

Over het orkest kan ik kort zijn: adembenemend. Nelsons schuwt het overweldigende geluid niet (de ouverture!), maar weet het, waar nodig tot de mooiste pianissimi te dimmen. (RCO 14004 )


DVD

WOLFGANG SAWALLISCH 1975

Fliegende Hollander Sawallisch dvd

Eind jaren zeventig en tachtig, toen de opera nog (een beetje) een main stream was, werden veel opera’s ook voor de bioscoop of de tv opgenomen, als film dan.

Ook de door de Tsjechische regisseur Václav Kašlík in 1975 gemaakte verfilming is eigenlijk een speelfilm met muziek. Niets op tegen, zeker als het resultaat zo verbluffend is. Er valt veel te genieten van de opzienbarende stormscènes en de goed opgebouwde spanning. De regisseur volgt de aanwijzingen van Wagner nauwkeurig op, waardoor het zonder meer _ook_ ‘een goede kennismaking met …’ kan zijn.

De Zweedse Catarina Ligendza was in de jaren zeventig één van de grootste Wagner-zangeressen. Behalve de meer lyrische rollen zoals Senta, zong zij ook Isolde en dat deed zij zeer overtuigend. Ook Donald McIntyre was gepokt en gemazeld in het ‘Wagner-fach’, en alleen al voor die twee hoofdrolvertolkers is de dvd meer dan moeite van het aanschaffen waard.

Wolfgang Sawallisch was meer dan 20 jaar de vaste dirigent van het Bayerischer Staatsorchester, en dat hoor je: ze zijn als het ware met elkaar vergroeid.

De complete opname staat op You Tube:

CHRISTIAN TIELEMANN 2013

Fliegende Hollander Glogger Bayreuth

Allemaal weten wij waar Der Fliegende Holländer over gaat. Toch? De legende over de door de woeste zeeën dolende ziel op zoek naar verlossing is alom bekend. Er zijn boeken over geschreven, schilderijen over gemaakt, muziek over gecomponeerd… Ook de psychiaters hebben zich er mee bemoeid, want alles moet verklaarbaar zijn, dus ook de drang naar zelfopoffering.

Mis. Allemaal hadden en hebben wij het verkeerd begrepen. De woeste zeeën staan symbool voor “business as usual”, dus speelt de door  Jan Philipp Gloger productie van de Hollander (Bayreuth, 2013) zich in een soort door stratosferische lichten verlichte Wall Street met heren in driedelig grijs, met een boekhouder aan het ‘stuur’.

Tegenwoordig mag alles, zeker in Bayreuth, dus echt verbaasd ben ik niet. Ik zet alleen het beeld uit en luister verder naar wat een meer dan een fatsoenlijke uitvoering is van de eerste ‘volwassene’ opera van Wagner.

Ricarda Merbeth is een formidabele Senta, met een kanon van een stem en een vleugje metaal in haar topnoten, wat ik als zeer plezierig ervaar. Samuel Youn is een prima, al een beetje lichtgewicht Holländer, Tomislav Mužek een zeer betrokken Erik en Franz-Josef Selig een imponerende Daland.

Maar het meest werd ik getroffen door de jonge Benjamin Bruns (Steuermann), van hem gaan wij nog zeer zeker horen! (Opus Arte OA 1140D)

Een kort fragment:

DRIE ‘FLEDERMAUSEN’ DIE NIEMAND MAG MISSEN

 fledermaus

Het is een geliefd werk om het oude jaar mee te besluiten of het nieuwe jaar mee aan te vangen: Die Fledermaus. De officiële catalogus telt meer dan 28 opnamen, waarvan 10 op dvd.

DVD: THEODOR GUSCHLBAUER, WENEN 1980

fledermaus-wenen

Voor mij is de opname die op oudejaarsavond in 1980 in de Wiener Staatsoper werd opgenomen (Arthouse 107153) verreweg de beste. De productie was één jaar oud en de regie lag in handen van Otto Schenk, een beroemde Weense acteur, die zelf 29 keer de rol van Frosch had gespeeld.

In een rijk en gedetailleerd decor ontvouwt zich een intrige vol leugens, dat tegelijk spannend, komisch en droevig is.

De bezetting kan gewoon niet beter: Bernd Weikl zet de losbandige en oerdomme Eisenstein neer met de nodige knipoog en humor, Lucia Popp is kostelijk als de verveelde huisvrouw Rosalinde, en  Brigitte Fassbaender onweerstaanbaar als prins Orlovsky.

Maar de allerbeste is de jonge Edita Gruberova (Adele): ze koketteert, doet ons lachen om haar bespottelijk accent, en ontroert in haar naïviteit. En dat alles met perfect gezongen coloraturen, brava!

Theodor Guschlbauer laat al in ouverture horen dat het een avond met de meesterlijk uitgevoerde mooiste melodieën gaat worden. Heerlijk.

Hieronder Edita Gruberova zingt ‘Mein Herr Marquis’

DVD: VLADIMIR JUROWSKI, GLYNDEBOURNE 2003

fledermaus-jurowski

 

Het is allemaal de schuld van de champagne, zeggen ze. Zou best kunnen, want het bruist, bubbelt, schittert en spettert dat het een lieve lust is. De bubbels zijn ook letterlijk omnipresent in deze schitterende productie van Die Fledermaus, die in augustus 2003 in Glyndebourne werd opgenomen (Opus Arte OA 0889D).

Het geheel is zeer Art Deco en Jugendstil, met decors die lijken te zijn ontworpen door Otto Wagner en geschilderd door Gustav Klimt. Die laatste is alomtegenwoordig, ook in de kleding. Van de jurk van Rosalinde tot de ‘schlafrok’ van Von Eisenstein, waarin de arme Alfred de gevangenis ingaat.

Voor deze productie zijn nieuwe dialogen geschreven (de regisseur, Stephen Lawless, ziet het stuk als een toneelstuk met muziek), makkelijk te volgen dankzij de Nederlandse ondertitels.

Thomas Allen zet een kruidige von Eisenstein neer die duidelijk aan een midlifecrisis lijdt in een ietwat ingeslapen huwelijk, en Pamela Armstrong is een pittige Rosalinde.

Malena Erdmann is een fantastische Orlofsky en Lybov Petrova en kittige Adele. Eigenlijk zijn ze allemaal fantastisch, inclusief de dirigent – de sprankelende Vladimir Jurowski – die ook actief deelneemt aan de actie.

Zet de champagne maar vast koud, geniet en drink. Niet noodzakelijk met mate.

Een fragment uit de productie:

Interview met Sir Thomas Allen:

CD: HERBERT VON KARAJAN 1960

Fledermaus Karajan

De opname van Herbert von Karajan uit 1960 (Decca 4758319), met o.a.  Waldemar Kmennt, Hilde Gueden, Erika Köth en Eberhard Wächter is een absolute must. Alleen al vanwege de weergaloze ‘einlagen’, waarin de grootste operasterren uit die tijd (uiteraard uit de Decca-staal) een zeer verrassende acte de presence geven.


Arabella. Discografie

arabella-uesuleac

Richard Strauss met de allereerste Arabella (Viorica Ursuleac) en Mandryka (Alfred Jerger)

Teschek, bedien dich’! Je ontkomt er echt niet aan dat de woorden van Mandryka, eindeloos door Graf Waldner herhaald, zich in je oren nestelen als een onvervalste oorwurm. ‘Teschek, bedien dich’ zingt Mandryka terwijl hij zijn dikke portefeuille tevoorschijn haalt en de bankbiljetten, gelijk bonbons, zijn aanstaande schoonvader voor zijn neus houdt.

Voor degenen die niet zo bekend zijn met het ‘Weense’, teschek is behalve een persoon die altijd aan het kortste eind trekt ook een kaartspel en wellicht een ‘delicate’ verwijzing naar de verslaving van de graaf, waardoor de familie aan de grond is geraakt, de jongste dochter verkleed als een jongen door het leven moet gaan en de oudste, Arabella, aan de hoogste bieder verkocht gaat worden. Bij wijze van spreken dan.

Hoe goed kent u de opera? Eerlijk! Ik ben de eerste om het toe te geven: tot voor kort kende ik de opera maar zo zo. Ooit heb ik haar gezien (en vergeten), ooit iets prachtigs op de radio opgevangen (Lucia Popp en Bernd Weikl! Nog steeds is het mij niet gelukt om de opname te pakken te krijgen), een fragmentje hier en daar …. Meer niet. Leuk niemendalletje, dacht ik.

Maar nu, na een paar weken ‘Arabella-dieet’ ben ik een echte aanbidder van het werk geworden. Hoe dat komt? Voornamelijk door het libretto, denk ik. De opera wordt als een lichte komedie gezien, een soort sprookje waarin alles aan het eind goed gaat komen. Maar is dat echt zo? Ik denk van niet Eigenlijk is het helemaal geen leuke opera. Want laten we eerlijk zijn: iedereen bedriegt hier iedereen en de kans dat wie dan ook gelukkig gaat worden is net zo groot als bij Sneeuwwitje.

Om met Zdenka, de haast ‘afgedankte’ dochter te beginnen: denkt u daadwerkelijk dat Matteo opeens van haar is gaan houden? Nou, ik niet! Hij moet met haar trouwen, omdat zij hem haar bed heeft ingelokt. En dat, terwijl hij dacht dat zij een man is. Maar goed, Mandryka betaalt, en aangezien alles in de opera om geld draait…

Afijn, ga er eens rustig voor zitten, want de opera is het meer dan waard. En er bestaan zo veel goede uitvoeringen!

Otto Schenk 1

arabella-janowitz

Mocht u de opera nog nooit eerder hebben gezien dan doet u er goed aan om met de film van Otto Schenk uit 1977 te beginnen (DG0743255). Larger than life, met levensechte decors. Daar kan natuurlijk geen gewone live voorstelling mee concurreren.

Gundula Janowitz is een heerlijke Arabella. Wellicht niet de beste actrice ter wereld, maar haar hoge noten zijn mooier dan mooi. Sona Ghazarian is een goede Zdenka, maar wat de opname, naast de zeer erotisch spelende Wiener Philharmoniker (Solti!) echt meer dan de moeite waard maakt is de Mandryka van Bernd Weikl. Daar wil een beetje vrouw zeker door wakker gekust worden.

Ook de kleine rollen zijn fantastisch bezet: René Kollo is een Matteo uit duizenden en ik ken geen betere Fiakermilli dan de jonge Gruberova. Tel de piepjonge (30!) Kurt Rydl als Lamoral en Margarita Lilova (Adelaide) erbij. Zonder meer goed.

Hieronder Gundula Janowitz and Bernd Weikl in de laatste akte::

Otto Schenk 2

arabella-kanawa-schenk

We blijven even bij de goede oude Otto Schenk: in 1995 is zijn productie in de Met opgenomen (DG 0730059). Kiri te Kanawa is een Arabella uit duizenden, er zijn weinig zangeressen die zich met haar in de rol kunnen meten. Strauss is altijd een beetje haar “huiscomponist”geweest en optisch is zij natuurlijk een Arabella om van te dromen.

Ook haar zusje Zdenka (Marie McLaughlin) is om van te dromen, iets wat niet van Wolfgang Brendel (Mandryka) gezegd kan worden. Van hem gaat mijn vrouwenhart niet harder kloppen. Thielemann dirigeert goed, maar mist het sensuele van Solti.

Hieronder Kiri te Kanawa zingt ‘Und du wirst mein Gebieter sein’:

Renée Fleming

arabella-fleming-zurich

En dan komen wij bij Renée Fleming (Decca 0743263). Optisch zowat de mooiste Arabella ooit. Niet alleen maar mooi, maar ook zo vol van zichzelf: je ziet haar als het ware de spiegel vragen ‘spiegeltje, spiegeltje aan de wand”…

Ik kan het natuurlijk niet meer aan Strauss vragen, maar ik vermoed dat zij voor hem de model Arabella kon zijn. Ook haar fluwelen manier van zingen alsof je onder een donzen dekbed ben geland….

Julia Kleiter is een goede Zdenka, maar Morten Frank Larsen (Mandryka) is gewoon Deens. Hij oogt Deens en hij zingt Deens. Jammer, want de regie van Götz Friedrich (Zürich 2007) is buitengewoon spannend.

Hieronder een scène met Renée Fleming en Julia Kleiter:

Sven-Eric Bechtolf
 arabella-magee

De nieuwste productie komt uit Wenen (BD EPCO 48D). Sven-Eric Bechtholf heeft mij verbaasd. Hij houdt zich goed aan het libretto en de aankleding is gewoon mooi.

Emily Magee mist het sensuele van een Fleming of te Kanawa, maar houdt zich goed staand. Genia Kühmeier is een sensationele Zdenka en Tomasz Konieczny een (inderdaad) “Oosteuropeese gastarbeider” met poen. Qua stem kan hij zich zonder meer met Weikl meten.

Trailer van de productie:

Lisa Della Casa

arabella-lisa-decca

En nu even terug in de tijd. Lisa Della Casa is voor mij de Strauss-zangeres. Luister alleen maar naar haar interpretatie van de Vier letzte Lieder! Begonnen als één van de mooiste Zdenka’s groeide zij uit tot de Arabella.

In 1958 heeft zij de rol onder Solti (Decca 4781400) opgenomen. Daar kan ik nooit genoeg van krijgen. Hilde Güden is haar zusje en het duet van de twee meisjes is van een ongekende schoonheid Twee stemmen die bij elkaar komen en elkaar omhelzen al waren ze geen zussen maar geliefden. Zo’n perfectie bereik je werkelijk zelden.

En dan de zeer erotische manier waarop Solti met de partituur omgaat… Het is één en al sensueel en feeëriek. Niet alleen wat de zang, maar ook wat de orkestklank betreft. En George London zingt Mandryka. Moet ik nog meer zeggen?


Montserrat Caballé

arabella-caballe

Caballé als Arabella

Montserrat Caballé als Arabella… Vreemd? Welnee! Zij was één van de beste Salome’s ooit, wist u dat? Zij is ook een fantastisch sensuele Arabella (BLV 107225). Ga niet om de opname heen, zeker niet omdat Zdenka hier gezongen wordt door de zeer ontroerende  Oliviera Miljakovic.

Hieronder Caballé en Miljakovic in het duet ‘Er ist der richtige’:

Engelse Arabella

arabella-steber

‘Arabella’ in het Engels? (Andromeda andrcd 5013). Waarom niet? Onvoorstelbaar hoe anders de opera dan klinkt. Het is alsof je naar pak ‘m beet Vanessa luistert. Iets om over na te denken.

Eleanor Steber mist het fluwele, maar haar betrokkenheid maakt dat je iets meer van de vrouw begrijpt. Ook Hilde Güden klinkt hier anders. Het is alsof zij aan volume en zeggingskracht wint. Ik houd ervan. En dan George London met zijn ‘I am the Mandryka, no one else’. Waarom vind ik het in het Engels nog indrukwekkender dan in het Duits?

Kiri te Kanawa

arabella-kiri-tat

En dan hebben we tot slot nog Kiri te Kanawa op cd (Decca 4783460). Zdenka (Gabriele Fontana) vind ik te zwaar en in het duet overstemt zij haar zus – niet echt mooi. Tate dirigeert onevenwichtig. Maar wat een Matteo! Peter Seiffert is meer dan heerlijk om naar te luisteren. En ook Franz Grundhebber (Mandryka) maakt de opname meer dan het beluisteren waard.