Christof_Loy

Eindelijk een scenisch pakkende Francesca op dvd

Tekst: Peter Franken

Francesca da Rimini door Dante Gabriel Rosetti (1855)

Riccardo Zandonai (1883-1944) schreef meer dan tien opera’s waarvan alleen Francesca da Rimini enige bekendheid geniet. De opera ging in 1914 in première en heeft sindsdien een leven in de luwte geleid. Zijn librettist Tito Ricordi baseerde zich op een toneelstuk van Gabriele d’Annunzio waarbij hij zich vooral concentreerde op de liefdesaffaire van de protagonisten.

Het verhaal van Francesca da Polenta en Paolo Malatesta is gebaseerd op personages uit de 13e eeuw. Paolo, bijgenaamd Il bello, wordt naar Francesca gestuurd als huwelijksmakelaar voor zijn oudere broer, de weinig aantrekkelijke manke Giovanni. De twee worden op slag verliefd en beginnen een affaire. Ze worden echter ontmaskerd door Malatestino, de jongste broer van het stel en die zorgt ervoor dat Giovanni het koppel in flagrante weet te betrappen. Beiden worden samen aan het zwaard geregen en sterven in hun laatste omhelzing.

Francesca wordt wel de Italiaanse Tristan genoemd. Ook hier de aantrekkelijke jonge man die een bruid moet werven voor een onaantrekkelijke partij. Giovanni in de rol van Marke en Malatestino als Melot. Belangrijk verschil is echter dat Francesca willens en wetens in de waan wordt gebracht en gelaten dat ze daadwerkelijk met Paolo gaat trouwen. Ze wordt glashard door beide families bedrogen, met inbegrip van Paolo.

I

n het drieluik dat Christof Loy voor Deutsche Oper Berlin maakte over eigenzinnige vrouwen in opera’s van begin vorige eeuw heeft hij Francesca een plaats gegeven naast Els (der Schatzgräber) en Heliane (Das Wunder der Heliane). Daarbij heeft Loy zich laten leiden door de gedachte dat een mannetjesputter als d’Annunzio geen middeleeuwse zwijmelpartij met fatale afloop voor ogen heeft gestaan toen hij de zoveelste bewerking van dit verhaal schreef.

We kunnen het de auteur niet meer vragen maar voor Loy was het aanleiding om Francesca neer te zetten als een zelfbewuste manipulatieve vrouw die niet door het leven wenst te gaan als willoos slachtoffer van een complot. Het kale feit dat haar familie zijn toevlucht nam tot dit bedrog geeft al aan dat ze een sterke wil heeft en met geen mogelijkheid te bewegen was geweest tot een huwelijk met Giovanni.

We zien Paolo en Francesca samen, op slag verliefd. Ze geeft hem een roos, ze kussen elkaar en zij tekent ongezien het contract dat haar wordt voorgehouden. Vervolgens wordt dit aan Giovanni voorgelegd, die ook op het toneel aanwezig is.

Bariton Ivan Inverardi is een grote zwaargebouwde man en oogt middelbaar. Met zijn lange haar en slecht zittend pak zet Loy hem neer als maffia capo. Dus niet mank maar gewoon onaantrekkelijk voor de mooi jonge Francesca. Dat valt des te meer op doordat verder iedereen er tip top bijloopt in maatkostuums en strakke jurken.

De proloog loopt direct over in de oorlogsscène waarbij Francesca Paolo op een soort zelfmoordmissie stuurt, als boetedoening voor zijn bedrog. Hier zien we weer een overeenkomst met Tristan, die door Isolde op het matje wordt geroepen omdat de rekening tussen hen beiden nog niet vereffend is. Maar ze drinken uit hetzelfde glas waarmee hun liefde feitelijk bevestigd wordt.

Voor Francesca is dat echter niet genoeg, ze wil dat alle broers haar schoothondje worden. Na Giovanni laat ze ook de jongste broer Malatestino uit datzelfde glas drinken. Met list en bedrog is ze deze Malatesta familie binnengehaald, nu zijn ze alle drie verliefd op haar en heeft ze de vernedering kunnen afschudden.

Tussen Paolo en Francesca gaat het er hevig aan toe, eigentijds en niet met alleen maar smachtende blikken en machteloze gebaren. Pech is dat de jonge Malatestino het in de gaten krijgt en jaloers als hij is op Paolo probeert hij Francesca uit haar tent te lokken. Ze heeft dat weliswaar door maar gaat er te vrij mee om. In deze scène is er opvallend veel fysiek contact tussen die twee. Malatestino voelt zich als een kleine jongen behandeld en ‘gaat het zeggen’.

Loy’s regie heeft er een pakkende voorstelling van gemaakt die Francesca toont in een ongebruikelijke vierhoeksverhouding met fatale afloop, niet in de laatste plaats door haar eigen toedoen. En dat maakt de uitgebrachte Blu-ray tot iets bijzonders, een absolute aanrader.

De cast is goed verzorgd, over de volle breedte. Van de hofdames en de intriganten tot de drie broers Malatesta en hun gemeenschappelijk liefdesobject Francesca. Malatestino heeft een betrekkelijk kleine rol maar tenor Charles Workman laat hem door zijn overtuigende vertolking veel groter lijken dan hij is. Zowel tegenover Francesca als Giovanni laat hij duidelijk blijken hen een slag voor te zijn en dus niets te vrezen heeft, hoe onaangenaam zijn gedrag ook mag wezen.

Ivan Inverardi als Giovanni is een overtuigende potentaat. Zijn zang is dienovereenkomstig, overheersend en bedreigend zonder ook maar ergens zichzelf te overschreeuwen.

Het liefdespaar komt voor rekening van de nieuwe coryfee Jonathan Tetelman en de gelauwerde Sarah Jakubiak die eerder ook Heliane voor Loy vertolkte. Tetelman is een knappe keren, ideaal voor Paolo il Bello, en hij zingt de sterren van de hemel.

Een geweldige tenor en mooie aanwinst. Jakubiak draagt de voorstelling, er is vrijwel geen scène waarin ze niet op het toneel te vinden is. Ze geeft zich helemaal en het resultaat is indrukwekkend. Uitstekend gezongen en geweldig geacteerd.

Carlo Rizzi heeft de muzikale leiding. Koor en orkest van DOB. Uitgebracht op Naxos.

Making of:

Fotomateriaal: © Monika Rittershaus

Lohengrin vol mystiek en fel realisme

Tekst: Neil van der Linden

Dat de Wagner-vuurdoop van dirigent Lorenzo Viotti zo succesvol zou verlopen hoefde op zichzelf geen verrassing te zien als je bedenkt hoe hij eerder met name de misschien nog veel complexere en in veel opzichten bijna net zo Wagneriaanse partituur van Der Rosenkavalier in de vingers kreeg. De vraag restte nog of hij grip zou krijgen op de mystiek van Lohengrin. Daar heeft hij zich met volle overgave op gestort, met een geweldige resultaat tot gevolg. Ik vond dat dat hij de piano passages juist er mooi deed en de zang altijd de ruimte gaf, n pas op forte en meer overging als de spanningsbogen daarom vroegen.

Hierin wordt hij in niet geringe mate bijgestaan door regisseur Christof Loy en decorontwerper Philipp Fürhofer. We zien in vage blauw, grijs en zwart tinten een grote onbestemde ruimte die een middeleeuwse Brabantse burchthal, maar ook een kathedraal of een overdekt plein kunnen zijn, en ook een verlaten filmstudio of fabriekshal.

In deze ruimte zien we een indrukwekkende mise-en-scene van het koor, dat zo’n groot aandeel heeft in deze opera, en dat bij regisseur Cristof Loy ook geregeld in beeld komt als het niet zingt. Bijvoorbeeld in een magistrale videomontage tijdens het (al even magistraal door dirigent en orkest uitgevoerde) voorspel, als we de leden van het koor en een groep dansers/mimers boven het podium geprojecteerd zien.

Iedereen in de video staart omhoog naar iets in de verte, boven achter ons in het publiek, en loopt langzaam een voor een van achter het podium naar voren, totdat we tegelijkertijd opeens in de hele breedte het koor zelf in levenden lijve vooraan op het podium zien staan, ook starend naar dat visioen ergens boven achter ons. Het lijkt inderdaad wel of er een verlosser wordt verwacht.

Dat koor levert vervolgens tijdens de hele opera fenomenale prestaties. Het moet mede aan het instudeerwerk van koordirigent Edward Ananian-Cooper maar ook aan de directie van Lorenzo Viotti liggen dat het koor het ene moment zo zoetgevooisd harmonieus als in een Schubert-koorstuk en Mendelssohn-oratorium kan klinken, en het andere moment de gigantische dissonanten produceert die er als huiveringwekkende donderslagen uitkomen wanneer het volk onthutst de handelingen van de protagonisten. Ergens in een complexe passage in de tweede akte liepen koor en dirigent even niet helemaal in de pas, maar in nog complexere passages verspreid over de hele opera stak alles messcherp in elkaar.

Misschien is het louter toeval dat de verlosser waarop wordt gewacht, Lohengrin, een beetje op – politicus – Pieter Omtzigt lijkt. Beetje hetzelfde haar, dezelfde kleren, bewust een beetje flets. Strikt genomen doet ook Lohengrin niet zoveel meer dan één keer een stevige ingreep in het politieke bestel plegen, daarbij zich vaag beroepend op Gods assistentie en stipulerend dat er niet naar nadere details over zijn afkomst en plannen mag worden gevraagd. Een interessante keuze. Op zijn gedistingeerdst lijkt hij op een jonge telg uit een oud Duits hertogelijk geslacht, maar van het soort dat tegenwoordig meer in de bancaire wereld zit.

Maar ja, wat is dat dan ook voor gewichtigdoenerij, dat hij zijn naam niet mag vertellen, en dat hij bovendien niet bij aankomst al laat weten dat Elsa’s broer Gottfried, van wiens dood zij wordt beschuldigd is, in leven is, in dat Gottfried de zwaan waarmee hij rondreist. Maar goed, dat wil dit sprookje, of mythe, over onvoorwaardelijke trouw.

Titelrol-vertolker Daniel Behle kwam overtuigend over, al was ik vocaal niet helemaal geporteerd van de falsetstem die hij inzette bij de hogere lyrische passages. Dat hoorde ik hem niet doen in Die Königskinder vorig jaar, al zitten daar misschien minder van die hoge zachte passages in. Als hij kracht bij mocht zetten ging alles weer goed. En gelukkig hoeft het niet altijd Klaus Florian Vogt in deze rol te zijn.

Malin Byströms Elsa kwam aanvankelijk wat ouwelijk over, door uiterlijk en het lage timbre. Ze kwam toch echt wel over als rond de 30 in plaats van het vigerende idee dat zij en haar verdwenen broer maximaal net jong-adolescenten-af zijn. Maar hoe het ook zij, al snel overtuigt ze toch en maakt ze het bovendien aannemelijk dat haar Elsa ook zonder de intriges van Ortrud heel wijze, maar dus fatale vragen over de achtergronden van haar aanstaande echtgenoot stelt. En ik vind haar Leonie Rysanek-achtige timbre fraai; dat vond ik ook al in de Tosca die ze hier recentelijk zong.

Dat Martina Serafin (Ortrud) ook Brünnhilde heeft gezongen is duidelijk. Ze heeft een sterke, zo niet dominante, zij het dus malicieuze aanwezigheid op het toneel. Ze kan vocaal met alle nuances in haar muziek en tekst omgaan en is op veel momenten eerder een bijna menselijk-tragisch dan een kwaadaardig personage. Toch schrik je als aan het eind, als verder bijna elke protagonist dood is, Ortrud alleen overblijft met de jonge Gottfried, in deze enscenering een engelachtig jongetje van niet ouder dan tien jaar.

Anders dan meestal, en ongeveer voorgeschreven, zijgt Lohengrin aan het eind in verbijstering neer, en Ortrud blijft alleen over met het kind temidden van een inmiddels apathische koning Heinrich en de massa, die in het slotbeeld op dezelfde manier als tijdens het openingsbeeld naar voren loopt, starend naar iets in de verte achter boven ons, misschien op zoek naar een volgende verlosser. Het beeld met het koor over de hele breedte van het voortoneel doet ook denken aan het slottafereel uit Christof Loys enscenering van Mussorgski’s Khovanshchina, ook een opera waarin een goedgelovig volk op zoek gaat naar verlossers.

Thomas Johannes Mayer gaf als Friedrich von Telramund diens echtgenote Ortrude waardig repliek. Vocaal is hij niet helemaal de Wotan meer die hij was in de DNO-Ring uit 2012, 2013 en 2014, maar dramatisch stond hij er nog helemaal en vervolgde hij zijn recente succes als Dreieinigkeitsmoses in Mahagonnydit jaar. Vocaal gaf hij de nuances in de rol imposant weer, van moedige en loyale ridder, bedrogen echtgenoot en wraakzuchtige dissident.

Koning Heinrich heeft dramatisch veel minder nuances in zijn rol. Anthony Robin Schneider zong eerst wat gruizig, waarbij zijn niet helemaal perfecte Duits ook te horen was, maar hij herpakte zich al snel.
Nog minder diepte zit er in de rol van de Heerrufer, maar voor wat die is werd die in elk geval prima vertolkt door Björn Bürger. Regisseur Loy gaf hem in de derde akte nog een stille rol als een soort waarnemer die schrikt van wat hij allemaal ziet gebeuren, en bijna geneigd lijkt in te grijpen. Hoe anders dan de intussen machteloos toekijkende massa, in de vorm van het koor, die in de tekst wel commentaar heeft maar intussen niets doet, wat op deze manier door regisseur Loy extra werd geaccentueerd.

Sterk was daarbij de inzet van de groep toegevoegde dansers/mimers, waarmee Loy de mise-en-scene van het koor uitlijnt en daarmee de emoties van de massa uitvergroot. Hij gebruikt deze dansers/mimers ook fraai om er de door de zwaan voortgetrokken boot mee uit te beelden, in dit geval een zwart gevederde zwaan.

De aankleding is ‘neutraal-grijzig eigentijds’, zo ongeveer volgens de esthetiek van Duitslan eind jaren vijftig/begin jaren zestig. Dat was de tijd die direct of indirect een stempel moet hebben gedrukt op de tijd waarin Loy en decorontwerper/beeldend kunstenaar Philipp Fürhofer opgroeiden.

De menigte, de massa, heeft hier en daar kleur in de kleding, maar de Heerrufer, Ortrud en Telramund gaan in de eerste akte in een uitdrukkelijk saai en muizig lichtgrijs, koning Heinrich in stemmig donkergrijs, Elsa in het zwart nadat ze de beige regenjas waarin ze opkomt heeft uitgetrokken en haar Sophia Loren-hoofddoek en zonnebril heeft afgedaan, en Lohengrin draagt bankmedewerkers-zwart en wit.

Maar dat verandert nog wel, Ortrud kleed zich vanaf de tweede acte in kobaltblauw, Lohengrin heeft een gedistingeerd blauw pak aan en Elsa draagt in het begin van de tweede akte felrood, gevolgd door haar trouwjurk, met een fraaie meterslange sleep, die nadat bij haar de eerste twijfels over haar toekomstige partner zijn gerezen op het toneel achterblijft, als in dit geval een witte zwaan, een wolk van witte tule waarin Elsa in de derde akte uiteindelijk bijna lijkt te verdrinken.

In elementen als deze sleep, die op sommige momenten podiumbreed achterblijft, het optimale gebruik van alle hoeken van het toneel door het koor, het licht, een oplichtend achtertoneel met een winterlandschap als de zwaan verschijnt en de manier waarop de hal op het toneel het podium vult dat deze productie zich ook onderschrijft.

Nee, het immense podium van het Muziektheater vullen hoeft niet per se met tientallen solisten, koorzangers en dansers/mimers op het toneel, zoals de ook weergaloze kameropera Denis & Katya van Philip Venables en Ted Huffmann met alleen maar Inna Demenkova en Michael Wilmering op het toneel liet zien. Maar bij regisseur Loy en zijn decorontwerper Fürhofer lukt dat ook in het groot, het uitgekiend gebruik van elementen, zoals die bijna podiumbrede sleep, die op zeker moment achterblijft, en het optimale gebruik van alle hoeken van het toneel in de mise-en-scene van het koor, en bijvoorbeeld het indringende oplichtende winterlandschap dat achter het toneel zichtbaar wordt op de momenten dat de zwaan verschijnt.

Door dirigent, kwaliteit van solisten, de bijna volmaakte inzet van het koor en het orkest was de klankschoonheid van het geheel zoals zelden gehoord, van het niveau van die eerder genoemde Rosenkavalier waarvan ik het genoegen had de eerste en de laatste uitvoering bij te wonen, waarbij bleek hoezeer Viotti en orkest toen nog verder was gegroeid waren in de partituur. Dus dat zou hier ook nog kunnen gebeuren, al is dat niet eens goed voor te stellen.

Grapje: als Elsa in de tweede akte naar de kerk gaat in de bruiloftsprocessie, klinkt uit de kerk een orgel. Op het toneel staat achterin een gigantisch orgel (van de esthetiek van naoorlogs gebouwde kerken trouwens). En wie zien we daar op het toneel het kerkorgel bespelen? Telramund!

Trailer van de productie:



Dirigent  Lorenzo Viotti
Regie Christof Loy 
Toneelbeeld  Philipp Fürhofer

Lohengrin:  Daniel Behle
Elsa von Brabant:  Malin Byströ
Friedrich von Telramund:  Thomas Johannes Mayer
Ortrud:  Martina Serafin
Heinrich der Vogler:  Anthony Robin Schneider
Heerrufer: Björn Bürger

Foto’s Marco Borggreve

Der Schatzgräber van Schreker: zoek niet verder, de schat zit in de muziek

Tekst: Peter Franken



In mei 2022 ging bij Deutsche Oper Berlin een nieuwe productie van Der Schatzgräber in première. Christof Loy had de regie en Marc Albrecht de muzikale leiding. Het vormde het slot van een drieluik over ‘bijzondere vrouwen’ in het 20e eeuwse operarepertoire, na Das Wunder der Heliane en Francesca da Rimini. Alle drie zijn ze nu op dvd en Blu-ray uitgebracht. ‘Francesca’ heb ik nog niet gezien, over ‘Heliane’ en ‘Els’ ben ik zeer te spreken, fraaie producties met zeer goede cast.

Schreker (1878-1934) schreef negen opera’s waarvan Der ferne Klang (1912) en Die gezeichneten (1918) de bekendste zijn. De eerste was zijn doorbraak en met de tweede vestigde hij zijn reputatie als de belangrijkste operacomponist van dat moment, althans in de ogen van velen. In elk geval stak hij Richard Strauss naar de kroon.

Der Schatzgräber (1920) was een absolute triomf en in termen van aantallen gespeelde voorstellingen in Duitsland liet Schreker Wagner en Strauss achter zich. Mede door het steeds onvriendelijker wordende politiek-culturele klimaat werden zijn latere werken echter minder goed ontvangen. De première van Der Schmied von Gent in 1932 in Berlijn werd ontsierd door demonstraties van rechts radicalen en na de Machtergreifung door de nazi’s was Schrekers rol uitgespeeld. Hij stierf kort daarop en raakte lange tijd in vergetelheid, net als andere componisten die het predicaat ‘Entartet’ opgeplakt hadden gekregen.

Wie een indruk wil krijgen van Schrekers muzikale idioom kan het beste het twaalf minuten durende Vorspiel van Die gezeichneten beluisteren. Tonaal maar duidelijk chromatisch, rijk georkestreerd, welluidend en meeslepend. Onwillekeurig dringt ook de gedachte aan de latere filmmuziek van Korngold zich op en meen je flarden Strauss te herkennen.

Schrekers muziek was niet echt ‘modern’ maar toch vooral een voortzetting van de 19e-eeuwse klankwereld. In dat opzicht is hij ook schatplichtig aan Humperdinck, vooral diens Königskinder. Dat hij werd gestigmatiseerd als componist van Entarte Musik zal,behalve natuurlijk dat hij Joods was, eerder met de libretti dan met de muziek te maken hebben gehad.

Orkest repetitie:

Zo werd Schreker verweten dat ‘er geen seksuele afwijking was die hij niet op muziek heeft gezet’. Afgaande op de libretti van Der ferne Klang en Die gezeichneten was dit niet geheel en al uit de lucht gegrepen, al is dat op zich natuurlijk geen reden om de componist op de schroothoop van de muziekhistorie te laten belanden.

Ook Els, de ‘bijzondere vrouw’ in Der Schatzgräber, wordt getoond als iemand met een complexe seksualiteit. Voor Ivo van Hove was dat kennelijk aanleiding haar bij DNO op het toneel te zetten als evenbeeld van Catherine Deneuve in Belle de jour.

Overigens is de teruggang in Schrekers carrière beslist niet alleen aan de nazi’s te wijten. Die had zich al eerder ingezet doordat zijn keuze voor sprookjesachtige onderwerpen in Der Schatzgräber en het daarop volgende Irrelohe in toenemende mate als ‘out of sync’ met de harde tijden van na de crisis van 1929 werden ervaren.

Begin van de repetities:

De handeling van Der Schatzgräber speelt zich af in de vroege middeleeuwen. Centraal staat een legende over een juweel dat een eigenaar niet mag verliezen op straffe van snelle veroudering. Dat is pech voor de koningin in het verhaal want die raakt het kwijt waardoor ze haar schoonheid verliest en onvruchtbaar wordt. De koning doet een beroep op Elis, een rondzwervende minnezanger die een luit heeft met toverkracht waarmee hij verloren schatten kan opsporen. Dit op advies van zijn hofnar die als tegenprestatie bedingt dat hij een vrouw van zijn keuze zal krijgen als Elis het juweel weet te vinden.

Opkomst Els, een mooie herbergiersdochter die er een gewoonte van heeft gemaakt potentiële echtgenoten af te wijzen. Onduidelijk is waarom, je zal toch een keer moeten trouwen in de middeleeuwen. Nu probeert ze van een rijke edelman af te komen die haar te ruw is in zijn gedrag. Ze stuurt hem op een queeste om de halsketting van de koningin te zoeken en laat haar dienaar Albi hem volgen om de man ergens in het woud te vermoorden.

Inmiddels heeft Elis zich met het gevonden juweel in de herberg gemeld en geeft haar het door hem gevonden sieraad. Dat was natuurlijk tegen de afspraak maar het werkt in zoverre dat Els verliefd op hem wordt, voor het eerst een man die haar welgevallig is, vermoedelijk dankzij de invloed van dat magische juweel. Maar als het lijk van de edelman in het woud wordt gevonden laat de schout Elis vastnemen. Hij wil Els voor zichzelf en ruimt zo een concurrent uit de weg.

Vlak voordat Elis zal worden opgehangen krijgt hij door toedoen van Els nog even respijt zodat hij het juweel kan achterhalen. Als dat lukt en hij kan vertellen wie het gestolen heeft zal hij blijven leven. Omdat dit Els op zijn minst als eigenaar van gestolen goed in gevaar brengt en vragen kan oproepen naar de dood van de edelman, laat Els de luit met magische krachten door Albi stelen. Vervolgens beleven Elis en Els een liefdesnacht waarin ze het juweel draagt. Daarna geeft ze het aan hem terug onder voorwaarde dat hij haar altijd blind zal vertrouwen.

Als Elis het juweel aan de koningin heeft gegeven wordt dat groots gevierd maar het feest wordt ruw verstoord door de komst van de schout die aan Albi een bekentenis heeft onttrokken dat hij die edelman heeft vermoord, maar in opdracht van Els.

De schout eist haar executie maar dan herinnert de nar de koning aan diens belofte en vraagt om Els als zijn vrouw. Samen gaan ze er snel vandoor. Elis voelt zich bedrogen, vooral omdat Els zijn luit heeft laten stelen waardoor hij zijn ‘werk’ niet meer kon doen. Maar natuurlijk ook als haar minnaar.

Omdat Els het juweel heeft gedragen veroudert ze snel nu ze het niet meer bezit. Al na een jaar is ze stervende. De nar laat Elis komen die een prachtige ballade voor haar zingt over een paleis waarin zij beiden zullen worden verwelkomd als Prins en Prinses. Els sterft in Elis’ armen en de nar rouwt om haar dood.

Loy en zijn team hebben het werk geënsceneerd op een wijze die doet denken aan onder meer zijn Tannhäuser en Rusalka, zij het dat er nu geen ballerina’s in tutu aan te pas komen. Het ballet is er wel en voert een, in vergelijking met de nogal vrije scène in Tannhäuser, tamelijk ingehouden orgie op die de liefdesnacht van Els en Elis op het toneel vorm moet geven. Het koppel zelf is in de schemering op het achtertoneel ergens mee bezig, in elk geval zingen.

Voorspelbaar is Schrekers muziek hier uiterst broeierig. De handeling speelt zich af binnen een toneel breed eenheidsdecor dat nogal donker oogt waardoor vooral de eerste paar meters vanaf de orkestbak de aandacht trekken. De openingsscène aan het hof gaat direct over in de herbergscène waardoor aanvankelijk de gehele hofhouding nog in de verkeerde wereld lijkt te staan. Sowieso lopen de figuranten, keurig eigentijds gekleed, onbekommerd door alle scènes heen.

Voor de rol van de wegkwijnende koningin heeft Loy een mooie vrouw in witte jurk gecast, nadrukkelijk aanwezig en bijna de uitbeelding van Loys fascinatie met ballerina’s. Ach, het is een fase natuurlijk. Over een paar jaar heeft hij weer een andere fetisj.

De grote cast kent hoegenaamd geen zwakke punten en laat veel bekende namen zien. Thomas Johannes Mayer is zonder meer geweldig als de Schout (der Vogt) en de mij onbekende tenor Michael Laurenz is in alle opzichten een overtuigende Narr. Mooie acteur in een mooie rol, en hij kan ook goed zingen.

De Zweedse sopraan Elisabeth Strid maakte ik eerder mee als Sieglinde in de Ring van Hilsdorff (Düsseldorf 2018). Ze heeft ook Elisabeth en Senta op haar repertoire staan en maakt binnenkort haar roldebuut als Isolde. Strid blijkt een ideale Els in deze productie. Ze weet alles uit die rol te halen dat er qua zang in zit, heerlijk om naar te luisteren. Haar acteren completeert die invulling. Ze is een secreet maar je houdt van haar en lijdt met zowel Elis als de Narr mee als ze ten dode is opgeschreven na het verlies van ‘het juweel’.

Daniel Johansson was in 2016 een prima Lohengrin in de Aalto Opera Essen en kort na zijn Elis stond hij daar op het toneel als Tannhäuser. De opname is gemaakte op twee avonden waardoor natuurlijk wat geknipt en geplakt kon worden, net even iets anders dan een echte live opname. Maar in elk geval is Johansson hier op zijn allerbest. Zijn grote aaneengesloten ‘aria’s’ zijn sterk verhalend en vooral hier dringt de vergelijking met Königkinder zich op.

Officiële trailer van de productie

Koor en orkest van Deutsche Oper Berlin staan onder leiding van Marc Albrecht die hiermee een wens in vervulling ziet gaan, die trilogie over ‘bijzondere vrouwen’. Zijn ‘Francesca’ heb ik inmiddels besteld, binnenkort zal er op deze plek wel over te lezen zijn.

Reacties van het publiek:

Foto’s: © Monika Ritterhaus

Schrekers Der Schatzgräber in de regie van Ivo van Hove


De vloek van Irrelohe

Asmik Grigorian als verbindend element in Il Trittico

Tekst: Peter Franken

Tijdens de Salzburger Festspiele van 2022 ging extra veel aandacht uit naar Christof Loy’s productie van Il Trittico. Dat had in eerste aanleg van doen met Loy’s keuze om de geijkte volgorde van de drie eenakters te wijzingen. Als eerste Gianni Schicchi, vervolgens Il tabarro en als slotstuk Suor Angelica.

Nu ik een opname van de voorstelling op de recent uitgekomen Bluray heb gezien kan ik me daarin goed vinden. Na een kluchtig begin volgt een uitgesproken veristische opera met melancholie, opgekropte emoties, wraakgevoelens en doodslag. Het vormt de opmaat tot het slotdeel: de gang naar de hel. Een emotionele hel weliswaar maar niettemin de hel.

De kabbelende dialogen tussen de zusters kunnen niet verhullen dat het hier een groep vrouwen betreft die tot levenslange opsluiting zijn veroordeeld waarbij ze ook nog eens maar drie dagen per jaar een paar zonnestralen kunnen zien, mits het niet bewolkt is natuurlijk. En ze hebben weinig anders om handen dan bidden en elkaar in de gaten houden.

Natuurlijk zitten er verdoolde zielen bij die menen daar vrijwillig te zijn, gewoon het ontkennen van maatschappelijke druk. Angelica zit er in elk geval voor straf, uit het leven verbannen en dat krijgen we tegen het einde als een orkaan over ons heen.

Daarmee wordt duidelijk wat Loy heeft beoogd met de gekozen volgorde. De voorstelling is geheel en al opgezet als stervehikel voor Salzburgs publiekslieveling Asmik Grigorian en Loy laat haar rustig naar haar emotionele hoogtepunt toewerken. Sowieso zou ze na Suor Angelica geen noot meer hebben kunnen zingen en nu is dat niet meer aan de orde en kan Grigorian in elke opera de show stelen.

Trailer:

GIANNI SHICCHI

In Gianni Schicchi is dat uiteraard maar ten dele het geval, Lauretta’s ‘O mio babbino caro’ is dan wel een van Puccini’s bekendste aria’s maar uiteindelijk draait het toch gewoon om Schicchi.

De Georgische bariton Misha Kiria speelt zijn personage zoals de familie Donati hem ziet: een onbeschaafde lomperik van buiten de stad. Hij laat zich door zijn dochter lijmen om over zijn afkeer van die hebberige snobs heen te stappen maar weet hen tegelijkertijd een enorme loer te draaien. Eind goed al goed.

Loy brengt het stuk zonder veel franje, gewoon rechttoe rechtaan met vooral wat kleine visuele grapjes maar zonder ongerijmdheden. Het is aardig om naar te kijken en vormt een geslaagde opening van het drieluik. Grigorian zingt haar aria toepasselijk als een jong meisje en Alexey Neklyudov doet zijn best iets moois over Florence te zingen. Zijn Rinuccio had beter gekund, de zang is maar net aan. Verder is het vooral goed verzorgde ensemblezang.




IL TABARRO

In Il tabarro toont het toneel de kajuit van een binnenvaartschip, gelegen aan een kade ergens in de stad. Er wordt van alles uitgeladen waaronder een paar meubelstukken waardoor er op de kade een kleine huiskamer lijkt te zijn ontstaan. Trappen leiden naar het straatniveau maar alles en iedereen komt beneden zijn of haar opwachting maken.

De nabijheid van het stadsleven verscherpt de emotionele crisis waarin Giorgetta zich bevindt. Zij sterft een langzame dood in de benauwde kajuit tussen een bed en een fornuis, alleen met een veel oudere echtgenoot en de herinnering aan haar jonggestorven kind. In het duet met Luigi, waarin ze terugkijkt op haar jeugdjaren in de wijk Belleville, komt dit duidelijk naar voren.

Asmik Grigorian zingt “È ben altro il mio sogno”:

Asmik Grigorian is uitstekend op dreef als de gefrustreerde Giorgetta, die haar man Michele niet echt iets verwijt, maar gewoon wil toegeven aan het verlangen naar een gepassioneerde liefdesrelatie, en wel met iemand van haar leeftijd en beslist ook niet op een schip. Haar duet met Luigi, vertolkt door een van haar favoriete tegenspelers Joshua Guerrero, komt nogal afstandelijk over. Ze houden veel afstand, maar dat zal vooral uit angst zijn dat Michele hen zo samen ziet.

Roman Burdenko is aandoenlijk als Michele, de man is diep ongelukkig en uit frustratie doodt hij Luigi. Hij had hem ook gewoon een pak rammel kunnen geven en wegsturen maar dat was niet genoeg. Zelfs in een relatief moderne setting werkt dit verismo cliché vrij overtuigend. Elk van de die protagonisten heeft een solo maar verder is het een doorgecomponeerd werk dat zwaar leunt op dialogen. Goed gebracht, en dat is hier het geval, is het erg spannend.

SUOR ANGELICA

Net als in de voorgaande delen gebruikt Loy ook in Suor Angelica de volledige breedte van het toneel. Met al die rondlopende nonnen is dat toch redelijk gevuld, ondanks het vrijwel ontbreken van decorstukken. Behalve een achterwand met een deur is er weinig te zien. Een paar stoelen en een tafeltje waar Angelica aan zit. Verder een minimaal hoekje met kruiden. Het is allemaal erg naturalistisch en pas op het einde merk je dat de regie de handeling zich laat afspelen in het heden. Dat heb je met die tijdloze habijten.

Trillend van de zenuwen staat Angelica hier haar tante te woord. Als deze slechts spreekt over de noodzaak haar erfdeel op te geven ten gunste van haar jongere zus en met geen woord rept over Angelica’s zoontje, gaat deze door het lint.

Grigorian maakt hier een bloedstollende scène van, waarin ze tante dreigt met de afkeuring door Maria, immers ook een moeder. Als tante dan eindelijk toegeeft dat Angelica’s zoontje al twee jaar dood is slaakt haar nicht een paar kreten als van een gewond dier en vliegt ze haar woedend aan. Vervolgens draait ze zich om, krabbelt haar handtekening en gooit de hele papierwinkel met opbergmap en al in de richting van La Zia Principessa. Die veegt snel de zaak bij elkaar en maakt dat ze wegkomt.

Karita Mattila en Asmik Grigorian vormden eerder dat seizoen al een vergelijkbaar koppel in Jenufa, de productie in de Royal Opera met Mattila als Kostelnicka en Grigorian in de titelrol. Daar hielden beiden zich nog redelijk in maar hier laat de regie beide personages volledig vrij in het tonen van hun wederzijdse afkeer en woede.

Tante Zia had haar nicht het liefst dood aan getroffen. Boetedoening is niet genoeg, het gaat haar om wraak, ook zij voelt zich slachtoffer van de geschonden familie eer. Maar ze verbergt dat achter een masker van godvruchtigheid waarachter een helleveeg schuilgaat.

Angelica realiseert zich dat ook en beseft dat ze in dat klooster niets meer te zoeken heeft, in het leven ook niet trouwens. Ze ontdoet zich van haar habijt, trekt een eenvoudig zwart jurkje aan en steekt een sigaret op. Maar ze loopt niet naar buiten op haar pumps. In plaats daarvan vergiftigt ze zichzelf met haar eigen kruiden.

Plotseling beseft ze nu verdoemd te zijn en roept de Heilige Maagd aan, immers ook een moeder. Ten teken dat ze niet in de hel is beland laat Loy een jongetje het toneel op lopen: haar overleden zoontje. Dan moet ze wel in de hemel zijn is de conclusie.

De melodielijn van Angelica’s aria ‘Senza mamma’ is al vroeg in het stuk waarneembaar. De aria zelf is het emotionele hoogtepunt in dit stuk. Grigorian begint aarzelend alsof ze bang is dat haar stem elk moment kan breken. Vervolgens laat ze haar volume heel geleidelijk aanzwellen tot een hartverscheurende climax. Ze is een ervaren Butterfly maar hier brengt ze het tonen van intens gevoelde emotie op een nog hoger niveau. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen.

Senza Mamma:

Het complete einde van de oper:



Het Staatsopernchor heeft een bescheiden rol in het geheel. Uit de bak klinkt de orkestrale begeleiding door de Wiener Philharmoniker. Franz Welser-Möst heeft de muzikale leiding.

Foto’s: © Monika Rittershaus

De Nationale Opera presenteert seizoen 2023/24




Het nieuwe seizoen is bekend gemaakt. Ik heb er een paar dagen over gedaan om er iets van te vinden, want eigenlijk vond ik er niets van. Een oneliner? Ja, zeker, vandaar dat ik ga toelichten. Want: moeten we juichen? Nee. Mogen we teleurgesteld zijn? Ja. Zijn er veel herhalingen en te veel van hetzelfde? Ja. Zijn er dan helemaal geen verrassingen en leuke dingen? Ja, die zijn er, maar heus?

Om met de ‘verrassingen’ te beginnen: we krijgen voor het eerst sinds… dertig ? Veertig jaar ? Il Trittico van Puccini.  Ik heb het in ieder geval hier nog nooit gezien, althans niet op de planken, want Riccardo Chailly bracht Puccini’s juweeltjes mee naar de Kerst Matinees (waar is die tijd gebleven?)

Wel hebben wel Gianni Schicchi gehad, als onderdeel van een “Florentijns tweeluik”. Het was een mooie productie, dat wel, maar zo hoort het niet. Althans zo denk ik… Puccini heeft het niet voor niets aan elkaar geknoopt en daar had hij zijn bedoelingen mee. Maar wie heeft er nog een oog (en oor) voor de bedoelingen van de schrijver, componist, schilder? Juist.

Hoe de productie gaat worden, dat moeten we maar afwachten, maar met de wetenschap  wat Barrie Kosky met Tosca en Turandot heeft geflikt hou ik mijn hart vast. Maar wie weet? Weet hij ons te verrassen? Een ding is zeker: de cast is om te zoenen!

EINE FLORENTINISCHE TRAGÖDIE/GIANNI SCHICCHI. Amsterdam november 2017

Waar ik persoonlijk echt naar uit kijk, is de Innocnce van Kaija Saariaho. Ik hou immens veel van deze Finse componiste en wat ik over haar nieuwste opera heb gehoord (en gelezen, het ging in Aix en Provence in première) belooft veel spanning, goed libretto en fantastische muziek. Goede bezetting ook.



We krijgen ook Oedipus Rex van Stravinsky, die hebben wij, bij mijn weten hier ook nooit gehad. De cast ziet veelbelovend uit  en het wordt gekoppeld aan Antigone, een nieuwe opera van de mij onbekende Samy Moussa, in ieder geval iets om in de gaten te houden

Ook Agrippina van Händel is hier nooit eerder geweest. Regie is in handen van Barrie Kosky, afwachten dan maar. Maar gezien de foto.. Ik zwijg

En dan komt deel drie van de ‘Tudor-trilogie’, Roberto Devereux. Op Ismael Jordi na ken ik de andere zangers niet. Of niet goed en de foto doet mij denken aan mierikswortel.

Verder?  
Die meer dan afschuwelijke  La Traviata  van Tatjana Gürbaca mag weer lekker terug.
Peter Franken had het al gezien:

Gürbaca’s Traviata is spijkerhard

Die Zauberflöte in de regie Simon McBurney komt nu voor de vierde (vijfde? keer terug  . Ik heb er nooit iets aan gevonden, maar mensen hebben gelachen.



Ook Beethovens Fidelio komt weer eens langs. Weliswaar een nieuwe productie, maar die opera hebben we hier al zo vaak gehad!
De regisseur ken ik niet. En Eric Cutler als de heldentenor?


En dan Lohengrin, toch een van mijn geliefde Wagners komt voor de zoveelste keer terug. Weliswaar in een nieuwe productie van Loy die ik zeer waardeer  maar ik had hem graag tegen Andrea Chenier gewisseld. Of Fedora. De cast is, althans op papier, ook niet om over naar huis te schrijven


Terug naar het begin. De allereerste productie is Kurt Weill’s  Mahagony, geregisseerd  door Ivo van Hove, geleend uit Antwerpen. Daar was Peter van Franken niet echt blij mee

Redelijk geslaagde Mahagonny bij Opera Vlaanderen

Maar er is ook goed nieuws: voor het eerst sinds 40 jaar krijgen we Der Rosekavalier niet!



Voor meer info, details en speeldata kijk op de site van DNO

https://www.operaballet.nl/nieuws/nationale-opera-ballet-presenteert-seizoen-20232024


Die Königskinder, de opera van Elsa Bernstein-Porges en Engelbert Humperdinck

Tekst: Neil van der Linden

Eerst wat achtergronden en het verhaal van de opera. Was het met vooruitziende blik dat de Joodse librettist Elsa Bernstein-Porges een tekst schreef over uitsluiting, met zelfs dood als gevolg? In het feit dat ze het onder een pseudoniem schreef, namelijk Ernst Rosmer, komen twee indertijd gebruikelijke vormen van discriminatie en erger tot uiting: de schuilnaam verhult dat ze Joods en dat ze vrouw was.  In feite kun je het verhaal van Die Königskinder uitleggen als een aanklacht tegen uitsluiting van minderheden en vrouwen.

Het is een onbekende opera, en om die en wat er in deze opvoering mee is gedaan te begrijpen geef ik graag een synopsis.Een jong meisje, Die Gänsemagd, een ganzenhoedster, is jarenlang diep in een bos opgevoed door een pleegmoeder, Die Hexe, en ze heeft nog nooit andere mensen gezien. Tot op een zomerdag Der Königssohn passeert, zoon van de overleden koning van een nabije stad, die als bedelaar de wijde wereld introk om het leven beter te begrijpen.

De jongen en het meisje worden verliefd. Het meisje kan echter door een toverspreuk van haar pleegmoeder het bos niet uit. De jongen vat dat op als onwil en reist teleurgesteld naar de stad, waar hij zich incognito onder de mensen begeeft. Maar een langstrekkende troubadour, Der Spielmann, helpt het meisje de betovering te verbreken. Ze reist haar geliefde achterna en klopt aan bij de stadspoort, juist op het moment dat volgens een voorspelling van de oude vrouw de stad haar nieuwe heerser tegemoet kan zien.

De bewoners hadden een prins verwacht die met pracht en praal zou aankomen, en accepteren het armoedige meisje niet. De koningszoon wil zich bekend maken maar niemand gelooft hem en het jonge paar wordt verdreven. Alleen de kinderen van de stad beseffend dat de twee het echte koninklijke paar zijn.

De volgende maanden gaat het slecht met de stad, honger, ziekten en een burgeroorlog breken uit. Het volk wijdt dit aan de voorspelling van de oude vrouw en ze belandt op de brandstapel. De speelman woont nu berooid in het huisje van de oude vrouw. Het is midden in de winter als de kinderen uit de stad hem komen vragen te helpen het koningspaar terug te vinden. Hij gaat met hen mee, een houthakker en een bezembinder, die de kinderen hadden vergezeld, in het huis achterlatend.

De jonge paar komt na lange omzwervingen uitgehongerd en verward aan bij het huisje. De koningszoon klopt aan. De houthakker en de bezembinder, symbool voor hebzucht en eigenbelang, ruilen zijn gouden kroon voor een brood. Het blijkt een betoverd brood dat de ganzenhoedster zelf samen met haar pleegmoeder had gebakken, een brood met kruiden die eerst een staat van euforie  teweegbrengen en daarna de dood. De twee eten ieder ervan. Wanneer de speelman en de kinderen terugkomen van hun zoektocht, vinden ze de lichamen en maken voor het paar een koningsgraf.

Dit verhaal past prachtig in de Wagneriaanse traditie van mislukkende kunstenaars, verlossers en helden die hun levensdoel pas bereiken door een transformatie, vaak in de dood als verlossing: Tannhäuser, Lohengrin, Tristan und Isolde, Siegfried en Brünnhilde. Een thema dat vervolgens door vele componisten, en de eerste expressionistische filmers is voortgezet, door Schreker, in Schmidts Notre Dame, Korngolds Die Tote Stadt, Zemlinsky’s Der Zwerg, Hindemiths Matis der Maler, Bergs Wozzeck en Lulu, films als Nosferatu, Dr Caligari, Der müde Tod en op een parodistische manier bij Kurt Weill, een leerling trouwens van Humperdinck.

Elsa Bernstein-Porges ging in zekere zin verder dan de meeste van haar tijdgenoten door de vrouwelijke protagonist centraal te stellen, en dan niet als slachtoffer, zoals de Italianen deden, maar als verlosser. En ze plakt er ook nog eens een klassenverschil aan vast, iets dat Berg pas veel later weer zou doen in Lulu.

Bij Wagner is iedereen van goddelijke of adellijke komaf. De ganzenhoedster blijkt niet eens van koninklijke bloede te zijn zoals in zoveel sprookjes, of de bastaard-prinses in Von Kleists Das Kätchen von Heilbronn; ze is de dochter van de beulsknecht, die zelf ter dood werd veroordeeld, en een beulsdochter, die van ellende ook stierf. Een proletarische vrouwelijke Messias. Maar een mislukte Messias.

Humperdincks eerdere opera Hänsel und Gretel eindigt met de verkondiging “Wenn die Not aufs Höchste steigt, Gott der Herr die Hand uns reicht”. (‘Wanneer de nood het hoogst is, reikt God ons een helpende hand’). In Die Königskinder blijkt daar niets van waar.  Het koningspaar ligt tot vergetelheid gedoemd in een graf in een bos. Tenzij de kinderen van de stad hier lering uit hebben getrokken?

Christof Loy benadrukt op verschillende momenten in zijn regie de religie in het werk. Hij laat het volksfeest ter gelegenheid van de verwachte aankomst van de beoogde nieuwe leider er uit zien als de voorbereidingen voor Christus’ Intocht in Jerusalem. Ik moest bij het beeld ook denken aan Ari Asters film Midsommar, waarin de protagoniste, gespeeld door Florence Pugh, tegen wil en dank tot koningin van een gruwelijke sekte wordt gekroond.

In de prachtige als Theodor Dreyers La Passion de Jeanne d’Arc gestileerde zwartwit-film tijdens het voorspel van de derde acte zien we de executie van de pleegmoeder en de gevangenneming en marteling van de speelman. Tussen de roerige meute doemt telkens een Jezus-achtig figuur, die echter niet ingrijpt. Of is hij in zijn zwarte pij de dood? Die komt vanzelf wel aan zijn trekken.

En als de kinderen het gestorven koningspaar aantreffen zijgen er twee op hun knieën neer zoals de engelen en gelovigen in laat-Middeleeuwse en Renaissancistische schilderijen van de aanbidding van Christus. Misschien zullen zij in de toekomst de missie van de koningskinderen niet vergeten zijn.

Het leven van Elsa (!) Bernstein-Porges was nauw verweven met de Wagner-familie. Haar vader was Wagners assistent en muziekarchivaris (Wagner, bekend als antisemiet, had vele Joodse medewerkers; Hermann Levi was een levenslange goede vriend en Wagners favoriete dirigent). Elsa zat als tienjarige in de zaal toen de Ring des Nibelungen voor het eerst werd opgevoerd in Bayreuth.

Eigenlijk was deze opera haar idee. Via haar vader legde ze contact met Humperdinck, ook lid van Wagners entourage, met de vraag om muziek te schrijven bij de tekst van een toneelstuk dat ze in 1894 had voltooid. Dat werd eerst een ‘Melodrama’, met Sprechgesang, ‘spraakzang’, waarbij acteurs hun teksten in aangegeven toonhoogtes voordragen. Deze versie ging in 1897 in première.

Toen Humperdinck door de Metropolitan Opera was uitgenodigd om er een opera op te voeren, stelde hij voor om van Die Königskinder een volledig gezongen opera te maken. Die ging in 1910 in première in New York en kreeg in 1911 in Berlijn de Europese première.

De verknooptheid met de Wagner familie ging later nog veel verder. In 1937 dreigde een uithuiszetting, wat op het laatste moment werd voorkomen door tussenkomst van Wagners schoondochter Winifred, virulent antisemiet en fervent aanhanger en goede vriendin van Adolf Hitler. Elsa was inmiddels al jaren weduwe en blind, en woonde samen met haar zuster. In 1941 wilden de twee Duitsland ontvluchten. Elsa deed een beroep op Winifred Wagner om een uitreisvisum naar de Verenigde Staten te verkrijgen. Elsa Bernstein kreeg een visum, haar zuster niet. Daarop besloten de twee in Duitsland te blijven.

Op 26 juni 1942 werden ze naar Theresienstadt gedeporteerd, waar haar zuster binnen een maand aan een infectie overleed. Dankzij opnieuw tussenkomst van Winifred Wagner werd Elsa op de ‘prominentenlijst’ geplaatst. Ze verhuisde van de barakken naar het zogenaamde ‘Prominentenhaus’, werd van de deportatielijsten naar vernietigingskamp Auschwitz af gehouden en mocht bijvoorbeeld  correspondentie onderhouden met de buitenwereld.

Na haar bevrijding uit het kamp tekende Bernstein haar memoires op. Deze werden in 1999, lang na haar dood in 1949, uitgegeven onder de titel ‘Das Leben als Drama: Erinnerungen an Theresienstadt’.

Maar dat achter het pseudoniem Ernst Rosmer een Joodse vrouw schuilging wist het publiek toen niet, en ook niet hoe het Duitsland en haar zou vergaan. Toch moet haar pleidooi tegen uitsluiting en vooroordelen duidelijk zijn geweest, en ook haar aanklacht tegen hebzucht en uitbuiting, in de tijd socialisme en Marxisme in zwang raakten.

De muziek is zeker Wagneriaans. Maar je hoort ook dat er tussen de tijd van de eerste versie, waarin de instrumentale delen waren geschreven, en de tijd dat de hele opera af er was muzikaal al veel was veranderd. In het jaar van de New Yorkse première waren de Gurrelieder af, Salome vierde triomfen en de Rosenkavalier kwam eraan, Schreker was bezig met Der Ferne Klang. En doet de derde acte als het koningspaar in kommer en kwel sterft niet stiekem aan La Bohème denken? Vlak voor Die Königskinder ging Puccini’s La Fanciulla del West in première in de Metropolitan Opera. En het is bekend dat Puccini Die Königskinder prachtig vond.

Loy voert alles op in een simpel wit met zwarte bovenrand, in het derde bedrijf naar grijs en geheel zwart overgaand decor. Het monumentale wit en zwart zagen we eerder ook in Loy’s Tannhäuser regie en deels ook in zijn Khovanshchina, maar hier werkt dat alles nog beter.

Rechts staat in elk van de bedrijven een lindeboom, die eerst in blad staat, maar in het derde, winterse bedrijf kaal is. Zo geslaagd als de scenische uitvoering is, zo geslaagd was de muzikale uitvoering; tot in de kleinste rollen, namelijk letterlijk, de kinderen.

Op de CD-opname onder Sebastian Weigle was tenor Daniel Behle al sterk, en hoewel hij nu negen jaar verder is dan toen, overtuigt hij nog steeds, stem technisch, en ook als adolescent koningskind.

Sopraan Olga Kulchynska was ook fraai, lyrisch-dramatisch en tegelijkertijd licht genoeg, af en toe een meisje, af en toe ook de jonge vrouw die het heft in handen neemt.

Doris Soffel als Die Hexe is geweldig voor deze rol; ze werd nou juist niet een Hans en Grietje-heks, met de zanggebruiken van dien, maar een net zo tragische heldin als haar pleegdochter en de regisseur laat haar in de sterfscène van de derde acte terugkeren als een medelijdende geestverschijning, Der Wanderer meets Kundry. En bariton Josef Wagner was een mooie Spielmann. Nergens bij niemand een onvertogen noot, iedereen ingeleefd gepassioneerd.

Aparte vermelding verdient ook violiste Camille Joubert die als een door Loy bedacht personage als Die Liebe, op het toneel, een aantal van de (virtuoze) obligaat-solopartijen voor haar rekening neemt. Is ze misschien het alter ego van de Spielmann? En interessant: tot en met de sterfscène van de koningskinderen draagt ze echter een zwart kostuum. Is Die Liebe dus ook de dood? Tijdens de begrafenisscene speelt ze de aangrijpende vioolsolo in het wit; een Liebestod?

Regisseur Loy gaat mooi ver in het aanreiken van interpretatiemogelijkheden.
En ja, dirigent Marc Albrecht was weer op de juiste plek, met een partituur die helemaal zijn ding was.

Regie, choreografie en regie film Christof Loy
Muzikale leiding Marc Albrecht
Decor Johannes Leiacker
Dramaturgie Klaus Bertisch

Der Königssohn Daniel Behle
Die Gänsemagd Olga Kulchynska
Der Spielmann Josef Wagner
Die Hexe Doris Soffel
Die Liebe Camille Joubert, viool
Koor van De Nationale Opera
Nieuw Amsterdams Kinderkoor
Nederlands Philharmonisch Orkest

Gezien 6 oktober, Muziektheater, Amsterdam

Trailer van de productie:

Foto’s Monika Rittershaus, A24 films, Wikipedia.

Discografie;

Onder Fabio Luisi, uitgebracht in 2005, met Thomas Moser, Dagmar Schellenberger, Dietrich Henschel, Marilyn Schmiege

Een prachtige passage uit de CD-opname met Jonas Kaufmann, nog in optima forma, 2006, onder Armin Jordan.

J

Jonas Kaufmann zingt ook in een opname uit Zürich in 2020, onder Ingo Metzmacher, hier al eerder besproken door Peter Franken:

Aantrekkelijke Königskinder uit Zürich op Bluray

Uit 2013 stamt een opname onder Sebastian Weigle, met Daniel Behle, die ook bij de Nederlandse Opera zingt en die niet echt voor Kaufmann onderdoet:

De meest evenwichtig bezette is de eerste stereo opname met Helen Donath, Adolf Dallapozza, Hermann Prey, Hannah Schwartz  en dirigent Heinz Wahlberg, uit 1976, en die klinkt ook geweldig.

Petit bourgeois verismo recognisably displayed in Zazà

TEXT: PETER FRANKEN


Leoncavallo is often seen as a one-day-wonder: after his opera debut with I Pagliacci, he did not achieve any lasting success. And because of the content of that one-acter, Leoncavallo is of course easily dismissed as a verismo composer.



In his La Bohème from 1897, there is still some verismo, but Zazà, with which the composer was successful for a while after its premiere in 1900, is no more than a small middle-class drama. Albeit with a singer as instigator which makes it a bit bohemian and thus we are already moving towards the harsh reality of life. In 2020, the work was on the programme of Theater an der Wien and a DVD recording was made of it, with Svetlana Aksenova in the title role.



In the end, nothing terrible happens in Zazà, nobody dies and the main character does not succumb to heartbreak, at least on stage. She is the star of a small musical theatre in Saint Etienne and has set her sights set on Milio, an unremarkable businessman who likes to hang around the dressing room to get a flavour of the artistic life. Milio is not looking for an affair which only makes him more attractive to Zazà. During a scene in which she is alone with him for the first time, she sets off an assault in which she literally climbs the man.



The delightful Svetlana Aksenova shows a completely different side here than I was used to seeing. In Amsterdam, she played some modest sweet girls like Fevronja, Lisa and Elisabeth, but here she is a tigress on the warpath. She acts so naturally and moves so easily that it is fun to watch. Seductress and comedienne all in one and of course, in the meantime, she just keeps on singing.



Milio manages to prolong his presence in Saint Etienne for six months during which he has a stormy affair with Zazà. But he must return to his family in Paris and then emigrate to America. When Zazà is tipped off by her former lover and colleague Cascart that Milio is married, she hurries to Paris to try and disprove the story. Or to confirm it, but then of course with the expectation to hear that he has for a long time wanted to get rid of his wife and that he only loves her, Zazà. But, alas, things turn out differently.

She manages to get hold of the address and pays a visit, just as Milio’s wife is taking her husband to the station for a final business trip to Saint Etienne. But their daughter Totò is at home and by talking to her, Zazà realises that she is in the process of upsetting a happy marriage.


Nevertheless, on her return she tries to make Milio choose her after all, but when she announces that she has spoken to his wife and child and told them everything, Milio goes crazy. Zazà knows enough, her great love has chosen for his family, it is over. In a real verismo opera, this last scene would, of course, be accompanied by the necessary violence, with one of the two stabbing the other. But here we are dealing with bourgeois verismo and thus the drama is limited to distress and grief. It is quite exciting, by the way, and it is very intense.



The stage setting is simple, a few scantily furnished rooms on a revolving stage, that are supposed to represent the dressing room, the love nest and the living room of Milio’s Parisian flat. The costuming is fairly contemporary and Zazà in particular is given a series of beautiful dresses which, of course, always have to be taken off with the help of a man. She wants to be the centre of attention, as a singer on stage and as a woman behind the scenes. Lack of attention from her mother has scarred this fatherless girl for life.


Aksenova is on stage singing for about 100 minutes, an absolute marathon that she seems to be able to complete with ease. Not showing a trace of fatigue from beginning to end, she is in excellent voice and gives a wonderful interpretation of the title heroine.



Nikolai Schukoff has considerably less to sing as Milio, but he certainly makes his mark on the scenes in which he is present. His aria at the beginning of the third act is moving: ‘O mio piccolo tavolo….Mai più, Zazà’.



Christopher Maltman attracts attention with his interpretation of Cascart, beautifully acted and beautifully sung. For a moment, he is on stage together with Zazà when the audience asks for ‘The Kiss’ as an encore. It is a playful scene with a different musical idiom, sounding something like Léhar. In the rest of the opera, with some imagination, we can hear short fragments of Pagliacci and musical lines reminiscent of Leoncavallo’s Bohème. It is all very pleasant but the music does not stick.

This recording is not one of a forgotten masterpiece but rather it is a curiosity and as such highly recommended. And if not because of Leoncavallo, then definitely because of Aksenova’s interpretation!

My ‘old friend’ Stefan Soltesz is the musical director. I have sat in the audience countless times in Antwerp and Essen when he was conducting there. I always held him in high esteem and it is a pleasure to hear him again.

Photo’s © Monica Rittershaus

Interview with Svetlana Aksenova from 2016

Bellini’s I Capuleti e i Montecchi uit Zürich

TEKST: PETER FRANKEN

Het libretto van Felice Romani lijkt oppervlakkig op Shakespeare’s toneelstuk maar maakt gebruik van oudere bronnen. Zo zijn de Capuleti en de Montecchi rivaliserende politieke groeperingen in plaats van twee in aanzien gelijkwaardige families die gescheiden worden door een vete. De Capuleti staan voor de Guelfen, de Montecchi voor de Ghibellijnen. Giulietta is verloofd met Tebaldo maar in het geheim verliefd op Romeo, iemand uit het andere kamp. Om het ingewikkeld te maken heeft Romeo per ongeluk Giulietta’s broer vermoord tijdens een degengevecht waarna hij uit Verona is verbannen.

De gehele opera speelt zich af in en om het paleis van de Capuleti waarvan het familiehoofd de naam Capellio draagt. Bij aanvang zien we een spoedvergadering in de vroege ochtend. De Ghibellijnen onder aanvoering van de gehate Romeo bereiden een aanval voor. Romeo is al zo lang niet meer in de stad gezien dat niemand nog weet hoe hij eruit ziet. Dat hij toegang heeft gehad tot Giulietta kan alleen met hulp van binnenuit het geval zijn geweest. Daar speelt Lorenzo, de lijfarts van de familie, een grote rol.

Romeo komt naar Capellio’s paleis om over vrede te praten. Het moet nu maar eens afgelopen zijn met die eeuwige strijd, temeer daar hij er nu ook persoonlijk belang bij heeft. Hij komt echter als Romeo’s afgezant en niemand doorziet dit. Als hij vrede voorstelt onder voorwaarde dat de Ghibellijnen en Guelfen gelijke rechten krijgen in de stad en ter bezegeling daarvan Romeo met Giulietta mag trouwen, ontsteekt Capellio in grote woede. De moordenaar van zijn zoon als schoonzoon? Dat nooit. Sowieso heeft hij al een schoonzoon klaar staan in de persoon van Tebaldo die zwaar verliefd is op Giulietta. De ontmoeting eindigt met een ongeremde oproep tot nieuw geweld: dood aan de Ghibellijnen.

In de volgende scènes zien we Romeo via een geheime ingang in Giulietta’s slaapkamer doordringen. Hij ziet haar voor het eerst sinds lange tijd maar de liefde is allerminst gedoofd. Maar toch weigert ze met hem het paleis te ontvluchten. Letterlijk zegt ze dat ze wordt tegengehouden door een macht die sterker is dan de liefde. Dan gaat het om familie eer, loyaliteit, gehoorzaamheid aan de wet. Feitelijk is hier sprake van een meisje dat de facto gegijzeld is door haar vader en aan een Stockholm syndroom leidt. Die enorm sterk gevoelde dwang om aan al haar vaders wensen en vooral eisen te voldoen (zijn wil is haar wet) komt duidelijk naar voren als ze in een later stadium zijn begrip en vergeving vraagt voor de omgang met Romeo, en hij dat ondanks alle smeekbeden hardvochtig afwijst.

Lorenzo wil Giulietta te hulp komen door middel van een drank die haar schijndood zal maken waardoor het huwelijk met Tebaldo kan worden verijdeld. Hij zal Romeo op de hoogte stellen van deze situatie zodat die zijn geliefde kan ontvoeren zodra ze weer bij kennis is. Maar Capellio vertrouwt de lijfarts niet meer en geeft opdracht hem goed in de gaten te houden. Zodoende loopt alles anders met de bekende afloop. De dood van die twee wordt overigens al ruim tevoren getelegrafeerd als we de moeite nemen goed naar de tekst te kijken. Voortdurend spreekt Giulietta over de dood als haar enige uitweg, over dat een huwelijk met Tebaldo haar dood betekent enzovoort. Ook Romeo heeft maar weinig vertrouwen in een goede afloop tijdens zijn aardse leven. Hij ervaart de dood als zijn permanente metgezel, altijd nabij waar hij ook gaat. In dat opzicht vertoont het gebeuren veel overeenkomsten met de tweede akte van Tristan und Isolde.

Het componeren van dit werk uit 1830 was een haastklus voor Bellini en hij loste dit op door een tiental complete stukken uit zijn mislukte opera Zaira in omgewerkte vorm te gebruiken. Als we de muziek vergelijken met zijn latere werk dan valt op dat belcanto hier vooral de betekenis heeft van mooie zang, zonder die opgeklopte uithalen in de hoogte die zo kenmerkend zijn voor La Sonnambula en vooral I Puritani. Het valt te betreuren dat de componist niet verder is gegaan op deze weg maar zich heeft aangepast aan de kennelijke smaak van het publiek, met dank aan Rossini. Opmerkelijk is ook de keuze van een mezzo voor de rol van de minnaar, geen tenor-sopraan duetten hier. Tebaldo neemt in dat opzicht de honneurs waar en Capellio vervult de rol van de bariton die er een stokje voor steekt.

Uit Zürich komt een opname op dvd van een productie uit 2015 van Christof Loy. Op een draaitoneel zijn verschillende binnenruimtes van Capellio’s paleis te zien, waaronder Giulietta’s slaapkamer. Het idee van een opgesloten meisje dat geheel is overgeleverd aan de nukken en grillen van een overheersende vader – nergens een moeder met mitigerende invloed te bekennen – staat centraal in Loys benadering. Romeo is voortdurend vergezeld van een figurant: de Dood, wat sommige scènes extra beklemmend maakt.

De Guelfen zijn gestoken in avondkleding, de Ghibellijnen zien er uit als boeren en buitenlui. De vertrekken ogen sober, vergane glorie uit het interbellum. Opvallend is dat de Guelfen die als één man achter Capellio staan in hun afwijzing van de Ghibellijnen en die walgelijke Montecchi, nadrukkelijk pleiten voor een minder harde aanpak van Giulietta, zelfs Tebaldo staat allesbehalve op zijn strepen. Hij wil haar alleen trouwen als dat uit vrije wil is, van een gedwongen gesleep naar het spreekwoordelijke altaar wil hij niets weten. De muziek verloopt heel rustig en dat geeft de protagonisten alle gelegenheid hun teksten over het voetlicht te brengen. En die zijn een stuk interessanter dan in Gounods versie.

Joyce DiDonato schittert als Romeo, absoluut perfect, fantastisch optreden. Haar Giulietta is Olga Kutchynska die uitstekend partij weet te geven. Alexei Botnarciuc oogt als Capellio een beetje als Marlon Brando in The Godfather. Zijn zang is goed verzorgd, acterend tikje eenzijdig.

Mooie invulling van de rol van Giulietta’s officiële verloofde Tebaldo door tenor Benjamin Bernheim. Roberto Lorenzi is een sympathieke Lorenzo.

Fabio Luisi heeft de muzikale leiding.

Foto’s © Monika Rittershaus

discografie: Over Romeo en Julia van Bellini

Donizetti’s Lucrezia Borgia, Edita Gruberova in memoriam

Edita Gruberová - Hilbert Artists Management

Lucrezia Borgia, once a seldom-performed opera, is being performed more and more often today. The leading role has been a showpiece for the greatest bel canto singers of history: Caballe, Gencer, Sutherland …

lucrezia-grub


In 2009, Edita Gruberova, at 63!, added this role to her repertoire. Her particularly dramatic portrayal of the poisoner with the maternal heart was recorded in Munich. Her voice sounds crystal clear on the recording and her ornamentation is impeccable. She really has no equal! Just listen to ‘Comé è bello’, if that is not bel canto singing, I don’t know what is.

The young Slovakian tenor Pavol Breslik is ideally cast as Gennaro. He is a good-looking, charismatic singer, with an expressive and supple voice. He sounds and acts like an adolescent, exactly as the role is meant to be.


Alice Coote is a very impressive Orsini and Franco Vassallo is imposing as the vicious Don Alfonso. His very intense singing of ‘Vieni! La mia vendetta’, rightly earns him an open curtain call.

I love the modern production directed by Christof Loy. It is simple and effective, and very moving too.
Included as a bonus there is an extremely interesting documentary about the diva, The Art of Bel Canto.

Wonderlijke productie van Das wunder der Heliane uit Berlijn

Heliane dvd

“Selig sind die Liebenden. Die der Liebe sind, sind nicht des Todes”. Met die twee zinnen kun je eigenlijk Das Wunder der Heliane samenvatten. Het libretto van Hans Müller-Einigen dat gebaseerd is op het toneelstuk ‘Die Heilige’ van Hans Kaltneker lijkt een beetje bizar, maar je moet het door de ogen van de tijdgeest bekijken. Het mysterieuze, onaardse, buitennatuurlijke, het goddelijke, de uitvergrote emoties, de decadentie en de onverholen erotiek… dat zie je in veel kunstwerken uit die tijd. Ook de opofferingsgezindheid en het motto dat liefde alles overwint: zo niet nu, dan in het hiernamaals.

De jarenlang genegeerde opera’s van Korngold zijn tot mijn grote vreugde met een grote inhaalmanoeuvre bezig (nee, nog steeds niet in Nederland) en de Deutsche Oper Berlin bracht de opera – na negentig jaar negeren – in 2018 op de planken. Marc Albrecht dirigeerde en de regie was in handen van Christof Loy.

De enscenering is typisch Loy: heb je er twee of drie gezien dan heb je ze allemaal gezien. En: nee, ik bedoel het niet negatief. Loy is één van de weinige hedendaagse regisseurs die hun eigen weg gaan zonder het libretto (laat staan de muziek) geweld aandoen. Naar deze voorstelling heb ik met ingehouden adem gekeken. En geluisterd, want de zangers zijn allemaal gewoon onvoorstelbaar goed.

De rol van Heliane, de enige personage in de opera die een naam heeft wordt formidabel gezongen door de Amerikaanse sopraan Sara Jakubiak.

Brian Jagde is een zowat gedroomde Vreemdeling, nog nooit heb ik die rol zo waanzinnig goed gezongen gehoord. Krachtig, maar ook lyrisch en voornamelijk zeer humaan.

Joseph Wagner is een Herrescher uit je ergste nachtmerries, Derek Welton is een ware ontdekking in zijn rol van Der Pförtner en Okka von der Damerau is een uitstekende Botin. Marc Albrecht laat de muziek vloeien, zoals het hoort. Top.

Trailer van de productie:

ERICH WOLFGANG KORNGOLD
Das Wunder der Heliane
Sara Jakubiak, Brian Jagde, Josef Wagner, Okka von der Damerau, Derek Welton e.a.
Chorus and the orchestra of the Deutsche Oper Berlin olv Marc Albrecht
Regie: Christof Loy
Naxos 2110584-85

Das Wunder der Annemarie Kremers ‘Heliane’

Aanbeden, genegeerd, vergeten: over Erich Wolfgang Korngold en ‘Die Tote Stadt’