Karita_Mattila

Jenufa in de Royal Opera

Tekst: Peter Franken

In september 2021 vond een reeks voorstellingen plaats in de Royal Opera van Klaus Guths nieuwe productie van Janáčeks wellicht bekendste opera. Een opname op dvd en Bluray is verschenen op het label Opus Arte.

Asmik Grigorian en Karita Mattila vormen een koninginnenkoppel met een sterke bijdrage van Nicky Spence als de geplaagde Laca. Asmik Grigorian maakte hiermee zowel haar ROH huisdebuut als roldebuut in dit Moravische plattelandsdrama

Guth en zijn decorontwerper Michael Levine plaatsen de handeling in een somber toneelbeeld, ontdaan van folklore. Iemand omschreef het ergens als het midden houdend tussen Duits expressionisme en Strindberg, dat geeft wel idee.

Tegendraads komt kostuumontwerper Gesine Völmm met een overkill aan folklore in de scènes waarin de dorpsbewoners zich in de handeling mogen mengen. De koorleden lijken zo weggelopen uit een etnografisch museum.

Maar de protagonisten gaan in overwegend zwarte 19e eeuwse kledij met Mattila als een griezelig strenge moraalridder. Uiterlijk en kostumering vormen bij haar een natuurlijk geheel en je kan je direct voorstellen dat Steva angst voor haar heeft.

Tijdens de eerste akte zijn er in een u-vorm 18 kleine wooneenheden te zien. Synchroon komen mannen uit het bed, kleden zich aan en vertrekken. De vrouw staat ervoor en schilt aardappels. Aan een draad hangt een object dat een wieg moet voorstellen. Het toont de benauwende eenvormigheid van de wereld waar het drama zich voltrekt.

In de tweede akte leven Jenufa haar stiefmoeder, de Kostelnička, in een kooi: voor hun gevoel door iedereen bekeken en tegelijkertijd door eigen toedoen opgesloten om aan het misprijzen van ‘de anderen’ te ontkomen.

De ‘kosteres’ laat om die reden haar stiefdochter tijdens haar gehele zwangerschap de kooi niet uit. Ze bedoelt het goed maar eigenlijk kan ze zelf de schande die over haar gezinnetje is gebracht niet aan. Silhouetten van figuren die een hybride zijn van loerende vrouwen en kraaien maken het voor haar uiteindelijk ondraaglijk. Haar oplossing is even simpel als radicaal: de pas geboren baby moet verdwijnen voor iemand hem ooit gezien heeft.

Grootmoeder Stařenka Buryjovka wordt vertolkt door de 80-jarige mezzo Elena Zilio. Kap en grime zullen weinig moeite met haar gehad hebben en wat ze te zingen had komt goed over het voetlicht.

Tenor Saimir Pirgu weet zich goed te profileren met de toch wat ondankbare rol van Steva, knap van uiterlijk en met een zilveren lepel in de mond geboren maar niet onder een gelukkig gesternte. Zijn ex-verloofde Karolka spelt het voor ons uit: geen enkel meisje zal nog met hem willen trouwen. Andere bijrollen zijn eveneens goed verzorgd.

De Laca van tenor Nicky Spence is aanvankelijk een pain in the neck voor zijn omgeving, precies wat zijn rol voorschrijft. Zowel door zijn spel als de zang weet hij dit uitstekend over te brengen. Zijn frustratie baant zich uiteindelijk een uitweg in de mishandeling van het meisje dat hij niet kan krijgen. Hij niet dan ook Steva niet.

Die arrogante ijdeltuit wil haar vast niet meer als ze een jaap over haar wang heeft lopen. Daar heeft hij wel gelijk in maar natuurlijk krijgt hij onmiddellijk spijt. Het is het begin van een omslag in zijn gedrag, vanaf dat moment wil hij het alleen nog maar goed maken met Jenufa . Zijn oprechte liefde en zorgzaamheid weet Spence eveneens mooi te tonen. Beide aspecten van zijn personage heeft hij in zijn vingers. Uitstekend gezongen ook.

Mattila is top als de stiefmoeder die haar rol van moreel hoogstaande onkreukbare dorpsnotabele niet weet te rijmen met het echte leven. Doden voor een hoger doel: het redden van reputaties, vooral haar eigen.

Maar net als je haar een akelig einde toewenst (haar verdiende loon) komt ze met een hartverscheurende monoloog waarin alle tegenstrijdige gevoelen en twijfels breeduit worden geëtaleerd. En zowaar heb je als toeschouwers gewoon te doen met dit trieste personage die ook maar gevormd is door haar omgeving.

Asmik Grigorian is wat ingetogen in de eerste akte, haar personage maakt zich terecht veel zorgen. Eventjes breekt bij haar de zon door als blijkt dat Steva niet in dienst hoeft maar direct daarna stort haar wereld in.

In de tweede akte is ze vooral meelijwekkend. Na de dood van haar zoontje zien we haar door kledij en lichaamstaal de kant van haar strenge stiefmoeder opgaan. Grigorian geeft theatraal een complete vertolking, zoals we inmiddels van haar gewend zijn. Ze hoeft haar stem vrijwel nergens voluit te openen wat haar voordracht erg intiem maakt, vooral in de tweede akte. Ook zij heeft een vertwijfelde monoloog, als ze wakker wordt en haar baby nergens kan vinden. Het gaat door merg en been allemaal, prachtig gedaan.

Het koor, ingestudeerd door William Spaulding, verzorgt een keurige bijdrage. De algehele leiding is in handen van dirigent Henrik Nánási. De inbreng van het orkest is lastig te beoordelen vanwege de matige geluidskwaliteit van de opname. Je moet hem kopen om Asmik en Karita aan het werk te zien.

Trailer:



Behind the scenesE

Foto’s van de productie © Tristram Kenton

Kát’a Kabanova, discography


DVD

Robert Carsen


For most Russians, the Volga, the longest river in Europe, is the symbol for everything, including life itself. It is celebrated in many songs, and in many stories and poems it plays the leading part.

In Ostrovsky’s Storm, on which Janaček’s opera is based, and also in the opera itself, the river mirrors the soul of the unhappy Kát’a , whose life ends in the Volga. You can hear the river in the music also.

Robert Carsen understood this very well; in his 2004 Antwerp production he had the entire stage covered with water and the story played out on platforms. I thought it was the most beautiful production of the work ever. It was taken over by the Teatro Real in Madrid in 2008 and released on DVD not long ago (Fra Musica 003).

I must honestly confess that I was really scared to see it again. Would I still find it so very beautiful? The answer is a resounding yes! It is even more beautiful than I remembered it.

Karita Mattila is a Kát’a to fall in love with and Jiří Bělohlávek is, next to Mackerras, the best advocate for the opera. Do you want my honest opinion? Buy it, because it is as beautiful as it gets!



Act Three: The Storm



Christopher Marthaler


Believe it or not, to most opera lovers Kát’a Kabanova belongs to the standard repertoire, but in Salzburg it was not performed until 1998. The fact that the production was received with mixed feelings at the time, was not due to the music or the singers, or the orchestra or the conductor.

Sylvain Cambreling took care of Janaček’s  masterpiece with the necessary love and understanding. The overture already made my throat close and my eyes fill with tears.

But alas, there was also a director. Marthaler set the action somewhere in the Eastern Bloc of the 1960s, clearly drawing his inspiration from the Czech film hits of the time. Those who have ever seen Miloš Forman’s Love of a Blonde know what I mean.

There is no river anywhere (a picture on the wall does not really count) and that is something I find absolutely unacceptable, because Kát’a  Kabanova without the Volga is to me like Die Zauberflöte without the flute.

A lover of modern, conceptual directing theatre might enjoy it though, because musically it is really well put together. It is clear that he had a particularly long rehearsal time at his disposal: the singers were moulded into a formidable ensemble.

The singing was also superb. Angela Denoke portrayed a vulnerable Kát’a and Dagmar Pecková shone as the rebellious Varvara. David Kuebler and Rainer Trost were perfectly cast as Boris and Kudrjas respectively, and they all deserved their bravos. For us Dutch, it is also nice to see our own national pride, Henk Smit, in action.
In the struggle between direction and music, the latter won.



Nicolaus Lehnhoff



Lehnhoff belongs to those directors who like to give their own twist to a performance, but in Glyndebourne he delivered a rather traditional production (Arthaus 100158). Very austere, but with great attention to detail and to the psychological development of the characters.

He emphasises all aspects of Kát’a’s character, including her piety, penetrates deeply into her tormented soul and makes her misery palpable. There is a feeling of complete abandonment, which is reinforced by the beautiful, bright colours that are sometimes strongly reminiscent of paintings by Münch.

Musically, too, there is no reason to complain: Nancy Gustafson is a wonderful Kát’a and Barry McCauley an excellent Boris.

Third act of the opera:





CD



Both CD recordings conducted by Charles Mackerras starring respectively Elisabeth Söderström on Decca (4218522) and Gabriela Beňačková on Supraphon (SU3291-2 632) are very good and I would not like to miss either of them, although I have a slight preference for Beňačková .

Peter Straka is as credible as Petr Dvorsky as Boris and Nadĕžda Kniplova and Eva Randová (Kabanicha) are a match for each other.


Juliane Banse zorgt voor de zowat volmaakte interpretatie van Das Marienleben van Hindemith

Hindemith Marienleben

Paul Hindemith is in juni 1922 begonnen met het componeren van Das Marienleben , een liederencyclus naar de gedichten van Rainer Maria Rilke. Makkelijk ging het niet. In 1923, toen hij er eenmaal mee klaar was verzuchtte hij: “Das war nicht leicht zu machen”.

Hij was dan ook alles behalve tevreden en reviseerde het werk maar liefst drie keer: in 1936/37, 1941/42 en in 1945. De derde versie werd in 1948 gepubliceerd, maar daarmee kwam nog geen einde aan bewerkingen: vier van de liederen heeft hij al in 1939 georkestreerd en in 1959 heeft hij er nog twee aan toegevoegd.

De georkestreerde versie hoor ik persoonlijk het liefst (kent u de opname door Karita Mattila op Finlandia?)


maar er valt ontegenzeggelijk niet te ontkennen dat de allereerste versie, zo moeizaam tot stand gekomen in 1923 de voorkeur verdient. Die is ongepolijst en klinkt alles behalve volmaakt waardoor de teksten van Rilke meer recht wordt gedaan. Denk ik. Het is ook de eerste versie die het vaakst wordt uitgevoerd. Als, überhaupt, want Hindemiths partituur stelt enorm hoge eisen aan de uitvoerenden.

Het is ook de 1923-versie die de sopraan Juliane Banse en de pianist Martin Helmchen in september 2017 voor Alpha classics hebben opgenomen. En het moet het moet gezegd worden: zowel de sopraan als de pianist maken een onvergetelijke indruk op de luisteraar.

Juliane Banse met haar stralende, lyrische sopraan, een enorm tekstbegrip en een zowat volmaakte interpretatie. Martin Helmchen heeft de ‘taal’ van Hindemith in zijn vingers waardoor zelfs de dissonanten hier behoorlijk klassiek klinken.


PAUL HINDEMITH
Das Marienleben op. 27 (versie 1923)
Juliane Banse (sopraan), Martin Helmchen (piano)
Alpha 398

Verdi’s Simon Boccanegra. Enkele opnamen tussen 1957 – 2007

Simon standbeeld

Mogelijke voorstelling van Simone (of Guglielmo) Boccanegra aan het Palazzo San Giorgio (Genua). (bron: Wikipedia)

 

De echte Simone Boccanegra, de allereerste doge van Genua, was in tegenstelling tot zijn broer Egidio helemaal geen zeerover. Het was de Spaanse dichter Antonio Garcìa Gutièrrez  die van de twee personages één had gemaakt, waardoor een extra dimensie aan het verhaal werd toegevoegd.

Simon-Boccanegra1857

Het verhaal zelf is inderdaad zeer complex, maar niet moeilijker om na te vertellen dan bijvoorbeeld Il Trovatore. Toch was de première in 1857 een fiasco, waarna de opera voor meer dan 20 jaar in de la verdween.

In 1880 besloot Verdi het werk volledig te reviseren, waarbij hij geholpen werd door Arrigo Boito. Een gouden greep, die tevens het begin van de vruchtbare samenwerking tussen beide componisten betekende.

Boito bewerkte het libretto grondig, maakte een nieuwe finale voor de eerste acte (de raadhuisscène), en diepte het karakter van de hoofdpersoon uit. Het mocht niet baten: tot de tweede helft van de twintigste eeuw werd de opera maar mondjesmaat opgevoerd en nog steeds zijn er mensen die het werk onevenwichtig en saai vinden. Hoe onterecht!

Zelf vind ik  het één van de spannendste en mooiste opera’s van Verdi, met een zeer sterk en menselijk verhaal, en de mooiste bas-aria  ooit (‘Il lacerate spirito’).

 

Giulio Neri zingt ‘Il lacerate spirito’:

 

Toegegeven, de opera is een soort mix van stijlen, want naast de typische ‘middenverdiaanse’ muziek die af en toe sterk aan die van Trovatore, Ballo in Maschera of Rigoletto doet denken, klinkt er al de voorbode van Otello (tweede scène van de eerste acte bijvoorbeeld, wanneer de ontvoering van Amelia wordt bekendgemaakt). Niet erg, want dat maakt het werk juist gevarieerd en verrassend.

Men zegt dat de opera donker is, en dat klopt wel. Zij is ook intriest, met voornamelijk melancholisch en droevig stemmende muziek, en met maar één lichtpuntje: ‘Come in quest’ora bruna’, Amelia’s ode aan de schoonheid van hemel en zee. Maar zelfs daar klinkt de weemoed in door.

Ook het feit dat de vier van de vijf  mannelijke hoofdrollen gezongen worden door zangers met lage stemmen, is uiteraard  zeer bepalend voor de muziekkleuren.

 

1957

 

Simon Gobbi

De eerste studio opname van Simone Boccanegra  werd in 1957 door EMI (tegenwoordig Warner Classics 2435674835) gemaakt. Onder leiding van Gabriele Santini werd een werkelijk schitterende cast verzameld: Tito Gobbi als Simone, Boris Christoff als Fiesco en Victoria de los Angeles als Amelia. Heel erg mooi.

 

 

1973

 

Simon RCA

In 1973 nam RCA de opera op (RD 70729). Gianandrea Gavazenni dirigeert sloom en weinig opwindend. Jammer eigenlijk, want de bezetting is voortreffelijk. Het is één van de eerste opnamen van Katia Ricciarelli, een zangeres met de lyriek van een nachtegaal. Haar Amelia is zo zuiver, zo maagdelijk – een tienermeisje eigenlijk nog, die haar geheimpje dolgraag iets langer voor zichzelf wil houden. Ook haar liefde voor Adorno is niet echt aards, maar ja, Amelia is in feite al bijna dertig!

Katia Ricciarelli zingt ‘Come in quest’ora bruna’:

 

Piero Cappuccilli is een schitterende Simon en Ruggero Raimondi een prima Fiesco. Als Adorno is Plácido Domingo iets te dominant en standvastig, al is zijn zingen uiteraard onberispelijk

 

1977

Simon Abbado

In 1971 dirigeerde Claudio Abbado een magistrale en thans legendarische uitvoering van Boccanegra in La Scala. De regie was in handen van Giorgio Strehler en de prachtige decors werden ontworpen door Ezio Frigerio. In 1976 werd de productie in het ROH in Covent Garden vertoond. Jammer genoeg werd er geen officiële (er zijn wel ‘piraten’ in omloop) video van gemaakt, maar de volledige cast dook wel de studio in, en in 1977 werd de ultieme ‘Simone’ opgenomen (DG 4497522).

Abbado behandelt de score met zoveel liefde en zoveel eerbied als was het het grootste meesterwerk allertijden, en onder zijn handen verandert het ook in een meesterwerk zonder weerga. Wat een spanning, en hoeveel nuances! Het is zo, zo mooi, dat je er werkelijk om kan huilen.

Ook de bezetting is de beste ooit. Piero Cappuccilli (Simon) en Nicolai Ghiaurov (Fiesco) zijn aan elkaar gewaagd. Zowel in hun vijandschap als in de verzoening zijn zij diepmenselijk en altijd overtuigend, en in hun laatste duet aan het eind van de opera smelten hun stemmen samen  in een bijna bovennatuurlijke symbiose:

 

Daarvoor lieten zij al alle gamma’s aan gevoelens en stemmingen passeren, van smartelijk tot grievend, en van liefhebbend tot hatend. Hoor alleen maar Cappuccilli’s lang aangehouden ‘Maria’ aan het slot van het duet met zijn doodgewaande en teruggevonden dochter (‘Figlia! A tal nome palpito’)

José van Dam is een voortreffelijk vileine Paolo en Mirella Freni en Jose Carreras zijn een ideale liefdespaar. De jonge Carreras had een stem die zowat geschapen lijkt voor de rol van Adorno: lyrisch en een tikje driftig, waardoor Gabriele’s onbezonnenheid wordt onderstreept. Freni is meer dan alleen maar een naïef meisje, ook in haar liefde voor Adorno toont zij zich een vrouw van vlees en bloed.

 

1961

 

simon-boccanegra-gobbi-zampieri-gencer-gala-100-508-5

In 1961 werd in Wenen een prima voorstelling van Simon live opgenomen (Gala GL 100.508). Gianandrea Gavazzeni is spannender dan op zijn RCA-studio-opname, maar hij haalt het niet bij Abbado.

Toch is deze opname zeer de moeite waard, niet in de laatste plaats vanwege Amelia van Leyla Gencer. De Turkse sopraan was de evenknie van Callas, had alleen maar veel minder geluk en moest het zonder platencontract te stellen. Tito Gobbi is een voortreffelijke Simone, en ook op de rest van de bezetting valt weinig aan te merken.

Leyla Gencer en Tito Gobbiin de finale van de operaaa;

 

1995

 

Simon Boccanegra(Complete), Chernov | Muziek | bol.com

In 1995 werd bij de Metropolitan Opera een nieuwe (de vorige, met Domingo, Milnes en Tomova-Sintov werd geregisseerd door Tito Capobianco en door zeer moeilijke verkrijgbare Pioneer in 1984 uitgebracht) Simon opgenomen, in een regie van Giancarlo del Monaco (DG  0731319). De enscenering is zeer naturalistisch, wat de nodige bravo’s uitlokt. Ook de kostuums en decors zijn overweldigend en uitgewerkt tot de kleinste details, mooi voor het oog, maar niet bevorderlijk  voor het drama. Men verliest zich, als het ware, in de details.

James Levine heeft inmiddels zijn tempi opgeschroefd, en er zit een behoorlijke vaart in. De regie is in het begin een beetje statisch, maar gaandeweg wordt het spannender. Robert Lloyd is een gekwelde Fiesco, maar mist de wraakzuchtigheid. Domingo is optisch iets te oud voor Adorno, te zelfverzekerd ook, maar zingen kan hij als geen ander.

Kiri te Kanawa is een problematische Amelia: haar gezicht kent maar één uitdrukking en van karakterportrettering heeft zij nog nooit gehoord, maar mooi is het zeker wel. Vladimir Chernov is zeer sterk als Simone, die hij in derde akte als een soort Jesus-figuur neerzet.

Een fragment uit de productie:

 

2002

 

Simon Mattila Abbado

Tijdens de Maggio Musicale in Florence (juni 2002) dirigeerde Claudio Abbado een prachtige productie van Peter Stein, die al eerder te zien was in Salzburg. Stein zag af van enige actualisering van de opera, en zo speelt het zich af in Genua in de XIV eeuw, inclusief de hemelsblauwe zee en de raadszaal van de doge.

Ook de kostuums zijn in stijl, prachtig mooi en in schitterende kleuren. Zo kunnen de plebejers (in het blauw) van de patriciërs (rood) onderscheiden worden. De decors daarentegen zijn zeer schaars, waardoor de weinige rekwisieten extra aandacht krijgen – een voorbeeld van een slimme manipulatie.

Karita Mattila schittert als Amelia. Haar hoge noten spint ze als juweeltjes omhoog: hoor hoe  haar ‘pace’ boven alles uittorent in ‘Plebe! Patrizi’ in de tweede akte.

Lucio Gallo zet een vileine Paolo neer en Carlo Guelfi ontroert als Simon. De meeste bravo’s zijn echter voor de ernstig zieke en sterk vermagerde Abbado. Wat hij aan het orkest, koor en de solisten weet te ontlokken grenst aan het onmogelijke (Arthaus Musik 107073)

https://www.operaonvideo.com/simon-boccanegra-florence-2002-abbado-guelfi-mattila-

 

2007

 

Simon Mariotti

De ster van de deze opname uit Bologna (Arthaus Music 101 307) heet Michele Mariotti. Hij komt op, kijkt schichtig om zich heen, schudt de handen van een paar orkestleden, tovert een zenuwachtige glimlach op zijn gezicht en bijt op zijn lippen. En dan heft hij zijn dirigentstokje op en de betovering kan beginnen.

Ik kan me de laatste keer niet heugen dat deze opera zo mooi gedirigeerd werd, zo liefdevol en met zoveel elan, spiritualiteit en bravoure. Mariotti, jaargang 1979, studeerde in 2004 cum laude in Pesaro af. Zijn in november 2007 in Bologna opgenomen Boccanegra was een zo groot succes, dat hij er zelfs meteen als de chef dirigent werd benoemd.

De cast is voornamelijk jong. Giuseppe Gipali (Adorno) beschikt over een rinkelende tenor met een ouderwets timbre, maar helaas ook met een ouderwets manier van (niet) acteren. Dat gaat de mooie Carmen Giannattasio (Amelia), die me qua klankschoonheid een beetje aan Kiri te Kanawa doet denken, veel beter af.

Roberto Frontali is een overtuigende Boccanegra, Marco Vratogna een zeer vileine Paolo en Alberto Rota schittert in de kleine rol van Pietro. De productie is vrij traditioneel, met mooie, tijdgebonden kostuums.

Kát’a Kabanova.Discografie

DVD

ROBERT CARSEN

katja-mattila

Wolga, de langste rivier in Europa, is voor de meeste Russen het symbool voor werkelijk alles, inclusief het leven zelf. In ettelijke liederen wordt zij bezongen, en in vele verhalen en gedichten speelt zij de hoofdrol.

Ook in De storm van Ostrovski, waar de opera van Janaček op is gebaseerd, en zo ook in de opera zelf: in haar spiegelt zich de ziel van de ongelukkige Kát’a, die haar leven dan ook in Wolga laat eindigen. Je hoort haar ook in de muziek

Dat heeft Robert Carsen in zijn Antwerpse enscenering in 2004 goed begrepen: hij liet de hele bühne door water bedekken en het verhaal zich op vlonders afspelen. Ik vond het de aller-allermooiste productie van het werk. Het is in 2008 door het Teatro Real in Madrid overgenomen en niet zo lang geleden ook op dvd uitgebracht (Fra Musica 003).

Ik moet u heel eerlijk bekennen dat ik echt bang was om het terug te zien. Zou ik het nog steeds zo mooi vinden? Het antwoord is volmondig: ja! Sterker. Het is nog veel mooier dan ik het mij kon herinneren.

Karita Mattila is een Kát’a om verliefd op te worden en Jiří Bělohlávek is, naast Mackerras, de beste pleitbezorger voor de opera. Wilt u mijn eerlijke mening weten? KOPEN, want mooier bestaat niet!

Derde akte: de storm

 

 

CHRISTOPHER MARTHALER

 

katja-marthaler

Geloof het of niet: voor de meeste operaliefhebbers behoort Kát’a Kabanova tot het standaardrepertoire, maar in Salzburg beleefde zij haar première pas in 1998. Dat de productie toen met gemengde gevoelens werd ontvangen, lag niet aan de muziek of de zangers, noch aan het orkest of de dirigent.

Sylvain Cambreling ontfermde zich over Janačeks meesterwerk, met de nodige liefde en begrip. Al bij de ouverture zat mijn keel dicht en liepen mijn ogen vol met tranen.

Maar helaas, er was ook een regisseur. Marthaler plaatste de handeling ergens in het Oostblok van de jaren zestig, zijn inspiratie duidelijk puttend uit de Tsjechische filmhits uit die tijd. Degenen die ooit Liefde van een blondje van Miloš Forman hebben gezien, weten wat ik bedoel.

Er is nergens een rivier te bekennen (een foto op de muur telt niet mee) en dat is iets wat ik absoluut onacceptabel vind, want Kát’a Kabanova zonder Wolga is voor mij als de Die Zauberflöte zonder fluit.

Een liefhebber van het moderne, conceptuele regietheater kan er misschien plezier aan beleven, want muzikaal zit het werkelijk goed in elkaar. Het was duidelijk, dat hij over een bijzonder lange repetitietijd kon beschikken: de zangers waren gekneed tot een formidabel ensemble.

De zang was ook superieur. Angela Denoke zette een kwetsbare Kát’a neer en Dagmar Pecková schitterde als de opstandige Varvara. David Kuebler en Rainer Trost waren perfect gecast als respectievelijk Boris en Kudrjas, en allemaal hebben ze hun bravo’s wel verdiend. Voor ons Nederlanders is het bovendien leuk om twee Nederlandse zangers: Henk Smit (Dikoj) en Hubert Delamboye (Tichon) in actie te kunnen zien. In de strijd tussen regie en muziek won de laatste het.

 

NICOLAUS LEHNHOFF

 

Дерек Бейли (Derek Bailey) – биография, фильмография. Режиссер

Lehnhoff behoorde tot de regisseurs die graag een eigen draai aan een voorstelling gaven, maar in Glyndebourne heeft hij een vrij traditionele productie geleverd (Arthaus 100158). Zeer sober, maar met veel oog voor details en voor de psychologische ontwikkeling van de personages.

Hij benadrukt alle aspecten van Kát’a’s karakter, ook haar piëteit, dringt diep door in haar gekwelde ziel en maakt haar ellende voelbaar. Er heerst een gevoel van algehele verlatenheid, wat door de prachtige, felle kleuren, die af en toe sterk aan schilderijen van Münch doen denken, versterkt wordt.

Ook muzikaal is er geen reden om te klagen: Nancy Gustafson is een prachtige Kát’a en Barry McCauley een uitstekende Boris.

 

CD

katja-decca

 

Beide door Charles Mackerras gedirigeerde cd-opnames met respectievelijk Elisabeth Söderström op Decca (4218522) en Gabriela Beňačková op Supraphon (SU3291-2 632) in de hoofdrol zijn heel erg goed en geen van beide zou ik willen missen, al heb ik een lichte voorkeur voor Beňačková.

Kata Kabanova Benackova

Peter Straka (Supraphon) is als Boris net zo geloofwaardig als Petr Dvorsky (Decca) en Nadĕžda Kniplova en Eva Randová (Kabanicha) zijn aan elkaar gewaagd.

 

 

https://open.spotify.com/album/00ecyvNzFFwrv3y9fnjEZn?si=FDH0cmHFTZOCYYtuJ2pciA

 

 

 

 

 

 

Glansrijke wereldpremière van de Eerste symfonie van Willem Jeths

jeths

Met een glansrijke wereldpremière van een symfonie van Willem Jeths en wonderschone werken van Sibelius, Strauss en Wagner creëerde Edo de Waart op 13 april 2013 een ZaterdagMatinee van het allerhoogste niveau. Karin Strobos en Karita Mattila schitterden in solorollen.

Benjamin Britten in 1970: ‘My real worry about some of today’s young is their denial of the past. Whether we like it or not, we are all children of our fathers and I’m not going to dislike Mozart or Schubert or Bach for anyone’.

Zo. Die staat. Een waarheid als een koe, de bittere waarheid, maar nog meer een noodkreet, want: hoe kan je aan de toekomst werken als je je voorvaderen niet alleen ontkent maar zelfs niet kent? Hoe (en waarom?) was het mogelijk dat de klassieke muziek bijna om zeep werd geholpen door de jonge “revolutionairen” die het belangrijkste ingrediënt van muziek, het woord zegt het al, de melodie, hebben ontkend?

Maar het tij keert en zo kon het gebeuren dat het publiek dat de ZaterdagMatinee op 13 april 2013 bezocht van zijn stoelen sprong voor een hedendaags werk, een wereldpremière, een pas een paar weken geleden voltooid werk van Willem Jeths.

De “Symfonie 2012” voor mezzosopraan en orkest werd – terecht – meer dan enthousiast ontvangen, waarmee het publiek duidelijk een statement heeft gemaakt: ze hebben het gehad met “piep kras knor”. Ze willen herkenbare melodieën horen en ze willen ontroerd worden. En ze willen ergens aan herkend worden, aan wat Britten zo mooi verwoord heeft.

Bij Jeths was het voornamelijk Mahler. In de twee eerste delen, ‘Unbegrenzt’ en ‘Wie ein Kondukt’ hoorde ik flarden van ‘Um Middernacht’ en ook bimbam was zeer aanwezig. Maar ik hoorde meer: ik moest ook aan Der Cornet van Frank Martin denken. En aan The Unanswered Question van Ives, het gevoel dat door de prachtige trompet solo versterkt werd.

jeths-strobos

Katrin Strobos. Foto: Keke Keuke Keukelaar

Karin Strobos, voor wie de twee gezongen delen zijn geschreven, was mooier dan mooi, ook letterlijk. Haar van nature warme stem heeft een extra glans gekregen en ze heeft zich goed overeind weten te houden bij de heftigste passages: zij was goed hoorbaar.

Maar mijn twijfel: mezzo of toch een sopraan, bleef. Haar hoogte bloeide zoals nooit eerder, maar aan de laagte leek het haar aan kracht te ontbreken. Maar zolang zij zo mooi, zo intens betrokken en zo gevoelig blijft zingen maakt het eigenlijk niet uit.

In een gesprek met Thea Derks zei Willem Jeths over Strobos: “De hoekdelen zijn geïnspireerd op de stem van Karin Strobos, met wie ik eerder werkte in Monument to a Universal Marriage en Hotel de Pékin. Haar mezzosopraan is breekbaar en intiem en ik heb het middenregister veelvuldig gebruikt, waardoor haar stem nog meer nobiliteit krijgt.”

Na de pauze, die gebruikt werd om de opname van Hotel du Pékin (Etcetera KTC 1456) feestelijk te presenteren, kwam een andere diva voor het voetlicht: de wereldberoemde Finse sopraan Karita Mattila.

jeths-mattila

Karita Mattila. Foto: Lauri Eriksson

Zij begon met een fantastische vertolking van Luonnotar van Sibelius, een scheppingsverhaal gebaseerd op het Finse nationale epos Kalevala. Het stuk is kort, amper 10 minuten, maar is zeer berucht onder de sopranen vanwege de moeilijkheidsgraad: het gaat hoger dan hoog en Sibelius gebruikt intervallen (soms in één enkel woord!) van bijna een octaaf. Nou, ga daar maar aan staan!

Mattila wist er raad mee. Haar stem is misschien niet zo stabiel meer, maar het deerde niet. Alle noten waren er en haar zeer intense vertolking maakte dat je je met de dolende Luonnatar kon identificeren en het ontstaan van het heelal zowat aan den lijve ondervond. De prachtige muziek van Sibelius mag van mij vaker uitgevoerd worden!

Luonnotar door Karita Mattila in 2015:

In de slotscène van ‘Capriccio’ stelde Mattila mij toch enigszins teleur. Ik miste het “romige” wat bij deze muziek hoort. Het hoeft niet meteen Lisa della Casa zijn, maar Fleming deed het toch duizend keer mooier. Wat mij ook opviel was dat zij op de klank zong – de woorden waren amper te verstaan. Maar zij is een echte charmeur en bespeelde de zaal met handgebaren en –zoals het bij een diva hoort – prachtige jurken.

De echte held van de middag was voor mij Edo de Waart. Zijn zeer lyrisch gehouden lezing van de ‘Siegfried-Idyll’ van Wagner was zowat de mooiste dat ik ooit hoorde en in ‘Capriccio’ wist hij duizenden kleuren te voorschijn te halen. Voor het eerst hoorde ik er ook het “prijslied” uit Meistersinger in. Over de voorvaderen gesproken…

jeths-symfonie

slotapplaus. Foto: Jan Swinkels

Inmiddels is de symfonie van Jeths ook op cd verschenen, gekoppeld aan zijn blokfluitconcert (Challenge Classics CC 72693), de laatste gespeeld door Erik Bosgraaf en gedirigeerd door Markus Stenz:


NTR ZaterdagMatinee
Jeths, Sibelius, Wagner en Strauss
Karita Mattila (sopraan) en Karin Strobos (mezzosopraan)
Radio Filharmonisch Orkest olv Edo de Waart.

Bezocht op 13 april 2013 in Het Concertgebouw – Amsterdam