Voor het eerst sinds tijden klonk er weer boegeroep in de Stopera. De poging van regisseur Barry Kosky om al het gruwelijks dat in Puccini’s opera gebeurt een zinvolle nieuwe context te geven bleek toch niet in staat iedereen te overtuigen.
Of misschien werd hem vooral kwalijk genomen dat Kosky, samen met dirigent Lorenzo Viotti (die wél volop applaus kreeg!), had besloten de vertrouwde maar apocriefe door Franco Alfano na Puccini’s dood toegevoegde slotscène weg te laten, waardoor de opera eindigt kort na de zelfmoord van Liu en het publiek dus een flink deel van het vertrouwde vocale werk van de officiële sopraan en de tenor-hoofdrollen respectievelijk Turandot en Calaf onthouden wordt. Ook al is dit de versie die Toscanini bij de première van het werk verkoos; pas tijdens volgende opvoeringen dirigeerde hij Alfano’s toevoegingen erbij, in verkorte vorm, omdat hij niet gelukkig was met die toevoegingen.
Wat overblijft is wel een erg duister geheel, met weinig anders dan de zelfopoffering van Calafs trouwe bediende Liu, zonder een bijna Wagneriaanse ‘verlossing’ die de componist blijkens de nagelaten schetsen had voorzien, maar waarmee hij ook blijkens die schetsen sterk worstelde, vermoedelijk mede doordat weinig in het voorgaande vooruitwijst naar de daarvoor vereiste drastische omslag in de gedachten van de tot dan toe uitermate wrede protagoniste Turandot.
Daarvoor krijgen we in het libretto van deze opera ook te weinig te zien van Turandot. Dat laatste heeft regisseur Barry Kosky letterlijk verbeeld door het personage van Turandot alleen maar indirect ten tonele te voeren. We krijgen niets van haar te zien, en de stem van Tamara Wilson in de tot nu tot twee scenes ingeperkte rol klinkt eerst vanuit een enorm doodshoofd in het decor en later vanuit de orkestbak. Ja, inderdaad, Turandot komt nu alleen nog maar in twee scenes voor. Maar ja, dat was bij Toscanini bij de première dus ook het geval.
Vóór de uitvoering, tussen de bedrijven (de opera wordt zonder pauze uitgevoerd) en aan het eind klinken fluisterstemmen met flarden deels aan de tekst van de opera ontleende teksten. “Luister, vreemdeling,” woorden gericht tot de gelukszoekende prins, nu ook gericht tot het publiek. Er wordt gezegd dat de doden doordromen, suggererend dat wat we zien de belevingswereld is van de vele slachtoffers van het wrede regime dat we op het toneel zien. En Turandot bestaat niet, klinkt het aan het eind van de voorstelling.
Intussen zien we een gruwelijke samenleving op het toneel, waarin massa’s zich laten opjutten om de gruwelijke wensen van een kennelijk gemeenschappelijke fata morgana uit te voeren.
Ja, zo kunnen massa’s zijn, leert de geschiedenis, waaraan ook de in het programmaboek geciteerde Elias Canetti refereert, die in zijn Massa en Macht uit 1960 een diepte- en massapsychologische analyse schreef van de massavorming en de wil tot macht waarin hij ook een beeld schetst van de “paranoïde alleenheerser”, mede naar aanleiding van wat hij in de jaren dertig met eigen ogen in Oostenrijk en Duitsland had zien gebeuren.
In dit verband is het interessant te vermelden dat regisseur Barry Kosky onlangs de Prize for Understanding and Tolerance en het zich inzetten voor Joods erfgoed heeft gekregen van het Joodse Museum in Berlijn. Turandot, in 1924 onvoltooid nagelaten, in 1926 in première gegaan onder de later verwoede anti-fascist Toscanini, het ligt allemaal niet zover van die jaren dertig.
De massa, perfect gezongen en uitgebeeld door het koor van de opera, is uniform gekleed in wat deels op Mao-pakken lijkt, maar de uniformiteit is als boodschap belangrijker dan verwijzingen naar de Chinese geschiedenis van de twintigste eeuw. Al zijn in de beelden China en met name Chinoiserie nooit helemaal ver weg.
Dansers voeren choreografieën uit die mede door de veelkleurige kleding de op traditioneel-Chinese esthetiek gebaseerde opera die Puccini voor zich moet hebben gezien verbeelden. Ik vond wel een probleem dat de Oriëntalistische stijlelementen niet goed op het overige toneelbeeld aansluiten, zeker niet in de logica die Kosky in het geheel wil aanbrengen. Stellen dat het allemaal een droom is is dan niet altijd voldoende.
Prachtig kwam in deze opzet naar voren hoe gruwelijk de ‘komische’ personages Ping, Pang en Pong zijn. Uiteindelijk zijn zij het die prins Calaf met geweld willen dwingen zijn naam bekend te maken, en de jonge Liu martelen om haar Calafs naam bekend te laten maken, en haar zo tot zelfmoord dwingen.
En ja, dat is uit lijfsbehoud, en namens de gehele bevolking, als gevolg van het decreet van Turandot dat als die naam niet bekend wordt gemaakt de hele bevolking van Beijing zal worden uitgeroeid. De bevolking komt ook niet in opstand tegen het systeem, dat het in feite zelf in stand houdt.
Van de solisten waren Ping, Pang en Pong ook theatraal de sterren van de show. Met Germán Olvera als prachtige bariton, die als acteur ook heel gemeen kan zijn, en verder Lucas van Lierop als sterke tenor en Ya-Chung Huang als geweldige komiek, wiens gezichtsuitdrukking op 30 meter afstand nog tot in detail te volgen is, én als uitstekende tenor.
De andere hoofdrol is voor koor, dat vrijwel permanent op het toneel staat, of ligt, zoals bij de opening en aan het slot, als het in vaalgrijs licht op de grond ligt, als een massa doden. Waaraan overigens ook in het libretto wordt gerefereerd: ‘Op de glacis ziet men de schimmen van Turandots slachtoffers verschijnen en verdwijnen.’ En ze zingen: “Aarzel niet! Roep haar en zij verschijnt, van wie wij, doden, nog steeds dromen.
Doe haar spreken, zodat we haar horen! Ik hou van haar! Ik hou van haar!” En dan de prins: “Nee! Nee! Alleen ik hou van haar!” Ping, Pang en Pong: “Hou je van haar? Wat zeg je? Van wie zeg je? Van Turandot? Ha! Ha! Ha!”
Lagen in het libretto die vaak verborgen blijven als je het werk als een Peking opera uitvoert. En met het beeld van dode geesten is waar de opvoering eindigt. Op het punt waar ook Toscanini de eerste opvoering eindigde, en de woorden sprak: “Hier eindigt de opera, omdat op dit punt de maestro is gestorven.”
Zou de dus wél met applaus overladen dirigent Lorenzo Viotti zich een Puccini- of Toscanini-kapsel mét anno jaren twintig vorige eeuw-snor hebben aangemeten om ons aan die première te herinneren?
Musical direction Lorenzo Viotti Stage direction Barrie Kosky Set design Michael Levine Costume design Victoria Behr Lighting design Alessandro Carletti Choreography Otto Pichler La principessa Turandot Tamara Wilson L’imperatore Altoum Marcel Reijans Timur Liang Li Il principe ignoto (Calaf) Najmiddin Mavlyanov Liù Kristina Mkhitaryan (2, 6, 9, 17, 21 and 28 Dec) Ping / Un mandarino Germán Olvera Pang Ya-Chung Huang Pong Lucas van Lierop
Nederlands Philharmonisch Orkest Koor van de Nederlandse Opera, koorrepetitor Edward Ananian-Cooper Nieuw Amsterdams Kinderkoor
Ik ga sommigen misschien tegen het zere been schoppen als ik schrijf dat ik nooit erg veel met Tosca heb gehad.
Als kind zag ik Madame Butterfly op televisie in de versie met Mirella Freni en Karajan, en ik was in tranen. Turandot heeft mij altijd gefascineerd vanwege de mystiek en de Chinoiserie, die eigenlijk Persianerie blijkt te zijn; het dilemma van de ongenaakbare titelheldin wordt steeds inzichtelijker met het vorderen der jaren. Toen de Manon Lescaut onder Sinopoli uitkwam, met Domingo en Freni, en ik net mijn eerste CD-speler had, was de derde acte geregeld mijn referentie voor klankpracht en hartverscheurende emotie. Maar in Tosca kan ik mij niet goed identificeren met een personage en Tosca is mij niet sympathiek genoeg.
In de eerste acte is ze een wispelturige en jaloerse bakvis. Als ze in de tweede acte de schuilplaats van de politieke vluchteling Angelotti verraadt is ze eigenlijk een egoïstische lafaard en dan doen librettist en componist het ook nog voorkomen alsof dat opperste liefde is. Pas in de derde acte recht ze haar rug moreel een beetje.
Het karakter van kunstenaar Cavaradossi blijft intussen wat bleek vergeleken bij Puccini’s andere tenoren, zowel de goede (Des Grieux) als de minder goede (Pinkerton). Scarpia is natuurlijk een prachtige wreedaard en intrigant, maar ook hij is wat eendimensionaal; blijkens het libretto vergelijkt hij zichzelf met Iago uit Shakespeares Othello (en daarmee Verdi’s Otello), maar Iago krijgt karakterologisch tenminste nog een aantal motieven mee. Over Scarpia komen we alleen te weten dat hij de machtigste man van Rome is en dat hij die positie met terreur bestendigt.
Ook in deze enscenering krijg ik niet meer respect voor Tosca’s karakter. De Zweedse sopraan Malin Byström speelt het allemaal uit, maar dat laat juist ook zien wat er allemaal niet in zit. Haar heen en weer getrippel en haar babydoll-achtige lichtblauwe jurk moeten haar in de eerste acte misschien iets meisjesachtig geven, maar daarmee wordt ze ook een wat verwend kind.
En hoezo ‘Vissi d’Arte’ (Ik heb voor de kunst geleefd) in de tweede acte als ze op gegeven moment in een vlaag van jaloezie in de eerste acte (jegens de door Cavarodossi geportretteerde zuster van de politieke gevangene Angelotti die uit Scarpia’s kerkers is ontsnapt en bij Cavarodossi is ondergedoken) al Cavarodossi’s schilderijen kapot smijt.
De rode design-avondjurk in de tweede acte (in het verhaal komt ze net van een concert-optreden) moet van haar een blijkbaar iets rijpere verleidster maken, en als Scarpia die jurk uittrekt blijft er een nog verleidelijker roze négligé over. Maar het helpt allemaal niet om het karakter meer diepte te geven.
Zangtechnisch is Malin Byström evenwel helemaal op haar plaats. Alle nuanceringen die muzikaal in de rol zitten worden geëtaleerd. Met prachtig-romige lyrische tonen, over het hele stembereik, zowel in het piano als in het forte.
Dat laatst is iets waarover Joshua Guerrero als Cavaradossi niet beschikt. Forte zingen gaat goed, al wapperde hij wat in het begin. Maar voor zachte passages heeft hij te weinig reservekracht en dat geldt ook voor zijn laag. Daardoor ging bijvoorbeeld de eerste helft van ‘E Lucevan le Stelle’ mis, en dat is toch wel een beetje de teststraat voor een tenor in deze opera.
De held van de avond is Gevorg Hakobyan, Scarpia. Hij heeft de rol al vaak gezongen, met zijn lenige stem én zijn lenige lichaam kan hij er alles mee doen. Op zijn repertoire staan Russische en Italiaanse opera’s, Tchaikovski, maar ook Tonio in Pagliacci en Alfio in Cavalliera Rusticana, en allerlei Verdi-rollen waaronder inderdaad natuurlijk Iago, want dat is hij ten voeten uit.
Zangtechnisch heeft hij alles in huis en zelfs binnen de rol van de door-en-door slechte Scarpia kan hij allerlei nuances uitdrukken. Als van huis uit Armeniër heeft hij misschien het soort Russische oligarch dat hij in zijn rol uitdrukt in zijn directe omgeving gezien. En je ziet eigenlijk waarom zulke mensen in andere omstandigheden met charme de wereld om hun vinger kunnen winden.
We werden van tevoren geïnformeerd dat de uitvoering van traditionele barokke ornamentiek ontdaan zou worden. En inderdaad speelde het grootste deel van de eerste acte zich af in een matzwarte schaars vaalwit verlichte ruimte, waarbij je met goede wil overigens nog best de binnenruimte van een gigantische basiliek kunt voorstellen. Maar wie dacht het helemaal zonder barokke pracht te zullen moeten stellen, kwam aan het eind van de eerste acte in de ‘Te Deum’-scène onverwacht toch nog dubbel en dwars aan zijn trekken.
Spoiler-alert: wie bij een volgende voorstelling verrast wil worden moet de rest van deze alinea overslaan. Aan het eind van de eerste acte maakte de duistere achterwand plaats voor een gigantisch barok doek vol door elkaar wervelende geschilderde personages. Waarvan de hoofden de hoofden van de koorleden bleken te zijn, die naar ik vernam met zijn vijfenvijftigen op een torenhoge stellage achter het doek stonden opgesteld. En het ‘Te Deum’ zongen. Hele publiek keek ademloos toe.
Het interieur van de woning van Scarpia in de tweede acte zou door Philippe Starck kunnen zijn ontworpen. Wel, Starck heeft in elk geval het prachtige tegen een half miljard kostende jacht van Russische miljardair Andrey Melnichenko ontworpen (dat ik drie jaar geleden in de haven van Tarragona zag liggen, dat inderdaad futuristisch is en dat net in Italië is geconfisqueerd). Dus het verband tussen top-design en machtige oligarchen is niet zo vergezocht.
De regisseur noemt als inspiratie Film Noir. Interessant, al gaat Film Noir eerder over berekenende femmes fatales, mannen met een emotionele en/of morele Achilleshiel en koelbloedige inspecteurs die alle misdaden uiteindelijk oplossen, zij het altijd te laat. In zekere zin stort Tosca zowel Cavaradossi als diens politieke kompaan Angelotti in het verderf, maar of zij dan een femme fatale is? En Scarpia en de bende om hem heen zijn in deze enscenering meer een Quentin Tarantino citaat. Verbanden tussen Film Noir en opera zou ik toch eerder bij Korngold, Schreker, Zemlinsky zoeken, temeer omdat veel Film Noir-regisseurs net als Korngold uit Europa waren gevlucht en deels Joods waren.
Als je het heel ver zou willen doortrekken: het programmaboek noemt uitdrukkelijk Billy Wilders Double Idemnity als prototype van Film Noir. Wel, als Tosca een van Billy Wilder zou zijn zouden Tosca’s jaloerse verdenkingen misschien niet de zuster van Angelotti maar Angelotti zelf kunnen gelden. Double Idemnity eindigt met de suggestie van een achterliggende verhouding tussen de twee mannelijke protagonisten. En dat zou bij Billy Wilder ook mede een verklaring zijn waarom Cavaradossi Angelotti wilde beschermen; hij wil Angelotti nota bene in de kleren van zijn zuster laten ontsnappen! Maar dit terzijde.
Dat we in Film Noir geregeld duister verlichte ongure buurten zien komt wel weer mooi terug in de derde acte, waar in plaats van de in het scenario van Puccini vermelde hoogste verdieping van Engelenburcht we ons in een metalen loods bevinden, en Tosca springt uiteindelijk van een stalen stelling af.
De avond voor deze Tosca had ik op Radio IV Beatrice Rana gehoord met het Deens Nationaal Orkest, onder niemand minder dan Lorenzo Viotti. En dat was een geweldige uitvoering. En ja, hij weet echt te overtuigen, los van alle hype, zoals eerder ook al bleek in Zemlinsky’s Der Zwerg, eerder door mij besproken. In net als in Der Zwerg liet hij nu ook weer horen waartoe het Nederlands Philharmonisch Orkest in staat is. Alle kleuren in deze toch al zo kleurrijke partituur werden naar boven gehaald.
Muzikale leiding Lorenzo Viotti Regie Barrie Kosky Decor Rufus Didwiszus Kostuums Klaus Bruns Licht Franck Evin Floria Tosca Malin Byström Mario Cavaradossi Joshua Guerrero Scarpia Gevorg Hakobyan Cesare Angelotti Martijn Sanders Il Sagrestano Federico De Michelis Spoletta Lucas van Lierop Sciarrone Maksym Nazarenko Un Carceriere Alexander de Jong
In seizoen 2022-2023 brengt De Nationale Opera 15 producties, waaronder vier wereldpremières. Maar laten we ons overzicht beginnen met het bestaande en beproefde repertoire.
Twee producties stonden al eerder op het programma maar moesten vanwege Covid worden geschrapt. Het betreft de herneming van Carsens productie van Carmen, waarmee het nieuwe seizoen wordt geopend, en Philipp Stölzls Rusalka, een nieuwe productie die onderdeel is van het Holland Festival. Het KCO staat onder leiding van Joana Mallwitz. Op zondag 25 juni 2023 zal het operaseizoen hiermee worden afgesloten. In de titelrollen J’Nai Bridges als Carmen en Johanni van Oostrum als Rusalka.
Trailer van Carmen uit de oorspronkelijke productie uit 2009
Na Carmen volgt een nieuwe productie van Humperdincks minder bekende opera Königskinder in een enscenering van Christof Loy. Dit werk was in 1912 al eens te zien in de Stadsschouwburg, een productie van de Wagnervereeniging en het Residentie Orkest onder leiding van Henri Viotta. Nu speelt het NedPho onder leiding van Marc Albrecht, terug op zijn oude stek in het repertoire dat hem past als een handschoen. De immer populaire Doris Soffel zal te zien zijn als De Heks. Wie er alvast eens kennis van wil nemen kan de opname uit Zürich met Jonas Kaufmann bekijken.
Na zijn Tosca in het huidige seizoen keert Barrie Kosky terug met een nieuwe productie van Turandot, naar het zich laat aanzien de tweede aflevering in een Puccini cyclus. Chef dirigent Lorenzo Viotti heeft de muzikale leiding. Desgevraagd gaf hij aan dat er een ‘surprise ending’ zal worden gespeeld, dus niet Alfano of Berio.
Viotti’s tweede grote bijdrage is zijn dirigaat van Der Rosenkavalier, een herneming van Philipp Glogers productie uit 2015. Daarmee staat dit werk voor de vijfde keer op het programma sinds Het Muziektheater werd geopend. Dat is rijkelijk veel, ook binnen Strauss’ oeuvre is er een grote keuze aan titels die DNO nog niet hebben bereikt of tenminste minder prominent op het programma hebben gestaan. Viotti benadrukt dat hij eerst het NedPho goed moet leren kennen voor hij zich aan ‘avonturen’ kan wagen maar deze keuze heeft toch wel veel weg van ‘op safe’ spelen. Ariadne auf Naxos is in 1989 voor het laatst bij DNO te zien geweest, Die Liebe der Danae nog nooit, om van Strauss’ minder bekende werken nog te zwijgen.
Trailer uit 2015:
Viotti deelt de muzikale leiding van de pastiche Operetta Land met Aldert Vermeulen. Het is een nieuwe productie van Steef de Jong in samenwerking met de Wiener Volksoper. Samen met Turandot is dit de ‘holiday production’ aan het einde van het jaar.
Calixto Bieito keert in januari 2023 na zijn geslaagde productie van Die erste Menschen terug met Giulio Cesare, een coproductie met Liceu. Emmanuelle Haïm dirigeert. Afstemming met de Reisopera blijft kennelijk van ondergeschikt belang. Na een tournee met dit werk langs de Nederlandse theaters in februari 2022 had een andere titel voor DNO wellicht toch meer voor de hand gelegen, zo kort nadien.
De Tudor trilogie die in het lopende seizoen wordt aangevangen met Anna Bolena krijgt zijn logische vervolg met een nieuwe productie van Maria Stuarda. Jetske Mijnssen is verantwoordelijk voor de regie, Enrique Mazzola staat voor het Nederlands Kamerorkest.
Alexander Raskatov
Voor 3 maart 2023 staat de wereldpremière gepland van Damiano Michielettos’ productie van Animal Farm, een compositie van Alexander Raskatov, vrij naar George Orwell. Het Nederlands Kamerorkest staat onder leiding van Bassem Akiki.
Daarmee zijn we door de lange termijn planning heen. Om beter in te kunnen spelen op onverwachte ontwikkelingen, geen overbodige luxe, staat ook nog een aantal producties op het programma waartoe pas kort geleden is besloten. Het betreft de familie opera’s The girl, the hunter and the wolf,Het lijflied en Be Opera XL. Verder de Europese première van Blue, een nieuw werk van Jeanine Tesori en Tazedwell Thompson. Opvallend is een geënsceneerde uitvoering van Verdi’s Requiem in februari, een oorspronkelijke productie uit Zürich.
Het Opera Forward Festival heeft in 2023 als centrale thema’s ‘Vrijheid en Bevrijding’. Behalve het eerder genoemde Animal Farm dat in deze context geen commentaar behoeft is er de wereldpremière van Ändere die Welt van Leonard Evers en Mart van Berckel. Hierin wordt onderzocht wat men met een revolutie verwacht te winnen en wat er gebeurt als de rook is opgetrokken. Begeleiding door Barbara Hannigans Ludwig Orchestra. Aan bevrijding op een meer persoonlijk niveau is de voorstelling Perle Noir: meditations for Joséphine gewijd. Peter Sellars regisseert en Julia Bullock zingt songs uit het repertoire van Joséphine Baker, een artiest die zonder enige schroom of angst de dubbele moraal van de toenmalige maatschappij trotseerde.
Even terug naar het bestaande en beproefde repertoire. Dit is tamelijk omvangrijk en biedt aanmerkelijk meer keuzemogelijkheden om tot een verrassend seizoen te komen dan hetgeen nu wordt gepresenteerd. Turandot en Maria Stuarda vormen de logische voortzetting van aangevangen cycli. Carmen en Rusalka zijn overgenomen uit eerdere seizoenen. Maar dat laat nog drie plekken over waarvan slechts eentje op bijzondere wijze is ingevuld: Königskinder. De keuze voor Giulio Cesare maar vooral de herneming van Der Rosenkavalier heeft toch iets van een gemiste kans.
Natuurlijk speelt elk operahuis voorlopig even op safe, na de vele onverwachte problemen en gedwongen cancellations van de laatste twee jaar. Ook dit programma is ongetwijfeld tot stand gekomen met vele mitsen en maren in het achterhoofd. Maar voor het navolgende seizoen zal er hopelijk weer wat meer risico genomen kunnen worden. Wellicht wordt ook Mephistofele dan ingehaald en verder kijk ik nog steeds uit naar Oorlog en Vrede, een actueel thema.
Daar staat tegenover dat DNO werkelijk alles uit de kast lijkt te trekken waar het de eigentijdse programmering betreft. Alles overwegend dus toch een evenwichtig seizoen.
Königskinder: Daniel Behle (Der Königssohn), Olga Kulchinska (Die Gänsemagd), Josef Wagner (Der Spielmann), Doris Soffel (Die Hexe), Sam Carl (Der Holzhacker), Michael Pflum (Der Besenbinder)
Turandot: Tamara Wilson (Turandot), Najmiddin Mavlyanov (Calaf), Kristina Mkhitaryan (liù), Germán Olvera (Ping), Ya-Chung Huang (Pang), Lucas van Lierop (Pong)
Verdi Requiem: Frederica Lombardi/Guanqun Yu (sopraan), Yulia Matochkina/Agnieszka Rehlis (mezzo), Freddie de Tommaso (tenor), Alexander Vinogradov (bas)
Der Rosenkavalier: Maria Bengtsson (Die Marschallin), Christoph Fischesser (Ochs), Angela Brower (Octavian), Martin Gantner (Faninal), Iris van Wijnen (Marianne Leitmetzerin), NN (Sophie)
Rusalka: Pavel Cernoch (De Prins), Annette Dasch (De Vreemde Prinses), Johanni van Oostrum (Rusalka), Maxim Kuzmin-Karavaev (De Watergeest), Karin Strobos (Koksmaat)
Let’s clear up a misunderstanding: Cavalleria Rusticana by Mascagni and Pagliacci by Leoncavallo have almost always and almost everywhere been billed as a diptych but they are certainly not that. It was just a convenient solution: two short operas that matched each other in terms of musical language and emotions could easily be programmed on one evening. The fact that the composers were more or less the same age and that their operas were created at the same time was also a bonus. But to say that they belong together and that they should always stay together? No.
Also the order: first Cavalleria and then Pagliacci is not really fixed. That too, after more than a hundred years just became tradition. A tradition that no longer has been strictly followed for years. So there is nothing revolutionary about changing the order. Personally, I’ve seen several performances that started with the ‘Prologo.’ Something that seems quite logical to me.
Robert Carsen is one of the greatest opera directors in the world. His theatre-in-theatre vision is still valuable, after all he became famous for it, but with this staging he went back, as it were, to his early years in Antwerp. Everything that worked as an eye-opener at the time now looks quite old-fashioned and second hand. How many times before have we seen rows of empty chairs? Sigh.
And yet… He is and remains perfect at Personenregie. His mise en scène, although sometimes I don’t care for it it, is certainly of the highest level. Above all, his staging of Pagliacci is nothing less than phenomenal. The fact that the stage is almost bare doesn’t matter, because that magnifies the emotions of the characters, also because Carsen allows the singers to play out the ‘veristic’ aspects which really works very well. So good, in fact, that at the intermission I left the auditorium with a tearful face.
Compared to the first half, Cavalleria Rusticana was a cold shower. Here, all emotions were degraded to below zero, as people were only rehearsing for the performance of – how do you guess? – Cavalleria Rusticana. Interesting, though, but haven’t we seen that a thousand times before? Think of Carsens Don Giovanni for La Scala. Or his Hoffmann for Paris. So second-hand.
The story itself was mutilated so terribly that at a certain moment I lost my mind and thought that Santuzza’s aria was cut in half. It wasn’t, but it reflects the confusion. I’m not going to complain about it anymore, but forget about Sicily, forget about Easter Sunday. ‘A te la mala Pascua’, for me the key to the opera, was translated as ‘I wish you a miserable day.’ It felt just as strange as Puccini would be played by a small baroque ensemble with Emma Kirkby as Tosca. Every period has its own rules and verismo is about raw reality.
With this ‘diptych’ Lorenzo Viotti, our new chief conductor, made his debut with the National Opera almost two years earlier than scheduled. It was more than exciting: for us, for the orchestra but most of all for Viotti himself. I have to say that the acquaintance made me quite happy. Not that everything went so fantastically and flawlessly, that wasn’t possible either. Imagine standing in his shoes!
I think Viotti has more affinity with Pagliacci than with Cavalleria and that was audible. His Pagliacci was extremely exciting. He did not shy away from big outbreaks but also took the time for moments of reflection. All these emotions were audible in the orchestra pit, which reinforced the sensation.
For ‘Cavalleria’ the music was on a low heat and the famous Intermezzo was played so faintly that nobody applauded, despite the small break, meant for the applause that did not come. But perhaps it also had to do with the concept of Carsen? Hard to say.
Anyway, enough complaining, because the most important thing in the opera is the singing, which was simply terrific! What we got was no less than the ‘sternstunde’ you’ve been experiencing so rarely these days. And to think that the most protagonists made their debut in their roles!
First and foremost: kudos to the chorus of the National Opera. They carried the opera on their shoulders (sometimes literally). They played, they acted, they walked in and out of the auditorium, and in Pagliacci they even became the spectators: as it should be. And ‘in between’ they sang, and how! I really do take my hat off to that.
Brandon Jovanovich made his double debut: it was his first Canio and it was the first time he sang with the DNO. Why did we have to wait so long to hear this great American tenor in real life? His portrayal of the clown who does not want to be a clown was of the highest level. And, let me tell you: I cried at his ‘ Vesti la giubba. ‘ I really cried. And that’s what the opera is about, isn’t it? Thanks Brandon!
His Nedda was sung by a now major star on the opera firmament: Ailyn Pérez. What can I say? That her fame is not undeserved and that it has not come out of the blue? Her quicksilver coloraturas were a delight to the ear and her performance worthy of a movie star.
Mattia Olivieri was a beautiful, sensual Silvio. With his creamy baritone he managed to convey his feelings for Nedda. Although I personally think it was more lust than anything else (don’t tell! #metoo listens in!).
I was very pleased to be introduced to the young tenor Marco Ciaponi (Beppe). His role was small, but I heard great potential!
And then we arrive at Tonio/Taddeo/prologo: Roman Burdenko. I am not often lost for words, but this time I was really speechless after the performance of this baritone. It was even more impressive because after intermission he continued as Alfio, in:
I had heard Brian Jagde (his name is pronounced the German way) twice before. Once live, in Verdi’s Requiem. The second time was on the DVD recording of Das Wunder der Heliane by Korngold, where he performed about the best Stranger in history. I was more than anxiously awaiting his debut as Turiddu. Not in vain. Jagde was the Turiddu of many girl’s dreams: attractive, seductive, macho, but with a small heart. Wonderful.
Rihab Chaieb was a Lola as we remember from old Italian films. Her dress, her hairstyle, her presence resembled none other than Gina Lollobrigida. Very sensual and provocative, as it should be. We’ll hear more of her.
Elena Zilio (mama Lucia) sang incredibly well, but her character didn’t really come into its own. Actually she was totally left to her own devices by Carsen and that’s a pity.
But the real star of the evening was the Georgian mezzo-soprano Anita Rachvelishvili. My God, how wonderful she was! I would have liked to hear her in a different, more realistic staging of the opera. One, where she can let go of all her emotions – and she has them all ready – without the armour of ‘the rehearsal’.
All in all: don’t miss it. Even if it is only because of the singers!
Ruggero Leoncavallo: Pagliacci
Pietro Mascagni: Cavalleria rusticana
Brandon Jovanovich, Ailyn Pérez, Roman Burdenko, Mattia Olivieri, Anita Rachvelishvili, Brian Jagde, Elena Zilio, Rihab Chaieb
Netherlands Philharmonic Orchestra and Choir of the National Opera (rehearsal Ching-Lien Wu) conducted by Lorenzo Viotti.
Directed by Robert Carsen
Even een misverstand uit de wereld helpen: Cavalleria Rusticana van Mascagni en Pagliacci van Leoncavallo worden dan al meer dan honderd jaar bijna altijd en bijna overal als een bij elkaar horende tweeluik gespeeld maar een tweeluik zijn ze allerminst. Het kwam gewoon goed uit: twee korte opera’s die qua muzikale taal en emoties niet voor elkaar deden konden makkelijk op één avond worden geprogrammeerd. Dat de componisten zowat elkaars leeftijdsgenoten waren en dat hun opera’s in min of meer in dezelfde tijd zijn ontstaan was gewoon meegenomen. Maar om te zeggen dat ze bij elkaar horen en dat ze altijd bij elkaar moeten blijven? Nee.
Maar ook de volgorde: eerst Cavalleria en dan Pagliacci staat niet echt vast. Ook dat is er zo stilletjes aan in geslopen en na die meer dan honderd jaar gewoon traditie geworden. Een traditie die al jaren eigenlijk niet meer strikt wordt gevolgd. Er is dus niets revolutionairs aan om de volgorde om te gooien. Zelf heb ik al een paar voorstellingen gezien die met de ‘Prologo’ beginnen. Wat mij eigenlijk best logisch lijkt.
Robert Carsen behoort tot de grootste operaregisseurs ter wereld. Zijn theater-in-het-theater visie mag er nog wezen, daar is hij tenslotte beroemd om geworden, maar met deze enscenering ging hij als het ware terug naar af, naar zijn beginjaren in Antwerpen. Alles wat toen als eye-opener werkte doet nu behoorlijk ouderwets en tweedehands aan. Hoe vaak hebben we al niet de rijen lege stoelen mogen aanschouwen? Zucht.
Maar, maar …. Hij is en blijft een fantastische personenregisseur. En zijn mise-en-scène, al vind ik er soms niets aan is zeer zeker van het hoogste niveau. En het allerbelangrijkste: zijn enscenering van Pagliacci is niet minder dan fenomenaal. Dat de bühne vrijwel kaal is doet er niet toe want daardoor worden de emoties van de personages uitvergroot, ook omdat Carsen ze toestaat om op zijn ‘veristisch’ uit te pakken en dat werkt. Zo goed zelfs dat ik de pauze met betraand gezicht ben in gegaan .
Des te groter werd de ‘koude douche’ die hij als Cavalleria Rusticana heeft gepresenteerd. Hier werden alle emoties tot onder nul gedegradeerd, men was immers alleen maar met de repetities voor de voorstelling van – hoe raad je het al? – Cavalleria Rusticana bezig. Interessant, dat wel, maar: hebben we het al niet duizend keer gezien? Denk aan Carsens Don Giovanni in La Scala. Of zijn Hoffmann in Parijs. Tweedehandsje dus.
Het verhaal zelf werd daardoor zo verschrikkelijk verminkt dat ik op bepaald moment de kluts kwijtraakte en dacht dat Santuzza’s aria in tweeën werd geknipt. Dat was niet zo, maar dat geeft de verwarring weer. Ik ga er verder niet meer over zeuren, maar: vergeet Sicilië, vergeet de Paaszondag. ‘A te la mala Pascua’, voor mij dé spil waar de opera om draait werd vertaald met ‘ik wens je een ellendige dag’. Het voelde net zo vreemd aan als Puccini gespeeld zou worden door een klein barokensemble met Emma Kirkby als Tosca. Elke periode heeft zijn regels en bij het verisme gaat het om de rauwe realiteit.
Met de ‘tweeluik’ maakte Lorenzo Viotti, onze nieuwe chefdirigent zijn bijna twee jaar vervroegde debuut bij De Nationale Opera. Het was meer dan spannend: voor ons, voor het orkest maar het meest voor Viotti zelf. Ik moet eerlijk zeggen dat de kennismaking mij behoorlijk blij maakte. Niet, dat alles zo fantastisch en vlekkeloos is gegaan, dat kon ook niet. Ga maar in zijn schoenen staan!
Ik denk dat Viotti meer affiniteit heeft met Pagliaccio dan met Cavalleria en dat was hoorbaar. Zijn Paljas was buitengewoon spannend waarbij hij geen heftige uithalen schuwde en ook de tijd nam voor momenten van bezinning. Al die emoties waren in de orkestbak hoorbaar, wat de ontroering nog versterkte
Bij ‘Cavalleria’ stond de muziek op een zwak pitje en de beroemde Intermezzo werd zo flauw gespeeld dat er zelfs geen opendoekje volgde, ondanks de kleine pauze, bedoeld voor het applaus dat dus niet kwam. Maar wellicht had het ook met het concept van Carsen te maken? Moeilijk te zeggen.
Maar goed, genoeg geklaagd, want dat, wat bij de opera het belangrijkste is, de zang, dat was gewoon formidabel! Wat we kregen was niet minder dan het “sternstunde’ wat je de laatste tijd echt zelden meemaakt. En dan te bedenken dat de protagonisten hun debuut in hun rollen maakten!
Allereest: kudo’s aan het koor van de Nationale Opera. Zij hebben de opera op hun schouders (soms letterlijk) gedragen. Zij speelden, zij acteerden, zij liepen de zaal in en uit, en bij de Pagliacci werden ze zelfs de toeschouwers: zoals het hoort. En ‘tussendoor’ zongen zij, en hoe! Daar neem ik werkelijk mijn petje voor af.
Brandon Jovanovich makte zijn dubbele debuut: het was zijn eerste Canio en het was de eerste keer dat hij bij DNO mocht zingen. Waarom moesten we zo lang wachten om die geweldige Amerikaanse tenor in het echt te mogen horen? Zijn portrettering van de paljas die geen paljas wil zijn was van het hoogste niveau. En, zal ik u wat verklappen? Ik moest om zijn ‘Vesti la giubba’ huilen. Echt huilen. En daar gaat de opera toch over? Bedankt Brandon!
Zijn Nedda werd gezongen door een inmiddels grote ster aan het operafirmament: Ailyn Pérez. Wat zal ik zeggen? Dat haar roem niet onverdiend is en niet uit de hemel is komen vallen? Haar kwikzilveren coloraturen waren een streling voor het oor en haar optreden filmster waardig
Mattia Olivieri was een mooie, sensuele Silvio. Met zijn smeuïge bariton wist hij zij gevoelns voor Nedda over te brengen. Ale denk ik zelf dat het meer lust dan iets anders was (niet doorvertellen! #metoo luistert mee!)
Buitengewoon prettig vond ik de kennismaking met de jonge tenor Marco Ciaponi (Beppe). Zijn rol was dan klein, maar ik hoorde een groot potentieel!
En dan komen we bij Tonio/Taddeo/prologo: Roman Burdenko. Niet vaak raak ik uit mij vocabulaire, maar nu was ik echt sprakeloos door de prestaties van de bariton. Ook, omdat hij na de pauze gewoon doorging als Alfio, in:
Brian Jagde (zijn naam spreek je op zijn Duits uit!) heb ik daarvoor twee keer gehoord. Een keer live, in het Requiem van Verdi. De tweede keer was op de dvd opname van Das Wunder der Heliane van Korngold, waar hij zowat de allerbeste Vreemdeling uit de geschiedenis heeft vertolkt. Zijn debuut als Turiddu zat ik dus meer dan gespannen af te wachten. Niet te vergeefs. Jagde was de Turiddu van veel meisjesdromen: aantrekkelijk, aanlokkelijk, macho, maar met een klein hartje. Schitterend.
Rihab Chaieb was een Lola zoals we ze nog kennen uit de oude Italiaanse films. Haar jurk, haar kapsel, haar presence leek op niemand anders dan Gina Lollobrigida. Zeer sensueel en uitdagend, zoals het hoort. Daar zullen we nog meer van horen.
Elena Zilio (mama Lucia) zong waanzinnig goed, maar haar personage kwam niet goed uit de verf. Eigenlijk werd zij door Carsen totaal aan haar lot overgelaten en dat is jammer.
Maar de echte ster van de avond was de Georgische mezzosopraan Anita Rachvelishvili (Santuzza), mijn God, wat was zij geweldig! Ik had haar graag in een andere, meer realistische enscenering van de opera willen horen. Een, waar zij al haar emoties – en die heeft zij allemaal paraat – los kan laten gaan, zonder het harnas van ‘de repetitie’.
Al met al: mis het niet. Al is het alleen vanwege de zangers!
Ruggero Leoncavallo: Pagliacci
Pietro Mascagni: Cavalleria rusticana
Brandon Jovanovich, Ailyn Pérez, Roman Burdenko, Mattia Olivieri, Anita Rachvelishvili, Brian Jagde, Elena Zilio, Rihab Chaieb
Nederlands Philharmonisch Orkest en Koor van De Nationale Opera (instudering Ching-Lien Wu) olv Lorenzo Viotti.
Regie: Robert Carsen