cd/dvd recensies

Kaija Saariaho’s L’amour de loin


Kaija Saariaho is among the most successful contemporary composers. And rightly so.
She has developed her own style, connecting the tonal with the atonal. Without concessions, but also without losing touch with her listeners.

Once a student of Brian Ferneyhough and Klaus Huber, she very quickly abandoned serialism. Saariaho uses a lot of electronics that she interweaves with polyphony. This creates a very exciting mix of styles: very modern and abstract, yet with easy-to-follow melodies.



Her music is serene, sometimes quietly rippling along (I don’t mean that in a negative way!) and very meditative, often reminding me of Messiaen. And of paintings, as her music is all about colour and colour nuances, which is not surprising when you know that she first studied at art school. I like this a lot.

L’amour de loin (Love from afar), for me her most beautiful opera, is based on a poem by an unknown 12th-century Provençal troubadour, Jaufré Rudel. In it, he sings of an imaginary distant lover, not knowing that she actually exists. A pilgrim returning from the “fairyland” (Lebanon) has seen her: she is called Clémence, she is a countess and she lives in Tripoli.

Our troubadour will have none of it; after all, love is supposed to be pure, abstract and especially distant. Still, he cannot resist the temptation and travels after his faraway lover.
It doesn’t end well. Or does it? He dies, but blissfully. And in her arms.



Harmonia Mundi released a recording of the opera in September 2009. The performance is truly outstanding. Daniel Belcher is very convincing as the, desperately in love, troubadour and Marie-Ange Todorovitch is a fine pilgrim.

The palm of honour, however, goes to Ekaterina Lekhina (Clémence). Her prayer at the end of the opera cannot leave anyone unmoved.

The Deutsches Symphonie-Orchester under Kent Nagano plays in a very evocative and visual way, you don’t need a director for that.

Sit back and let the music (and your own imagination) do the rest. A world will open up for you.

Kaija Saariaho
L’amour de loin
Ekaterina Lekhina, Marie-Ange Todorovitch, Daniel Belcher.
Deutches Symphonie-Orchester Berlin en Rundfunkchor Berlin/ Kent Nagano.
Harmonia Mundi HMC 801937.38

Susanna Phillips sings an excerpt of Clémence’s final prayer from Act V of Kaija Saariaho’s “L’Amour de Loin.” Production: Robert Lepage. Conductor: Susanna Mälkki. 2016-17 season

An excerpt from Act IV of Kaija Saariaho’s “L’Amour de Loin.” Production: Robert Lepage. Conductor: Susanna Mälkki. 2016-17 season.

Scène du Pèlerin (Monica Groop) avec Clémence, Comtesse de Tripoli(Dawn Upshaw)

L’Amour de loin (Kaija Saariaho) – warm-up from the Opera Ballet Vlaanderen

LÁmour de loin (complete) from the Finnish National Opera

Teatro Lirico di Cagliari resurrects Respighi’s ‘La campana sommersa’

Sometimes the importance of a release is so staggering that it doesn’t really matter what the performance is like. Such is the case with Respighi’s La campana sommersa. But please don’t think the singers are bad, far from it, but only Valentina Farkas really stands out. With her silvery high notes and perfect colouratures, the Romanian soprano is a dream Rautendelein. She also acts the role in a very convincing way. But Filippo Adami (Faun) and Agostina Smimmero (the witch) are undoubtedly excellent also.

Angelo Villari is a decent Enrico but as soon as things get more intense he forces himself and his voice becomes unpleasant. Something that also harms the singing of Maria Luigia Borsi (Magda). Quite a pity because otherwise she manages to fill her role very impressively.

The libretto of this totally unknown opera is based on Die versunkene Glocke, an 1896 play by Gerhart Hauptmann. The bored water nymph Rautendelein falls in love with the church bell-maker Enrico. For her, he leaves his wife and children, starts a ‘slave business’ in order to forge the perfect church bell and only comes to his senses when his wife commits suicide.

The opera is very similar to Rusalka but Marschner’s Hans Heiling also comes to mind. And, in case you had not already noticed, Wagner is not absent either, and Alberich’s slavery pretty much gets reincarnated in Enrico’s ‘clock forge’. Rautendelein herself, a long-haired enigmatic woman, is strongly reminiscent of Melisande and she certainly reflects a lot of Maeterlinck’s symbolism.

Fairy-tale world meets symbolism and Italian verismo. The beautiful, at times magical, production is very realistic and closely follows the libretto. Still: occasionally I wished for a little less imagery, a little less naturalism, because I love to use my own imagination.

The textbook contains almost everything, although the most important thing: the synopsis, is missing!  A major omission for a totally unknown opera!

Below trailer of the production:

De speler

Tekst: Peter Franken

Deze opera van Prokofjev ging in 1929 in première in De Munt te Brussel. Ik zag het werk in 2005 bij Opera Zuid met Jeroen Bik en Francis van Broekhuizen in de hoofdrollen. En in 2013 bij DNO, een productie van Andrea Breth met John Daszak en Sara Jakubiak. Dmitri Tcherniakov maakte in 2008 een productie van het werk  voor Staatsoper unter den Linden. Een opname daarvan is door C Major op dvd uitgebracht.

De componist schreef zelf het libretto, naar de gelijknamige roman van Dostojevski uit 1868. De auteur stond onder grote druk van zijn uitgever om snel een nieuwe roman op te leveren wat resulteerde in een autobiografisch verhaal, hij was zelf gokverslaafd en kon gemakkelijk putten uit eigen ervaringen.

In De Speler is de hoofdpersoon Aleksey Iwanowitsj privéleraar van de kinderen van een gepensioneerde Russische generaal. Deze verblijft met zijn gevolg in een Duitse stad die voor het gemak Roulettenburg genoemd wordt. De privéleraar is hopeloos verliefd op Polina, de stiefdochter van de generaal, en stelt alles in het werk om in haar nabijheid te zijn en zijn liefde te betuigen. Maar zij lijkt vooral met hem en zijn gevoelens te spelen. Zo laat ze hem Baron Wurmerhelm en diens vrouw beledigen, gewoon om te zien of hij dat voor haar wil doen.

De generaal is aan lager wal geraakt en moet steeds meer geld lenen om zijn gokverslaving te bevredigen. Met vertrouwen wacht hij op het bericht van de dood van zijn vijfenzeventigjarige tante in Moskou die hem in één klap een grote erfenis zal nalaten, zodat hij vrij van schulden zal kunnen trouwen met de opportunistische Mademoiselle Blanche, een echte golddigger. Plotseling verschijnt echter de van haar doodsbed verrezen Babulenka in levenden lijve en zij begint verwoed haar vermogen aan de roulettetafel in te zetten en vooral te verliezen. De generaal en andere betrokkenen zien radeloos toe hoe hun toekomst en zekerheid als sneeuw voor de zon verdwijnt.

Als de rijke dame al haar liquide middelen heeft vergokt, aanvaardt ze de reis terug naar Moskou, met geleend geld want ze is nog steeds rijk, in het bezit van drie dorpen en twee huizen. De markies die de generaal financieel in de tang had met eerdere leningen haast zich naar Sint Petersburg om beslag te laten leggen op onroerend goed van de generaal. Hij laat voor zijn minnares Polina een bericht achter waarin zij 50.000 krijgt toegezegd, ter compensatie voor het feit dat de generaal nu ook haar bruidsschat kwijt is.

Aleksey heeft alle gebeurtenissen van nabij gevolgd, grotendeels als buitenstaander. Zijn handelen wordt vooral bepaald door het onvoorspelbare gedrag van Polina, ze heeft hem als het ware zijn eigen wil ontnomen en dan raak je bij zo’n borderline type al gauw in onbekende wateren. Tot zijn verrassing duikt ze ineens op in zijn kamer, met de brief van de markies. Ze wil die zijn (beloofde) geld in het gezicht smijten vanwege de beledigende suggestie dat ze te koop was.

Aleksey weet raad, hij leent geld van de vage Engelsman Mr. Astley die ook Babulenka’s treinkaartje heeft voorgeschoten, en gaat naar het casino. Door middel van een alles of niets spel laat hij daar alle banken springen en keert triomfantelijk bij Polina terug met een heus vermogen. Hij geeft haar de benodigde 50.000 en zij lijkt hem als nieuwe minnaar te accepteren.

De volgende ochtend krijgt echter Aleksey het geld in zijn gezicht gesmeten en is hij definitief een illusie armer. Hoewel niet moet worden uitgesloten dat hij daarna gewoon als een schoothondje achter haar aan blijft lopen tot ze hem zal vragen van een hoge rots af te springen om te tonen hoeveel hij van haar houdt. De speler gaat immers niet alleen over gokverslaving maar ook over blinde verliefdheid en borderline gedrag.

De Berlijnse productie laat een toneelbeeld zien in helblauwe tinten, er komt geen andere kleur aan te pas wat het geheel tamelijk kil en afstandelijk maakt. In een reeks met elkaar verbonden glazen ruimtes zien we een hotelkamer, een lobby met draaideur, de hotel lounge en nog een kamer. In de lounge zitten voortdurend keurig geklede gasten wat te praten, zonder zich iets van het opgewonden gedoe om hen heen aan te trekken. De kostumering is redelijk eigentijds met de markies in een lila sweater, Babulenka met bontmuts en Aleksey in een windjack met capuchon.

Blanche is natuurlijk op en top chic, prachtig gekapt en altijd op scherp om een nieuwe beschermheer aan de haak te slaan als de vorige het financieel laat afweten. Polina is in het zwart, steeds met een jas aan die ze pas uitdoet als ze tegen het einde Aleksey in zijn kamer komt opzoeken, als teken van haar overgave.

Vladimir Ognovenko is zeer geloofwaardig als de oudere man die niet alleen zijn erfenis maar ook zijn huwelijk met Blanche de mist in ziet gaan, waarbij je de indruk krijgt dat het tweede eigenlijk nog erger is dan het eerste. Ook hier blinde verliefdheid, voor Blanche is hij slechts een geldautomaat. Stephan Rügamer zet een sluwe markies neer. Als hij bij een nieuwe lening van 5000 de generaal een schuldbekentenis laat tekenen voor 10.000 weet je direct met wat voor griezel je te maken hebt.

De prachtig opgemaakte Silvia de la Muela is een schitterende typecast als Blanche. Binnen een paar minuten heeft ze zich al gehecht aan Prins Nilsky als blijkt dat Babulenka al haar geld aan het vergokken is.

Kristine Opolais geeft mooi gestalte aan de ondoorgrondelijke Polina al moet gezegd dat dit aspect van haar karakter wordt uitvergroot doordat we hoegenaamd niets van haar weten. Uiteindelijk komen we niet veel verder dan dat ze de stiefdochter van de generaal is en een verhouding heeft met de markies.

Misha Didyk is onnavolgbaar als de gefrustreerde huisleraar die zich gedraagt als een olifant met ADHD in een porseleinkast. Wilde gebaren, uitdagend puberaal handelen, ongrijpbaar voor alle betrokkenen met uitzondering van Polina.

Een prachtige voorstelling van een zeer toegankelijk 20e eeuws werk. Daniel Barenboim heeft de muzikale leiding.

Foto’s © David Baltzer


De Speler van Prokofiev. Discografie

De Speler in Amsterdam 2013: schitterende zang in een saaie productie, december

L’amour des trois oranges

Tekst: Peter Franken

Tijdens zijn verblijf in Chicago in 1920 componeerde Prokofjev op een eigen libretto de komisch absurdistische opera De liefde voor drie sinaasappels. Het verhaal is gebaseerd op een stuk van Carlo Gozzi (1720-1806) en vertoont duidelijke commedia dell’arte elementen. Door allerlei tegenslag en conflicten duurde het tot 30 december 1921 voor het werk eindelijk in première ging, met groot succes overigens.

Het idioom is vrij klassiek, afgestemd op de behoudende smaak van het Amerikaanse publiek. Maar afgezien van een kort marsje bevat de partituur geen muziek die enigszins weet te beklijven. Je moet het live ondergaan en de muziek ervaren als ondersteuning van de handeling.

Bij aanvang is er een woordenstrijd tussen vertegenwoordigers van het publiek die pleiten voor ‘nieuw’ theater, respectievelijk tragisch, komisch en lyrisch romantisch. Ze worden op hun wenken bediend, de componist laat alle aspecten aan bod komen.

De zoon van de ‘klaverkoning’ lijdt aan melancholie waardoor hij zich ook fysiek voortdurend op sterven na dood voelt. De oplossing hiervoor is even simpel als doeltreffend: hij moet aan het lachen worden gemaakt. Daartoe gaat de nar Trouffaldino grote feesten organiseren waarin alles uit de kast zal worden gehaald om de prins uit zijn lethargie te wekken. De nicht van de koning ziet hem liever dood, dan zal zij t.z.t. de troon erven. Deze prinses Clarice wordt hierin geholpen door de Eerste Minister Léandre. Tot zover het begrijpelijke deel.

Zowel de koning als Léandre worden beschermd door magiërs. De koning heeft Tchélio aan zijn zijde, Léandre krijgt hulp van de kwaadaardige Fata Morgana. Die twee spelen een kaartspel om hun krachten te meten waarbij Fata Morgana duidelijk aan het langste eind trekt. Maar als de prins tijdens een feest plotseling moet lachen om die oude vrouw lijkt alles toch ten goede te keren voor het hof. De woedende Fata Morgana spreekt echter een vloek uit over de prins. Hij zal obsessief verliefd worden op drie sinaasappelen en niet rusten voor hij die heeft gestolen van de beruchte vorst Creon. Die bewaart ze in de keuken waar een reusachtige kokkin over hen waakt en iedereen verplettert met haar pollepel die het waagt in de buurt te komen.

Gelukkig krijgen de prins en zijn hulpje Trouffaldino een geheim wapen mee van Tchélio: een betoverd lint waarvoor de kokkin direct door de knieën gaat als zij Trouffaldino in haar keuken betrapt. Intussen steelt de prins de sinaasappels die in de volgende scènes uitgroeien tot manshoge bollen. Tchélio had ervoor gewaarschuwd ze alleen te openen in de nabijheid van water, anders zou er een tragedie plaatsvinden. Het gebeuren speelt zich helaas af in de woestijn en als de eerste twee sinaasappels worden geopend door Trouffaldino om zijn dorst te lessen, komen er twee prinsessen uit die vrijwel direct sterven aan een droge keel. Trouffaldino verwijdert zich en als de prins wakker wordt opent hij de derde sinaasappel met daarin prinses Ninette. Ook zij dreigt te overlijden maar het publiek dat pleitte voor lyriek en romantiek komt gelukkig tussenbeide met een flesje water. Er volgt een moment van jong geluk en het paar wisselt trouwbeloften uit.

De prins gaat naar het paleis om de koning het heuglijke nieuws te melden maar in zijn afwezigheid grijpt Fata Morgana in. Zij geeft de slavin Sméraldine een overmaatse speld waarmee die Ninette moet prikken. Deze veranderd in een rat en Sméraldine neemt haar plaats in als beoogde bruid. Uiteindelijk keert alles ten goede, Ninette wordt door Tchélio terug getoverd en Sméraldine, Léandre en Fata Morgana moeten vluchten om het vege lijf te redden.

Ik zag dit werk in 2005 bij DNO, een vermakelijke productie van Laurent Pelly met decors van Chantal Thomas. Een opname die door Opus Arte is uitgebracht gaf de gelegenheid het veel later allemaal nog eens terug te zien. De verwijzing naar het kaartspel in de naam van de koning wordt volop uitgespeeld. Vrijwel alles staat in dit thema. Decorstukken zijn sterk vergrote speelkaarten, de prins slaapt in een doos waar een pak kaarten in heeft gezeten. In de jurken van de dames zijn kaartmotieven verwerkt, natuurlijk veel klavers. Het kaartspel van de twee magiërs is hilarisch. Beiden zitten op heel hoge verrijdbare stoelen en tussen hen in is een tafeltjes met losse lange poten die beneden door figuranten worden vastgehouden. Het wiebelt en beweegt alle kanten op. De kostumering van Pelly is uitbundig en prachtig verzorgd. De sinaasappels ogen zeer echt ondanks hun bijzondere omvang en de drie prinsessen die eruit komen zien er fraai uit.

Tijdens de scènes aan het hof is het voortdurend een pandemonium op het toneel. Daarbuiten gaat het er rustiger aan toe. La Cuisinière wordt gezongen door een zeer forse bas wat het komisch aspect van haar bijdrage flink vergroot. Richard Angas had er in elk geval veel succes mee. Over het geheel genomen zijn de rollen goed bezet zonder dat er sprake is van echte uitblinkers. Het is typisch een ensemblestuk en als zodanig weet Pelly het met hulp van dirigent Stéphane Denève en koordirigent Martin Wright uitstekend over het voetlicht te brengen.

Toch een paar namen: Alain Vernhes als de koning, Martial Defontaine als zijn zoon, Natascha Petrinsky als hun nicht Clarice, François Le Roux als Léandre en Serghei Khomov als Trouffaldino brengen het hof tot leven. Willard White is een prachtige Tchélio en Anna Shafajinskaya een prima Fata Morgana. Sandrine Piau zingt de rol van Ninette, de prinses die mag blijven leven en in een licht oranje gekleurde bruidsjurk het happy end mag suggereren.

In de bak het Rotterdam Philharmonisch Orkest.

Trailer:

fotos: © Hans van den Boogaard

Warlikowski’s Elektra uit Salzburg op Blue-Ray uitgebracht

Tekst:  Peter Franken

Tijdens de honderdste editie van de Salzburger Festspiele in 2020 ging veel aandacht uit naar een nieuwe productie van Elektra. De Salzburger Festspiele heeft een innige relatie met Richard Strauss en diens opera’s, Elektra en Salome in het bijzonder. Na het enorme succes van Salome met ‘Salzburgs darling soprano’ Asmik Grigorian in de twee voorgaande jaren was het nu de beurt aan Elektra. De regie was toevertrouwd aan Krzystof Warlikowski en voor de titelrol was de Litouwse sopraan Ausrine Stundyte aangetrokken.

Maar zonder Grigorian kon het natuurlijk niet doorgaan; zij vertolkte de rol van Elektra’s jongere zuster Chrysothemis.

Kostuums en decor komen voor rekening van Małgorzata Szczęśniak. Zij benut de volle breedte van het toneel van de Felsenreitschule, waarvan de openingen in de achterwand dicht zijn gemaakt om een besloten ruimte te suggereren.

Een grote doorzichtige kubus figureert als het interieur van het paleis. Daarnaast een ondiep waterbassin, waarin de spelers zo nu en dan rondlopen of hun handen wassen. Het herinnert aan de dood van Agamemnon, die na aankomst uit Troje in het bad door zijn vrouw Klytämnestra is vermoord. De belichting is overwegend rood, de kleur van het vergoten en nog te vergieten bloed. Een acteur die Agamemnon verbeeldt loopt zo nu en dan over het toneel, hij is een hersenspinsel van Elektra.

Warlikowski laat Klytämnestra in een proloog vertellen dat ze de dood van haar dochtertje Iphigeneia heeft gewroken door Agamemnon te vermoorden. Het is een bewerkte tekst van haar monoloog in de Oresteia.

Pas daarna laat dirigent Franz Welser-Möst het orkest inzetten. Afgezien van die proloog volgt Warlikovski het libretto nauwgezet. De enige kleine toevoeging die hij zich veroorlooft is een hint van seksueel contact van Aegisth met zijn stiefdochters. De zeer gemakkelijk zingende Michael Laurenz wordt in zijn korte optreden getoond als gladde man waarachter een sexual predator schuil zou kunnen gaan en zijn stiefdochters spelen daar nadrukkelijk op in om geen argwaan te wekken. Hij moet vooral niet weten dat het geheel en al mis is in zijn huis, na de onverwachte komst van Orest.

Deze ziet er allerminst uit als iemand die kan moorden. Een beetje sullige figuur, wat wordt benadrukt door zijn Fair Isle-trui. Als hij zijn goddelijke plicht heeft vervuld, is hij zichtbaar geheel van de kook en wandelt met een zenuwtrek langs het publiek de zaal uit. Derek Welton weet veel eer in te leggen met zijn vertolking van de gedoemde koningszoon. De opvallend taaie Chrysothemis mag de rommel opruimen. We zien haar in de weer met lakens die over de lijken worden gelegd en ze wast vervolgens het lichaam van haar dode moeder. Elektra is in wezen buiten de handeling gebleven, de climax voltrekt zich buiten haar om. Ze leefde al die tijd in het verleden en in de toekomst; in het heden functioneert ze niet. Ze gooit een handvol pillen naar binnen om zelfmoord te plegen, alles is nu immers voorbij.

Tanja Ariane Baumgartner is een heel behoorlijke Klytëmnestra. Acterend zet ze een vrouw neer die wanhopig wordt van de slechte nachten die ze heeft, waarin de meest vreselijke dromen haar achtervolgen. Ze oogt als een verlopen Hollywood-queen, Cruella Devil op leeftijd. Zingend weet ze op mij geen grote indruk te maken.

Heel anders is het gesteld met de wijze waarop Asmik Grigorian de tweede dochter Crysothemis gestalte weet te geven. Gekleed in een lila gekleurd leren setje met daaronder een felrode beha om haar verlangen naar een ‘Weiberschicksal’ te benadrukken medieert ze tussen Elektra en haar moeder zonder zichzelf aan één van die twee over te leveren. Deze Crysothemis is net als Elektra beschadigd door het verleden, maar weet zich beter staande te houden. De indruk wordt gewekt dat ze tenminste ook nog even heeft geholpen bij de moord op Aegisth. Vocaal levert Grigorian het soort bijdrage dat inmiddels haar visitekaartje is geworden, waarmee ze veel aandacht weghaalt bij de twee andere vrouwen.

Ausrine Stundyte is opvallend ingetogen als Elektra. Ze kan de rol vocaal goed aan, maar lijkt de gebruikelijke climaxen te schuwen. Merkwaardig genoeg wordt de handeling in deze productie vooral bepaald door de andere protagonisten, zelfs Orest stelt haar een beetje in de schaduw. Het bevestigt het beeld van een vrouw die in het heden bijna onzichtbaar is – op zich mooi gedaan.

De Wiener Philharmoniker is in zijn element: Strauss’ Elektra in de Felsenreitschule, dat is voor deze musici bijna het favoriete uitje. Dat deze voorstelling in 2020 kon plaatsvinden is een fenomeen op zich. De opname is alleen al om die reden de moeite waard. Punt van kritiek is dat er veel gebruikgemaakt wordt van een camera achter in de zaal, waardoor voortdurend een deel van het publiek en het volledige orkest in beeld komen. Hier zullen de coronabeperkingen wel een rol hebben gespeeld.

foto’s © Bernd Uhlig | Salzburger Festspiele

Ildebrando Pizzetti: Murder in the cathedral. And more

Ildebrando Pizzetti – along with Respighi, Zandonai, Alfano and Malipiero, among others – belonged to the so-called ‘Generazione dell’80’, a group of Italian composers born around 1880. What they all had in common was a certain leaning towards neoclassicism and an interest in Renaissance and Byzantine music.



All this is prominent in Assassinio nella Cattedrale, a musical drama based on T.S. Elliott’s play Murder in the cathedral, for which Pizzetti himself wrote the libretto. I think it is a beauty of a piece, with a very strong libretto, beautiful choral parts and a perfectly crafted leading role that gives a good bass-baritone all the room it needs to shine. Incredible really that the opera is still so rarely performed.

This Decca recording was filmed in December 2006 in the dazzling Basilica di San Nicola in Bari. It all makes it feel very authentic, although I think it must have been more impressive live than on DVD. Logical, really.

The performance itself is fine, not overwhelming, but certainly sufficient. The Archbishop’s rise does make a huge impression, it’s a lot like Scarpia’s first rise; that makes you quiet. Especially when the singer in question is called Ruggero Raimondi. His voice has become a bit dry, but he is a real theatre animal and puts down a very impressive Thomas Becket




NICOLA ROSSI-LEMENI AND LEYLA GENCER/VIRGINIA ZEANI



The premiere of Assassinio nella Cattedrale took place at La Scala in Milan, in March 1958. The leading roles were sung by Nicola Rossi-Lemeni for whom Pizetti composed the opera and Leyla Gencer.



Shortly after its premiere, the opera was recorded live in Turin. Absolutely indispensable for the ‘Generazione dell’80’ and verism lover (Stradivarius STR 10067/57)

Virginia Zeani in an aria from the recording:



Should you want to hear more from Pizzetti (which I can well imagine), I can recommend the recording of Debora e Jaele. The cast is to please, with the very impressive Clara Petrella leading the way in the role of Jaele. The opera was recorded inMilan in 1952, Gianandrea Gavazzeni conducted (GOP 66.354)

Warlikowski brengt Henzes The Bassarids in Salzburg

Tekst: Peter Franken

Tijdens de

Salzburger Festspiele van 2018 stond een nieuwe productie van Henzes The Bassarids op het programma, een grootschalige productie geënsceneerd door Krzysztof Warlikowski.

The Bassarids van Hans Werner Henze ging in 1966 in Salzburg in première en was in 2018 voor het eerst weer tijdens de Festspiele te zien. Waar indertijd een Duitse vertaling werd gebruikt, ging het werk nu in het Engels, de taal waarin het libretto door W.H. Auden en Chester Kallman is geschreven, begin jaren 1960.

Het libretto volgt het toneelstuk De Bacchanten van Euripides vrijwel op de voet. Van contemporaine politiek maatschappelijke kritiek kan dus geen sprake zijn. Wel is mogelijk dat de auteurs en de componist zich tot het thema Dionysos aangetrokken voelden in de nasleep van de turbulente jaren ’30 en 40’. Dat vraagt om enige verduidelijking.

De figuur Dionysos is lastig te duiden. Enerzijds heeft hij, als de god van de wijn en een zekere ongeremdheid, een gemoedelijke carnavaleske uitstraling. Verder staat hij ook voor dramatische expressie en andere theatervormen. Maar zijn vaste entourage, een groep vrouwen die Maenaden worden genoemd (of ook wel Bacchanten), tonen in hun gedrag waartoe de mens in een Dionysische roes in staat kan zijn: moord en doodslag in zijn meest gruwelijke vormen. Dat maakt deze godenzoon, geboren uit de relatie van Zeus en Semele, tot een problematische godheid.

En daarom is het ook zo moeilijk een oordeel te vellen over het gedrag van de personages in Henzes opera. Enerzijds is er de versmade god die niet in eigen land wordt geëerd maar wel in het nabije oosten succes heeft. Thuis in Thebe heeft men zo zijn twijfels over Semele en haar relatie met de oppergod. Weliswaar staat er in de stad een heiligdom dat aan haar is gewijd, maar de nieuw aangetreden koning Penteus wil dat maar liever gelijk sluiten. En dan gaat het gerucht dat Dionysos met zijn Bacchanten zich in de nabijgelegen heuvels ophoudt.

Van de zoon van een belangrijke god gaat een zekere fascinatie uit. Denk aan de Egyptische Horus en de Perzische Mithras. Ook Jezus past volgens velen in dat rijtje aardse goden waaromheen zich gemakkelijk een cultus kan vormen. Zo komt Dionysos met zijn in het buitenland verworven reputatie naar zijn geboorteplaats om wraak te nemen op allen die zijn afstamming van Zeus ontkennen.

Dionysos kan zijn volgelingen in een roes brengen die het beste te vergelijken is met overmatig drugsgebruik. Elke remming verdwijnt, betrokkene slaat volledig los en kan zich eenmaal ‘terug op aarde’ niets herinneren van wat er is gebeurd. Zo ook bij Agave die met het hoofd van de door haar eigenhandig gedode zoon Penteus naar haar vader Cadmus toekomt om hem trots de ‘leeuwenkop’ te tonen die ze met blote handen van dat beest heeft gescheurd. Als een kat die met een vogel in zijn bek je huis binnenkomt om zijn prooi te tonen.

De lokroep van Dionysos is sterk, niemand kan er weerstand aan bieden behalve de oude Cadmos. Ook de zeer Apollinische koning Penteus niet, of misschien juist hij niet omdat in zijn bestaan geen ruimte is voor tenminste een beetje ongeremdheid. Hij laat zich door de profeet van Dionysos verleiden in vrouwenkleren naar de Bacchanten te gaan, opdat zij hem niet zullen herkennen. Op die manier kan hij alles gadeslaan wat daar gebeurt. Die profeet is uiteraard de god zelf, een personage gedreven door de wens zijn moeder te wreken door moord en verderf te zaaien in Thebe.

Wellicht dat hier in potlood een parallel is geschetst met het gemak waarmee in de jaren ’30 en ’40 grote mensenmassa’s ertoe gebracht konden worden elke ratio uit te bannen en klakkeloos gehoor te geven aan de lokroep van een charismatisch leider, een 20e -eeuwse godheid. Met alle gevolgen van dien.

Het toneel van de Felsenreitschule in Salzburg is vrij ondiep maar wel erg breed. Małgorzata Szczęśniak heeft daarom een decor ontworpen bestaande uit meerdere kleine vertrekken naast elkaar waarin zich delen van de handeling zonder tussentijdse wisselingen kunnen voltrekken. Verder wordt gebruik gemaakt van relevante videobeelden om een en ander aan te vullen. De kostumering is vooral eigentijds met hier en daar wat exotische trekjes. Koor en dansers maken integraal deel uit van de handeling zodat de toeschouwers in de zaal vermoedelijk ogen tekort kwamen. Op dit punt is een videokijker in het voordeel.

Het werk wordt ongecoupeerd gespeeld, zelfs het intermezzo in de derde akte, waarin Penteus door een magische spiegel te zien krijgt hoe zijn moeder en zijn tante Autonoe strijden om de Kapitein als sekspartner, ontbreekt niet. Enerzijds is dat een showstopper van een kwartier, anderzijds toont het de koning als voyeur, het eerste teken van afkalving van zijn Apollinische pantser. Toepasselijk is Henzes muziek hier heel anders – licht en speels zoals gebruikelijk in een stukje tussen de schuifdeuren – dan in de rest van de opera waarin hij het orkest soms oorverdovend te keer laat gaan.

In plaats van het tonen van een groep vrouwen die in een roes verkeren, wat in de regel niet verder komt dan wat onbeholpen pseudo erotiek, laat Warlikowski in de scène op de berg Cytheron een naakte danseres volledig door het lint gaan.

Rosalba Torres Guerrero heeft jaren gedanst bij Anne Teresa de Keersmaeker en beweegt zich als een waanzinnige in de stijl die we kennen uit deze troupe. Ongelooflijk hoeveel uithoudingsvermogen die vrouw aan de dag legt en wat ze allemaal met dat tengere lijf kan doen. Een uitstekende keuze, hier wordt getoond wat men zich kan voorstellen bij iemand in een Dionysische roes

De titelrol wordt vertolkt door de tenor Sean Pannikkar, goed gezongen en sterk geacteerd. Het is moeilijk enige empathie voor zijn Dionysos op te brengen en dat is een compliment. Zijn directe tegenstrever Penteus komt voor rekening van bariton Russell Braun, vocaal goed maar verder een tikje eendimensionaal.

De twee zussen van Semele, Agave en Autonoe, zijn in handen van respectievelijk Tanja Ariane Baumgartner en Vera Lotte Böcker. Goed verzorgd optreden, met name van Baumgartner die sowieso meer de aandacht trekt als moeder van Penteus.

Willard White is te zien in de belangrijke bijrol van koning Cadmus, natuurlijk in een rolstoel. Zijn raadgever Tiresias wordt adequaat vertolkt door Nikolai Schukoff.

De Wiener Philharmoniker en het Staatsopernchor staan onder leiding van maestro Kent Nagano die er een prachtige voorstelling van weet te maken. Een aanrader deze opname, ook al betreft het een werk met problematische inhoud.

Trailer:

Warlikowski over de opera:


I

Foto’s: © Bernd Uhlig

Meer over de Bassariden:

Hans Werner Henze: Die Bassariden

Meer Henze:

Hans Werner Henze: esthetisch -theatrale wereldverbeteraar in drie opera’s en een biografie

My first sweet sorrow

The title of this CD, Il primo dolce affanno (The first sweet sorrow) is taken from Benedetto sia ‘l giorno, one of the sonnets by Francesco Petrarca. With this, already, seventh part of the series Il Salotto (The Salon), Opera Rara presents a delightful selection of songs, tunes and duets from the middle to the end of the nineteenth century repertoire. (ORR230)

Bruce Ford sings ‘I’ vidi in terra angelici costumi’:



The three Petrarca sonnets in Franz Liszt’s irresistibly beautiful setting serve as the guiding principle; for the rest, the CD mainly offers unknown compositions by Giacomo Meyerbeer, Camille Saint-Säens, Prince Józef Poniatowski, Federico Ricci, Antonio Carlos Gomes, Antonio Buzzolla and Giuseppe Verdi. And, something to think about: why are these gems hardly ever performed?

Only Buzzolla’s ‘Barcarola’ for three voices is a little disappointing, which may be because of William Matteuzzi’s uncertain intonation.


For the rest, the singers (Elisabeth Vidal, Laura Claycomb, Manuela Custer, Bruce Ford, Roberto Servile and Alastair Miles) are absolutely excellent. They are also exceptionally well accompanied .

Elisabeth Vidal zingt ‘Theme varie for soprano’ van Camille Saint-Saens :

Queen Elisabeth, Leicester and Mary Stuart: history rewritten by Rossini

This opera is perhaps not one of Rossini’s most interesting works, but it is so very beautiful! The story? Leicester, Elisabetta’s lover, makes war in Scotland, secretly marries Matilde (a daughter of Mary Stuart) and takes her and her brother Enrico with him to England. He confides his secret to Norfolk, whom he considers his friend, but the latter betrays him. But it will all work out in the end, and – more importantly – it assures us of more than three hours of vocal pleasure.

It was the first of nine operas Rossini had written for the Teatro San Carlo in Naples. It was also his first opera for Isabella Colbran as well as his first opera in which all recitatives were accompanied by the strings.

For the recording by Opera Rara in 2002, a special edition was made from the manuscript. This was the first time that the work was recorded completely.

The scoring is phenomenal. Jennifer Larmore (Elisabetta) and Majella Cullagh (Matilde) are both irresistible. Bruce Ford is a beautiful, lyrical Leicester and Antonino Siragusa a truly sparkling Norfolk. Giuseppe Carella conducts the whole with great inspiration and verve.

And if the overture sounds familiar to you, then you are right: Rossini reused it for Il Barbiere di Sevilla (ORC22).


Warlikowski brengt mooie Wozzeck bij DNO

Tekst Peter Franken

Het libretto van Bergs opera is gebaseerd op het onvoltooide toneelstuk Woyzeck van Georg Büchner (1813-1837), die zich op zijn beurt liet inspireren door een historische gebeurtenis. In 1824 werd de soldaat Johann Christian Woyzeck schuldig bevonden aan de moord op zijn vriendin Johanna Christiane Woost en ter dood veroordeeld. Op de markt van Leipzig werd het vonnis voltrokken.

Over de veroordeling was nogal wat te doen geweest. De rechtbank zag het als een eenvoudige moord, zonder mitsen of maren, maar onder het publiek waren er die zich afvroegen of deze crime passionel niet was begaan door iemand met grote psychische problemen. Tegenwoordig zouden we waarschijnlijk van een TBS-geval hebben gesproken.

In Bergs opera is Wozzeck een individu zonder een verleden van enige betekenis en al helemaal zonder toekomst. Na zijn moord uit jaloezie loopt hij het water in en verdrinkt.

Alban and Helene Berg na de première in Berlijn

Wozzeck werd in 1924 voltooid en ging op 14 december 1925 in première in de Staatsoper Unter den Linden in Berlijn. Ondanks de atonale, voor velen minder toegankelijke muziek en het rauwe thema werd het werk positief ontvangen en heeft sindsdien altijd repertoire gehouden. Opvallend detail is de première in 1942 in de opera van Rome, dit tot ongenoegen van Goebbels die er nadrukkelijk protest tegen aantekende, zonder succes.

In 2017 was bij DNO een nieuwe productie van dit werk te zien in de regie van Krzysztof Warlikowski. Willy Decker en Peter Konwitschny gingen hem voor. Waar bij Decker het accent lag op vereenzaming en Konwitschny zich concentreerde op de irrelevantie van rijk of arm voor Wozzecks psychische problemen – het regende letterlijk bankbiljetten tijdens de voorstelling – legt Warlikowski de nadruk op het lot van het zoontje van Wozzeck en Mari

Het kind is voortdurend aanwezig bij de vernederingen die Wozzeck ondergaat en wordt als het ware ten tonele gevoerd als getuige van zijn vaders leven in de korte periode die voorafgaat aan het moment dat hij wees wordt. Hoe is Wozzeck de man geworden die hij is en wat moet er straks van dat joch terechtkomen? Het eerste laat Warlikowski voor wat het is, het tweede fascineert hem.

Hier wordt een gebeurtenis uit het leven van Berg naar de oppervlakte gebracht. Als jongen van 15 maakte hij een ouder dienstmeisje in het ouderlijk huis, Marie Scheuchl, zwanger. Zijn dochter Albine werd geboren op 4 december 1902. Kort daarvoor was Albans vader overleden. Deze gebeurtenissen grepen hem zo aan dat hij in het najaar van 1903 een zelfmoordpoging deed.

Warlikowski ziet duidelijk een poging van Berg om zijn schuldcomplex ten aanzien van zijn dochter, een ‘halve wees’, te verwerken door in zijn opera’s vergelijkbare situaties te tonen. Kind Wozzeck eindigt als wees, Lulu begint ermee. Hoe het ook zij, het houdt Berg duidelijk bezig en dat is nauwelijks verwonderlijk.

Kind Wozzeck krijgt in deze productie een kleine spreekrol, heel mooi gedaan door de jonge Jacob Jutte. Het wringt wat met het libretto – Wozzeck en Marie kennen elkaar nog geen drie jaar – maar heeft duidelijk toegevoegde waarde. Dat kan ik niet zeggen van de ballroomdansende kinderen aan het begin en in het derde bedrijf. En evenmin van het complete kinderkoor dat plotseling ten tonele verschijnt tegen het einde. Om te tonen dat kind Wozzeck geïsoleerd is, hoeft er geen complete dansschool aan de handeling toegevoegd te worden, hoe goed de kinderen ook spelen. En het gegeven dat schoolkinderen mochten toekijken bij de executie van de historische Woyzeck – op zich een apocrief verhaal, dunkt me – is een flinterdun excuus om een groep kinderen te gaan laten kijken naar het lijk van Marie.

Voor mij hadden deze ‘extra’s’ een averechts effect. Het leidde af van de tragedie die zich voltrok tussen Wozzeck en Marie, waardoor van enige betrokkenheid, bij mij althans, vrijwel geen sprake meer was. Bij Wozzeck verwacht je een mentale dreun. Als die uitblijft, is er iets mis. Ik hoop maar dat het andere toeschouwers niet zo is vergaan.

Afgezien van een overdaad aan kinderen volgt de enscenering vrij getrouw het libretto. Het toneelbeeld met decors en kostuums van Małgorzata Szczęśniak is sober, met slechts een paar rekwisieten, zoals een anatomische pop en een groot aquarium. Als het nieuws van Maries dood bekend wordt, gooit haar zoontje één voor één de organen van het model in het aquarium.

Orkestraal was de premièrevoorstelling absoluut top. Groot compliment voor het Nederlands Philharmonisch Orkest en dirigent Marc Albrecht. De twee hoofdpersonen Wozzeck en Marie waren zeer overtuigend in hun spel. Christopher Maltman deed mij in zijn uitmonstering denken aan één van de hoofdrolspelers uit Little Britain (‘computer says no’) en dat versterkte het effect van een persoon die vervreemd raakt van zijn omgeving. Mooi gezongen, goed geacteerd.

Eva-Maria Westbroek was een plaatje van een Marie. Heel ontroerend zoals ze reageerde toen duidelijk werd dat ze Wozzeck dreigde te verliezen en troost zocht in de Bijbel. Het stond in duidelijk contrast met de vrouw die ze daarvoor speelde: iemand die liever de aanval zocht dan zich te verdedigen. Een complete vertolking van haar personage.

Eva-Maria Westbroek als Marie:

Marcel Beekman deed als Hauptmann zijn reputatie van karaktertenor alle eer aan. En hij kwam zowaar ook nog eens kort op het toneel geschminkt als Der Narr.

Frank van Aken vond ik onopvallend als Tambourmajor, niet de rol waarin ik hem graag had gezien.

Operamastodont Willard White liet als Doktor horen nog steeds goed mee te kunnen komen in karakterrollen. Zo mooi om deze oudgediende weer eens op het toneel te zien.

Ursula Hesse von den Steinen was een mooie kijvende Margret (‘Loeder’), wel erg chique gekleed overigens. Dat was trouwens bij Marie ook het geval. En Wozzeck liep een groot deel van de tijd rond in een wit smokingjasje. Of was dat toch een kappersjas?

Een prachtige voorstelling, met als kanttekening het gebrek aan meerwaarde van de ‘extra’s’. Deze productie kan mij die van Willy Decker niet doen vergeten, maar dat is voor een groot deel van het huidige publiek van geen enkel belang, het werd bediend met een uitstekende mogelijkheid om dit twintigste-eeuwse operamonument te leren kennen.

Trailer van de productie:

Foto’s van de productie: © Ruth Walz

Discografie: Wozzeck van Alban Berg: discografie.