
‘Bella Figlia dell’Amore’ scène, afgebeeld door Roberto Fossi in één van de vroegste edities van de score
“Dit is mijn beste opera”, zei Giuseppe Verdi na de première. En voegde er aan toe dat hij “waarschijnlijk nooit nog zo iets moois zou kunnen schrijven”. Dat het met het ‘nooit’ wel meeviel, dat weten we nu wel, maar toen moest er toch echt een soort elektrische schok door het publiek zijn gegaan. Zelfs nu, meer dan 170 jaar na de première blijft Rigoletto de opera-hitlijsten ever aan te voeren. Ik vraag mij dan ook oprecht af of er nog operaliefhebbers bestaan die niet minstens één opname van de ‘Verdi-cracker’ op de plank hebben staan.

Ontwerp van Giuseppe Bertoja voor de wereldpremiere van Rigoleto (tweede scène van de eerste akte)
CD’S
Ettore Bastianini
Mijn grootste favoriet aller tijden is een Ricordi opname uit 1960 (tegenwoordig Sony 74321 68779 2), met een absoluut niet te evenaren Ettore Bastianini in de hoofdrol. Zijn Rigoletto is zo warm en menselijk, en zo vol opgekropte frustraties, dat zijn roep om “vendetta” niet anders dan logisch is.
Renata Scotto zingt een meisjesachtig naïeve Gilda, die door de liefde voor de verkeerde man omgetoverd wordt in een volwassen vrouw. Als geen ander snapt ze, dat het hele gedoe met wraak nergens toe kan leiden en offert zichzelf op, om al dat bloedvergieten en haat te stoppen.
Alfredo Kraus is een Duca uit duizenden: elegant en afstandelijk, hoffelijk en koud als een kikker. Niet zozeer gemeen, maar totaal ongeïnteresseerd en daardoor des te gevaarlijker.
Een sonore Yvo Vinco (Sparafucile) en lekker ordinair verleidelijke Fiorenza Cossotto (Maddalena) zijn ook niet te versmaden, en het geheel wordt zeer geïnspireerd gedirigeerd door Gianandrea Gavazzeni. Jammer genoeg is het geluid niet al te best, maar een echte liefhebber neemt het voor lief.
Bastianini en Scotto in de finale:
Piero Cappuccilli
Mijn andere grote favoriet is de in 1980 opgenomen uitvoering onder Carlo Maria Giulini (DG 457 7532). Ileana Cotrubas is de vleesgeworden Gilda. Ze is niet echt een stemacrobaat à la Gruberova, geen kwinkelerende ‘kanarie’ als Lina Palliughi, beslist minder dramatisch dan Callas (terecht, een Gilda is geen Leonora) en wellicht niet zo briljant als Sutherland, maar wat een inlevingsvermogen! Wat een inzet! Wat een tekstbegrip! Haar Gilda, in tegenstelling tot die van Scotto, wordt nooit volwassen, en haar offer is tienermeisjes eigen: onzinnig en zinloos en zo des te ontroerender.
De Duca wordt gezongen door Plácido Domingo, niet echt mijn favoriet voor die rol, al valt er op zijn zang helemaal niets aan te merken. Piero Cappuccilli is een werkelijk fenomenale Rigoletto, zo worden ze niet meer gemaakt.
Maar we moeten Giulini niet vergeten, want zo liefdevol zoals hij met de partituur omgaat… Nee.. mooier kan niet.
Tito Gobbi
De opname met Maria Callas uit 1955 (Warner Classics 0825646340958) onder leiding van Tulio Serafin klinkt behoorlijk dof. Giuseppe Di Stefano is een zowat perfecte Duca: een verleidelijke macho, vriendelijk en totaal onbetrouwbaar. Dat zijn hoge noten in ‘Questa o Quella’ er wat uitgeknepen uitkomen, ach… het zij hem vergeven.
Tito Gobbi is gewoon onnavolgbaar. Waar vind je nog een bariton met zoveel uitdrukkingen tot zijn beschikking? Dit is geen zingen meer dit is een les in met je stem acteren! Waar u de opname ook voor zou moeten hebben is Nicola Zaccaria als Sparafucile. Onvergetelijk.
En Callas? Tja…. te volwassen, te dramatisch, te aanwezig.
Gobbi en Callas zingen ‘Si, vendetta! Tremenda vendetta’:
Sherrill Milnes
Joan Sutherland is een ander verhaal. Licht van stem, sprankelend en onbeschrijfelijk virtuoos maar een onnozele teenager? Nee.
Luciano Pavarotti is denk ik één van de beste en de meest ideale Duca’s uit de geschiedenis. Er zit iets aantrekkelijk vulgairs in zijn stem wat hem seksueel begeerlijk maakt waardoor zijn ettelijke veroveringen makkelijk zijn te verklaren.
Sherrill Milnes is een ontroerende nar, die maar nergens een echte nar wil worden: hoe goed hij zijn best ook niet doet, hij blijft een liefhebbende vader.
Matteo Manuguerra
Tegenwoordig kent bijna niemand hem meer, maar in de jaren zeventig gold de in Tunesië geboren Manuguerra als één van de grootste vertolkers van zowel het belcanto als het verisme. En Verdi, uiteraard, want zijn mooie, warme, soepel gevoerde stem stelde hem in staat om makkelijk van genres te wisselen.
Maar goed, deze piratenopname (het is ook als cd te koop) beluistert u natuurlijk voornamelijk vanwege Cristina Deutekom. Luister even hoe zij in het kwartet ‘Bella figlia dell’amore’ met een adembenemend portamento naar de hoge D gaat vanuit het borstregister. Dat doet niemand haar na. Daarvoor neemt u de schreeuwerige en ondermaatse Duca van Giuliano Ciannella op de koop toe. Het geluid is abominabel slecht, maar ja: je bent een fan of niet?