Arnold_Schönberg

Pierrot Lunaire, maanziek tijdens de langste nacht

Tekst: Neil van der Linden

Terwijl er buiten geen maan of ster te zien was, de vanwege bewolking, vond binnen in de Uilenburgersjoel een kosmisch drama plaats. Althans zo werd Schönberg Pierrot Lunaire uitgevoerd, door Ekaterina Levental en Chris Koolmees.

In Pierrot Lunaire uit 1912 heeft Arnold Schönbergs de tonaliteit definitief achter zich gelaten, maar hij lijkt de pil te hebben willen vergulden door het schijnbaar vaudeville-achtig karakter van het muziektheaterwerk. Het is een stuk voor vrouwelijke solozang, dat veel eist van zowel de muzikale als de acteer-vermogen van de uitvoerende.

Schönberg schrijft voor dat, onlangs de verleiding misschien daartoe, de uitvoerende zich niet een bepaald personage mag inbeelden. De teksten zijn macaber, vol doodsbeelden, maar anders dan in het eerdere monodrama Erwartung zit er geen lopen verhaal in en dat mag volgens de componist dan ook niet worden gesuggereerd.

Het publiek werd indertijd blijkbaar op het verkeerde been gezet door het cabareteske klankidioom in de solopartij en instrumentale begeleiding, wat bij de  eerste uitvoeringen tot ongemak bij menigeen leidde en zelfs hier en daar tot vechtpartijen. Zulke schandalen doen zich al lang niet meer voor, maar veel staat of valt bij de overtuigingskracht van de uitvoerenden, om het dubbele waarmee Schönberg het publiek indertijd zowel wilde paaien als choqueren over het voetlicht te brengen. Dat is in het geval van mezzosopraan Ekaterina Levental, geholpen door het toneelbeeld van Chris Koolmees, geen probleem.

Een mooiere dag of eigenlijk nacht op Schönbergs Pierrot Lunaire uit te voeren is er misschien niet: 21 december, de kortste dag met de langste nacht. Tijdens deze lange nacht viel ook het doek voor de voorstelling. De makers zetten een – fraaie – punt achter deze nu twaalf jaar oude productie.

De vormgeving van Chris Koolmees zoekt aansluiting bij de expressionistische kunst uit de tijd van de première van het stuk, inclusief de vroeg-expressionistische filmkunst. De gebruikte kleuren, inclusief in de kleding van Ekaterina Levental, zijn zwart, wit en grijs, zoals in de vroege filmkunst, op hier en daar een enkele kleur na, zoals in sommige expressionistische beeldende kunst, in dit geval.

Ekaterina draagt felrood glimmende laarzen en handschoenen. De kleur dat aan bloed denken, wat past bij de sfeer van de tekst, maar ze hebben ook iets SM-achtig krachtdadigs; een mengsel van zelfbewust feminien met androgyn. Wat we ook zien bij sommige filmpersonages uit de tijd van het expressionisme. Ook de maan in de voorstelling kleurt op zeker moment ook rood.

Tussen de verschillende scènes van het stuk zien kondigen plaatjes teksten in wit op zwart met art deco-randen de titels en een soort inhoud van de volgende scènes aan, in de stijl van de tussenteksten bij ‘stomme’ films.  Niet dat we daar veel aan hebben, want de bewoordingen die de Schönberg gebruikte om de scènes te beschrijven lijken bewust bedoeld om de toeschouwer te verwarren en de indruk van een samenhangend verhaal te ontregelen.

Schönberg gebood immers uitdrukkelijk dat er wat betreft verhaallijn niet meer mocht worden uitgebeeld dan wat er uit de muziek gehaald kunnen worden, ongeacht de letterlijke tekst. “Voor zover de beeldende weergave van de gebeurtenissen en gevoelens in de tekst voor de componist van belang was, zal deze in de muziek terug te vinden zijn,” aldus de componist.

Maar ja, het stuk heet Pierrot Lunaire en de eerste vier gedichten gaan respectievelijk over de maan, Colombine (net als Pierrot een personage uit de Commedia dell’Arte), ‘Der Dandy’ en weer de maan, en dat rechtvaardigt dat je bij uitvoeringen beelden gebruikt van de maan, van vaudeville en van mode.

Dat gebeurt in deze uitvoering ook, maar dan wel heel consequent gestileerd. En wat de maan betreft: we krijgen voor het merendeel een vrij werkelijkheidsgetrouw beeld van de maan te zien, met ‘oceanen’ en bergketens, in plaats van de kinderboeken -maansikkel die we vaak te zien krijgen. Alleen gaat hij op zeker moment horizontaal om zijn as draaien zodat we ook de kant zien die wij op aarde nooit te zien krijgen. En hij kleurt op zeker moment dus rood.

Andere concrete objecten uit de tekst zijn fladderende vlinders en ‘breinaalden in het grijze haar van de werkster’, maar die evolueren tot virusachtige geometrische figuren, en als er sprake is van het schieten van ‘een gat in het hoofd van Kassander’ zien we een gat in een orgaanachtige vorm waaruit vloeistof stroomt. Maar in feite lossen al deze figuren vervolgens op in abstracte vloeistofachtige structuren, zonder dat er verder duiding mee wordt gegeven. Waarmee de uitdrukkelijke bedoeling van de componist dus geëerbiedigd blijft.

De hemelobjecten kunnen op Ekaterina’s bewegingen door middel van interactieve cameratechniek. Grappig is hoe de interactieve videotechniek van twaalf jaar geleden nu alweer ‘vintage’ aandoet, maar dat past juist goed bij mengvorm van vintage en moderniteit van de voorstelling.

Ekaterina Levental lijkt vocaal en theatraal volledig vergroeid met deze technisch zo moeilijke rol. Ze beweegt zich als een ware acrobate over het toneel, wat de rol ook de juiste vervreemde schijn-lichtheid geeft. Speels met de moed der wanhoop, conform de neuroses uit de tekst die in de muziek doorklinken. Het personage is gevangen in een helwitte lichtbundel. De vlinders blijken te evolueren naar een nachtmot die op de maan af fladdert.

Pierrot Lunaire van Arnold Schönberg
Ekaterina Levental zang
Chris Koolmees decorontwerp en techniek
Gezien 21 december
Locatie Uilenburger Sjoel, als onderdeel van het Winteravonden aan de Amstel festival.

https://www.leks.nu/pierrot-lunaire-2-01/

Pierrot Lunaire 2.01 is een productie van LEKS compagnie: www.LEKS.nu
Uitgevoerd door: Ekaterina Levental www.ekaterina.nl
Concept, regie, ontwerp en interactie: Chris Koolmees  www.koolmees.net

Foto’s: © Gita Overmaat

Brigitte Fassbaender: ‘lilting’ is the magic word


In the original EMI release (74767972), the texts were not included. A shortcoming, but they were not strictly necessary: Fassbaender articulates so well that every word is clear, without compromising the music.

Her Mahler is very sensitive, sung with compassion. Sometimes her emotions get the better of her (Lieder eines fahrenden Gesellen), but I don’t mind. Mahler can have it.

Arnold Schoenberg is very different. He composed his cycle ‘Das Buch der hangenden Garten’ in 1908, and though it is not devoid of emotions, it is strictly atonal. In an interview with Thomas Vogt, Fassbaender confesses that learning to sing the songs was not easy, yet she finds them written ‘liltingly’. And that is also how she performs them, liltingly, as if she were singing Schumann.



Milhaud’s songs are another thing altogether: if Mahler was the appetiser and Schoenberg the (heavy) main course, the “Chansons de la négresse” make for a lovely light dessert. Despite the far from cheerful texts, they are light-hearted and dancey, and they are very pleasant to listen to.



Gustav Mahler, Arnold Schoenberg, Darius Milhaud
Brigitte Fassbaender (mezzo-soprano)
Irwin Gage & Aribert Reimann (piano)

 Dramatisch heftige Gurrelieder door fenomenale uitvoerenden, in het Concertgebouw

Tekst: Neil van der Linden

©Ron Jacobi

Gurrelieder is eigenlijk een Schubert-Erlkönig tot de tiende macht. Of zo brachten Ricardo Chailly en de centrale zanger en wat mij aangaat ster van de avond Andreas Schager het immense stuk.Schager is dan wel een veteraan in de grote Wagner-rollen, maar, hoe volumineus de orkestpartijen geregeld zijn, en hij kwam er telkens bovenuit, hij bleef een prachtige Liedsänger.

Over zijn legendarisch opname van vier decennia geleden, met onder meer Siegfried Jerusalem, Brigitte Fassbaender en Hans Hotter, zegt Chailly nu dat hij toen accentueerde hoe het werk, waarvan Schoenberg het eerste deel voltooide in 1903, aansloot bij de eeuw van Tristan und Isolde tot en met Mahlers Tweede Symfonie. Nu zegt hij dat hij wil laten horen hoe het werk, waarvan Schoenberg de rest in 1911 voltooide, ook wil laten passen bij de tijd waarin Schoenberg al volop met de mogelijkheden van de atonaliteit experimenteerde.

In het Concertgebouw, waarvan de akoestiek enerzijds ruimte laat voor het detail maar waar het grote symfonische ook gemakkelijk tot een groter geheel versmelt, slaagde Chailly erin de dualiteit van het werk fraai uit te laten uitkomen, maar in één grote fraaie lijn.

En ja, mondt het idioom van Tristan und Isolde tot en met Gurrelieder en als je het nog wat verder doortrekt Die Tote Stad niet regelrecht uit in de twintigste-eeuwse filmcultuur, en dan heb ik het over de groten Korngold, Waxmann en Hermann (waar vervolgens John Williams e.d. lustig mee aan de haal gingen)?

De slogan dat alles mooier klinkt in het Concertgebouw kennen we, maar als dat voor iets geldt is dat voor de gigantische orkest en kooruitbarstingen in het werk. Sinds ik vijftig jaar geleden als vastgenageld aan de grond stond bij een radio-uitvoering heb ik het werk op LP en CD gekoesterd. Maar nu voor het eerst live was het alsof je eindelijk word verenigd met een oude geliefde.

Ik zou zo benieuwd zijn wat die stuntelende nieuwe cultuurwoordvoerders in de Tweede Kamer, onder meer met een pleidooi voor de moeilijke situatie waarin onze schuttersverenigingen zich bevinden, van een concert als dit zouden hebben gevonden als ze erbij zouden zijn geweest. Overigens hebben we met al dat prachtige koper dat deze avond present was heel wat te danken aan de amateur-fanfares, die vaak samen optrekken met schuttersverenigingen, dus ik bedoel niets ten nadele van die cultuurvormen.

‘Als ik kijk naar de partituur, wil ik alles laten horen. Bij een stuk dat zo vol muzikale lijnen zit, is dat ontzettend moeilijk’, zo zei Chailly in een interview voor NPO Klassiek. Toch liet hij ook in de meest complex bezette passages uit de partituur het orkest klinken alsof het één instrument was, dat nu eens klonk als een orkaan, en dan weer als een lentebries, en vervolgens ook nog eens als muziek uit de hemel en daarna weer uit de hel.

Het is misschien speculatief om te stellen dat vier decennia geleden Chailly zich het meest met een jonge krachtige Waldemar identificeerde en dat hij zich nu wel eens meer verwant zou kunnen voelen met wat de cynischer rollen van de nar en de verteller.

Overigens droeg ook Andreas Schager uit dat ook Waldemar over meer levenswijsheid beschikt dan een Siegfried-achtige wildebras; een rol waarin Schager op het operatoneel verschijnt. En ook als Schager niet zong was hij nog steeds zeer aanwezig op het podium -acteerde hij als het ware mee -, vaak met een milde, misschien melancholische glimlach, en zichtbaar meelevend met wat vocaal en instrumentaal om hem heen gebeurde. Nou ja, het gebeurt ook niet zo vaak in je leven dat je op die plek in zo’n werk zit. Schager was degene die, zingend en zwijgend, ons, het publiek, van het begin tot het eind deelgenoot maakte van het verhaal.

©Lienneke Effern

Camilla Nylund was een etherische, maar waar nodig ook warme Tove. Mede vanwege haar witte gewaad, moest ik denken aan de Brünnhilde van Gwyneth Jones in Patrice Chéreau’s Ring-enscenering in Bayreuth. Met als Jones oscilleerde Nylund mooi tussen bovennatuurlijke verschijning en vrouw van vlees en bloed.

De partij van de Woudduif is zo mooi geschreven dat die daarom eigenlijk een zelfstandige hitsong geworden. Ekaterina Semenchuk was niet helemaal mijn idealse Woudduif van mijn dromen, van de beste CD-opnamen, wegens bijvoorbeeld flink wat vibrato in de stem. Maar de laagste en hoogste passages kon ze gemakkelijk aan. En verder waren er gewoon de hele tijd Chailly en datvorkest.

Tussen het lange eerste deel en de bij elkaar veel kortere delen twee en drie zat een pauze. Daar is wat voor te zeggen, maar die spreekt niet helemaal vanzelf. Enerzijds zit er de caesuur tussen de voltooiing van deel I en de rest. In die tijd veranderde Schoenberg zoals gezegd aanzienlijk in stijl. Enerzijds was hij atonaler gaan componeren, anderzijds had hij Mahler ontmoet en was hij onder de indruk geraakt van de instrumentatie van diens (eveneens reusachtige, maar overigens nog steeds tonale) achtste symfonie.

En je kunt vinden dat er in het plot een tijdsspanne moet zitten tussen deel I en II. Nadat Tove is vermoord, gaat Waldemar eerst in de rouw. Maar vervolgens zweert hij wraak tegenover God, die hem daarop veroordeeld tot met zijn een leger van dode soldaten eeuwig ronddolen over nachtelijke jachtvelden, telkens tot de dag aanbreekt. Dat horen we allemaal in de veel kortere delen II en III. Maar je kunt Tove’s godslastering ook als een onbesuisde wanhoopsdaad voorstellen die onmiddellijk volgt op de dood van zijn geliefde. Er is dus ook veel voor te zeggen om het werk zonder onderbreking uit te voeren. Zo deed De Nederlandse Opera het ook in de scenische uitvoering in de regie van Pierre Audi.

Er is ook een pragmatisch argument, omdat de vrouwelijke stemmen alleen in het eerste deel voorkomen, en drie mannenstemmen en het koor in de muziek pas na de pauze. Dat is ook in de concertzaal praktisch op te lossen, door de wisseling van de wacht plaats te laten vinden tijdens tussen deel 1 en 2. En bij Beethoven 9 en Mahler 2 zit het hele koor er ook tot het pas aan het eind optreedt.

Ik zelf verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat ik in een naar het leek uitverkochte zaal, na de pauze van plaats kon veranderen, van een overigens prima plaats in het zijvak naar een zo te zien nog enig overgebleven plaats in het middenvak. Het was een extra kippenvel-ervaring om al het geluid opeens recht je af te horen komen.

© Lieneke effern

Klaus de Nar werd vertolkt door invaller Wolfgang Ablinger-Sperrhacke, en ook al weten we niet wat we misten, dat hij inviel leek een geluk bij een ongeluk, in de rol die hij ook al had vertolkt in Pierre Audi’s enscenering bij De Nederlandse Opera. Nu zat hij direct links van de dirigent. Al voor hij begon met zingen viel hij op met zijn droogkomische mimiek, starend naar de dirigent, alsof hij op elk moment een signaal kon verwachten om te beginnen met zingen. Vanaf het moment dat zijn zangrol ging hij muzikaal én theatraal een dialoog aan met Chailly. Klaus de Nar is degene die het allemaal heeft meegemaakt, en eigenlijk de slimste van het hele stel is, maar, mede door zijn lage komaf altijd slaafs afhankelijk van anderen zal blijven, en die zich in deze opvoering, zonder zijn voormalige broodheer Waldemar, als het ware hoopt bij de dirigent een nieuwe heer en meester te vinden. Erg mooi gedaan

© Lieneke Effern

Mooi gedaan was ook de rol van verteller. Was dat in Chailly’s CD-opname de toenmalige opera-veteraan Hans Hotter, nu is dat Robert Holl. Zijn Sprechgesang leek stram en vermoeid, en het gezongen deel dat volgt kwam er bijna stamelend uit, maar dat past allemaal bij de rol. De spreker kondigt weliswaar het begin van een nieuwe dag aan, maar de laatste uren van een uitputtende nacht, waartoe de personages zijn gedoemd, alvorens de stralende zon ze als spookbeelden verjaagt, totdat de volgende nacht alles overnieuw moet beginnen.

Concertgebouworkest
Riccardo Chailly dirigent
Robert Holl bas en verteller
Camilla Nylund sopraan (Tove)
Ekaterina Semenchuk mezzosopraan (Waldtaube)
Andreas Schager tenor (Waldemar)
Wolfgang Ablinger-Sperrhacke tenor (Klaus-Narr)
Wolfgang Koch bas (Bauer)
Groot Omroepkoor
Laurens Symfonisch Koor
Chor des Bayerischen Rundfunks

Gehoord in het Concertgebouw Amsterdam 2 februari 2024.

Foto’s: © Simon van Boxtel en Neil van der Linden

Mooie Noorse opname onder Edward Gardner:

https://bergenphilive.no/en/video-concerts/2016/1/arnold-schoenberg-gurrelieder

Discografie:

SCHÖNBERG: GURRE-LIEDER. Discografie

Schönberg’s  ‘Gurre – Lieder’

Gurre

For me Gurre-Lieder is one of the most beautiful works ever composed. From the moment the music gently begins to swell, I am in heaven. The music, like a Dybbuk, takes hold of me completely and there is no escape possible.

Not that I mind. Feeling completely immersed in something, identifying with something, will give you a surreal feeling of being set afloat. A bit scary, yes, but also a bit like an initiation. Love, murder, an immense sadness that drives you mad, the fight against God, the power of nature: everything is there and it is fully integrated into the music.

The famous Viennese critic Julius Korngold called the work “a flowering cactus”. A beautiful metaphor.

In ‘Sehnt die Sonne’, the last piece of the cantata, Schönberg achieves something truly unprecedented, although he does not (yet) know it himself: he is building a bridge between past and present. Think of the finale of Iris by Mascagni. And think of Schönberg’s own masterpiece, A Survivor from Warsaw, composed after the war.

Below, ‘Sehnt die Sonne’ in the performance of the (not discussed here) Berliner Philharmoniker olv Simon Rattle:

The premiere, on February 23, 1913, in Vienna, was conducted by Franz Schreker, with 757 musicians participating. The Dutch premiere, conducted by Schönberg himself, took place in March 1921. The idea of performing the work scenically did come up; apparently there were plans for it as early as 1927, but Schönberg has always resisted the idea.

It’s a cliché, I know, but you must hear the Gurre-Lieder live at least once in your life. No recording, no matter how great, can match the overwhelming power of a live concert.

LEOPOLD STOKOWSKI 1952

Gurre Stokowski

The very first commercial recording, as far as I know, is from 1932. None other than Leopold Stokowski conducted the American premiere of the work on April 8 that year. It was recorded by RCA and with a bit of a search you may be able to find it (though I did not succeed).

In 1961, Stokowski took the Gurre-Lieder to Edinburgh, where it caused a sensation. The performance was recorded by radio and later released on Guild (GHCD 2388/89). His affinity with the work is clearly audible, it is as if it were his love child: his approach is caressing, stroking, cuddling, but with justified outbursts of anger when the child wants to be unruly. I think that is wonderful, really wonderful.

Gré Brouwenstein is a good Tove. Nice voice, although I find her a bit distant at times. James McCracken is a bit of a heavy Waldemar, but he never degenerates into roaring, something that later marred many of his recordings. Personally, I prefer a voice that is more agile, but Stokowski’s lyrical approach also transfers to his soloists, including McCracken.

The concert begins with the announcement of the BBC presenter, after which ‘God save the Queen’ is given. Quite nice and adding to the atmosphere.
Below the Prelude, followed by Waldemar’s first song (James McCracken):

SEIJI OZAWA 1979

Gurre Ozawa

 

In 1979, Mc Cracken was long past his prime. A pity, because it is the only blemish on an otherwise splendid performance by Seiji Ozawa (Philips 4125112).

The young Jessye Norman could do anything she wanted with her voice, and her dark soprano with its enormous width is very sensual. A little dominant, it is true, not really an innocent lady, but I like it.

Jessye Norman sings ‘Du sendest mir einen Liebesblick’ :

Tatjana Troyanos is a very heartfelt Waldtaube. The whole was recorded live at the Boston Symphony Hall.

RICCARDO CHAILLY 1985

Gurre Chailly
I find the rendition by Riccardo Chailly (Decca 4737282) somewhat disappointing. It is a ‘studio’ recording (recorded in 1985 in Jesus-Christus-Kirche in Berlin), but the sound does not really come across. I also find Chailly a bit noisy, with few nuances.

Siegfried Jerusalem just sounds Wagnerian, and that is, in this case, not a compliment. Also Susan Dunn (Tove), at the time a Chailly protégé, is not really adequate, sometimes it seems as if she does not know what she is singing. But then Brigitte Fassbaender (Waldtaube) comes along and any doubts are gone!

ESA-PEKKA SALONEN 2009

gurre-salonen
In 2009, Esa-Pekka Salonen (SIGCD173) caused a sensation with his performance at the Royal Festival Hall in London. And rightly so. The performance is really sizzling and the soloists, with foremost Soile Isokoski as the most beautiful Tove ever, are fantastic.

Stig Andersen is certainly a good Waldemar and Monica Groop a heartbreaking Waldtaube. Unfortunately, the recording is abominable. There is no sound balance whatsoever, you have to adjust your volume buttons all the time. I do not have a SACD player, but my speakers could not cope with it. A pity.

MARKUS STENZ 2014

gurre stenz

 

The performance recorded in June 2014 under Markus Steinz for Hyperion (CDA68081/2), is in my opinion among the best available. The Gürzenich-Orchester Köln evidently feels like a fish in water in the late Romantic idiom and – reinforced by the six different choirs – they do not shy away from any means of getting through to the listener and his heart. The “Zemlinsky years” of James Conlon are apparently in their genes forever…..

The, in itself, warm mezzo of Claudia Mahnke (Waldtaube) unfortunately has some sharp edges. For me, I would have liked it to be a bit more lyrical – less Wagner and more Zemlinsky, so to speak – but her performance is more than impressive. A real voice actress.

The Dutch soprano Barbara Haveman is a very sensual Tove, but best of all is Brandon Jovanovich. As Waldemar, he is pushing his limits, but he never oversteps them. Very masculine and at the same time very fragile. For me, his performance is more than sensational.

The baritone Johannes Martin Kränzle is a fantastic speaker. His presentation is devoid of any mannerisms, something many performers of this role are guilty of (Sunnyi Melles in Amsterdam!).

 

REINBERT DE LEEUW 2011

Gurre de leeuw

Before I reveal my absolute favourite (we all like a bit of suspence, don’t we?), a word about Reinbert de Leeuw’s performance, recorded by KRO on March, 26, 2011 in a sold-out Dr Anton Philipszaal in The Hague. The orchestra was “halved”, there were “only” 356 musicians. I did not really like the soloists , but it is still a homegrown document. The Internet offers enough (pirate) recordings. Otherwise, just search for it on youtube.

Reinbert de Leeuw speaks about the Gurre-lieder:

 

AND THE WINNER IS: RENÉ LEIBOWITZ 1953

Gurre-Leibowitz

René Leibowitz. Have you ever heard of him? In the 1950s, he was one of the best conductors, the ones who put their own stamp on everything they undertook. In 1953, he conducted “Gurre-lieder” in Paris. When I received the CD (Preiser 90575), I thought: interesting, let it come… Well… a few hours later I knew: better, more beautiful, more moving than this does not exist, at least not for me. With Leibowitz you can even hear the flapping of the dove’s wings!

Richard Lewis sings a Waldemar as I have always wanted to hear him: sensitive and delicate. Ethel Semser (Tove) was well acquainted with Schoenberg’s oeuvre; she had already recorded his Pierrot Lunaire.

Nell Tangemann (Waldtaube) remains a great unknown, despite the roles she has created: Mother Goose, for example. Or Dinah, in the world premiere of Bernstein’s “Trouble in Tahiti”. Ned Rorem has also composed a few things for her. Unfortunately, no recordings of this exist, so you can consider the Gurre-lieder as a document and a tribute to the unknown mezzo-soprano who honestly deserved better.
An absolute must.

 

BONUS

A curiosity: Schoenberg conducting his ‘Lied der Waldtaube’, here sung by Rose Bampton. The recording dates from 1934:

 

 

In Dutch:

SCHÖNBERG: GURRE-LIEDER. Discografie

Gurrelieder bij DNO:
Pierre Audi regisseert Gurre-Lieder van Schönberg

En in het Concertgebouw:
 Dramatisch heftige Gurrelieder door fenomenale uitvoerenden, in het Concertgebouw

ALEXANDER ZEMLINSKY. Part 1: The Man

Zemlinsky

Alexander Zemlinsky at his desk

The women

Zemlinsky Alma Mahler

Alma Schindler in 1900

On the 11th of February 1900, during the world premiere of the Frühlingsbegräbnis, a cantata in memory of Brahms, Alexander Zemlinsky and Alma Schindler met for the first time.

She thought his appearance was terrible (in her autobiography she talks about a ‘hideous gnome’), but as a future composer she was only too eager to meet him: Zemlinsky was not only admired for his compositions, he also had the reputation of being the best composition and harmony teacher. By the end of that year Schindler was not only his pupil but also his lover.

Zemlinsky portret

It was not an obvious choice, as Zemlinsky was not really what we could call an attractive man. He himself felt quite badly about it: “Short and skinny (weak points: inadequate). Face and nose: impossible; every other part of the face: ditto. Hair too long, but something can be done about that. I looked more closely at myself in the bath ( with your permission!!): no excesses or deformities, muscles not too weak, amazingly well developed potential! Everything else as mentioned above. Hence the conclusion: hideous.”*

Does the description remind you of Der Zwerg, the ugly, deformed person from the opera of the same name who does not recognise his own reflection?

And yet Zemlinsky had the reputation of a real womaniser and his many mistresses cannot be counted. In 1907 he married Ida Guttmann, the younger sister of his former fiancée Melanie. It was not a happy marriage, Zemlinsky was a passionate philanderer.

Zemlinsky Luise Sachsel

Louise Sachsel

Around 1914 he met the then fourteen-year-old Louise Sachsel. A twenty-nine year younger girl, who was not only an aspiring singer but also a gifted painter, came to him to take singing lessons. Six years later they became lovers and in 1930, one year after Ida’s death, they got married.

Multicultural background

Alexander Zemlinsky was born in Vienna in 1871 into a highly multicultural family. His Slovakian grandfather and the Austrian grandmother on his father’s side were both Roman Catholics. His other grandmother was a Bosnian Muslim and his grandfather a Sephardic Jew. When his parents married the whole family converted to the Jewish faith. Alexander was born as a Jew and was raised as such, he also played the organ in his synagogue.  In 1884 he started his studies at the Conservatory of Vienna. He studied piano with Anton Door, music theory with Robert Fuchs and composition with Johann Nepomuk Fuchs and Anton Bruckner. It was also at that time that he began to compose.

In addition to being a composer, Zemlinsky was also appreciated as one of the best conductors of his time, and his remarkable interpretations of Mozart were widely praised.

Zemlinski conducts the overture from Don Giovanni. The recording probably dates from 1926:

He was a great advocate of the compositions of Gustav Mahler and his brother-in-law Arnold Schoenberg, and was regarded as a champion of contemporary music. His compositions can best be regarded as a kind of bridge between late romanticism and modernism.

Zemlinsky 1912 Mahler 8 met Sch en Sch

Philharmonic Chorus in 1912 in Praag tijdens de uitvoering van de achtste symfonie van Mahler. Zemlinsky, Schönberg en Schreker staan vooraan links op de foto

Zemlinsky-Schoenberg-Schreker 1912 -

 

Zemlinsky was also a great lover and connoisseur of literature. That his origins and upbringing influenced him in this is quite obvious: both his grandfather and his father were journalists and his mother’s family counted several publishers. His father had written the history of the Sephardic community in Vienna. Zemlinsky based many of his compositions on literary works, which resulted in Der König Kandaules after André Gide and in Eine florentinische Tragödie and Der Zwerg after Oscar Wilde.

Entartet

After the rise of the Nazis in 1933, Alexander Zemlinsky was declared ‘Entartet’ and his works were banned and forbidden. In 1936 he fled Berlin: first to Vienna and after the Anschluss in 1938 on to the United States, where he had great difficulty assimilating. He died on March 15, 1942 near New York, and no one paid any attention to his death.

Zemlinsky_aWien_11_Zentralfriedhof_Grab

Zemlinsky’s Memorial at the Zentralfriedhof in Vienna

And then he was forgotten, a fate he shared with most of the Jewish composers who were banned by the Nazis. His music disappeared from the concert and opera programs, and his name dissolved in the fog, as if he had never existed. It was only at the end of the 1980s that it became clear that Korngold was more than a composer of Hollywood scores; that without Schreker and Zemlinski there would probably not have been a Strauss either, and that Boulez and Stockhausen were not the first to experiment with serialism.

After a brief renaissance in the nineties, mainly thanks to James Conlon and Riccardo Chailly, things have become a little quiet around one of the greatest Jugendstil composers of the fin de siècle. Just ask the average music lover: he won’t get any further than the Lyrical Symphony. If he knows the name Zemlinsky at all.

Zemlinsky en Schönberg

But: who knows? His brother-in-law, friend and colleague Arnold Schönberg already said “Zemlinsky can wait.” In recent years, it seems as if Schönberg is gradually starting to prove himself right in this assertion.

*This quote is taken from the article by Ronald Van Kerckhoven in Erfgoedklassiek.

In Dutch: EINE (AUTO)BIOGRAFISCHE TRAGÖDIE: ALEXANDER ZEMLINSKY. Deel 1: de man

Part 2: Alexander Zemlinsky. Part 2: ‘Du bist mein Eigen.’

Part 3: Alexander Zemlinsky. Part 3: dreams and the happiness that needs to be hidden

Part 4: Alexander Zemlinsky. Part 4: ‘Warum hast du mir nicht gesagt…’

HIS SONG WILL NOT BE SILENCED *

kol-david

Gerrit van Honthorst (1590-1656), King David Playing the Harp (1611), Centraal Museum, Utrecht, Holland

A question of conscience: is there such a thing as Jewish music? If so, what is it? Is it klezmer?  The Chassidic Nigunim? The Spanish romanceros, the Yiddish songs, the synagogal chants, the psalms? And: can classical music be Jewish? Is it up to the composer? Is the music Jewish if the composer is Jewish? Or is it due to the themes used by him/her? A small quest.

Music played an important role in the lives of the ancient Hebrews. Just like most peoples of the East they were very musical and music, dance and singing were of great importance to them: both in daily life and in the synagogal services. They also played different instruments: for example, one of the women of Solomon brought more than a thousand different musical instruments from Egypt.

After the destruction of The Temple all instruments disappeared from the synagogues- except for the sjofar – and only in the 19th century did they return there. Unfortunately there is little written music from before the year 1700. However, in 1917 the oldest known music manuscript to date was found – it dates from around ±  1100.

KOL NIDRE

ZIJN LIED ZAL NIET VERSTOMMEN *

The best-known prayer from the Jewish liturgy is undoubtedly Kol Nidre: a request for forgiveness and for the annulment of all vows made to God and to oneself during the past year. The prayer was said to have originated before the destruction of the Temple, but there are also legends that put the origin of the prayer in the hands of the Marranos (Spanish Jews, who converted to the Catholic faith under the pressure of the Inquisition, but remained Jewish at heart).

It is certain that Rabbi Jehuda Gaon already introduced Kol Nidre in his synagogue in Sura in 720. It is also a fact that the melody, as we know it, has some affinity with a well-known Catalan song. Over the years it has been arranged by several cantors, the most famous version dates from 1871 and was made by Abraham Baer.

The melody became a source of inspiration for many composers: the best known of them is the work for cello and orchestra by Max Bruch.

The motifs of Kol Nidre can also be found in Paul Dessau’s symphony and in the fifth movement of the String Quartet Op. 131 by Ludwig van Beethoven. And then we should not forget Arnold Schönberg’s “Kol Nidre” for speaking voice, choir and orchestra. He composed it in 1939, commissioned by one of the Jewish organizations.

http://www.schoenberg.at/index.php/de/joomla-license-sp-1943310035/kol-nidre-op-39-193

INFLUENCES

Jewish folk music cannot be grouped together under one denominator and has many traditions: after their dispersion Jews ended up in different parts of Europe, Asia and Africa. The greatest development of their own culture manifested itself strangely enough in places where Jews had the least freedom. Jewish folk music was actually music from the ghetto. Where Jews lived in reasonable freedom, their own “self” faded away.

In the countries around the Mediterranean Sea lived the so-called Sephardim (from Sfarad, Hebrew for Spain). They sang their romanceros in Ladino, a kind of corrupted Spanish. After their expulsion from Spain and later Portugal, they were influenced by the music of their new host country.

Below: ‘Por Que Llorax Blanca Nina’, a Sephardic song from Sarajevo.

In countries such as Poland and Russia, Jews lived in a constant fear of persecution that often degenerated into pogroms. Chassidism emerged as a kind of “counter-reaction”, a movement based on mysticism, spiritualism and magical doctrines. It proclaimed the joy of life, a kind of bliss, which could be achieved through music, dance and singing. Only in this way could direct contact with God be achieved. Hasidic music was strongly influenced by Polish, Russian and Ukrainian folklore. With later also the music of vaudevilles and the waltzes of Strauss. However, the character of the works remained Jewish.

Bratslav nigun – Jewish tune of Bratslav (by Vinnytsia), Ukraine:

In turn, the Chassidic melodies have had an enormous influence on classical composers: just think of Baal Shem by Ernest Bloch or Trois chansons hebraïques by Ravel.

Below: Isaac Stern plays ‘Baal Shem’ by Bloch:

JOSEPH ACHRON

ZIJN LIED ZAL NIET VERSTOMMEN *

Courtesy of the Department of Music, Jewish National & University Library, Jerusalem, Achron Collection.

Arnold Schoenberg firmly believed that Joseph Achron was the most underrated composer of his generation. Schoenberg praised his originality and claimed Achron’s music was destined for eternity. Yet, despite his enthusiastic praise, Joseph Achron never became a household name. Violin buffs no doubt know his Hebrew Melody, a much loved encore of many violinists, starting with Heifetz.

Hebrew Melody is inspired by a theme Achron heard as a young boy in a synagogue in Warsaw. It is one of his earliest compositions,  dating from 1911, and his first ‘Jewish’ work.  In the year he composed it Achron joined the Society for Jewish Folk Music. His career as a composer properly started in the twenties of the last century.  In Saint Petersburg, Achron joined the composers of the New Jewish School. Several years later he moved to Berlin, where he got acquainted with the works of the French impressionists, and the Second Viennese School.

In 1924 he made a trip of several months to Palestine. He not only performed there, but also collected a huge variety of folk music. The notes he took during this trip were later used for several of his compositions. In his Violin Concerto No. 1,  Op. 60 (1925) several Yemenite themes can be heard. In the 1930s he fled, like Schoenberg, Korngold and many other Jewish composers from Europe, to Hollywood, where he died in 1943.

Jossif Hassid plays Jewish Melody by Achron:

OWN JEWISH SOUND

As early as the end of the nineteenth century a ‘Jewish national school of music’ was established in Petersburg (and later in Moscow). The composers united in it tried to compose music that would be faithful to their Jewish roots. Their music was anchored in the Jewish traditions of a mainly Hasidic nigun (melody).

The movement was not limited to Russia, think of the Swiss Ernest Bloch and the Italian Mario Castelnuovo-Tedesco who, in search of their roots, developed a completely individual, ‘Jewish style of composing’.

joods-cast

Mario Castelnuovo-Tedesco

Synagogal songs were a source of inspiration for Sacred Service by Bloch, Sacred Service for the Sabbath Eve by Castelnuovo-Tedesco, Service Sacré pour le samedi matin by Darius Milhaud and The Song of Songs by Lucas Foss.

joods-milhaud

Darius Milhaud

Below Darius Milhaud: Service Sacré pour le Samedi Matin:


Castelnuovo-Tedesco also used the old Hebrew poetry of the poet Moses-Ibn-Ezra, which he used for his song cycle The Divan of Moses Ibn Ezra:


In the USA it was (among others) Leonard Bernstein, who very deliberately used Jewish themes in his music (Third symphony, Dybbuk Suite, A Jewish Legacy).

Less well known are Paul Schoenfield and his beautiful viola concerto King David Dancing Before the Ark:

And Marvin David Levy who used Sephardic motifs in his cantata Canto de los Marranos:

The Argentinean Osvaldo Golijov (1960, La Plata) combines Jewish liturgical music and klezmer with the tangos of Astor Piazzolla in his compositions, both classical and film music. He often works with the clarinettist David Krakauer and for the Kronos Quartet he has composed a very intriguing work The Dreams and Prayers of Isaac the Blind:


DMITRI SHOSTAKOVICH

shosty

Soviet composer Dmitri Shostakovich’s once brilliant career took a dive after the official party paper criticized one of his operas in 1936. Shostakovich responded with his powerful Fifth Symphony.

The reason why the non-Jewish Shostakovich used Jewish elements in his music is not entirely clear, but at least it produced beautiful music. He wrote his piano trio op.67 as early as 1944. At the first performance, the last movement, the ‘Jewish part’, had to be repeated. It was also the last time it was played during Stalinism.

Piano trio op.67, Recorded in Prag 1946, with David Oistrakh, violine, Milos Sadlo, violoncello and Dmitri Shostakovich, piano

In 1948 he composed a song cycle for soprano, mezzo-soprano and tenor From Jewish Folk Poetry – recorded many times and (rightly!) very popular.

Old Melodia recording of the cycle:

In 1962 he composed the 13th symphony Babi Yar, after a poem by Yevgeny Yevtuchenko. Babi Yar is the name of a ravine in Kiev, where in 1941 more than 100,000 Jews were murdered by the Nazis.


In 1990, the Milken Archive of American Jewish Music Foundation was established to record all the treasures of Jewish music composed in the course of American history. The archive now consists of more than 700 recorded musical works, divided into 20 themes.

The CDs are distributed worldwide by the budget label Naxos. No one interested in the (history of) Jewish music should ignore them.

* This sentence is mentioned on the memorial stone, placed at the Muiderberg cemetery, in memory of the conductor Sam Englander, murdered by the Nazis, and his Amsterdam Jewish Choir of the Great Synagogue.

Translated with http://www.DeepL.com/Translator

in German: SEIN LIED WIRD NICHT VERSTUMMEN *|

in Dutch: ZIJN LIED ZAL NIET VERSTOMMEN *

GURRE-LIEDER uit Amsterdam (regie: Pierre Audi) op dvd

 Door Peter Franken

Gurre Lieder dvd

In september 2014 opende De Nationale Opera het seizoen met een geheel geënsceneerde uitvoering van Schönbergs Gurre-Lieder, als zodanig een wereldpremière. De opname die hiervan werd gemaakt is vorig jaar verschenen op BluRay en DVD.

Schönberg schreef voor zijn Gurre-Lieder een massale bezetting voor, naar verluidt waren bij de première van deze cantate in 1913 maar liefst 757 musici betrokken. Bij DNO hield men de opzet wat bescheidener met naast het Nederlands Philharmonisch Orkest en het koor van de opera een extra koor uit Duitsland, het Kammerchor des Chorforum Essen. Naast een besparing op de kosten speelde hier natuurlijk ook het gebrek aan ruimte mee. In een concertzaal kan je extra koren overal en nergens kwijt, op een toneel niet. Sowieso ligt de nadruk op een groot volume vooral in het slotkoor en dan staat het toneel ook behoorlijk vol.

Schönbergs muziek klink mij onbeschaamd negentiende eeuws in de oren. Tijdens het afspelen van de opname bedacht ik dat hij zomaar een tweede Wagner had kunnen worden, als hij in dit idioom was blijven componeren en zich op het schrijven van opera’s had toegelegd. Zoals bekend ging Schönberg een andere kant op en zag hij zijn meesterwerk Gurre Lieder als een gepasseerd station, een jeugdzonde bijna. Het stoorde hem dat hij uitgerekend om dit werk zo werd geprezen. De vergelijking met Wagner en diens moeizame relatie met zijn vroege werk Rienzi dringt zich op.

Audi en zijn team, laat ik deze keer vooral Jean Kalman even uitlichten die zoals zo vaak bij Audi’s producties verantwoordelijk was voor het belichting, hebben een groots toneelbeeld gecreëerd dat een rijke schakering aan beelden mogelijk maakt. En daar is de filmopname nu eens in het voordeel boven het theater. Geen levensgroot ingezoomde hoofden maar fraaie close ups van situaties bepalen het eerste deel waarin Waldemar en Tove hun liefde en onvermijdelijke afscheid beleven. Als kijker wordt je nu niet afgeleid door het feit dat hun liefdesprieeltje in werkelijkheid bijna verdrinkt in wat nog het meeste lijkt op een verlaten fabriekshal.

Als Tove vertrekt is duidelijk te zien dat haar mantel de vorm heeft van een verenkleed. Zij verbeeldt de duif die volgens de daarna optredende Waldtaube – met grote vleugels en geheel in het zwart synoniem met een doodsengel – door de valk van de koningin is gegrepen. Dat haar einde, en dus ook de liefdesrelatie met Waldemar, nadert wordt na haar afscheid fraai weergegeven door een boom in het liefdesnest die als op commando haar blaadjes verliest.

Mooi beeld ook is dat van Klaus Narr die vrijwel voortdurend op het toneel aanwezig is, getooid met een helwitte lichtgevende ballon die hem permanent belicht. Hij is dan wel een nar, maar weet dat van zichzelf en in die zin is hij ‘verlicht’.

Scenisch is er in het middendeel niet heel veel te beleven totdat een soldatenkoor kortstondig het toneel in bezit neemt. Dan kabbelt het verder tot het overweldigende slotkoor waarmee het stuk eindigt.

Burkhard Fritz is een bijna perfecte Waldemar, hij heeft de rol geheel geïnternaliseerd. Bij de vrouwen gaat mijn voorkeur uit naar de Waldtaube van de Zweedse mezzo Anna Larsson, een mooie gedragen vertolking, het vocale hoogtepunt van het stuk. Van Emily Magee als Tove valt op dat ze wel erg vaak kijkt alsof ze zich afvraagt ‘wat gaat er nu weer gebeuren’? Overigens wel mooi gezongen maar wat afstandelijk.

Sunnyi Melles als de verteller concentreert zich erg op haar tekst en klinkt geforceerd, zelfs schreeuwerig. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat ze dit uit zichzelf zo doet, minpuntje in de regie wat mij betreft. De beide heren Wolfgang Ablinger-Sperrhacke (Klaus Narr) en Markus Marquardt (Bauer) vertolken hun rol met verve. Klaus Narr wordt daarbij flink geholpen door zijn kostuum inclusief die onafscheidelijke ballon.

Marc Albrecht laat zijn NedPho welluidend spelen met prachtige Wagneriaanse momenten. Verder geeft hij voorbeeldig leiding aan het grote ensemble, geen geringe prestatie. Albrecht wilde dit werk heel graag eens dirigeren en Audi wilde het al jaren als ‘opera’ op het toneel brengen. Beide heren zijn uitstekend in hun opzicht geslaagd.

Dit seizoen wordt deze productie door DNO hernomen in exact dezelfde bezetting. De besproken opname is dus niet slechts een herinnering aan een groots evenement maar kan tevens dienen als voorbereiding op een weerzien in het theater. In alle opzichten een geslaagd initiatief van Opus Arte om deze opname op de markt te brengen.

Recensie van de voorstelling live:
GURRE-LIEDER van Audi in Amsterdam

Discografie:
SCHÖNBERG: GURRE-LIEDER. Discografie

 

EINE (AUTO)BIOGRAFISCHE TRAGÖDIE: ALEXANDER ZEMLINSKY. Deel 1: de man

Zemlinsky

Alexander Zemlinsky aan zijn werktafel


De vrouwen

Zemlinsky Alma Mahler

Alma Schindler in 1900

Het was 11 februari 1900, tijdens de wereldpremière van de Frühlingsbegräbnis, een cantate ter nagedachtenis van Brahms, dat Alexander Zemlinsky en Alma Schindler elkaar voor het eerst ontmoetten.

Zij vond zijn uiterlijk verschrikkelijk (in haar autobiografie heeft zij het over een ‘hideous gnome’), maar als een aankomend componiste wilde ze maar al te graag kennis met hem maken: Zemlinsky werd bewonderd niet alleen voor zijn composities, hij had ook de reputatie van de beste compositie en harmonieleraar. Tegen het einde van dat jaar was Schindler niet alleen zijn leerlinge maar ook zijn geliefde.

Zemlinsky portret

Het lag niet voor de hand, Zemlinsky was namelijk niet echt wat wij een aantrekkelijke man kunnen noemen. Zelf leed hij er behoorlijk onder: “Kort en broodmager (slechte punten: onvoldoende.) Gezicht en  neus: niet te doen; elk ander onderdeel van het gezicht: dito. Te lang haar, maar daar kan nog iets aan gedaan worden. Ik bekeek mezelf eens nauwkeuriger in bad (met uw verlof!!): geen uitwassen of misvormingen, spieren niet al te zwak, potentiepotentieel verbazingwekkend goed ontwikkeld! Al de rest zoals boven vermeld. Vandaar de slotsom: afschuwelijk.”*

Doet de beschrijving u aan Der Zwerg denken, de lelijke, misvormde persoon uit de gelijknamige opera die zijn eigen spiegelbeeld niet herkent?

En toch had Zemlinsky de reputatie van een echte womaniser en zijn ettelijke minnaressen zijn niet te tellen.

In 1907 trouwde hij met Ida Guttmann, de jongere zus van zijn eerdere verloofde Melanie. Het was geen gelukkig huwelijk, Zemlinsky was een verstokte vreemdganger.

 

Zemlinsky Luise Sachsel

Louise Sachsel

 Rond 1914 leerde hij de toen viertienjarige Louise Sachsel kennen. Het negenentwintig jaar jonger meisje, behalve een aankomend zangeres ook een begaafd schilderes, kwam bij hem om zanglessen te nemen. Zes jaar later werden ze geliefden en in 1930, een jaar na de dood van Ida zijn ze getrouwd.

Multiculturele achtergrond

Alexander Zemlinsky werd in 1871 in Wenen geboren in een zeer multiculturele familie. Zijn Slovaakse grootvader en de Oostenrijkse grootmoeder van vaders kant waren beiden rooms-katholiek. Zijn andere oma was een Bosnische moslima en zijn opa een Sefardische Jood en toen zijn ouders trouwden is de hele familie belijdend Joods geworden. Alexander is al als Jood geboren en zo werd hij ook opgevoed, hij bespeelde ook orgel in zijn synagoge.  In 1884 is hij met zijn studie aan het Conservatorium van Wenen begonnen. Hij studeerde piano met Anton Door, muziektheorie met Robert Fuchs en compositie met Johann Nepomuk Fuchs en Anton Bruckner. Het was ook toen dat hij begon te componeren.

Behalve als componist was Zemlinsky ook gewaardeerd als één van de beste dirigenten van zijn tijd, zijn opmerkelijke interpretaties van Mozart werden alom geprezen.

 Zemlinski dirigeert de ouverture uit Don Giovanni. Opname dateert zeer waarschijnlijk uit 1926:

Hij was een groot pleitbezorger van de composities van Gustav Mahler en zijn zwager Arnold Schoenberg, en gold als voorvechter van de hedendaagse muziek. Zijn composities kun je het beste beschouwen als een soort brug tussen de late romantiek en het modernisme.  

Philharmonic Chorus in 1912 in Praag tijdens de uitvoering van de achtste symfonie van Mahler. Zemlinsky, Schönberg en Schreker staan vooraan links op de foto

Zemlinsky was ook een grote liefhebber en kenner van de literatuur. Dat zijn afkomst en opvoeding hem daarin hebben beïnvloed is nogal voor de hand liggend: zowel zijn grootvader als zijn vader waren journalisten en de familie van zijn moeder telde diverse uitgevers. Zijn vader had ook de geschiedenis van Sefardische gemeenschap in Wenen op zijn naam staan.  Veel van zijn composities baseerde Zemlinsky op de literaire werken, wat onder andere resulteerde in Der König Kandaules naar André Gide en in Eine florentinische Tragödie en Der Zwerg naar Oscar Wilde.

 ‘Entartet’

Na de opkomst van de Nazi’s in 1933 werd Alexander Zemlinsky ‘Entartet’ verklaard en zijn werken werden verbannen en verboden. In 1936 ontvluchtte hij Berlijn: eerst naar Wenen en na de Anschluss in 1938 verder naar de Verenigde Staten, waar hij grote moeite had om te kunnen aarden. Hij overleed op 15 maart 1942 in de buurt van New York, aan zijn dood werd door niemand aandacht besteed.

Zemlinsky_aWien_11_Zentralfriedhof_Grab

Zemlinsky’s Memorial op de Zentralfriedhof in Wenen

En daarna werd hij vergeten, het lot dat hij deelde met de meeste Joodse componisten die door de Nazi’s in de ban werden gedaan. Zijn muziek verdween uit de concert- en opera-programma’s, en zijn naam loste op in de mist, alsof hij nooit heeft bestaan. Het was pas eind jaren tachtig, dat er besef kwam dat Korngold meer was dan een componist van Hollywod-scores; dat zonder Schreker en Zemlinski er waarschijnlijk ook geen Strauss was geweest en dat Boulez en Stockhausen niet de eersten waren die met serialisme speelden.

Na een kortstondige renaissance in de jaren negentig, voornamelijk te danken aan James Conlon en Riccardo Chailly, is het een beetje stil geworden rond één van de allergrootste Jugendstil-componisten van het fin de siècle. Vraag het maar aan een doorsnee muziekliefhebber: verder dan de ‘Lyrische symfonie’ komt hij niet. Mocht hij überhaupt de naam Zemlinsky kennen.

Zemlinsky en Schönberg

Maar: wie weet? Zijn zwager, vriend en collega Arnold Schönberg zei “Zemlinsky kan wachten”. Het lijkt er de laatste jaren dan ook op dat Schönberg zo langzamerhand gelijk gaat krijgen met zijn bewering

* Dit citaat is afkomstig van het artikel van Ronald Van Kerckhoven in Erfgoedklassiek

Lees ook:

deel 2 (over de Lyrische Symphonie): EINE (AUTO)BIOGRAFISCHE TRAGÖDIE: ALEXANDER ZEMLINSKY. Deel 2: ‘Du bist mein Eigen’

deel 3 (over Der Zwerg, Traumg:orge en König Kandaules):  EINE (AUTO)BIOGRAFISCHE TRAGÖDIE: ALEXANDER ZEMLINSKY. Deel 3: dromen en het geluk dat verborgen dient te worden

deel 4 (over Eine Florentinische Tragödie): EINE (AUTO)BIOGRAFISCHE TRAGÖDIE : ALEXANDER ZEMLINSKY. Deel 4: ‘Warum hast du mir nicht gesagt..’

 

SCHÖNBERG: GURRE-LIEDER. Discografie

Gurre

Reproductie van de fascimile uitgave uit 1912

Voor mij behoren de Gurre-Lieder tot de één van de mooiste werken ooit gecomponeerd. Op het moment dat de muziek zachtjes begint te zwellen, voel ik mij in de zevende hemel. De muziek, gelijk een Dibbuk, neemt mij volledig in beslag en er is geen ontkomen meer aan.

Niet, dat ik het erg vind. Je volledig ergens ondergedompeld voelen, je ergens mee vereenzelvigen, dat geeft je een onwerkelijk gevoel van zweven. Een beetje eng, dat wel, maar (sorry voor de uitdrukking) ook een beetje zalvend. Liefde, moord, een immens verdriet dat je gek maakt, het gevecht tegen God, de kracht van de natuur: alles staat er in en is volledig in de muziek geïntegreerd.

De beroemde Weense criticus Julius Korngold noemde het werk ‘een bloeiende cactus”. Een mooie metafoor.

In ‘Seht die Sonne’, het laatste stuk van het werk, bereikt Schönberg iets werkelijk ongehoords, al weet hij het zelf (nog) niet: hij bouwt een brug tussen vroeger en nu. Denk aan het slot van Iris van Mascagni. En denk aan Schönbergs eigen meesterwerk, de na de oorlog gecomponeerde De overlevende uit Warschau.

Hieronder ‘Sehnt die Sonne’ in de uitvoering van het (hier niet besproken) Berliner Philharmoniker olv Simon Rattle:

De première, op 23 februari 1913 in Wenen, werd gedirigeerd door Franz Schreker, er werkten toen 757 musici aan mee. De Nederlandse première onder leiding van Schönberg zelf vond plaats in maart 1921. Het idee om het werk scenisch uit te voeren is niet echt nieuw, het schijnt dat er al in 1927 plannen voor bestonden, maar Schönberg heeft zich er altijd tegen verzet.

Het is een cliché, weet ik, maar de Gurre-Lieder moet je tenminste één keer in je leven live hebben gehoord. Geen enkele opname, hoe geweldig ook, kan de overweldiging van het live concert evenaren.

LEOPOLD STOKOWSKI 1952

Gurre Stokowski

De allereerste commerciële opname stamt, voor zo ver ik weet, uit 1932. Het was niemand minder dan Leopold Stokowski, die op 8 april dat jaar de Amerikaanse première van het werk verzorgde. Het werd door RCA opgenomen en met een beetje zoeken is er wellicht aan te komen (al is het mij niet gelukt).

In 1961 nam Stokowski de Gurre-Lieder mee naar Edinburgh, waar hij een ware sensatie veroorzaakte. De uitvoering werd  door de radio opgenomen en later op Guild  (GHCD 2388/89) uitgebracht. Zijn affiniteit met het werk is duidelijk hoorbaar, het is alsof het zijn liefdeskind is: zijn benadering is strelend, aaiend, knuffelend, maar wel met terechte woede-uitbarstingen als het kind weerbarstig wil worden. Prachtig vind ik dat, echt prachtig.

Gré Brouwenstein is een goede Tove. Mooi van stem, al vind ik haar soms wat afstandelijk. James McCracken is een beetje zware Waldemar, maar nergens ontaardt hij in brullen, iets wat later veel van zijn opnamen ontsierde. Persoonlijk hoor ik liever een stem die wendbaarder is, maar de lyrische benadering van Stokowski slaat ook over op zijn solisten, dus ook op McCracken.

Het concert begint met de aankondiging van de omroeper van de BBC, waarna het ‘God save the Queen’ weerklinkt. Toch wel leuk en sfeerverhogend.

Hieronder de Prelude, gevolgd door het eerste lied van Waldemar (James McCracken):

 

SEIJI OZAWA 1979

Gurre Ozawa

In 1979 was Mc Cracken al lang over zijn top heen. Jammer, want het is de enige smet op de verder prachtige uitvoering door Seiji Ozawa (Philips 4125112).

De jonge Jessye Norman kon met haar stem werkelijk alle kanten op, en haar donkere sopraan met een enorme wijdte was zeer sensueel. Klein beetje dominant, dat wel, niet echt een onschuldige deerne, maar ik mag het wel.

Jessye Norman zingt “Du sendest mir einen Liebesblick” :

Tatjana Troyanos is een zeer het hart aansprekende Waldtaube. Het geheel is live opgenomen in het Boston Symphony Hall.


RICCARDO CHAILLY 1985

Gurre Chailly

De lezing van Riccardo Chailly (Decca 4737282) vind ik enigszins teleurstellend. Het is een “studio” opname (in 1985 opgenomen in Jesus-Christus-Kirche in Berlijn), maar het geluid komt op mijn speakers niet echt over. Ik vind Chailly ook een beetje “lawaaierig”, met weinig nuancen.

Siegfried Jerusalem klinkt gewoon Wagneriaans, en dat is, in dit geval, geen compliment. Ook Susan Dunn, in de tijd een Chailly protégee, vind ik niet adequaat, soms heb ik het gevoel dat zij niet weet wat zij zingt. Maar dan komt Brigitte Fassbaender (Tove) voorbij en weg zijn de twijfels!


 

ESA-PEKKA SALONEN 2009

gurre-salonen

In 2009 zorgde Esa-Pekka Salonen (SIGCD173) voor een ware sensatie met zijn uitvoering in het Royal Festival Hall in Londen. Terecht. De uitvoering is zeer zinderend en de solisten met de zowat mooiste Tove ooit, Soile Isokoski voorop, fantastisch.

Stig Andersen is zonder meer een goede Waldemar en Monica Groop een hartverscheurende Waldtaube. Helaas is de opname abominabel. De geluidsbalans is ver te zoeken, je volumeknopen moeten steeds versteld worden. Nou beschik ik niet over een SACD-speler, maar mijn boxen wisten zich er geen raad mee. Jammer.


 

MARKUS STENZ 2014

gurre stenz

De in juni 2014 onder Markus Steinz voor Hyperion (CDA68081/2) opgenomen uitvoering, behoort volgens mij tot de besten die er zijn. Het Gürzenich-Orchester Köln voelt zich blijkbaar als een vis in het water in het laatromantische idioom en – versterkt door de zes verschillende koren – schuwen ze geen enkel middel om tot de luisteraar en zijn hart door te dringen. De ‘Zemlinsky-jaren’ van James Conlon zitten ze blijkbaar voorgoed in hun genen…..

De, op zich warme mezzo van Claudia Mahnke (Waldtaube) heeft helaas wel scherpe randjes. Voor mij had het wat lyrischer gemogen – minder Wagner en meer Zemlinsky, zeg maar – maar haar voordracht is meer dan indrukwekkend. Een echte stemactrice.

De Nederlandse sopraan Barbara Haveman is een zeer sensuele Tove, maar de beste van allemaal vind ik Brandon Jovanovich. Als Waldemar loopt hij tegen zijn grenzen aan, maar overschrijdt ze nergens. Zeer masculien en tegelijk zeer breekbaar. Voor mij is zijn vertolking meer dan sensationeel.

De bariton Johannes Martin Kränzle is een fantastische spreker. Zijn voordracht is gespeend van elk maniërisme, iets waaraan zich veel vertolkers van die rol (Sunnyi Melles in Amsterdam!) schuldig maken.

REINBERT DE LEEUW 2011

Gurre de leeuw

Dr Anton Philipszaal na afloop van de uitvoering van de Gurre-Lieder

Voordat ik mijn absolute favoriet onthul (er gaat niets boven spanning, niet waar?), even over de uitvoering van Reinbert de Leeuw, door de KRO op 26 maart 2011 opgenomen in de uitverkochte Dr Anton Philipszaal in Den Haag. Het orkest werd gehalveerd, er deden ‘maar’ 356 musici er aan mee. De solisten vielen mij niet mee, maar het blijft een document uit eigen bodem. Internet biedt genoeg (al of niet) piratenopnamen. Anders zoek het even op youtube.

Reinbert de Leeuw vertelt over de Gurre-lieder:

 

EN DE WINAAR IS: RENÉ LEIBOWITZ 1953

Gurre-Leibowitz

René Leibowitz. Heeft u ooit van hem gehoord? In de jaren vijftig van de vorige eeuw behoorde hij tot de “ijzeren garde”van de beste dirigenten, die allemaal hun eigen stempel zetten op alles wat ze onderhanden namen. In 1953 dirigeerde hij de ‘Gurrelieder’ in Parijs. Toen ik de cd (Preiser 90575) in handen kreeg dacht ik: curieus, laat maar komen… Nou… een paar uur later wist ik het wel: beter, mooier, ontroerender bestaat niet, althans niet voor mij. Bij Leibowitz hoor je zelfs het klapwieken van de vleugels van de duif!

Richard Lewis zingt een Waldemar zoals ik hem altijd al wilde horen: gevoelig en sensibel. Ethel Semser (Tove) was goed bekend met het oeuvre van Schönberg, zij had al eerder ook zijn Pierrot Lunaire opgenomen.

Nell Tangemann (Waldtaube) blijft een grote onbekende, ondanks de rollen die zij gecreëerd heeft: Mother Goose bijvoorbeeld. Of Dinah in de wereldpremière van Trouble in Tahiti van Bernstein. Ook Ned Rorem heeft het een en ander voor haar gecomponeerd. Helaas bestaan er geen opnamen van, de ‘Gurrelieder’ kan je dan ook beschouwen als een document en een eerbeton aan de onbekende mezzosopraan die beter verdiende. Een absolute must.


 BONUS

Een curiositeit: Schönberg dirigeert zijn “Lied der Waldtaube”, hier gezongen door Rose Bampton. De opname dateert uit 1934:

Gurre-Lieder scenisch, in de regie van Pierre Audi:
GURRE-LIEDER van Audi in Amsterdam

Amsterdamse Gurre-Lieder op dvd:
GURRE-LIEDER uit Amsterdam (regie: Pierre Audi) op dvd

Uitstekende uitvoering van Schönbergs Moses und Aron

moses

Naxos durft wel! Nu we amper nog nieuwe opera-opnames op cd kunnen verwachten (afgezien van de bekendste hits met de grootste sterren), hebben ze Schönbergs Moses und Aron in 2003 live in Stuttgart opgenomen en uitgebracht.

Moses und Aron, één van de belangrijkste opera’s van de twintigste eeuw, is onvoltooid gebleven. Het stuk werd in 1954 voor het eerst (postuum) opgevoerd in Hamburg, maar een echte hit is het nooit geworden, ondanks de zeer sterke dramatische expressie en de mogelijkheden die ze aan de conceptueel werkende regisseurs biedt.

Schönberg zelf beschouwde het als zijn belangrijkste werk. Het was ook zijn antwoord op het oprukkende antisemitisme en zijn (noodgedwongen) hervonden Joodse identiteit.

De hoofdrollen zijn toebedeeld aan een bariton (Moses), die zich van het Sprechgesang bedient, en een hoge, belcanteske tenor (Aron), die als een spreekbuis dient voor zijn broer. Want Moses mag dan vol ideeën zitten, verwoorden kan hij ze niet (‘O wort, du wort, das mir fehlt’).

Ronald Kluttig werkte een paar jaar als assistent van Lotar Zagrosek, en dat is aan hem te horen: zijn benadering van de complexe partituur is zeer persoonlijk en betrokken.

Het koor zingt fenomenaal, Wolfgang Schöne is een prachtige, kernachtige Moses en de ‘ruim intonerende’ Chris Merritt neem ik wel voor lief.

 

Jammer genoeg is de geweldige productie van Peter Stein door DNO in Amsterdam nooit vastgelegd (en ook nooit teruggekomen:

 

 

Deze, uit 2017 is ook zeer fraai (regie Willy Decker)