Reinbert_de_Leeuw

‘Slotakkoord – Reinbert de Leeuw’ van Thea Derks is een monumentale biografie

Tekst: Maarten Brandt

 

slotakkooord

Slotakkoord. Kan het symbolischer? Natuurlijk, het is de titel van het boekje van Thea Derks dat de laatste levensperiode van een van onze muzikale helden beschrijft. Namelijk van Reinbert de Leeuw die op vrijdag 14 februari 2020 zijn laatste adem uitblies. Dit in een achttal korte hoofdstukken alsmede een reeks statements van betrokkenen uit binnen en buitenland, een geheel dat overigens tevens in de zojuist verschenen derde druk van Derks monumentale biografie van deze met recht uniek te noemen persoonlijkheid is opgenomen en bij dezelfde uitgever is verschenen. Het symbolische schuilt echter mede en vooral in het feit dat het slotakkoord ook een feit is voor de meeste ‘Notenkrakers’, met uitzondering van Lous Andriessen, een van de componisten voor wie De Leeuw enorm veel heeft betekend en die uiteraard door Derks wordt genoemd in verband met de door De Leeuw geleide (en voor cd vastgelegde) wereldpremière van diens opera Theatre of the World. Wie de bezuinigingsmaatregelen – waarbij de Corona-pandemie dankbaar als alibi wordt gebruikt om de als gevolg van het beleid van de VVD-staatsecretaris Halbe Zijlstra al onherstelbaar uitgeklede kunstlandschap nog verder om zeep te helpen – onder de loep neemt, kan niet anders dan zich vertwijfeld afvragen of zo langzamerhand niet het slotakkoord voor de kunsten in het algemeen en de klassieke muziek in ons land in het bijzonder heeft geklonken.

slotakkord Femke Halsema & Reinbert de Leeuw Foto-Ada Nieuwendijk

Femke Halsema met Reinbert tijdens toekenning Zilveren Penning Amsterdam bij zijn 80e verjaardag © Ada Nieuwendijk,

Evangelisatiedrang

Hoe dan ook is er een periode afgesloten, een zeer turbulente wel te verstaan, die in de ‘roaring sixties’ begon, waarin een aantal oproerkraaiers het door hen als ‘kapitalistisch’ gewraakte establishment aan de schandpaal nagelden en waarvan volgens diezelfde ‘angry Young men’ speciaal het toen nog niet Koninklijke Concertgebouworkest het klinkende zinnebeeld bij uitstek was. Een van hen was Reinbert de Leeuw, die zichzelf tot een waar ‘instituut’ heeft ontwikkeld en bezeten was van een evangelisatiedrang, waar menige hel en verdoemenis predikende dominee het ten enen male tegen aflegt. Ed de Boer zegt het in Derks’ epiloog onomstotelijk duidelijk, wanneer hij zijn herinneringen aan de meester ophaalt. “Bij Reinbert de Leeuw komen twee woorden in mij op: onverdraagzaamheid en bevlogenheid.” Daar zit geen woord Spaans bij. Ook musicoloog en Volkskrant-muziekredacteur Frits van der Waa kan er, bij alle bewondering voor zijn idool, over meepraten, getuige zijn bijdrage aan Derks’ postume hommage waarin hij schrijft: “Ooit heeft hij mij in een telefonische tirade van een half uur verweten enorme schade te hebben aangericht met een negatieve kritiek op de muziek van Messiaen (…) we verkeerden in een staat van gewapende vrede, maar groetten elkaar wel als we elkaar tegenkwamen.”

Schrijver dezes is overigens iets vergelijkbaars overkomen naar aanleiding van een beschouwing in het helaas niet meer bestaande tijdschrift Mens en Melodie, die De Leeuw onwelgevallig was. Hij begon met een rustige, lage toon die steeds hoger werd en waarbij ook het spreektempo navenant toenam. En sterker nog: er met het inschakelen van advocaten werd gedreigd als ik niet toezei alles wat hem niet beviel te rectificeren. Voor enige relativering van mijn kant en de verzekering dat wij een eventuele door hem in te zenden brief onverkort zouden plaatsen bleek hij totaal ongevoelig.

Voorman

slotakkoord Repetitie met Het Collectief en Katrien Baerts Foto Gerrit Geerts

Reinbert de Leeuw tijdens een repetitie met Katrien Baerts en Het Collectief  ©  Gerrit Geerts

Zoveel is duidelijk, en dat blijkt eens te meer uit de biografie en dus ook die laatste en tevens afzonderlijk uitgegeven hoofdstukken, De Leeuw was en is met niets en niemand ter wereld te vergelijken, een seculiere kluizenaar, een musicus voor wie de dag 24 uren telde, een pleitbezorger voor de meest uiteenlopende componisten, variërend van Schönberg (hoewel de laatste jaren amper meer) tot Kurtág, van Vivier tot Reich, van Messiaen tot en met de knoertharde – en naar mijn smaak monomane – mokerslagen van Oestvolskaja. Maar De Leeuw was tevens een muziekpaus zonder gelijke, een voorman binnen een gezelschap dat geruime tijd in den lande – en dit via tal van adviesraden – de dienst heeft uitgemaakt en dat aanzienlijk machtiger was dan het establishment (gesteld dat men dat zo zou kunnen noemen, want dat is nog maar geheel de vraag) wat zij in de jaren zestig meenden te moeten bestrijden. Want kapitalisme of niet; buiten kijf staat dat de toenmalige artistiek leider van het Concertgebouworkest Marius Flothuis (een van de meest belangrijke muzikale dramaturgen van ons land en daarvoor waren de ‘Notenkrakers’ totaal blind) een sociaaldemocraat in hart en nieren was, die niet voor niets ooit ook bijdragen schreef voor De Vrije Katheder, in 1940 ontstaan als verzetsblad en tussen 1945 en 1950 een vrijplaats voor nadrukkelijk links georiënteerde denkers en kunstenaars die allerlei ideeën uitwisselden over maatschappelijke en culturele vernieuwing. Maar dit terzijde.

Hoogtepunten

tslotakkord hea-derks-reinbert-de-leeuw-c-co-broerse-september-2007

Thea Derks en Reinbert de Leeuw in 2007 © Co Broerse

Wie Derks’ Biografie niet kent en alleen dit naschrift tot zich neemt ontkomt niet geheel aan de indruk dat de toon iets hagiografisch heeft. Maar dat verandert wanneer men de derde druk – dat het boek zo’n succes heeft valt voor een niet onaanzienlijk deel aan De Leeuw zelf toe te schrijven die zich van het geschrevene distantieerde en daar in alle toonaarden via de pers gewag van heeft gemaakt; een betere reclame had Derks zich niet kunnen wensen! – van kaft tot kaft leest, want naast de niet te loochenen immense betekenis (daarover zijn vriend en vijand het hartgrondig eens) die De Leeuw voor ons muziekleven (en tot ver daarbuiten, wat blijkt uit de vele lofuitingen van derden in Slotakkoord) heeft gehad, worden ook de schaduwzijden van diens optreden in eerder genoemde commissies bepaald niet verzwegen. Hoe dan ook zijn die toegevoegde hoofdstukken informatief, want juist die laatste jaren waren zeker niet minder productief dan die daarvoor, vooral in kwalitatief opzicht. Dit met als eclatante hoogtepunten de samenwerking met het Belgische ensemble Het Collectief – met onder andere meesterlijke opnames van Busoni’s Berceuse élégiaque (in de bewerking van Schönberg) en Weberns Passacaglia opus 1 (in de adaptatie van De Leeuw) – en de qua uitvoeringspraktijk gerust als definitief te bestempelen Kurtág-box welke volkomen terecht met een Edison is onderscheiden.

Symbiose

 

slotakkord MP

En dan is er natuurlijk De Leeuws Bach-avontuur, dat in het zuiden des lands is begonnen. Want Henri Broeren, de laatste algemeen directeur van het inmiddels opgeheven Limburgs Symfonie Orkest waar ik 20 jaar muzikaal adviseur van was, kwam op het idee om Reinbert te vragen om de Matthäus-Passion uit te voeren. Wat ik daar van vond? Prachtig natuurlijk, want hoe fascinerend zou het niet zijn om iemand die niet uit de hoek van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk van barokmuziek afkomstig is juist dit grandioze monument uit de muziekgeschiedenis te laten dirigeren! Om een lang verhaal kort te maken, Holland Baroque kreeg er de lucht van en zo is een volstrekt unieke en nooit vertoonde symbiose tot stand gekomen van een Anthon van der Horst-achtige breed ademende visie en een door de moderne inzichten op het gebied van de oude muziek gelouterde aanpak. Iets waar we zowel op cd als dvd getuige van kunnen zijn, aangevuld door een spraakmakende en door Cherry Duyns gefilmde documentaire. Dat samengaan van oude en nieuwe inzichten was iets dat, pak weg,15 tot 20 jaar geleden nog volledig ondenkbaar was. Wat ooit binnen de muren van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag met Schönbergs Pierrot Lunaire was begonnen culmineerde uiteindelijk in een van de grootste meesterwerken uit een inmiddels ver verleden, Bachs onvolprezen toonzetting naar het evangelie van Mattheus, tot leven gewekt door een van de moeilijkste, maar ook meest bijzondere muzikale zonen die Nederland heeft voortgebracht. Hij zal nog tot in lengte van talloze jaren in de gedachten van menige muziekliefhebber blijven voortleven of om met Thea Derks in haar voorwoord tot Slotakkoord te af te sluiten: “Reinbert is dood. Leve Reinbert!”

Slotakkoord Thea

Thea Derks: Slotakkoord – Reinbert de Leeuw 2014-2020. 78 pagina’s met illustraties. Leporello Uitgevers, Amstelveen 2020. ISBN 978 90 79624 324. € 11, 95. 

https://leporello.vrijeboeken.com/book/9789079624324-slotakkoord.html

https://leporello.vrijeboeken.com/book/9789079624348-reinbert-de-leeuw-mens-of-melodie.html

 

Holland Festival 2010: aangrijpende double bill van Birtwistle valt tegen en dat ligt niet aan de muziek

Corridir

Sir Harrison Birtwistle © Holland Festival

Het Holland Festival voerde op 21 juni 2010 de double bill Semper Dowland, semper dolens/The Corridor van Sir Harrison Birtwistle op. Het zijn aangrijpende, zielsverscheurende stukken, maar veel was daar niet van te merken in het Muziekgebouw aan ’t IJ.

Sir Harrison Birtwistle (1934) wordt beschouwd als één van de grootste nog levende Engelse componisten. Terecht. Je kunt hem, zoals het eigenlijk bij alle goede componisten het geval is, geen etiket opplakken. Hij is een serialist, maar anders dan zijn ‘streng in de leer’-collega’s schuwt hij de emotie niet en zijn muziek heeft een thema..

En geen abstracte ook: Birtwistle is sterk beïnvloed, niet alleen door Stravinski maar ook door het Griekse theater. Hij is geobsedeerd door de mythologie, voornamelijk door de mythe van Orfeus en daar is hij nog steeds niet over uitgepraat (of uitgemusiceerd). Daar kan ik me helemaal in vinden, want inderdaad: daar is het laatste woord nog niet over gezegd.

De doublebill van Semper Dowland, semper dolens (letterlijk: ‘altijd Dowland, altijd smartelijk’, een bewerking van liederen en instrumentele stukken van de renaissance-componist John Dowland) en The Corridor (Birtwistle’s visie op de mythe van Orfeus) beleefde zijn première in 2009 in Aldeburgh. Het Holland Festival haalde de productie naar Amsterdam.

Het zijn zeer aangrijpende, op het eerste gezicht metershoog van elkaar verwijderde stukken. Maar als je er aandachtig naar gaat luisteren, ontdek je dat ze eigenlijk dicht bij elkaar staan.

Beide werken, met als belangrijkste thema spijt en onvervulde verlangens, versterken elkaar niet alleen inhoudelijk. Ook de muziek – hoe gek het ook mag klinken – heeft vrijwel dezelfde impact op je ziel. Birtwistle schrijft zielsverscheurende muziek, vol pijn en kwaad. Maar in zijn lyrische momenten is hij betoverend mooi.

Helaas was daar pijnlijk weinig van te merken. Pierre Audi maakte een mise-en escape. Deze keer betekende het een echte regie, met een echt decor en een soms oogverblindende belichting – en dat bedoel ik letterlijk.

De zaal werd helemaal ‘verbouwd’ en het publiek mocht plaats nemen op stoelen tegenover elkaar. Op zich een goede vondst, want daardoor ontstond een soort halletje, een corridor. Het decor bestond uit stoelen waarop vellen papier (met liederen? Muziek?) lagen. De vellen papier werden af en toe omgegooid (waarom? Uit woede?) en er werd met de stoelen geschoven. Of erop geklommen. Het nut ervan ontging mij, maar ja, wie ben ik?

Na de pauze hadden de stoelen plaats gemaakt voor de zuilen, waar de hoofdpersonen tegen leunden om hun leed uit te drukken. Allemaal zinloze gebaren, met als het hoogtepunt de hand van Orfeo op de harp aan het eind. Zo middelbareschoolachtig!

CorridorElizabeth-Atherton-©-Malcolm-Watson

Elizabeth Atherton © Malcolm Watson

Dat allemaal zou ik op de koop toe nemen als de uitvoering goed was, maar dat was het niet. Het kleine orkestje olv Reinbert de Leeuw speelde mooi en zacht, en toch werden de zangers (in de kleine zaal met een zeer goede akoestiek, nota bene) versterkt. Waarom? Het leverde een zeer onnatuurlijke klank op, wat in het geval van de Elizabeth Atherton (Eurydice) bijzonder pijnlijk uitpakte: haar stemgeluid bezorgde mij letterlijk pijn in mijn oren.

Over de tenor (John Graham Hall) kan ik kort zijn – slecht. Zijn timbre (voor zover ik het kon beoordelen) was op zich mooi. Blank en zeer Engels. Maar hij had amper ademsteun en zijn hoogte was geknepen. En kaal. Hij was er zeer intensief bij betrokken, wat hem, als Orfeus, zeer kwetsbaar en aangedaan maakte. Maar dat was absoluut onvoldoende voor het gedeelte vóór de pauze, waar ingetogenheid en stemschoonheid absoluut vereist werden.

Er bestaat geen mooiere muziek dan de Lachrimae van John Dowland. Het is het absolute summum van wat een Orfeus van vlees en bloed kan bedenken. Daarmee open je niet alleen poorten van Hades, maar ook alle zielen en harten. De mijne bleven krampachtig gesloten.

Dowlands ‘Lachrimae’ gespeeld door Jordi Savall en zijn Ensemble Hesperion XX:

Sir Harrison Birtwistle
Semper Dowland, semper dolens / The Corridor
Elizabeth Atherton (sopraan), John Graham Hall (tenor)
Asko|Schönberg olv Reinbert de Leeuw.
Regie: Pierre Audi.
Bezocht op 21 juni 2010 in Muziekgebouw aan ’t IJ – Amsterdam

Gruppo Montebello speelt Mahler

Mahler Gruppo MOntebello

Nog niet zo lang geleden heeft het RCO-kamerata de kamermuziekversie van de vierde symfonie van Mahler in de bewerking van Erwin Stein uit 1921 op cd uitgebracht. Daar was ik oprecht blij mee, voornamelijk vanwege de meer dan een uitstekende uitvoering.

Die bewerkingen, ooit door Schönberg via zijn Verein für Privataufführungen geïnitieerd om ook het grote publiek met de symfonische werken bekend te maken waren ooit buitengewoon belangrijk maar of het nu nog zo is? Ik weet het niet maar ik juich de uitvoeringen zeker toe. Alleen: moet het alleemaal ook opgenomen worden?

De uitvoering door het Gruppo Montebello, live opgenomen tijdens het Orlando Festival in Maastricht is zonder meer prachtig maar de uitvoering door RCO-kamerata vind ik beter. Mooier. Homogener. Het valt echter niet te ontkennen dat Gruppo Montebello’s lezing ontegenzeggelijk spannend is en dat ik uiteindelijk toch echt voor RCO-kamerata kies heeft o.a. met de sopraan te maken: Lies Vandewege is geen match voor Judith van Wanroij. Ik vind de stem van Vandewege prachtig en haar voordracht zonder meer goed maar voor mijn gevoel zingt zij te ‘ernstig’, te weinig onbekommerd.

Wat deze cd tot een ‘must have’ maakt zijn de door Reinbert de Leeuw in 1991 bewerkte Kindertotenlieder. Niet vanwege het arrangement, die is gewoon flauw, maar vanwege de zeer aangrijpende uitvoering door Henk Neven.

GUSTAV MAHLER
Symphony No.4 (bewerking Edwin Stein)
Kindertotenlieder (bewerking Reinbert de Leeuw)
Lies Vandewege (sopraan), Henk Neven (bariton)
Gruppo Montebello olv Henk Guittart
Et’cetera KTV 1620

SCHÖNBERG: GURRE-LIEDER. Discografie

Gurre

Reproductie van de fascimile uitgave uit 1912

Voor mij behoren de Gurre-Lieder tot de één van de mooiste werken ooit gecomponeerd. Op het moment dat de muziek zachtjes begint te zwellen, voel ik mij in de zevende hemel. De muziek, gelijk een Dibbuk, neemt mij volledig in beslag en er is geen ontkomen meer aan.

Niet, dat ik het erg vind. Je volledig ergens ondergedompeld voelen, je ergens mee vereenzelvigen, dat geeft je een onwerkelijk gevoel van zweven. Een beetje eng, dat wel, maar (sorry voor de uitdrukking) ook een beetje zalvend. Liefde, moord, een immens verdriet dat je gek maakt, het gevecht tegen God, de kracht van de natuur: alles staat er in en is volledig in de muziek geïntegreerd.

De beroemde Weense criticus Julius Korngold noemde het werk ‘een bloeiende cactus”. Een mooie metafoor.

In ‘Seht die Sonne’, het laatste stuk van het werk, bereikt Schönberg iets werkelijk ongehoords, al weet hij het zelf (nog) niet: hij bouwt een brug tussen vroeger en nu. Denk aan het slot van Iris van Mascagni. En denk aan Schönbergs eigen meesterwerk, de na de oorlog gecomponeerde De overlevende uit Warschau.

Hieronder ‘Sehnt die Sonne’ in de uitvoering van het (hier niet besproken) Berliner Philharmoniker olv Simon Rattle:

De première, op 23 februari 1913 in Wenen, werd gedirigeerd door Franz Schreker, er werkten toen 757 musici aan mee. De Nederlandse première onder leiding van Schönberg zelf vond plaats in maart 1921. Het idee om het werk scenisch uit te voeren is niet echt nieuw, het schijnt dat er al in 1927 plannen voor bestonden, maar Schönberg heeft zich er altijd tegen verzet.

Het is een cliché, weet ik, maar de Gurre-Lieder moet je tenminste één keer in je leven live hebben gehoord. Geen enkele opname, hoe geweldig ook, kan de overweldiging van het live concert evenaren.

LEOPOLD STOKOWSKI 1952

Gurre Stokowski

De allereerste commerciële opname stamt, voor zo ver ik weet, uit 1932. Het was niemand minder dan Leopold Stokowski, die op 8 april dat jaar de Amerikaanse première van het werk verzorgde. Het werd door RCA opgenomen en met een beetje zoeken is er wellicht aan te komen (al is het mij niet gelukt).

In 1961 nam Stokowski de Gurre-Lieder mee naar Edinburgh, waar hij een ware sensatie veroorzaakte. De uitvoering werd  door de radio opgenomen en later op Guild  (GHCD 2388/89) uitgebracht. Zijn affiniteit met het werk is duidelijk hoorbaar, het is alsof het zijn liefdeskind is: zijn benadering is strelend, aaiend, knuffelend, maar wel met terechte woede-uitbarstingen als het kind weerbarstig wil worden. Prachtig vind ik dat, echt prachtig.

Gré Brouwenstein is een goede Tove. Mooi van stem, al vind ik haar soms wat afstandelijk. James McCracken is een beetje zware Waldemar, maar nergens ontaardt hij in brullen, iets wat later veel van zijn opnamen ontsierde. Persoonlijk hoor ik liever een stem die wendbaarder is, maar de lyrische benadering van Stokowski slaat ook over op zijn solisten, dus ook op McCracken.

Het concert begint met de aankondiging van de omroeper van de BBC, waarna het ‘God save the Queen’ weerklinkt. Toch wel leuk en sfeerverhogend.

Hieronder de Prelude, gevolgd door het eerste lied van Waldemar (James McCracken):

 

SEIJI OZAWA 1979

Gurre Ozawa

In 1979 was Mc Cracken al lang over zijn top heen. Jammer, want het is de enige smet op de verder prachtige uitvoering door Seiji Ozawa (Philips 4125112).

De jonge Jessye Norman kon met haar stem werkelijk alle kanten op, en haar donkere sopraan met een enorme wijdte was zeer sensueel. Klein beetje dominant, dat wel, niet echt een onschuldige deerne, maar ik mag het wel.

Jessye Norman zingt “Du sendest mir einen Liebesblick” :

Tatjana Troyanos is een zeer het hart aansprekende Waldtaube. Het geheel is live opgenomen in het Boston Symphony Hall.


RICCARDO CHAILLY 1985

Gurre Chailly

De lezing van Riccardo Chailly (Decca 4737282) vind ik enigszins teleurstellend. Het is een “studio” opname (in 1985 opgenomen in Jesus-Christus-Kirche in Berlijn), maar het geluid komt op mijn speakers niet echt over. Ik vind Chailly ook een beetje “lawaaierig”, met weinig nuancen.

Siegfried Jerusalem klinkt gewoon Wagneriaans, en dat is, in dit geval, geen compliment. Ook Susan Dunn, in de tijd een Chailly protégee, vind ik niet adequaat, soms heb ik het gevoel dat zij niet weet wat zij zingt. Maar dan komt Brigitte Fassbaender (Tove) voorbij en weg zijn de twijfels!


 

ESA-PEKKA SALONEN 2009

gurre-salonen

In 2009 zorgde Esa-Pekka Salonen (SIGCD173) voor een ware sensatie met zijn uitvoering in het Royal Festival Hall in Londen. Terecht. De uitvoering is zeer zinderend en de solisten met de zowat mooiste Tove ooit, Soile Isokoski voorop, fantastisch.

Stig Andersen is zonder meer een goede Waldemar en Monica Groop een hartverscheurende Waldtaube. Helaas is de opname abominabel. De geluidsbalans is ver te zoeken, je volumeknopen moeten steeds versteld worden. Nou beschik ik niet over een SACD-speler, maar mijn boxen wisten zich er geen raad mee. Jammer.


 

MARKUS STENZ 2014

gurre stenz

De in juni 2014 onder Markus Steinz voor Hyperion (CDA68081/2) opgenomen uitvoering, behoort volgens mij tot de besten die er zijn. Het Gürzenich-Orchester Köln voelt zich blijkbaar als een vis in het water in het laatromantische idioom en – versterkt door de zes verschillende koren – schuwen ze geen enkel middel om tot de luisteraar en zijn hart door te dringen. De ‘Zemlinsky-jaren’ van James Conlon zitten ze blijkbaar voorgoed in hun genen…..

De, op zich warme mezzo van Claudia Mahnke (Waldtaube) heeft helaas wel scherpe randjes. Voor mij had het wat lyrischer gemogen – minder Wagner en meer Zemlinsky, zeg maar – maar haar voordracht is meer dan indrukwekkend. Een echte stemactrice.

De Nederlandse sopraan Barbara Haveman is een zeer sensuele Tove, maar de beste van allemaal vind ik Brandon Jovanovich. Als Waldemar loopt hij tegen zijn grenzen aan, maar overschrijdt ze nergens. Zeer masculien en tegelijk zeer breekbaar. Voor mij is zijn vertolking meer dan sensationeel.

De bariton Johannes Martin Kränzle is een fantastische spreker. Zijn voordracht is gespeend van elk maniërisme, iets waaraan zich veel vertolkers van die rol (Sunnyi Melles in Amsterdam!) schuldig maken.

REINBERT DE LEEUW 2011

Gurre de leeuw

Dr Anton Philipszaal na afloop van de uitvoering van de Gurre-Lieder

Voordat ik mijn absolute favoriet onthul (er gaat niets boven spanning, niet waar?), even over de uitvoering van Reinbert de Leeuw, door de KRO op 26 maart 2011 opgenomen in de uitverkochte Dr Anton Philipszaal in Den Haag. Het orkest werd gehalveerd, er deden ‘maar’ 356 musici er aan mee. De solisten vielen mij niet mee, maar het blijft een document uit eigen bodem. Internet biedt genoeg (al of niet) piratenopnamen. Anders zoek het even op youtube.

Reinbert de Leeuw vertelt over de Gurre-lieder:

 

EN DE WINAAR IS: RENÉ LEIBOWITZ 1953

Gurre-Leibowitz

René Leibowitz. Heeft u ooit van hem gehoord? In de jaren vijftig van de vorige eeuw behoorde hij tot de “ijzeren garde”van de beste dirigenten, die allemaal hun eigen stempel zetten op alles wat ze onderhanden namen. In 1953 dirigeerde hij de ‘Gurrelieder’ in Parijs. Toen ik de cd (Preiser 90575) in handen kreeg dacht ik: curieus, laat maar komen… Nou… een paar uur later wist ik het wel: beter, mooier, ontroerender bestaat niet, althans niet voor mij. Bij Leibowitz hoor je zelfs het klapwieken van de vleugels van de duif!

Richard Lewis zingt een Waldemar zoals ik hem altijd al wilde horen: gevoelig en sensibel. Ethel Semser (Tove) was goed bekend met het oeuvre van Schönberg, zij had al eerder ook zijn Pierrot Lunaire opgenomen.

Nell Tangemann (Waldtaube) blijft een grote onbekende, ondanks de rollen die zij gecreëerd heeft: Mother Goose bijvoorbeeld. Of Dinah in de wereldpremière van Trouble in Tahiti van Bernstein. Ook Ned Rorem heeft het een en ander voor haar gecomponeerd. Helaas bestaan er geen opnamen van, de ‘Gurrelieder’ kan je dan ook beschouwen als een document en een eerbeton aan de onbekende mezzosopraan die beter verdiende. Een absolute must.


 BONUS

Een curiositeit: Schönberg dirigeert zijn “Lied der Waldtaube”, hier gezongen door Rose Bampton. De opname dateert uit 1934:

Gurre-Lieder scenisch, in de regie van Pierre Audi:
GURRE-LIEDER van Audi in Amsterdam

Amsterdamse Gurre-Lieder op dvd:
GURRE-LIEDER uit Amsterdam (regie: Pierre Audi) op dvd

Satie, Hannigan en de Leeuw

Socrate Satie

Dat Socrate, een ware meesterwerk binnen het genre van Eric Satie zo zelden uitgevoerd wordt, ligt volgens Reinbert de Leeuw aan de moeilijkheidsgraad van de muziek. Quasi de eenvoud zelve vereist het werk, zowel van de uitvoerende als van de luisteraar niet alleen de ultieme concentratie maar ook een emotionele afstand tot de materie.

Satie heeft zijn werk, naar Berlioz verwijzend, een ‘symfonisch drama’ genoemd, wat in geval van de eigenzinnige componist inhoudt dat het effect juist het tegenovergestelde is. Reinbert De Leeuw vindt Socrate een ‘blank’ werk, dat gezongen moet worden alsof je voorleest. Volkomen onzichtbaar en zonder emoties. Laat het maar aan Barbara Hannigan over!

Socrate

Naar het drama te luisteren voelt alsof je weer op de kleuterschool bent en de juf je met een ingehouden stem van een gebeurtenis verhaalt, om je vooral maar niet bang te maken. Ik vind het prachtig.

Ook de zeven liederen, met ‘Sylvie voorop, worden door Hannigan met ingehouden emoties vertolkt, waardoor ze aan expressiviteit winnen. Dat Hannigan en de Leeuw een match made in heaven zijn is evident: wat een eenheid!

Barbara Hannigan en Reinbert de Leeuw – Sylvie:

 

Maar wie het op zijn geweten heeft om een zo belangrijke uitgave zonder liedteksten op de markt te ‘dumpen’, verdient straf. Wat een minachting voor het publiek, wat een gotspe!

Eric Satie
Socrate
Barbara Hannigan (sopraan), Reinbert de Leeuw (piano)
Winter & Winter 910234-2

Barbara Hannigan : “In principe zing ik alles alsof het Mozart is”

BARBARA HANNIGAN betovert in liederen van HENRI DUTILLEUX.

‘Lessons in Love and Violence’ zit vol ingehouden spanning

Gevloerd door Lulu van Krzysztof Warlikowski in Brussel 2012