Almost immediately, within the first bars of the overture, I spring to my feet: this will be a delight! Muti starts firmly and immediately afterwards the mood changes into an unparalleled lyricism. His tempi are generally on the high side, but nowhere do they degenerate into panting.
Stefano Vizioli’s direction is a textbook example of what an opera should look like. His conventional, 1994 staging is truly sparkling, exciting, innovative and inspiring. Comical and sentimental at the same time and with great attention to detail.
The costumes are dazzlingly beautiful and correspond to the characters of all the characters. The emergence of the good-for-nothing Ernesto (phenomenally played by Gregory Kunde) is truly precious: in slippers and a silk dressing gown, he lies down on the sofa, sipping his espresso, waiting for the luck to come by itself or with the help of Malatesta (Lucio Gallo at his best).
Ferruccio Furlanetto is a Don Pasquale in a thousand and Nuccia Focile a delightful Norina. Everyone sings and acts at an all-time high and the orchestra could charm the stars from heaven.
No sooner has it happened to me that I couldn’t find a minus point anywhere: for me it is one of the best opera’s on DVD I have ever seen, don’t miss it!
2024 was een jaar vol schitterende momenten, maar er zijn vijf voorstellingen die extra indruk hebben gemaakt.
1. Fanny and Alexander – De Munt, Brussel
In december bezocht ik de opera Fanny and Alexander in de prachtige Muntschouwburg in Brussel. Deze productie bracht alle kunstvormen samen: zang, toneelspel, muziek en een adembenemend toneelbeeld. Ik was heel blij dat Thomas Hampson de rol van de bisschop vertolkte in een over de hele linie geweldige cast. Dit was opera in zijn meest meeslepende vorm, een ware triomf van het muziektheater.
Arnold Schönbergs Verklärte Nacht is een meesterwerk op zich, maar het Concertgebouworkest bracht het naar een nieuwe hoogte onder de bezielende leiding van Klaus Mäkelä. In de zaal hing een betoverende sfeer: elke noot leek geladen met emotie, en het orkest transporteerde het publiek naar een andere wereld. Toen de laatste klanken vervaagden, bleef de zaal in een diepe stilte gehuld. Een onvergetelijke avond
In de Staatsoper Berlin beleefde ik een prachtige uitvoering van Dvořáks Rusalka. Christiane Karg blonk uit in de titelrol. Haar zang was niet alleen technisch perfect, maar vooral doorleefd en ontroerend. Elk gebaar, elke noot vertelde het tragische verhaal van de waternimf die verlangt naar de liefde van een mens. Haar fenomenale acteerprestatie maakte de ervaring extra intens. De rest van de bezetting was ook van zeer hoog niveau.
4. Billy Budd – Wiener Staatsoper
Benjamin Brittens Billy Budd zag ik in de Wiener Staatsoper. Gregory Kunde schitterde als Captain Vere, een rol die hij onvergetelijk maakte met zijn subtiele tekstbeleving en vocale kracht. De opera is een verhaal over loyaliteit en morele dilemma’s, en deze productie wist die thema’s uitstekend over te brengen. Een opera die nog lang nadreunt.
5. Alma Quartet met Santa Vizine en Klaus Mäkelä – Kamermuziekprogramma
Het Alma Quartet, samen met altvioliste Santa Vizine en cellist Klaus Mäkelä, bracht een indrukwekkend kamermuziekprogramma ten gehore. Op het programma stonden Korngolds Sextet in D en Schuberts Strijkkwintet in C, D956. De musici wisten de essentie van deze werken perfect te vangen, wat zorgde voor een avond vol muzikaal vakmanschap en intensiteit.
Ieder jaar neem ik altijd alle seizoen programma’s door van mijn favoriete operatheaters om te kijken of er iets voor me bij zit. Het aanbod is altijd reusachtig, dus ik maak lijstjes. En daarna wordt er weer veel van de lijstjes afgehaald, want een mens kan niet alles zien. Maar soms zie je een opera in het programma en weet je “daar moet ik heen!” Dat gebeurde toen ik in het programma van Wenen de opera Billy Budd tegenkwam met daarin Gregory Kunde’s roldebuut als Captain Vere.
Ik vind het fijn om een paar voorstellingen te combineren en dat is in Wenen zelden een probleem. Het grote aanbod aan zalen ( Staatsoper, Theater an der Wien, Volksoper, Konzerthaus, Musikverein, MuTh, Ehrbarsaal etc) geeft eerder keuzestress. Dit keer was ik er snel uit. Naast Billy Budd viel de keuze op Don Pasquale en Madama Butterfly.
In Don Pasquale van Gaetano Donizetti maakte bas Erwin Schrott zijn debuut in de hoofdrol en deed dat zeer goed. Vocaal kent de rol voor hem geen grenzen en het is fijn om een zanger bezig te zien die zoveel vertrouwen uitstraalt op het toneel.
Dr. Malatesta werd met verve gezongen door bariton Davide Luciano. In oktober verraste hij mij als Don Giovanni en dat was nu ook zo. Een heerlijke wendbare bariton met een prachtig kleurenpalet en een grote spelvreugde. Het samenspel tussen Don Pasquale en Malatesta was een feest en het duet “Cheti, cheti, immantinenti” was het hoogtepunt van de avond.
In de kleurrijke regie van Irina Brooks vertolkte Pretty Yende de rol van Norina. Ik las dat zij in andere theaters al in deze productie speelde en je zag en hoorde dat ze er heel veel plezier in heeft. En ze zong de rol met veel souplessse. Coloraturen, trillers, legato ze heeft het allemaal. Een feest om haar bezig te zien.
Helaas had Edgardo Rocha die de rol van Ernesto zong niet zijn beste dag, misschien een verkoudheid. Voor de pauze kwam hij aan acteren nauwelijks toe, omdat hij moeite had om alle noten goed ten gehore te brengen. Na de pauze werd hij wel iets beter.
Het geweldig spelende orkest van de Wiener Staatsoper werd geleid door Giacomo Sagripanti. Een heerlijke avond!
Het meest had ik me verheugd op Billy Budd van Benjamin Britten. Deze productie van Willy Decker zag ik voor het eerst in 2001 in Wenen en is me altijd bijgebleven. Ik dacht dat het destijds de première was, maar de productie gaat al verder terug. Voor zover ik nu heb kunnen terugvinden was de première in 1993 in Keulen. Over het werk ga ik niet uitweiden, dat hebben vele mensen voor mij veel beter gedaan en ik zou teveel woorden nodig hebben. En het feit dat de productie van Willy Decker nu nog steeds wordt uitgevoerd, zegt denk ik ook voldoende over de kwaliteit hiervan.
Mark Wigglesworth dirigeerde deze reprise en wat mij betreft deed hij dit geweldig. Het is een weelde om naar dit orkest te luisteren. Zoals gezegd maakte Gregory Kunde zijn roldebuut als Captain Vere en hij heeft me bijzonder ontroerd. Hij bouwt de rol op vanuit de tekst, ik kon ieder woord verstaan en de stem droeg in alle registers. Gregory Kunde heeft zijn carrière zeer verstandig opgebouwd en plukt daar nog steeds de vruchten van. Heel indrukwekkend.
Huw Montague Rendall deed niet voor hem onder als Billy Budd. Rendall is de jongste vertolker van Billy Budd die ik tot nog toe zag. Hij is de zoon van mezzosopraan Diana Montague en tenor David Rendall. Zijn lyrische bariton sprak me erg aan en de grote aria vond ik zeer ontroerend.
John Claggart werd gezongen door Brindley Sherratt. Je voelde de dreiging zodra hij het toneel betrad. In de overige rollen viel vooral Adrian Eröd op als Captain Flint, hij was in Wenen geliefd als vertolker van Billy Budd. Ik heb hem helaas niet gezien in deze rol. Niet alle vertolkers van de kleinere rollen waren even goed bij stem, maar ik wijt dat maar aan de maand november waarin veel mensen verkouden zijn. Ik prijs me heel gelukkig dat ik deze uitvoering kon meemaken.
MADAMA BUTTERFLY
Als laatste voorstelling zag ik Madama Butterfly van Puccini in de regie van Anthony Minghella. Tijdens de voorstelling realiseerde ik me, dat ik deze productie alleen in de bioscoop heb gezien en daar beviel me deze beter. Ik vond nu het toneelbeeld af en toe sfeerloos en ik merkte ook dat ik bepaalde regie invallen op de rand van kitsch vond.
Maar zo gaat het vaker als je door de muzikale uitvoering niet helemaal wordt meegesleept, dan ga je ineens andere dingen zien. In de hoofdrollen Marina Rebeka als Cio Cio San, Joshua Guerrero als Pinkerton, Stefan Astakhov als Sharpless. Giampaolo Bisanti dirigeerde.
Waarschijnlijk was ik nog te zeer in de ban van Billy Budd om volop te genieten van Butterfly. Dat is het risico als je meerdere voorstellingen kort achter elkaar ziet. Ik denk steeds “dat moet ik niet meer doen”, maar tegen de tijd dat ik weer iets ga boeken, ben ik dat weer vergeten.
Benvenuto Cellini was a 16th-century Italian artist considered the representative of Mannerism. He was a sculptor, silversmith, writer and musician, clearly an example of the ˜uomo universale.”
We know from his memoirs that he was no sweetheart: he is portrayed as a self-assured, egotistical man who was not averse to sexual excesses and who had lots of affairs, both with women and with men. That he also did not treat his fellow man with the utmost decency was forgiven from higher up: after all, he was a gifted artist.
Why exactly did Berlioz choose Cellini for his first opera? Perhaps he thought he had found a new Don Giovanni and thus created a new masterpiece?
The premiere of the opera in Paris in September 1838 was a flop. For the revival a year later, Berlioz made some changes, but to no avail. Later, for a performance in Weimar in 1852, he made another shorter version of his work, on the advice and in collaboration with Liszt and Von Bülow.
CD’S
Colin Davis, one of the greatest advocates of Berlioz’s music, recorded the opera in 1972. For years, the recording (Philips 4169552) was regarded as the example of how it should be done. It took more than 30 years before it met a formidable opponent in John Nelson’s registration (once Virgin Classics 54570629).
Whichever of the two you choose: the orchestra is fine and both conductors are a match for each other. Nelson is perhaps a bit brighter while Davis is more into lyricism.
Can you imagine a better Cellini than Nicolai Gedda (Davis)? One would say not. I thought so too. Until recently, at least, because Gregory Kunde comes pretty close.
I love Kunde’s slim, agile yet firm tenor. His high notes are produced so easily that you’d almost think he was rehearsing a shopping list. And then his power… What a voice, what a singer! Incredible that the record companies ignored him for so long. He almost didn’t participate in this recording either: he replaced Roberto Alagna.
Jules Bastin (Balducci with Davis) was matched by Laurent Naouri. I personally prefer the second, but that’s personal.
The choice for my favourite Ascanio is quickly made: even Jane Berbié (Davis) has to concede superiority to Joyce DiDonato (Nelson). Just listen to her ˜Mais quai-je donc”. No, not everything was always better in the olden days!
But Nelson has more to offer, should you feel the need: the score is more than complete, as he combines both Paris versions and adds another appendix with a whopping 15 minutes of additional music.
Below is the trio ‘Ô Teresa’, sung by Gedda, Eda-Pierre and Massard under Colin Davis:
And by Kunde, Ciofi and Lapointe under John Nelson:
Nelson’s recording is officially off the market, but you can find it on Spotify:
And then there is Colin Davis II. In 2007, he once again ˜dusted off” the opera, resulting in several cuts in the dialogues. Cellini and Teresa’s duet from the second act also had to go. The live performance from Barbican Hall was released on two SACDs on London Symphony Orchestra’s own label (LSO Live 0623).
I find the result satisfactory, but a little too polished for me. Gregory Kunde once again shows what a great singer he is: for him alone, the recording is more than worthwhile. I am less pleased with Laura Claycomb (Teresa) and the other singers do not really appeal to me either.
DVD’S
Salzburg 2007
Presented in Salzburg in 2007, Benvenuto Cellini was subsequently recorded for DVD (Naxos 2110271). The production is great fun. It contains all sorts of things that makes one laugh: commedia dell’arte, comedy theatre, a pope accompanied by dancing blonde drag queens, a helicopter, robots as house servants, a madonna as a naked angel with wings… You name it and it’s there. It starts off in quite a nice way: Rome, carnival, fireworks… Almost Fellini-like. The whole thing is set in a ˜world of once upon a time”. The Wizard of Oz is not far away. Yes, director Philipp Stölzl knows his film classics! Beautiful, yes. Funny? Yes. Logical? No. The audience is overenthusiastic, I am not.
There is good singing without any question, though I don’t really get excited. Burkhard Fritz (also a substitute, this time for Shicoff) at the time still had both feet firmly in the heavier belcanto repertoire, but he lacks charisma.
You can leave the latter to Maija Kovalevska. She is beautiful and slender (an indispensable requirement these days, it seems) and has a ditto voice. She is a good actress too. What she lacks is the ˜typical characterization” needed for this role. Without it she sounds like just one of many beautiful slender sopranos from Eastern Europe. Terr Whether Valery Gergiev is the appropriate conductor for this work I doubt. He makes a lot of noise, like heavy fireworks. At the start of the overture, I thought for a moment I was in the middle of one of the Bruckners.
Below is the trailer of the Salzburg production:
Amsterdam 2015
It’s still not really my kind of opera but I enjoyed Terry Gilliams’ 2015 Amsterdam production so immensely that I visited the show several times.
I can sum up the lavish, rich production in one word: whirlwind. Cellini is one hell of a role, but leave it to John Osborn! Just listen to his ˜La gloire était ma seule idole”, wow!
Mariangela Sicilia is a fantastic Teresa. Her light soprano seems created for the role but it is mainly thanks to the fantastic persona direction and the unimaginably good orchestral accompaniment by Sir Mark Elder that she is able to make the role her very own.
Laurent Naouri (Fieramosca) is a delicious schemer. What a voice and what an actor! Michèle Losier is a superb Ascanio, Maurizio Muraro an excellent Balducci and Orlin Anastasov a fine Pope.
In the innkeeper scene, it is Marcel Beekman who steals the show with his irresistible performance as Le Cabaretier, but the smaller roles of Bernardino (Scott Conner), Francesco (Nicky Spence) and Pompeo (André Morsch) are also more than excellently cast.
François Roussillon’s video direction is excellent. He highlights all the important details without losing sight of the whole. As a result, you can perfectly see what really good direction does for an opera. Also note the more than excellent chorus: each chorus member is an individual character.
Those who were not there can now catch up on a missed opportunity. For those who did attend: this DVD is a lasting memory of one of the finest DNO productions ever.
Almost immediately, within the first bars of the overture, I spring to my feet: this will be a delight! Muti starts firmly and immediately afterwards the mood changes into an unparalleled lyricism. His tempi are generally on the high side, but nowhere do they degenerate into panting.
Stefano Vizioli’s direction is a textbook example of what an opera should look like. His conventional, 1994 staging is truly sparkling, exciting, innovative and inspiring. Comical and sentimental at the same time and with great attention to detail.
The costumes are dazzlingly beautiful and correspond to the characters of all the characters. The emergence of the good-for-nothing Ernesto (phenomenally played by Gregory Kunde) is truly precious: in slippers and a silk dressing gown, he lies down on the sofa, sipping his espresso, waiting for the luck to come by itself or with the help of Malatesta (Lucio Gallo at his best).
Ferruccio Furlanetto is a Don Pasquale in a thousand and Nuccia Focile a delightful Norina. Everyone sings and acts at an all-time high and the orchestra could charm the stars from heaven.
No sooner has it happened to me that I couldn’t find a minus point anywhere: for me it is one of the best opera’s on DVD I have ever seen, don’t miss it!
Don Pasquale from Geneva: a must-see not just for painting lovers
Admittedly, the staging sometimes seems too contrived, but isn’t that how it usually goes, with concepts? Surrender to it, I would say, and your evening can’t go wrong, because the production is just incredibly fun (do keep watching until the end!)
Daniel Slater, aided by designer Francis O’Connor moves the action to 1920s Paris of ‘Oh la la!’, cafes, street painters, the avant-garde and psychoanalysis. Images of Picasso and Magritte are liberally sprinkled and the third act is all Mondrian. Wonderful to watch and you can immediately test your art knowledge.
Simone Alaimo is a fantastic don Pasquale. He sings and acts like hell, delightful! Together with Marzio Grossi (Doctor Malatesta), he provides many a hilarious moment.
Only in Patrizia Ciofi (Norina) do they have to acknowledge their superiority, but then she is the uncrowned queen of (dramatic) bel canto and dominates the stage from her first appearance. She portrays a woman of the world, whom it is better not to mock. Ernesto (a nice Norman Shankle) might also find that out painfully.
De zeer specifieke stijl van Wilson is algemeen bekend onder operaliefhebbers. Dat betekent overigens wel dat al zijn producties nogal sterk op elkaar lijken, zoiets als bij Giancarlo del Monaco en Otto Schenk, maar dan precies tegenovergesteld. Wilson schuwt elke vorm van naturalisme, houdt zijn producties abstract en ingetogen waardoor ze doen denken aan aan het Japanse Noh theater, ook een kunstvorm met gestileerde gebaren waarin veel aan de verbeelding van de toeschouwer wordt overgelaten.
De productie van Turandot die in 2018 in première ging in Teatro Real Madrid is in alle opzichten een echte Wilson. Het toneelbeeld is sober en wordt vooral bepaald door de belichting en kostumering. Grote schuivende panelen voeren op de achtergrond een ballet uit waardoor steeds een ander beeld ontstaat. Het licht is vooral vele tinten blauw met alleen rood als Turandot verschijnt. Uitgerekend de ijsprinses die zichzelf niet menselijk noemt maar een dochter van de hemel krijgt de kleur van liefde. Zo weten we al direct hoe het gaat aflopen.
In de tweede akte lijken de spelers zich in een rechthoekig blauw vlak te bevinden. Het vergroot het effect van een reusachtige poppenkast dat aansluit bij de wijze waarop Wilson de drie ministers Ping, Pang en Pong ten tonele voert. Dat houdt het midden tussen mime en poppenspel met koddige gebaartjes, sprongetjes, draaien in de rondte en overdreven gelaatsuitdrukkingen.
Goed beschouwd heeft Wilson deze Turandot geënsceneerd als een oratorium. De zangers staat steeds naast elkaar met hun gezicht naar het publiek. Van interactie is geen sprake en men beperkt zich tot wat houterige gebaren, liefst synchroon.Toch is het fascinerend om naar te kijken dankzij de spanning die van de tekst uitgaat en het schitterende lichtpaleis waarin alles in vervat.
De kostuums zijn fantasie oosters chinees en een stel geharnaste figuranten lijkt zo te zijn weggelopen uit het terracottaleger in Xian. De leden van het koor zijn donker gekleed en zingen steeds in een weinig verlicht deel van het toneel. Alleen hun zang mag op de voorgrond treden, overigens Puccini’s enige opera waarin dat nadrukkelijk het geval is.
Yolanda Auyanet mag zich in de sympathie van het publiek verheugen als Liù, een geslaagd optreden. Andrea Mastroni is een adequate Timur. Raúl Giménez als Imperatore Altoum klinkt wat moeizaam.
Verrassend is de casting van de zestiger Gregory Kunde als een onherkenbare Calaf. Dat geldt overigens alle zangers, iedereen is wit geschminkt en helemaal ‘ingepakt’. Kunde is zonder meer voortreffelijk in deze veeleisende rol, echt een genoegen om hem weer eens te horen.
De titelrol is weggelegd voor Irene Theorin. Op zich kan ze de partij goed aan maar het klinkt mij wat te geknepen allemaal. Natuurlijk is het ook onmogelijke muziek, nergens eens een prettige melodische lijn, steeds maar die uithalen.
De overige rollen zijn adequaat bezet, met name de drie ministers die als enigen ook acterend het nodige te doen krijgen.
De instudering van het uitstekende zingende koor komt voor rekening van Andrés Maspero. Nicola Luisotti heeft de muzikale leiding.
Van twee voorstellingen in december 2018 is een opname gemaakt die door BelAir op Blu-ray is uitgebracht, zeer aanbevolen.
Bij Otello denk vrijwel iedereen aan Verdi of aan Shakespeare, niet in eerste instantie aan Rossini. Opera Zürich kwam in 2012 met een nieuwe productie van Otello die in 2014 werd overgenomen door de Vlaamse Opera, waar ik de voorstelling in Antwerpen bezocht. Evenals Verdi’s Otello is Rossini’s werk gebaseerd op Shakespeare’s Othello, the Moor of Venice. Dit toneelstuk dateert van begin 17e eeuw en is door zijn thematiek nog steeds actueel of op zijn minst te actualiseren. Racisme, liefde, jaloezie, verraad, wraak en berouw bepalen de handeling. Francesco Maria Berio di Salsa schreef het libretto en de première vond plaats op 4 december 1816 in Napels.
Het enorme succes van de Otello van Verdi (en Boito!) heeft het stuk van Shakespeare vrijwel overvleugeld, om van Rossini’s werk maar te zwijgen. Daardoor zal menig operaliefhebber de wenkbrauwen vragend fronsen bij het prominente optreden van Desdemona’s vader Elmiro en van Rodrigo, de edelman waarvoor zij door hem bestemd is. Bij Verdi is deze rol een comprimario, bij Rossini een van de hoofdrollen. Cassio daarentegen ontbreekt in deze versie.
Afgezien van de wat onwennige personenbezetting is er ook een groot verschil in plaats van handeling. Waar Boito deze geheel verplaatste naar Cyprus blijven we bij Rossini bij de bron: Venetië. De gehele handeling speelt zich in het verloop van enkele dagen af in de Dogenstad. Als ‘MacGuffin’ heeft een onderschepte brief van Desdemona aan Otello met daarin een haarlok de plaats van het verloren zakdoekje ingenomen.
De eerste akte speelt zich grotendeels af in het Dogenpaleis waar Otello in triomf zijn opwachting komt maken. Iago en Rodrigo hebben hierover gemengde gevoelens, voortkomend uit afgunst en racisme. Zij zien Otello als een omhoog gevallen ‘man van kleur’ die maar het beste terug op zijn plaats gezet kan worden. Het duo spant samen om dit te realiseren. Otello heeft een geheime verhouding met Desdemona en wil met haar trouwen. Bij wijze van beloning vraagt hij de Doge (overigens Rodrigo’s vader) om toestemming voor dit huwelijk, zeer tegen de zin van Desdemona’s vader Elmiro die haar aan om politieke redenen aan Rodrigo wil koppelen.
In de tweede akte spint Iago zijn web, vergelijkbaar met wat we gewend zijn maar aanmerkelijk minder kwaadaardig dan bij Boito. Niettemin weet hij Otello te overtuigen van Desdemona’s ontrouw. In een scène waarin de gemoederen hoog oplopen vindt een confrontatie plaats van alle hoofdrolspelers: Otello, Iago, Rodrigo, Desdemona en Elmiro. Deze eindigt met de vervloeking van Desdemona door haar vader en een aankondiging van een duel tussen Rodrigo en Otello. Iago wrijft zich in zijn handen.
De derde akte bevat het bekende Wilgenlied en de dood van Desdemona en komt zodoende het meest overeen met Boito’s versie. Doordat Otello en Desdemona hier niet getrouwd zijn maar slechts een geheime affaire hebben, is er geen mogelijkheid het koppel een moment van intimiteit te gunnen. Feitelijk zien we hen pas samen als Otello aanstalten maakt haar te doden. Dat betekent overigens niet dat Desdemona’s rol hierdoor sterk is verkleind. Ze krijgt in de tweede akte alle kans om zich te laten gelden.
Geheel in lijn met Rossini’s andere Napolitaanse opera’s zijn de hoofdrollen geschreven voor tenor. Duetten tussen Iago en Rodrigo, Otello en Iago en Otello en Rodrigo klinken daardoor wat eenvormig. Komt bij de voorliefde van de componist om de stemmen zo veel mogelijk de hoogte in te laten gaan, wat er bij het afspelen van een cd van dit werk toe leidt dat ik soms de neiging krijg om naar het raam te lopen om te kijken of er ergens brand is.
De voorstelling van Opera Zürich kwam uit de koker van het befaamde duo Moshe Leiser en Patrice Caurier. Zij verplaatsten de handeling naar begin jaren 1960 wat zich voornamelijk liet zien in de aankleding en de opstandige houding van Desdemona naar haar vader. Daarnaast werden de racistische ondertonen van het verhaal wat zwaarder aangezet, soms iets te nadrukkelijk zoals het niet toelaten van een zwarte figurerende bediende in een feestruimte. De Dogenzaal, prachtig vormgegeven door decorontwerper Christian Fenouillat, vormde het decor voor de gehele eerste akte. Een wat verlopen kroeg waar Otello zich kwam bedrinken in de tweede akte zorgde voor het nodige contrast tussen high en low life. Als vervolgens Desdemona arriveert, klimt ze op een tafel, giet een flesje bier over zich uit en confronteert haar vader als een Dolle Mina avant la lettre.
In de laatste akte speelt Desdemona een plaat af op een prachtig tijdsbeeldbepalend grammofoontje. Op zo’n zelfde apparaat speelde ik eindeloos de Bohème highlights met Tebaldi en Bergonzi. Feest der herkenning! Nu was er het voorspel van het Wilgenlied te horen, soepel overgaand in de aria ‘Assisa a’piè’d’un salice’.
De Vlaamse Opera had een mooie cast weten te verzamelen. In de titelrol was Gregory Kunde te horen, reeds jaren bekend als Rossini-tenor bij uitstek. Zijn vertolking van de rol was virtuoos en robuust, bijna neigend naar een heldentenor. Zijn eerste grote aria ‘Ah si, per voi già sento’ had wel een open doekje verdiend maar daar liet de voortgang van de muziek onvoldoende ruimte voor.
Iago werd vertolkt door de tenor Robert McPherson. Zijn zang was uitstekend verzorgd en acterend wist hij veel uit zijn relatief bescheiden rol te halen. Hij is geen sociopaat zoals bij Verdi maar wel degelijk iemand die je behoorlijk weet te irriteren en dat lukte McPherson heel aardig.
Maxim Mironovwist zonder meer te overtuigen als Rodrigo, met name in zijn verbaal gevecht met Otello in de tweede akte. De bas Josef Wagner, eerder in Antwerpen te horen als Assur in Semiramide was een verdienstelijke Elmiro.
De jonge sopraan Carmen Romeu ontpopte zich als een ware ontdekking als Desdemona. Ze heeft een grote stem die prachtig klinkt. Ook haar acteerwerk was subliem, veranderend van een onzeker wat bedeesd meisje via een furie in het middendeel naar op het einde een berustende vrouw die er bijna vrede mee heeft te zullen sterven. Zet deze vrouw in een kroeg en je zult wat beleven.
Toch wel verrassend was het aantreden van de inmiddels overleden maestro Alberto Zedda, dé Rossini-specialist bij uitstek. Gezeten op de eerste rij kon ik deze hoogbejaarde veteraan op zo’n twee meter afstand aan het werk zien. Een en al energie en overtuiging die schitterend door het orkest werd opgepakt. Prachtig om die wisselwerking te zien en te horen.
Feruccio Dante Michelangelo Benvenuto Busoni is, denk ik, één van de grootste kosmopolitische componisten uit de muziekgeschiedenis. Zijn vader was een Italiaan en zijn moeder een Duitse. Busoni studeerde in Oostenrijk, trouwde met een Russisch-Zweedse en ging in Berlijn wonen. Voornamelijk dan, want hij woonde ook in Wenen, Zürich en Bologna. En, o ja, hij had ook nog eens Joodse wortels. En dan al die 13voornamen!
Het schijnt dat hij een boekencollectie had die had kunnen concurreren met de meeste bibliotheken: geen wonder dat hij zijn klassieken kende! Zijn Doktor Faust is anders dan alle andere Fausten die we kennen.
Anders dan bij Goethe (Busoni gebruikte een in die tijd bekend poppenspel voor het door hemzelf vervaardigde libretto) wenst Busoni’s Faust zich geen eeuwige jeugd, maar een volkomen vrijheid, die, zoals hij later ontdekt, niet bestaat. Maar hij heeft zijn ziel nog, en die schenkt hij aan een (zijn?) dood kind, waardoor hij als het ware reïncarneert. Busoni spendeerde maar liefst twintig jaar om het verhaal tot een opera te smeden, ook nog eens zonder het te voltooien. Het slot werd door zijn leerling, Philip Jarnach, gecomponeerd.
De opera werd in 2006 in Zürich opgevoerd en gefilmd (Arthaus Musik 101283). Die productie is in alle opzichten fenomenaal.
Thomas Hampson speelt zowat de rol van zijn leven. Zijn Faust is, zowel scenisch als muzikaal, van het allerhoogste niveau.
In Gregory Kunde (Mépfistophélès) heeft hij echter een geduchte tegenstander: wat de tenor alleen al aan gezichtsuitdrukkingen in huis heeft, grenst aan het onmogelijke
Al bij de eerste maten van de ouverture veer ik op: het wordt genieten! Muti zet ferm in om onmiddellijk daarna de stemming in een weergaloze lyriek te laten overgaan. Zijn tempi zijn over algemeen aan de hoge kant, maar nergens ontaarden ze in een gehijg.
De regie van Stefano Vizioli is een schoolvoorbeeld hoe een opera eruit hoort te zien. Zijn conventionele, uit 1994 stammende enscenering is werkelijk sprankelend, spannend, innovatief en inspirerend. Komisch en sentimenteel tegelijk en met veel oog voor details.
De kostuums zijn oogverblindend mooi en corresponderen met de karakters van alle personages. De opkomst van de nietsnut van een Ernesto (fenomenale Gregory Kunde) is werkelijk kostelijk: op sloffen en in een zijden kamerjas, gaat hij, nippend aan zijn espresso, op de sofa liggen wachten op het geluk dat vanzelf of met de hulp van Malatesta (Lucio Gallo op zijn best) gaat komen.
Ferruccio Furlanetto is een Don Pasquale uit duizenden en Nuccia Focile een heerlijke Norina. Iedereen zingt en acteert op een allerhoogst niveau en het orkest speelt de sterren van de hemel.
Niet eerder is het me overkomen dat ik nergens een minpuntje kon vinden: voor mij is het één van de beste (zo niet de beste) opera’s op DVD die ik ooit heb gezien, mis het niet!
Gaetano Donizetti
Don Pasquale Ferrucio Furlanetto, Nuccia Focile, Lucio Gallo, Gregory Kunde
Orchestra e coro del Teatro alla Scala olv Ricardo Muti Arthaus Musik Musik 107 207
Persoonlijk houd ik niet zo van Les Troyens. Het is me te statisch, te klassiek van vorm ook, want op zoek naar zijn ideale klankbeeld reisde Berlioz terug in de tijd, Gluck achterna.
Een goede voorstelling kan echter wonderen verrichten, en zie: een wonder is geschied.
De in 2003 in Théatre du Châtelet op 3 DVD’s (Opus Arte OA 0900 D)opgenomen productie van Yannis Kokkos kan ik in één woord worden beschrijven – FANTASTISCH!
Van het begin tot het eind keek ik geboeid, en was vol bewondering voor zowel de regisseur (die ook de enscenering en kostuums voor zijn rekening nam) als ook de zangers.
In de eerste twee akten koos Kokkos voor sensationele visuele effecten, die beginnen nog voordat het doek opengaat. Middels spiegels en projecties, kleuren en lichten, ontstaat een multidimensionale voorstelling, niet begrensd door regels, noch door de logica.
Zo creëert hij een stad in een stad, zo kunnen we de glorie van de oude Troje nog aanschouwen op hetzelfde moment als zij al onder gaat. Het Carthago gedeelte is wat rustiger, hier overheersen de harmonie en geometrische lijnen.
De opera wordt gedragen door twee zangeressen: Anna Caterina Antonacci, een sopraan met een fantastische laagte, sensationele gebaren en onbegrensde mimiek imponeert als de gekwelde Cassandre en de zoetgevooisde Susan Graham zet een bijzonder ontroerende Didon neer.
Susan Graham en Gregory Kunde in ‘Nuit d’ivresse’:
Maar ook met de heren is er helemaal niets mis: Gregory Kunde (wat een prachtige, makkelijke hoogte!) schittert als Énée en Laurent Naouri is een imponerende Narbal/Le Grand Prêtre.
John Eliot Gardiner dirigeert het zeer transparant spelende Orchestre Révolutionnaire et Romantique
Een jaar of tien geleden heeft DG (0734310) een behoorlijk ingekorte voorstelling van de Metropolitan Opera op dvd uitgebracht. Het dateert uit 1983 en is (hoe kan dat anders?) zeer traditioneel, met alles daarop en daaraan. Prachtig vind ik het! Machtig, overweldigend…
En kijk maar eens wie de vertolkers van de hoofdrollen zijn: Jessye Norman (Cassandra), Tatiana Troyanos (Dido), Plácido Domingo (Aeneas)!
Jessye Norman als Cassandra:
Sterfscène van Didon (probeer het droog te houden!):
De opname zelf is ook bijzonder: omdat er, tijdens de live tv-uitzending op 8 oktober de elektriciteit was uitgevallen, werd een klein deel van de tweede akte geplukt uit een eerdere voorstelling.
Jimmy Levine dirigeert zoals we van hem gewend zijn: spannend, groots en met spierballen.