Irene_theorin

Robert Wilson ensceneerde Turandot in Madrid

Tekst Peter Franken

De zeer specifieke stijl van Wilson is algemeen bekend onder operaliefhebbers. Dat betekent overigens wel dat al zijn producties nogal sterk op elkaar lijken, zoiets als bij Giancarlo del Monaco en Otto Schenk, maar dan precies tegenovergesteld. Wilson schuwt elke vorm van naturalisme, houdt zijn producties abstract en ingetogen waardoor ze doen denken aan aan het Japanse Noh theater, ook een kunstvorm met gestileerde gebaren waarin veel aan de verbeelding van de toeschouwer wordt overgelaten.

De productie van Turandot die in 2018 in première ging in Teatro Real Madrid is in alle opzichten een echte Wilson. Het toneelbeeld is sober en wordt vooral bepaald door de belichting en kostumering. Grote schuivende panelen voeren op de achtergrond een ballet uit waardoor steeds een ander beeld ontstaat. Het licht is vooral vele tinten blauw met alleen rood als Turandot verschijnt. Uitgerekend de ijsprinses die zichzelf niet menselijk noemt maar een dochter van de hemel krijgt de kleur van liefde. Zo weten we al direct hoe het gaat aflopen.

In de tweede akte lijken de spelers zich in een rechthoekig blauw vlak te bevinden. Het vergroot het effect van een reusachtige poppenkast dat aansluit bij de wijze waarop Wilson de drie ministers Ping, Pang en Pong ten tonele voert. Dat houdt het midden tussen mime en poppenspel met koddige gebaartjes, sprongetjes, draaien in de rondte en overdreven gelaatsuitdrukkingen.

Goed beschouwd heeft Wilson deze Turandot geënsceneerd als een oratorium. De zangers staat steeds naast elkaar met hun gezicht naar het publiek. Van interactie is geen sprake en men beperkt zich tot wat houterige gebaren, liefst synchroon.Toch is het fascinerend om naar te kijken dankzij de spanning die van de tekst uitgaat en het schitterende lichtpaleis waarin alles in vervat.

De kostuums zijn fantasie oosters chinees en een stel geharnaste figuranten lijkt zo te zijn weggelopen uit het terracottaleger in Xian. De leden van het koor zijn donker gekleed en zingen steeds in een weinig verlicht deel van het toneel. Alleen hun zang mag op de voorgrond treden, overigens Puccini’s enige opera waarin dat nadrukkelijk het geval is.

Yolanda Auyanet mag zich in de sympathie van het publiek verheugen als Liù, een geslaagd optreden. Andrea Mastroni is een adequate Timur. Raúl Giménez als Imperatore Altoum klinkt wat moeizaam.

Verrassend is de casting van de zestiger Gregory Kunde als een onherkenbare Calaf. Dat geldt overigens alle zangers, iedereen is wit geschminkt en helemaal ‘ingepakt’. Kunde is zonder meer voortreffelijk in deze veeleisende rol, echt een genoegen om hem weer eens te horen.

De titelrol is weggelegd voor Irene Theorin. Op zich kan ze de partij goed aan maar het klinkt mij wat te geknepen allemaal. Natuurlijk is het ook onmogelijke muziek, nergens eens een prettige melodische lijn, steeds maar die uithalen.

De overige rollen zijn adequaat bezet, met name de drie ministers die als enigen ook acterend het nodige te doen krijgen.

De instudering van het uitstekende zingende koor komt voor rekening van Andrés Maspero. Nicola Luisotti heeft de muzikale leiding.

Van twee voorstellingen in december 2018 is een opname gemaakt die door BelAir op Blu-ray is uitgebracht, zeer aanbevolen.

Mini disc