Settings for the 1865 premiere of a L’Africaine (press illustrations). The stage designs for Act I (Council Scene) and Act II (Dungeon Scene) were created by Auguste-Alfred Rubé and Philippe Chaperon; for Act III (Sea Scene and Shipwreck) and Act IV (Hindu Temple), by Charles-Antoine Cambon and Joseph-François-Désiré Thierry; for Scene 1 of Act V (Queen’s Garden, not shown), by Jean Baptiste Lavastre; and for Scene 2 of Act V (The Machineel Tree), by Edouard-Désiré-Joseph
SHIRLEY VERRETT
Shrirley Verrett (Selika)and Plácido Domingo (Vasco da Gama) in San Francisco
Vasco da Gama (yes, the Vasco da Gama) loves Inès, but when his own life is in danger, he takes refuge with the African queen, Sélika. Poor Sélika! She loves him wholeheartedly, but as soon as Inès reappears on the scene, she has to step asie. She does so literally; by smelling a poisonous flower.
Of course, much more happens in the opera, especially in the music. I wonder why it is that the opera is performed so little. Is it due to the weak male lead, who mainly pursues fame? In any case, Meyerbeer gave him a magnificent aria, probably one of the most beautiful ever: ‘Pays merveilleux/Oh paradis’:
Domingo has always had faith in the opera and he has sung da Gama several times. It is also thanks to him that the opera experienced a minor revival in the 1970s.
There is a pirate recording on CD (Legato Classics LCD-116-3), starring Shirley Verrett and a truly brilliant Norman Mittlemann as Nélusco. It is from 1972, but there is no mention of where it was recorded. But since Verrett sang a series of performances that year, in San Francisco, it is actually quite clear.
The sound quality is poor, but not to worry: the opera was later also recorded for television, so that we can now enjoy it to the full on DVD (Arthaus Music 100217).
The truly wonderful production was created by Lotfi Mansouri (direction) and Wolfram and Amrei Skalicki (stage and costumes). Inès is sung by a (literally) beautiful, light coloratura soprano Ruth Ann Swenson and Justino Díaz does his best to convince us that he is scary. You should really watch it!
MONTSERRAT CABBALÉ
In 1977, the opera was recorded at the Teatre Liceu in Barcelona, again with Plácido Domingo as da Gama. But should I really recommend this recording? Probably not. Montserrat Caballé is a fine but unconvincing Sélika, Juan Pons has seen better days and Christine Weidinger is a merely decent Inez (Legato Classics LCD 208-2).
In November 1977, L’Africaine was recorded live in Monaco with a fine Martina Arroyo in the leading role. The textbook says it is probably the most complete performance of the score ever recorded. Unfortunately, Giorgio Casellato-Lamberti is a weak Vasco da Gama, but Sherrill Milnes’ superb Nélusco makes up for a lot (Myto 3MCD 011.235).
In de zomer van 2018 stond Samuel Barbers opera Vanessa op het programma van het Glyndebourne Festival. Opus Arte heeft een registratie van de voorstelling op 14 augustus op Blu-ray uitgebracht. Het resultaat is ronduit sensationeel.
Vanessa speelt zich af op een kasteel in een noordelijk land begin twintigste eeuw en draait om drie vrouwen en een man. Vanessa leeft al twintig jaar in afzondering na te zijn verlaten door haar oudere minnaar Anatol. Over deze man is verder niets bekend, maar het is aannemelijk dat hij getrouwd was. Op het kasteel wonen verder Vanessa’s moeder, die niet met haar wenst te spreken, en de twintigjarige Erika, die zichzelf typeert als ‘her niece but most of the time her shadow’. Het vermoeden bestaat dat zij in werkelijkheid Vanessa’s dochter is, uit haar kortstondige relatie met Anatol.
Vanessa wacht al die tijd op de terugkeer van haar geliefde en probeert intussen de tijd stil te zetten door doeken over de spiegels te hangen. Zij wil beslist niet ouder worden en een vrouw met een dochter kan dat nu eenmaal niet ontkennen.
Als er bericht komt van Anatol, is alles in rep en roer. Maar de Anatol die verschijnt, blijkt de zoon van de inmiddels gestorven minnaar van Vanessa te zijn. Hij wilde met eigen ogen die vrouw aanschouwen die bij het noemen van haar naam de ogen van zijn vader deed oplichten en de lippen van zijn moeder verschroeide.
Vanessa maakt hem uit voor bedrieger en laat hem alleen achter met Erika. Hij verleidt haar nog diezelfde nacht en maakt haar zwanger. Golddigger die hij is, vraagt hij haar later ten huwelijk, maar zij wijst hem af. Hij wil haar geen eeuwigdurende liefde en trouw garanderen, want dat zijn toch slechts leugens. Zij begrijpt dat niet, ook al doordat ze haar hele leven nog niet onder de mensen is geweest.
Na de nodige verwikkelingen besluit Anatol met de veel oudere Vanessa te trouwen. Zij heeft zich verzoend met het feit dat haar Anatol dood is, maar weigert te accepteren dat ze twintig jaar voor niets op hem heeft gewacht. En ziedaar, hier is toch Anatol? Samen vertrekken ze naar Parijs met achterlating van Erika, die inmiddels een miskraam heeft gehad na een mislukte poging om zich te verdrinken. Nu is het haar beurt om te wachten en het afkeurende zwijgen van haar grootmoeder te ondergaan.
Barbers levenspartner Gian Carlo Menotti schreef het libretto. Daarmee is zijn naam voor mij verbonden met twee van de mooiste opera’s van na de oorlog: The Consul en Vanessa. Vanessa ging in 1958 in première, maar dankzij Barbers tonale muziek klinkt het allemaal ouder en vertrouwder. Zo komen er de nodige populaire deuntjes in voor, lekker om gezellig mee te neuriën. Het dansnummer ‘Under the willow tree’ is een goed voorbeeld.
De productie in Glyndebourne maakt gebruik van een eenheidsdecor dat door ingenieuze belichting en het ten opzichte van elkaar draaien van de samenstellende delen elke keer weer een geheel ander beeld oplevert. De flashbacks die Vanessa ervaart worden in grijstonen belicht, waardoor ze goed te onderscheiden zijn van de actuele handeling. De eerste is het moment waarop ze bevalt – regisseur Keith Warner laat er geen twijfel over bestaan dat Erika gewoon Vanessa’s dochter is.
Hoewel de sociale verhoudingen goed overeenstemmen met de tijd waarin één en ander zich afspeelt, toont Ashley Martin-Davis in zijn kostumering een jarenvijftig beeld. Zo ziet de Franse mezzo Virginie Verrez als Erika eruit als een huiselijke versie van Grace Kelly. Rosalind Plowright krijgt een zwarte jurk aangemeten om haar vermoedelijke hoge leeftijd te accentueren.
Verrez steelt aanvankelijk de show. Ze is niet alleen erg mooi en jong, maar zingt ook voortreffelijk. En omdat ze direct al de aandacht op zichzelf kan vestigen met de showstopper ‘Why must the winter come so soon’ en vervolgens een korte affaire heeft met de net aangekomen Anatol, weet ze haar ‘tante’ tijdelijk naar het tweede plan te verwijzen.
De Vanessa van Emma Bell neemt echter al snel daarna de touwtjes in handen, te beginnen met de scène waarin ze thuiskomt na een schaatsuitje op het meer met Anatol. Dat er iets speelt tussen haar dochter en de nieuwe uitgave van haar minnaar, ontgaat haar volledig. Pas na Erika’s zelfmoordpoging begint ze iets te vermoeden. Bell zingt haar bij vlagen wat hysterische rol met overgave. Haar ‘Why did no one warn me’ aan het begin van de vierde akte maakt veel indruk.
De uit Litouwen afkomstige Edgaras Montvidas oogt iets te oud voor zijn rol, maar weet dat door zijn nonchalante manier van acteren goed te compenseren. Vocaal is zijn Anatol tot in de puntjes verzorgd.
De Amerikaanse veteraan Donnie Ray Albert brengt wat melancholie, maar tevens de nodige luchtigheid in het geheel als de oude familiearts, die natuurlijk ook Erika ter wereld heeft geholpen. Hij heeft een stem die je voortdurend laat uitkijken naar het moment dat hij ‘This is CNN’ zegt in plaats van zijn reguliere tekst.
Rosalynd Plowright is mede dankzij de afdeling kap en grime een mooie typecast als de oude barones, een soort eenpersoons Grieks koor dat commentaar levert, niet door te spreken, maar door een verbeten zwijgen.
De nog vrij jonge Tsjechische dirigent Jakub Hrůša geeft leiding aan het London Philharmonic Orchestra. Dirigent en orkest completeren vanuit de bak het gebeuren op het toneel tot een perfecte theatervoorstelling. Zeer aanbevolen, beter wordt het niet.
I must admit that I really don’t like Handel. But I am still going to recommend a CD that is almost half- filled with his arias. Is that possible? Yes, it is possible, because true beauty transcends all prejudices and preferences.
The short ‘O had I Jubal’s Lyre'(Joshua) is quickly forgotten at the first notes of ‘Che farò senza Euridice’.
Recording from Glyndebourne:
Sung so beautifully and so longingly that one is not able to pay much attention to the following ‘Care selve’ (Atalanta). And with ‘Plaisir d’amour’, it is already certain that you will never want to part with this CD, and you just have to surrender yourself to the beauty of it all.
You swoon at ‘Amarilli mia bella’, because nobody on earth has sung it more beautifully. ‘Che puro Ciel’, makes your eyes fill up with tears and you know for sure that this must be the highlight of the CD. Because even more emotion, even more beauty… no, that cannot not possible. And then it comes: the lament of Dido from Dido & Aeneas by Purcell.
Janet Baker as Dido (1966 recording):
The young Baker (the recording is from 1962) turns you into her Belinda, her confidante. You see her lips tremble and you want to comfort her and tell her that it will all be all right, but it won’t be all right and you just die with her.
The legendary lady Janet Baker Handel, Gluck, Mozart, Purcell. Martini, Giordani Philips4751562
Just like today’s movies, opera used to be public entertainment number one. And that for a long time. No wonder, then, that from the very beginning of cinema, much attention was paid to this already well known art form. Carmen, one of the most popular operas of the time, appealed particularly to the imagination and was filmed as early as 1912 with the prima ballerina of the Opéra Comique, Régina Badet, in the leading role.
Cecil B.DeMille with Geraldine Farrar
In 1915, Cecil B. DeMille filmed the opera again, this time with Geraldine Farrar as the man-eating gypsy. Now, Farrar was not only one of the greatest sopranos and MET legends of the early 20th century, her beautiful appearance and excessive acting talent also enabled her to build a career as a Hollywood actress.
The story was substantially amended, making Carmen a thoroughly bad woman, possessing hardly any subtleties. Everything is black and white, just like the (silent) film itself, but that should not spoil the fun, because there is a lot to enjoy.
The film has been fully restored from DeMille’s personal copy, and the original score by Hugo Riesenfeld has been recreated by Gilian B. Anderson, who also conducts the London Symphonic Orchestra in the recorded soundtrack. As a bonus a few arias, sung by Farrar, have been edited in between scenes. For film and opera lovers alike, this is a veritable monum
Gian Carlo Menotti’s vluchtelingendrama stond in het seizoen 2016/17 op het programma van het Theater Krefeld – Mönchen Gladbach. Hoewel geschreven eind jaren 1940 is het beklemmend actueel. De enscenering van Katja Bening is echter geheel conform Menotti’s eigen libretto en regie aanwijzingen, zonder een spoor van transpositie naar het heden. Deze integere benadering bleek zeer effectief.
Naar verluidt las Menotti in 1947 in de krant een berichtje over een Pools-joodse vrouw die op Ellis Island zelfmoord had gepleegd toen ze niet langer tegen de bureaucratische machine was opgewassen die haar de intocht in het beloofde land, de Verenigde Staten, versperde. Dit was aanleiding tot het schrijven van een libretto waarin ook eerdere persoonlijke ervaringen werden verwerkt. In een korte toelichting wordt gesteld: ‘De opera speelt ergens in Europa, maar de handeling is niet aan een bepaald land gebonden. Het is een aanklacht tegen tirannie, in elke vorm.’
Het verhaal draait om Magda Sorel, de vrouw van John Sorel die strijd voert tegen een repressief regiem. Als John moet vluchten naar het democratische buurland probeert zij via het consulaat van deze staat een visum te krijgen voor zichzelf en haar zoontje. Aangezien ze door de geheime politie in de gaten wordt gehouden en de benodigde papieren haar worden geweigerd, staat ze op het consulaat met lege handen. Haar openingszin luidt dan ook: ‘Is de consul te spreken?’
Tamelijk voorspelbaar lukt dat niet. De consul is druk bezet, is nooit te spreken. Een in het vak geharde secretaresse staat iedereen te woord en laat geen uitzonderingen toe. Papieren moeten worden ingevuld en als ergens niet aan de zeer precieze eisen wordt voldaan kan betrokkene gelijk weer de volgende dag terug komen.
Zo komt meneer Koffner al zo lang in het kantoor dat hij verzucht dat hij dat over een jaar nog steeds te horen zal krijgen. Diezelfde Koffner neemt een Italiaanse vrouw onder zijn hoede die de landstaal niet machtig is. Hij vertaalt voor haar en helpt bij het invullen van een formulier. Op voorhand nutteloos want eigen papieren heeft ze niet.
Verder is er een vrouw die haar dochter in het buitenland wil bezoeken. Haar kind is met een soldaat van het betreffende land meegegaan, is bevallen en vervolgens in de steek gelaten. Het gaat haar slecht en haar moeder moet dringend naar haar toe. Dat kan wel een half jaar duren, krijgt ze te horen. Moeilijk geval ook omdat ze drie jaar in een concentratiekamp heeft gezeten. Dat moet goed uitgezocht worden. Verder zijn er talloze gevallen die op de hare lijken: ‘Een naam is een nummer, een verhaal is een geval’. Waarop de wanhopige vrouw uitroept: ‘Moeten wij dan sterven omdat er teveel van ons zijn?’
Comic relief komt in de persoon van de illusionist Nika Magadoff die met allerlei trucs de secretaresse ervan probeert te overtuigen dat zijn status als artiest toch belangrijker is dan een paar papieren. Hij moet tot de conclusie komen dat ook een beroemdheid als hijzelf zijn eigen weg in het leven moet zien te vinden.
Ondertussen is Magda al een maand bezig door dagelijkse bezoeken voor elkaar te krijgen dat ze een onderhoud met de consul mag hebben. Als het voor de zoveelste keer wordt geweigerd gaat ze door het lint en houdt ze een tirade over de onmenselijkheid van het bureaucratische systeem dat papieren hoger aanslaat dan mensen:
To this we’ve come: that man be born a stranger upon God’s earth, that he be chosen without a chance for choice, that he be hunted without the hope of refuge.’
Het is het dramatisch hoogtepunt van de opera.
To this we’ve come, gezongen door de eerste Magda Sorel, Patricia Neway:
Deze uitbarsting heeft tot gevolg dat de secretaresse besluit toch maar eens te kijken of de consul niet een momentje beschikbaar heeft. Hij heeft net een belangrijke gast op bezoek maar die staat op het punt te vertrekken. Als die gast de inspecteur van de geheime politie blijkt te zijn die Magda al geruime tijd onder druk zet, valt ze flauw. Daarna gaat het snel bergafwaarts tot Magda besluit zelfmoord te plegen. Inmiddels zijn haar moeder en zoontje overleden en is John gearresteerd. Als ze met haar hoofd in de oven zit, hallucineert ze en ziet alle spelers in het drama voorbijkomen. De doden wenken haar, kom naar ons toe.
Muzikaal leunt het werk sterk op Puccini en de filmmuziek van Korngold. Dramatische scènes doen sterk denken aan La fanciulla del West en de begeleidende muziek van de Italiaanse vrouw is puur Butterfly. Als Magda hallucineert over een toekomst zonder barrières klinkt er revolutionaire marsmuziek.
De voorstelling in Mönchchen Gladbach werd gezongen in het Duits, geheel conform de wens van Menotti om overal de landstaal te gebruiken. Het werk is dan ook al in ruim 20 talen vertaald. Het decor wisselde tussen het huis van de familie Sorel en het bureau van de consul. Wisselingen vonden plaats met gesloten doek waarbij soms verbindende muziek te horen was.
De hoofdrol was in handen van de Poolse sopraan Izabela Matula, een goede keuze. Ze excelleerde in de grote aria en voor het overige was haar spel zeer overtuigend. De rest van de cast was duidelijk van wat minder niveau maar voor een provinciaal theater alleszins toereikend. De goed spelende Niederrheinische Sinfoniker stonden onder leiding van Diego Martín-Etxebarría.
In 1963 werd een enscenering van Der Konsul verfilmd voor televisie, een medium dat toen nog in zijn kinderschoenen stond. In 2010 is deze opname door Arthaus op dvd uitgebracht. De zwart wit beelden dragen sterk bij aan de beklemmende sfeer van de handeling en maken het tot een prachtig document uit de geschiedenis van verfilmde opera’s. Het werk is voor televisie geënsceneerd door Rudolph Carter.
Magda Sorel wordt schitterend vertolkt door Mekitta Muszely, je ontkomt er niet aan je geheel met haar problemen te vereenzelvigen. Eberhard Wächter neemt de rol van haar echtgenoot John Sorel voor zijn rekening. Gloria Lane is fenomenaal als de onbuigzame secretaresse die als een Cerberus iedereen bij haar chef vandaan houdt, ondoorgrondelijk vanachter haar zonnebril. Willy Ferenz overtuigt als een ‘creepy’ agent van de veiligheidspolitie. Franz-Bauer Theussl staat voor het Orkest van de Volksoper Wien.
1959 was a good Callas year. In January that year she first sang at Carnegie Hall, where she gave a concert performance of Il Pirata. It was a great triumph. This was followed by a few Medea’s(Cherubini) in London and a short tour in Spain and Germany.
And then the great moment arrived: her long-awaited performance in Amsterdam. Thousands of people gathered at Schiphol Airport to greet her.
Maria Callas arrives in the Netherlands in 1959. On the right: Peter Diamand, chairman of the Holland Festival.
The lights in the Hall were extinguished and all the spotlights were on her as she descended the Concertgebouw steps. Only the musicians of the Concertgebouw Orchestra had lights on their desks, which, according to witnesses, had wrapped the stage in a romantic atmosphere.
Callas was then technically at the height of her powers. She began with a tather cautiously sung ‘Tu che vedi il mio tormento’ from Spontini’s La vestale, but with ‘Surta è la notte’ from Verdi’s Ernani she already let go of all brakes.
The audience went wild with enthusiasm, which stimulated Callas to become even more intense and dramatic in her perfectly intoned reading of ‘Tu che le vanità ‘ (Don Carlo). She finished with the mad scene from Il Pirata, a true tour-de-force.
She gave every note a different colour, her pianissimo was breathtaking and the coloraturas optimal. A true Divina. If only I had been there then!
Spontini, Verdi, Bellini Live in Amsterdam 1959 Maria Callas, Concertgebouw Orchestra conducted by Nicola Rescigno EMI 5626832
Barbara Hannigan is the muse of many contemporary composers, including George Benjamin. He composed Written on Skin with her voice in mind. It was clear from the beginning she should sing Agnes. In July the 7th 2012 Hannigan sang the world premiere of Written on Skin.
During the preparations and in between the performances Hannigan kept me informed by an “e-mail diary.”
“George Benjamin and I met three years ago in his house. I was supposed to show him the possibilities of my instrument. We played a little composer-singer game without words, “composing” together. It gave me the opportunity to show him how my voice moves most comfortably.”
The first rehearsals took place in London, after which we moved to Aix-en-Provence, where the word premiere would be. The whole “making of” process was quite intense. My role is very demanding. Looking at the score you might think: finally a composer who does not take advantage of Barbara Hannigan’s high notes, or make her into a stratospheric trapeze artist. But the music still is extremely demanding.
The vocal lines lie very high and are long, spread out and loud. Rather difficult for the quick moving core of my voice. I had to approach the part very carefully. Particularly from the moment on when the tension in the opera slowly starts to increase, scene by scene, until the final climax, when I sing my big aria.
A few months before I received the score George changed a few notes for me – something he has sworn never to do for anybody! He rewrote several passages in my score by hand, which has helped me enormously.”
“I really think my role is phenomenally good. It feels like a fantastic preamble and the greatest preparation for Lulu, who I will sing in October for the first time. Agnes ends were Lulu begins. A sexually liberated woman with no problems with herself. A gift of a role!
One of the highlights for me was the “Sitzprobe” with the orchestra. It was the first time George heard his entire piece, with orchestra and singers. It was two weeks before opening night and we were all very nervous. But the entire cast stood behind him and his fabulous score. It was a very moving and emotional day.
All my colleagues (not only the singers, but the extras as well) were fantastic and we all got along marvelously. George had composed the music specifically for each one of us. A lot was demanded from us, not only vocally, but dramatically as well, but we all supported each other.”
“I think the production is unequalled and I adore Katie Mitchell, the director. It was the first time I worked with her. She pays a lot of attention to details, providing a lot of background information to the artists on stage. The public never notices that, but it had a tremendous influence on our performance. Working with Katie was a sensation, and I hope one day she will direct me in Lulu. “
“I loved the sensual scenes which were combined with violent ones. We had a special “fight director” who taught us to act as realistically as possible without hurting each other. I believe that was quite unique for an opera production. You also need a lot of trust in your colleagues.
Bejun Mehta and Barbara Hannigan in George Benjamin and Martin Crimp’s “Written on Skin,” which had its premiere at the Aix Festival in 2012.Credit…Pascal Victor
I have to say: Agnes is a dream role, and I thought it was fantastic I got the chance to play her. All the reviews were full of praise, and the public was enthusiastic as well. It really was a dream.”
“I had been in Aix-en-Provence before, in 2008, for the first version of Pascal Dusapin’s Passion. That performance was staged by Giuseppe Frigeni. In 2010 Sasha Waltz directed it. With her production we opened the season of the Théâtre des Champs Elysées.“
In 2008 we performed in the Théâtre du Jeu de Paume – small and very intimate. Very beautiful too. Because of the dimensions it is rather limited in its possibilities, though. For Written on Skin we were programmed in the biggest theatre of the festival, the Grand Théâtre de Provence. Very unusual for a modern, ‘fresh from the pen’-opera. Opening night, as you know, was a huge success, and all the subsequent performances were sold out.
I love the city. Aix is fabulous and so easy-going. The city encourages you to relax, even while you are hard at work. The festival is truly special. No highbrow business like you see at some other festivals. There is a true mix of different styles and types of performances. Symphonic music as well as chamber music.
They also have a fabulous young artists program, and I truly appreciate their efforts to get rid of the elitist stamp art has, particularly opera. Art truly can be real, and it can appeal to anyone.
I think Katie Mitchell and her team have tried with Written on skin to not only avoid stock opera gestures, but also to create something that actually did happen and that touches you. Something many of us have experienced personally, certainly women.”
Nadat hij Duitsland was ontvlucht verbleef Weill enige jaren in Parijs. De monoloog Die sieben Todsünde stamt uit deze periode. In 1935 vertrok Weill naar New York waar hij een studie maakte van de Amerikaanse populaire- en theatermuziek. Hij streefde in navolging van Gershwin naar het scheppen van een nieuw genre, American Opera, dat zowel artistiek als commercieel succesvol zou zijn.
Weill is er met zijn muzikale versie van het toneelstuk Streetscene van Elmer Rice meer dan in welk ander werk uit die periode in geslaagd een brug te slaan tussen het in zijn ogen springlevende Broadway en The Met die hij zeer waardeerde maar vooral als muziekmuseum.
Street Scene opende in 1947 op Broadway en kreeg daar 147 uitvoeringen in ruim vier maanden tijd. Daarna is het werk er nooit meer hernomen maar dat zal vooral zijn oorzaak hebben in het sterk naturalistische karakter van de inhoud: een liefdesdrama eindigend in een dubbele moord was wellicht toch niet zo geschikt voor de entertainment industry. Als toneelstuk trok het een ander publiek en was dat aspect van minder belang. In de opera waar men gewend was aan moord en doodslag was Street Scene feitelijk meer op zijn plaats: American Verismo.
Street Scene speelt zich af in een tijdsbestek van ongeveer 24 uur tijdens de late jaren ’20, maar duidelijk voor de beurskrach. De plaats van handeling is de straat voor een tweetal voordeuren in een blok huurkazernes in New York, upper lower east side of zoiets. Het gebeuren draait om een paar families die achter die twee voordeuren wonen, (boven)buren die elkaar bij gebrek aan iets anders vooral goed in de gaten houden en graag becommentariëren. Alles wat men te zien krijgt speelt zich af op de stoep en de straat, binnen of verder weg krijgt men verteld. Omdat iedereen graag op de stoep zit of uit het raam hangt blijft dat laatste tamelijk beperkt.
Links woont onder meer het kleine gezin van de oudere Jood Abraham Kaplan die nadrukkelijk sympathiseert met het communisme en de Russische revolutie. Dat brengt hem in conflict met zijn buurman Frank Maurant, een toneelknecht die de wereld het liefst precies zo wil houden als hij is, zowel maatschappelijk als in de privéverhoudingen. Hij is duidelijk emotioneel geblokkeerd en niet in staat zelfs maar eens een beetje vriendelijk te doen naar zijn gezin. Zijn vrouw lijdt daar al sinds het begin van hun huwelijk onder en is daardoor een gemakkelijk doelwit voor de melkboer Steve Sankey. Uiteraard wordt daar door de andere buurvrouwen al flink over geroddeld.
Abrahams zoon Sam studeert rechten en is al jaren verliefd op zijn buurmeisje Rose Maurant die op een makelaarskantoor werkt. Hij wil met haar dit leven in een achterstandswijk ontvluchten, ver weg naar een land aan de andere kant van de regenboog.
Een productie van Francesca Zambello voor Houston Grand Opera is in 1995 op dvd uitgebracht. De opname is gemaakt in Duitsland maar de cast is overwegend Amerikaans. Weills muziek klinkt zeer gevarieerd, het begin lijkt een direct vervolg op Porgy and Bess maar gaandeweg gaan we richting Puccini. Dat is vooral duidelijk waar de familie Maurant de handeling bepaalt.
Als Mrs. Maurant door haar man wordt betrapt met de melkboer schiet hij hen beiden dood. Zowel muzikaal als inhoudelijk maakt dit die liefdestragedie tot een pendant van Il tabarro. Max krijgt de gelegenheid een zeer lyrische aria ten beste te geven maar als een ander buurmeisje laat thuiskomt met haar vriendje laat Weil onbekommerd Count Basie muziek horen en dansen die twee de jitterbug, overigens het enige dansnummer.
Na de dood van haar moeder vertrekt Rose. Ze heeft ervaren dat liefde en iemands ‘bezit’ zijn niet goed samen gaan. De kooi waarin ze haar moeder heeft zien wegkwijnen wil ze hoe dan ook ontlopen. Sam is heartbroken zoals het betaamt in een romantische verhaal met slechte afloop.
Behalve die primaire verhaallijn is er natuurlijk ook het gewone dagelijks leven in de straat. De gemoedelijke Italiaan Fiorentino komt thuis met zes ijsje die hij uitdeelt. Daarna zingen ze een icecream sextet. En de familie Hildebrand komt opgetogen terug van een diploma-uitreiking van de School of Arts. De oudste dochter is met vlag en wimpel geslaagd en dat leidt tot een klein straatfeestje van alle aanwezigen. Helaas kan de alleenstaande moeder Hildebrand de huur al een tijdje niet betalen en de volgende ochtend worden ze op straat gezet. Terwijl de politie de dubbele moord in het gebouw onderzoekt worden er meubels op de stoep gezet alsof er niets aan de hand is.
“Ice-Cream Sextet” in the original Broadway production, 1947.
Het eenvoudige leven van een groepje eenvoudige mensen met al hun verlangens en frustraties wordt heel fraai geportretteerd. Natuurlijk gebeurt er wel erg veel in dat etmaal maar dat doet niets af aan het levensechte karakter. Een zeer geslaagd werk deze Street Scene, en een eyeopener voor iedereen die Weill alleen maar kent van zijn carrière in Duitsland.
Ashley Putnam geeft een fraaie vertolking van de diep ongelukkige maar in vergelijking met haar roddelende buren zeer waardige Mrs. Maurant. Marc Embree zit de rol van de in zijn frustraties verstikte Frank Maurant als gegoten. Teri Hansen is als Rose de spreekwoordelijke ingénue, mooie vertolking. Haar pendant is Sam Kaplan, prima zang van Kip Wilborn. Goed spel in de overige rollen. De Staatsphilharmonie Rheinland Pfalz staat onder leiding van James Holmes.
Overigens is het met die American Opera uiteindelijk nooit echt iets geworden. Het uitventen van zo’n label louter en alleen omdat een bepaald werk door de Houston Grand Opera of vooral de San Francisco Opera wordt geprogrammeerd dient slechts de schone schijn. Niet dat dit erg is, er zijn voldoende volwaardige werken gecreëerd door Amerikaanse componisten die de status ‘opera’ in de klassieke betekenis volledig waardig zijn. Denk aan A streetcar named Desire, The consul,Vanessa, A quiet place, Moby Dick en Marnie. En Broadway is nog steeds gewoon een musical fabriek.
Dit is de eerste opera van Dmitri Sjostakovitsj uit 1927-1928, gebaseerd op het gelijknamige verhaal van Nikolaj Gogol. De première vond plaats te Leningrad, Maly Theater, 18 januari 1930; het libretto is van Jevgeni Zamjatin, Georgi Jonin, Aleksandr Prejs en de componist zelf. Hoewel deze opera een unieke plaats inneemt in de geschiedenis van de opera, is het werk weinig bekend en het wordt zelden uitgevoerd.
Het verhaal van De Neus is volstrekt ongerijmd. De ambtenaar achtste klasse Kovaljov (‘college-assessor’) mist op zekere morgen zijn neus. Hij vermoedt dat die er af gesneden door de kapper Ivan Jakovlevitsj. Kovaljov gaat op zoek naar zijn neus en bemerkt dat die inmiddels een zelfstandig leven leidt. Het is een personage geworden dat maatschappelijk vele trappen hoger staat dan Kovaljov zelf, de Neus is staatsraad geworden en weigert hem te woord te staan.
Sjostakovitsj verwerkte het verhaal van Gogol (1809-1852) vrijwel letterlijk. Het tsaristische Rusland lag nog vers in het geheugen. De toenmalige toeschouwers konden dus hun hart ophalen aan de satire. Dat het (muziek)theater in dat opzicht ook interessant kon zijn, kwam in Rusland vooral na 1918 tot uitdrukking toen de kunsten zich in allerlei experimenten rijkelijk ontplooiden, parallel aan wat in het westen Dada werd genoemd, alles werd op zijn kop gezet.
Al jaren voor de wereldpremière in 1930 zocht Sjostakovitsj een onderwerp op een eigentijds thema in een vorm die heel anders zou zijn dan de 19e eeuwse opera en operette tot dan te bieden hadden. Dat er nogal wat kritiek loskwam na de première in Leningrad, is niet onbegrijpelijk, want het stuk is nog steeds onbegrijpelijk in zijn vertelling en wonderbaarlijk in zijn muzikale onderlagen. Wanneer je leest dat in de jaren twintig het muziektheater in Leningrad vooral draaide op operettes van Offenbach en Léhar, dan was De Neus wel een heel erg grote sprong voorwaarts. Er kwamen destijds overigens ook positieve reacties los.
De Neus is na de eerste serie uitvoeringen van 1930 in de doofpot van het steeds repressiever wordend Stalinistische cultuurbeleid verdwenen, tot regisseur Boris Pokrovski het werk er in 1972 weer uit opdiepte. Sindsdien is het werk ook in het Westen verscheidene malen geënsceneerd. Pokrovski heeft het met zijn eigen gezelschap, de Kameropera van Moskou, talloze malen opgevoerd.
Ik heb deze productie in 1994 gezien in Rotterdam toen het gezelschap op tournee was in Nederland. De Pokrovski-enscenering bood een traditionele aanblik (voor zover dat kan bij een opera waarin een neus los rondloopt), dat wil zeggen, de handeling is zichtbaar gesitueerd in het Rusland van Gogols tijd.
Van een voorstelling die in 1979 in het huistheater van het gezelschap is gemaakt werd in 2010 een opname op dvd uitgebracht. Omdat het theater veel te klein is voor een volwaardige operavoorstelling met groot orkest, is gebruik gemaakt van een geluidsband die in 1975 in een grotere zaal werd gemaakt met exact dezelfde bezetting en op cd is uitgebracht, samen met de onvoltooide opera The gamblers. De synchroniteit op de dvd is bij vlagen ver te zoeken maar dat went snel.
De wijze van acteren is een hybride van Dada, operette en commedia dell’arte. Het oogt allemaal prettig chaotisch en dat effect wordt volledig ondersteund door de meelopende geluidsband.
Feitelijk beslaat het relevante deel – Kovaljov is zijn neus kwijt, ontmoet die Neus in een kerk, krijgt zijn neus weer terug – minder dan de helft van de opera. Voor het overige zijn het korte op zichzelf staande scènes waarin een heel scala aan opgewonden tijdgenoten zich met deze nieuwe roddel inlaten. Het is een gedrang van jewelste op het toneel.
In een proloog wordt getoond dat de bakker de verloren neus in een van zijn broden aantreft. De barbier krijgt de schuld van alles maar ontkent. Kovaljov probeert een advertentie te zetten in een krant waarin de neus bij de verloren voorwerpen wordt geplaatst maar die wordt geweigerd. Er zijn grenzen waar de krant binnen dient te blijven, ook waar het ‘fake news’ betreft. De politie is wel bereid naar de Neus uit te kijken en het gerucht van een als Neus rondwandelende staatraad gaat als een lopend vuurtje door de stad. Als de Neus wordt waargenomen in een park wordt hij ‘geprügelt’ waardoor er weer gewoon een losse neus te voorschijn komt. Na wat vijven en zessen komt alles weer goed met Kovaljev en zijn neus en in een epiloog bespreken een paar mensen de absurditeit van het gebeuren, met dien verstande dat men stelt dat dergelijke vreemde zaken wel degelijk elders schijnen voor te komen. Maar niet bij ons in Rusland natuurlijk.
Eduard Akimov geeft een fraaie vertolking van de ongelukkige Platon Kuzmich Kovaljov. De Neus komt voor rekening van Alexander Lomonosov. Gennady Rozhdestvensky heeft de muzikale leiding.
Van een voorstelling die in 1979 in het huistheater van het gezelschap is gemaakt werd in 2010 een opname op dvd uitgebracht. Omdat het theater veel te klein is voor een volwaardige operavoorstelling met groot orkest, is gebruik gemaakt van een geluidsband die in 1975 in een grotere zaal werd gemaakt met exact dezelfde bezetting en op cd is uitgebracht, samen met de onvoltooide opera The gamblers. De synchroniteit op de dvd is bij vlagen ver te zoeken maar dat went snel.
How many opera lovers know Umberto Giordano and his operas? Many know Andrea Chénier (for me one of the best and most beautiful operas ever), but that’s it. Unless you are a fan of verism, in which case there is a good chance that you have heard of Fedora. And if you do go to opera houses in countries other than the Netherlands, you may even have seen the opera. Otherwise, you are left with nothing but the CD and DVD recordings.
Admittedly, Fedora does not reach the level of Andrea Chénier, which is mainly due to the libretto. The first act has a hard time getting started and the third is a bit drab. But the music! It is so incredibly beautiful!
The play on which Arturo Colautti’s libretto is based comes from the pen of Victorien Sardou and, just like Tosca, it was written for the greatest tragédienne of the time, Sarah Bernardt. The opera therefore offers an amazing opportunity for the best singing actresses. Magda Olivero, for instance, is without doubt one of the greatest performers of the role.
Below Magda Olivero, Doro Antonioli and Aldo Protti in the third act of Fedora, recorded in the Concertgebouw in Amsterdam 1967:
And with Mario del Monaco in Monte Carlo 1969:
No wonder then that in 1970, when there was serious talk of a comeback for Maria Callas, she was proposed to sing Fedora with Domingo as Loris. Unfortunately, nothing came of it: Callas did want to return, but only as a Norma or a Violetta.
When she was sixty, Mirella Freni included Fedora in her repertoire and she gave a series of performances in Italy and Spain, finally coming to the Met in 1996. It became an enormous success. No wonder, because La Freni’s voice was extraordinary. I have never before seen her act with such intensity; it is a performance of the highest level.
Domingo also portrays a perfect Loris: tormented and oh so charming!
Ainhoa Arteta is truly delightful as the flirtatious, spirited Olga; her performance provides the necessary comic note. As the Polish pianist, Boleslao Lazinski, the real piano virtuoso appears: Jean-Yves Thibaudet. Not only can he play the piano very well, but throughout his performance he convinces as a real primadonna, it is very entertaining to watch.
The staging is conventional, with lavish, larger-than-life sets and real snow behind the stage-sized windows. It is just beautiful (DG 0732329).
In 2008, DG (4778367) recorded the opera on CD. Alberto Veronesi is a fine, lyrical conductor. He is less dramatic than his colleagues, so that the opera loses something of its ‘verism’.
Domingo is now an aging Loris, but he still sings with passion and in the third act he is simply irresistible. Angela Gheorghiu is a fine, slightly understated, Fedora and Nino Machaidze is a truly fantastic Olga.