Boris_Pokrovsky

De Neus door Kameropera Moskou

Tekst: Peter Franken

Dit is de eerste opera van Dmitri Sjostakovitsj uit 1927-1928, gebaseerd op het gelijknamige verhaal van Nikolaj Gogol. De première vond plaats te Leningrad, Maly Theater, 18 januari 1930; het libretto is van Jevgeni Zamjatin, Georgi Jonin, Aleksandr Prejs en de componist zelf. Hoewel deze opera een unieke plaats inneemt in de geschiedenis van de opera, is het werk weinig bekend en het wordt zelden uitgevoerd.

Het verhaal van De Neus is volstrekt ongerijmd. De ambtenaar achtste klasse Kovaljov (‘college-assessor’) mist op zekere morgen zijn neus. Hij vermoedt dat die er af gesneden door de kapper Ivan Jakovlevitsj. Kovaljov gaat op zoek naar zijn neus en bemerkt dat die inmiddels een zelfstandig leven leidt. Het is een personage geworden dat maatschappelijk vele trappen hoger staat dan Kovaljov zelf, de Neus is staatsraad geworden en weigert hem te woord te staan.

Sjostakovitsj verwerkte het verhaal van Gogol (1809-1852) vrijwel letterlijk. Het tsaristische Rusland lag nog vers in het geheugen. De toenmalige toeschouwers konden dus hun hart ophalen aan de satire.  Dat het (muziek)theater in dat opzicht ook interessant kon zijn, kwam in Rusland vooral na 1918 tot uitdrukking toen de kunsten zich in allerlei experimenten rijkelijk ontplooiden, parallel aan wat in het westen Dada werd genoemd, alles werd op zijn kop gezet.

Al jaren voor de wereldpremière in 1930 zocht Sjostakovitsj een onderwerp op een eigentijds thema in een vorm die heel anders zou zijn dan de 19e eeuwse opera en operette tot dan te bieden hadden. Dat er nogal wat kritiek loskwam na de première in Leningrad, is niet onbegrijpelijk, want het stuk is nog steeds onbegrijpelijk in zijn vertelling en wonderbaarlijk in zijn muzikale onderlagen. Wanneer je leest dat in de jaren twintig het muziektheater in Leningrad vooral draaide op operettes van Offenbach en Léhar, dan was De Neus wel een heel erg grote sprong voorwaarts. Er kwamen destijds overigens ook positieve reacties los.

De Neus is na de eerste serie uitvoeringen van 1930 in de doofpot van het steeds repressiever wordend Stalinistische cultuurbeleid verdwenen, tot regisseur Boris Pokrovski het werk er in 1972 weer uit opdiepte. Sindsdien is het werk ook in het Westen verscheidene malen geënsceneerd. Pokrovski heeft het met zijn eigen gezelschap, de Kameropera van Moskou, talloze malen opgevoerd.

Ik heb deze productie in 1994 gezien in Rotterdam toen het gezelschap op tournee was in Nederland. De Pokrovski-enscenering bood een traditionele aanblik (voor zover dat kan bij een opera waarin een neus los rondloopt), dat wil zeggen, de handeling is zichtbaar gesitueerd in het Rusland van Gogols tijd.

Van een voorstelling die in 1979 in het huistheater van het gezelschap is gemaakt werd in 2010 een opname op dvd uitgebracht. Omdat het theater veel te klein is voor een volwaardige operavoorstelling met groot orkest, is gebruik gemaakt van een geluidsband die in 1975 in een grotere zaal werd gemaakt met exact dezelfde bezetting en op cd is uitgebracht, samen met de onvoltooide opera The gamblers.  De synchroniteit op de dvd is bij vlagen ver te zoeken maar dat went snel.

De wijze van acteren is een hybride van Dada, operette en commedia dell’arte. Het oogt allemaal prettig chaotisch en dat effect wordt volledig ondersteund door de meelopende geluidsband.

Feitelijk beslaat het relevante deel – Kovaljov is zijn neus kwijt, ontmoet die Neus in een kerk, krijgt zijn neus weer terug – minder dan de helft van de opera. Voor het overige zijn het korte op zichzelf staande scènes waarin een heel scala aan opgewonden tijdgenoten zich met deze nieuwe roddel inlaten. Het is een gedrang van jewelste op het toneel.

In een proloog wordt getoond dat de bakker de verloren neus in een van zijn broden aantreft. De barbier krijgt de schuld van alles maar ontkent. Kovaljov probeert een advertentie te zetten in een krant waarin de neus bij de verloren voorwerpen wordt geplaatst maar die wordt geweigerd. Er zijn grenzen waar de krant binnen dient te blijven, ook waar het ‘fake news’ betreft. De politie is wel bereid naar de Neus uit te kijken en het gerucht van een als Neus rondwandelende staatraad gaat als een lopend vuurtje door de stad. Als de Neus wordt waargenomen in een park wordt hij ‘geprügelt’ waardoor er weer gewoon een losse neus te voorschijn komt. Na wat vijven en zessen komt alles weer goed met Kovaljev en zijn neus en in een epiloog bespreken een paar mensen de absurditeit van het gebeuren, met dien verstande dat men stelt dat dergelijke vreemde zaken wel degelijk elders schijnen voor te komen. Maar niet bij ons in Rusland natuurlijk.

Eduard Akimov geeft een fraaie vertolking van de ongelukkige Platon Kuzmich Kovaljov. De Neus komt voor rekening van Alexander Lomonosov. Gennady Rozhdestvensky heeft de muzikale leiding.

Van een voorstelling die in 1979 in het huistheater van het gezelschap is gemaakt werd in 2010 een opname op dvd uitgebracht. Omdat het theater veel te klein is voor een volwaardige operavoorstelling met groot orkest, is gebruik gemaakt van een geluidsband die in 1975 in een grotere zaal werd gemaakt met exact dezelfde bezetting en op cd is uitgebracht, samen met de onvoltooide opera The gamblers.  De synchroniteit op de dvd is bij vlagen ver te zoeken maar dat went snel.

De hele opera op youtube:


Zie ook : De Neus: bittere satire van het allerhoogste niveau

De maagd van Orléans

Tekst: Peter Franken

Dit werk van Tsjaikovski had première in 1881 in het Mariinsky Theater en staat zodoende tussen Evgeni Onegin en Mazeppa. Het werk heeft niet het intieme van Onegin maar lijkt met zijn martiale scènes meer op Mazeppa, al zijn er wel momenten van kleinschalige lyriek in de twee liefdesduetten, tussen Charles VII en zijn vrouw Agnès Sorel en tussen Jeanne en Lionel. Verder klinkt er veel van de vijfde symfonie in de orkestratie door. Al met al is het werk volledig herkenbaar als een opera van Tsjaikovski.

Er is een opname gemaakt door een Britse crew onder leiding van Brian Large van een voorstelling in het Bolshoi, in 1993 dus artistiek nog geworteld in de Sovjet tijd. De betreffende dvd is echter zeer moeilijk te krijgen maar gelukkig staat de gehele voorstelling op YouTube zodat iedereen er toch kennis van kan nemen.

Het libretto volgt de geschiedenis van Jeanne d’Arc vrij nauwkeurig, zij het in gecomprimeerde vorm. Jeanne wijst een huwelijk met dorpsgenoot Raymond af omdat ze een hogere roeping heeft. Als er bericht komt dat Parijs in handen van de Engelsen in gevallen en Orléans zal worden belegerd, voorspelt ze tot verbijstering van alle aanwezigen en vooral haar vader dat de overwinning nabij is. Ze geeft gehoor aan wat de Heilige Maagd haar heeft ingefluisterd en trekt ten strijde.

In de tweede akte bevinden we ons aan het hof van Charles VII in Château de Chinon waar de vorst zich laat onderhouden door zijn mistrelen en een groep dansende pages, zigeuners en clowns. Hij is van de wereld vervreemd, leeft in volledige ontkenning en heeft alleen nog oog voor zijn vrouw Agnès. Na bericht van weer een nederlaag wil hij vluchten in zuidelijke richting, in elk geval de Loire over. Zijn belangrijkste adviseur Dunois wijst hem erop dat hij zelf de troepen moet gaan aanvoeren maar dat weigert Charles. God heeft het zo beschikt, hij zal berooid en zonder troon sterven.

Plotseling komt er bericht van een grote overwinning, natuurlijk door toedoen van Jeanne. Omdat ze weet te vertellen wat Charles in zijn gebeden heeft gezegd krijgt ze zijn vertrouwen, dit moet wel iemand zijn die directe lijn heeft met de Heilige Maagd.

In de derde akte stuit Jeanne op de Bourgondische edelman Lionel die aan de kant van de Engelsen strijdt. Ze weet hem te verslaan maar raakt zozeer in verwarring door zijn verschijning dat ze hem niet kan doden. Op zijn beurt raakt hij ook van haar onder de indruk. Eind van het liedje is dat hij overloopt naar het Franse kamp om bij Jeanne te kunnen  zijn. Deze beseft echter dat ze verliefd is geworden op die knappe man en zodoende de gelofte van absolute kuisheid heeft geschonden die haar in staat had gesteld onder de banier van Maria voor Frankrijk te strijden. Het is als bij het afknippen van Samsons haar, de ban is gebroken.

Als Charles haar wil huldigen met een altaar, ze is immers heilig in commissie, komt haar vader roet in het eten gooien. Hij wil haar ziel redden ook al kost dat Jeanne het leven, overtuigd als hij is dat zijn dochter niet heilig is maar in de ban van de duivel. Hij vraagt Jeanne antwoord te geven op de vraag of ze heilig en rein is om zo haar onschuld te bewijzen. Jeanne geeft geen antwoord omdat ze twijfelt aan haar eigen ‘reinheid’ nu ze zichzelf heeft gegeven aan een mens ook al is daar geen fysieke relatie aan te pas gekomen. Men keert zich tegen haar, vooral nadat er bliksem is ingeslagen.

In de vierde akte is Jeanne op de vlucht en treft in een bos haar geliefde Lionel. Kort daarna worden ze door Engelsen omsingeld. Lionel wordt gedood en Jeanne gevangen genomen. Het einde is de terechtstelling in Rouen waar Jeanne sterft op de brandstapel.

De productie uit het Bolshoi leunt sterk op het inzetten van een overdaad aan personeel. Voortdurend staan er grote koren paraat om zingend in te vallen, in fraaie eigentijdse uitgaanskledij. Bij elke nieuwe ontwikkeling wordt Jeanne omgeven door een groep in witte jurken geklede figuranten. Zo is er permanent een levend decor van tientallen medewerkers. Midden op het toneel is een kleine vierkante verhoging geplaatst waarop het merendeel van de feitelijke handeling zich afspeelt. Aan het einde wordt Jeanne met verhoging en al opgetakeld waarbij eronder een rode gloed en veel rook zichtbaar wordt, een ‘realistisch’ einde.

Anders dan de koren zijn de zangers allemaal gestoken in fraaie periode kostuums. Jeanne ziet er gewoon uit als herderinnetje en Charles is herkenbaar als koning. Jeannes vader oogt, speelt en zingt als een monnik uit een opera van Moessorgski, denk aan Varlaam als hij niet dronken is. Dit komt voor rekening van de bas Vyacheslav Pochapsky.

Charles VII wordt vertolkt door de tenor Oleg Kulko, vooral mooi om te horen in zijn liefdesduet met sopraan Maria Gavrilova als zijn vrouw Agnès Sorel. Bariton Mikhail Krutikov probeert als Dunois zijn koning enige realiteitszin bij te brengen. Als er voor hem is opgetreden wil hij iedereen als dank een gouden ketting geven. ‘Die zult u dan met uw eigen woorden meten rijgen, de schatkist is leeg.’ Overigens is het ballet van die pages, zigeuners en clowns gecoupeerd, alleen de minstrelen komen zingend aan bod.

Lionel, de would be minnaar van Jeanne, is een mooie rol van bariton Vladimir Redkin. En de titelrol wordt voorbeeldig vertolkt door sopraan Nina Rautio. Ze staat lange tijd op het toneel en heeft veel te zingen wat haar uitstekend afgaat, zeer goede beheersing van de partij. Regisseur Boris Pokrovsky laat haar wel erg zelfverzekerd overkomen in de eerste twee aktes, alsof ze de aanwezigheid de Heilige Maagd direct aan haar zijde ervaart. Het is het enige voorbeeld van specifieke personenregie dat ik in deze voorstelling heb kunnen ontwaren. De decors en kostuums zijn van Valery Levental. Alexander Lazarev heeft de muzikale leiding.

De Maagd van Orléans is een rariteit buiten Rusland en dat zal ook wel zo blijven. Muzikaal is deze opera beslist minder interessant dan Evgeni Onegin en Pique Dame en feitelijk geef ik ook aan Mazeppa de voorkeur boven dit werk. Niettemin toch wel prettig het nu eens gezien te hebben.