Thomas_Oliemans

Redelijk geslaagde Mahagonny bij Opera Vlaanderen

Tekst: Peter Franken

De opera Mahagonny heeft als voorloper het Mahagonny Songspiel, een concertante eenakter die in 1927 in première ging. Hieruit zijn de twee Engelstalige nummers afkomstig die ook buiten het werk grote bekendheid hebben gekregen: de ‘Benares Song’ en vooral de ‘Alabama Song’. In 1930 ging de ‘grote’ opera in première, afgezien van die twee songs geheel in het Duits op teksten van Bertholt Brecht. Deze versie wordt ook gespeeld in de nieuwe productie van Ivo van Hove die ik afgelopen zondag in Antwerpen bezocht.

Van Hove is er goed in geslaagd het bij vlagen volstrekt absurde spektakel over het voetlicht te brengen. Een echt decor was daarvoor niet nodig, in plaats daarvan de nodige rekwisieten die het toneel op en af worden geschoven zoals een kaptafel voor de hoeren die zich omstandig omkleden: reiskostuum maakt plaats voor werkkleding. En in de vreetscène een tafel waaraan Jack zich aangespoord door Jim Mahoney en Bill letterlijk dood eet. Aardig detail ook het drietal grote ventilatoren die de dreigende hurricane verbeelden, een storm die overigens het stadje nooit echt bereikt. Maar het meest op de voorgrond treedt natuurlijk het grote videoscherm waarop live gefilmde beelden van de spelers te zien zijn. Welke regisseur kan tegenwoordig nog zonder dit attribuut? Het is het ultieme modeverschijnsel van de laatste jaren. Pech is dat de beelden nooit helemaal synchroon lopen met de handeling, toch wel een beetje treurig.

Met een veelheid aan koorleden en figuranten, waarvan met name de vrouwen nogal uitdagend gekleed, is het op het toneel een drukte van belang. Maar voor de pauze, het deel waarin de gebeurtenissen zich afspelen tot net voor die hurricane, wist het op mij geen indruk te maken. Vlak, gladjes, ongeïnspireerd, feitelijk exact als het leven in Mahagonny zelf. Niet voor niets constateert men dat het experiment is mislukt.

Dit effect wordt echter versterkt door de zang van vooral de vrouwen. Natuurlijk zal niet iedereen er zo over denken maar Mahagonny moet in mijn beleving recht doen aan zijn ontstaansgeschiedenis. Het is een Songspiel uit het interbellum met muziek die herkenbaar uit die periode stamt. Er een opera van maken met geschoolde stemmen doet hier al gauw afbreuk aan. Nadrukkelijk was dit het geval bij de ‘Alabama Song’ vrijwel direct aan het begin. Als een stel door de wol geverfde hoeren loopt te zeiken dat ze dringend een shot whisky nodig hebben om te overleven dan wil ik geen veredeld nonnenkoortje horen. Het wegpoetsen van het rauwe karakter van de personages en hun tekst is een enorm minpunt in mijn beleving.

Meer in het algemeen dient Jenny niet al te gepolijst overkomen en vooral niet zo willen zingen.Iedere liefhebber van Weil en Brecht kijkt immers uit naar de volgende tekst:
“Meine Herren, meine Mutter prägte auf mich einst ein schlimmes Wort: Ich würde enden im Schauhaus oder an einem noch schlimmern Ort. Ja, so ein Wort, das ist leicht gesagt, aber ich sage euch: Daraus wird nichts! Das könnt ihr nicht machen mit mir! Was aus mir noch wird, das werdet ihr schon sehen! Ein Mensch ist kein Tier! Denn wie man sich bettet, so liegt man, es deckt einen da keiner zu. Und wenn einer tritt, dann bin ich es, und wird einer getreten, dann bist’s du.

Sopraan Katharina Persicke had geen enkele moeite met dit lied maar zong het als een aria met zelfs een paar coloraturen. Dat ze tegelijkertijd acterend het luisterende manvolk probeerde te intimideren was vooral komisch. De zelfkant van het leven die uit de tekst spreekt ontbrak volledig waardoor het nummer bijna een overbodig intermezzo werd. Immers de punchline ‘und wird einer getreten, dan bist’s du‘ was als afsluiting van de eerste akte al door alle aanwezigen zeer luid en duidelijk het publiek ingeslingerd.

Na te zijn ontsnapt aan de hurricane begint het leven in Mahagonny opnieuw, en nu echt: de stad waar alles mag. En heel toepasselijk veert ook de voorstelling geheel en al op. In hoog tempo gaat alles en iedereen zijn ondergang tegemoet, zo lijkt het waarbij de laatste scène voor een onnodig en ook vrij onbestemd einde zorgt. Maar dat komt uit de koker van Brecht.

Leonardo Capalbo zette een aardige Jim neer, redelijk geacteerd en heel behoorlijk gezongen. Van zijn kameraden Bill, Jack en Joe wist alleen Thomas Oliemans als Sparbüchsenbill echt op de voorgrond te treden. Voorspelbaar wist Maria Riccarda Wesseling mooi gestalte te geven aan de weduwe Begbick. Behalve door haar zang viel ze als enige op door haar spreekstem. Dialogen met vaak absurde humor kwamen bij de anderen nauwelijks over het voetlicht. De andere rollen waren naar behoren bezet.

De eerder genoemde Katharina Persicke is een lichte sopraan zonder presence in de laagte en zingt nadrukkelijk met een klassieke ‘operatic voice‘. Dat doet ze uitstekend maar in dit stuk vind ik dat gewoon niet thuis horen.

Alejo Pérez had de muzikale leiding. Hij had het geheel goed onder controle, niet eenvoudig met bij wijlen een waar pandemonium op het toneel. Pérez liet zijn orkest redelijk vrij, de jazzy klanken kwamen daardoor goed tot hun recht. Mooi spel van vooral de blazers- en ritmesectie. Het koor, ingestudeerd door Jan Schweiger, mocht van Pérez onbekommerd fortissimo zingen, had wel iets minder gekund.

The making of:

Al met al een redelijk geslaagde Mahagonny waarbij overigens de vraag blijft waarom dit stuk voor de derde maal in 11 jaar wordt geprogrammeerd. Het feit dat een regisseur het graag wil mag toch geen prioriteit krijgen boven een afgewogen gevarieerde lange termijn programmering? Of is dat ook de nieuwe trend, net als een videoscherm met live beelden?

Foto’s: ©  Annemie Augustijns

Euridice en Orpheus’ Liebestod

TEKST: NEIL VAN DER LINDEN

Een Edward Hopper-achtig beeld.
Een vrouw en een man achter een raam. Het blijkt een treinraam te zijn. De man en de vrouw stellen zich voor als Euridice en Orpheus, hier Orphée geheten. Orphée wordt verliefd op Euridice, moeten we op grond van de tekst aannemen. Euridice vertelt dat ze al vele liefdes heeft gekend, telkens verloor een andere De Ware.

I

n het restauratierijtuig is er een ober en komen een conducteur en een popster langs, telkens dezelfde figuur. Euridice zegt ze te herkennen van vroeger. In de tweede acte zal diezelfde figuur ook de rol van Pluto vertolken, god van de onderwereld. Een medepassagier volgt de conducteur, een vrouw die in de tweede acte Proserpina geweest blijkt te zijn, Pluto’s echtgenote.

De conducteur controleert of Euridice en Orfeo kaartjes voor de juiste richting hebben. Orphée wil terug, maar er zijn geen verdere tussenstops. Het blijkt de trein naar Euridice’s eindbestemming te zijn, in het dodenrijk.

Orphée wordt tijdens de reis verliefd op Euridice, wat Euridice ertoe zou kunnen bewegen met hem terug te keren. Maar Euridice kan de herinnering aan eerdere geliefden niet opgeven, eerdere geliefden die nu medereizigers blijken te zijn, verschillende gedaanten van ‘De Ware’, die eigenlijk gedaanten van Pluto, de Dood, zullen blijken te zijn.

Orphée probeert haar ervan te overtuigen dat ze de muziek misschien nog niet goed genoeg kent. De poëzie, het woord, heeft ze al wel gekend. Orphée is echter degene die ook in haar ogen de volmaaktste van de kunsten voorstelt, de muziek, die het ook zonder de poëzie, het woord, kan stellen.

Orphée is in Manfred Trojahns nieuwe opera weliswaar een zanger, maar de essentie van de muziek ligt veel meer in de klank, een soort harmonie uit Plato’s sferen, een Ferne Klang, waarover Schreker het al eens had. Die klank geeft Trojahn magistraal gestalte. Om dat allemaal duidelijk te maen heeft Trojahn in zijn zelfgeschreven libretto wel veel woorden nodig.

Er wordt ook niet echt duidelijk gemaakt waarop Euridice’s doodsverlangen berust. Is het een algemeen menselijk doodsverlangen dat bij het publiek bekend wordt verondersteld?

Evenmin wordt duidelijk hoe Orphée verliefd wordt op haar. In dit opzicht druist het hyperrealistisch toneelbeeld in tegen de Jungiaanse allegorieën die Trojahn aan het verhaal ten grondslag laat liggen.

Maar dat hyperrealistisch toneelbeeld was wel overweldigend mooi. Ingenieus werden decorstukken rondgedraaid en even ingenieus waren de videoprojecties van vaag zichtbare objecten buiten de voortrazende trein.

Aan het eind van de eerste acte verandert het beeld in een zwart landschap, met de contouren van een aan de kade liggende boot.  Even komt de realiteit binnen van de wereld buiten het operagebouw, een geblakerde haven, donkere schimmen van vertrekkende mensen; de oorlog, waarvoor voorafgaand aan de voorstelling één minuut stilte werd gehouden.   

In de tweede acte zien we die boot ronddobberen in een duister moeraslandschap. Euridice is dan al aan de overkant aangekomen. Orphée wil haar volgen, maar wordt tegengehouden door onderwereldgod Pluto’s echtgenote Proserpina, die zich, als een sirene, aan Orphée vastklampt, in de behoefte herinnerd te worden aan menselijke warmte; ze was immers ooit een aardse sterveling, die naar de onderwereld werd ontvoerd door Pluto.

Maar Orphée wijst haar af. Daarmee heeft hij een test doorstaan. Een test die Trojahn toevoegt aan de test die Orpheus later in de oorspronkelijke mythe moet doorstaan, als hij Euridice mee mag nemen op voorwaarde dat hij niet omkijkt.

Ook bij Trojahn krijgt Orphée toestemming van het godenpaar om Euridice mee te nemen naar de wereld van de levenden. Maar aan die tweede test komt Orphée bij Trojahn niet toe, want Euridice wil opnieuw niet met hem mee terug. In het slotbeeld zien we Orphée neerzijgen aan de voeten van een fier overeind staande, helwit verlichte Euridice. De Trojahnse Liebestod.

De muziek is zoals gezegd prachtig atmosferisch, post-Lulu, –Die Soldaten en –Lear, en Trojahns eigen Orest, met net als in Lulu ook grootste lyrische momenten. Niet dat je anders dan bij Wagner tot en met Lulu veel houvast aan de muziek hebt om wat de tekst wil vertellen te volgen. Maar schitterend zijn de klanken wel. Het Nederlands Philharmonisch Orkest speelt fenomenaal, met veel precisie geleid door Erik Nielsen, die de muziek laten klinken alsof die allemaal vanzelf oprijst uit de orkestbak.

Regisseur Pierre Audi laat zijn uitbeelding van de onderwereld aansluiten bij zijn eerdere enscenering van Monteverdi’s L’Orfeo. Als Orphée ronddoolt in de onderwereld laat Audi hetzelfde soort water zien als waar Charon in zijn Monteverdi-enscenering erover waakt dat geen ongewenste vreemdeling de onderwereld binnendringt. Deze keer zien we echter niet een drijvende stam van een omgehakte boom zoals toen, maar een roestige boot, en Trojahn voert niet eerst Charon, maar meteen Pluto zelf ten tonele, die zelf vreemdelingen moet weren terwijl hij probeert de boot op koers te houden. Voorafgaand aan het eerder genoemde Liebestod-slot moeten we ook bij deze boot aan Wagners Tristan denken.

De personages blijven een groot deel van de tijd op afstand van elkaar, regisseur Pierre Audi’s handelsmerk, om de wezenlijke eenzaamheid van de personages aan te duiden. De enige drie momenten van werkelijke fysieke toenadering in de personenregie zijn een poging in de eerste acte van Orphée jegens Euridice, in een poging om haar, bijna onder dwang, mee terug te krijgen; spiegelt dit de manier waar Pluto ooit Proserpina mee naar de onderwereld sleurde?

Euridice probeert zich vervolgens vast klampen aan het beeld van haar rockster/playboy-achtige derde oude geliefde in de eerste acte. En Proserpina probeert Orphée te overweldigen als zij hem aan boord haalt van Pluto’s schip. En er is een aanraking in het slotbeeld, als Orphée aan Euridices voeten dood ineenzinkt. Altijd liefde in de dood. Liefde blijkt niet zonder de dood te kunnen, zegt Trojahn in deze opera.

Maar ja, zoals gezegd is het libretto met al haar boodschappen toch een beetje schematisch. Trojahn zegt ergens dat hij de uit de vele eerdere dramatische verklankingen van de mythe onderhand overbekende personages humaner wilde maken. Ik kan niet anders constateren dat enkele zijn belangrijkste voorgangers de overgang van mens van vlees en bloed naar de dood beter lieten zien. Allereerst Monteverdi, ten tweede Von Gluck, en ten derde, ook als het vooral om Euridice moet gaan Caccini in diens L’Euridice (een ideaal werk voor Pierre Audi). En dan ook op een nog weer andere manier Offenbach in Orphée dans l’Enfer.

Over de zangers kan ik kort zijn: monumentaal. Het viertal zangers staat in razend moeilijke vocale partijen zonder veel melodische houvast een groot deel van de duur van de opera op het toneel. Orphée van Andrè Schuen kreeg het luidste applaus van het publiek, maar de Eurydice gezongen door Julia Kleiter leek me een nog veeleisender rol, die ze er indrukwekkend van af bracht.  

Eurydice, Die Liebenden, Blind.
Libretto en compositie: Manfred Trojahn.
Muzikale leiding: Erik Nielsen
Regie Pierre Audi; decor en kostuums Christof Hetzer: licht Jean Kalman; video Chris Kondek.

Eurydice; Julia Kleiter, Orphée: Andrè Schuen, Pluton: Thomas Oliemans, Proserpine: Katia Ledoux.

Foto’s © Ruth Waltz.

Wereldpremière 05 maart 2022 Nationale Opera & Ballet Amsterdam

Zingend naar de Apocalyps

Thomas Oliemans Bariton 2018Photo: Marco Borggreve

Thomas Oliemans Bariton 2018 Photo: Marco Borggreve

Het gebeurt zeer zelden dat een liedrecital zo slim, zo intelligent en zo spannend in elkaar wordt gezet als de voorstelling (want een voorstelling was het) waar Thomas Oliemans ons in de kleine zaal van het Concertgebouw in maart 2012 op heeft getrakteerd.

Omdat alle voorspellingen (Nostradamus, de Maya’s en nog vele anderen) het jaar 2012 hadden aangewezen als het jaar waarin de wereld ten onder zou gaan, koos Thomas Oliemans voor het thema Apocalyps..

We zitten inmiddels in maart en tot nu toe valt het allemaal nog mee. We leven nog en de wereld draait nog steeds door. Als vanouds. Hier hoort een voorzichtig afkloppen op zijn plaats, want de daadwerkelijke dreiging is niet echt bezworen. Iran heeft de bom en (afkloppen!) het is niet uitgesloten dat ze hem ook gaan gebruiken.

De absolute dictators in Arabische landen hebben plaatsgemaakt voor de (toekomstige?) moslimregimes, Poetin is voor de volgende zes jaar ‘democratisch’ verkozen en Hongarije, Oekraïne en Belarus kennen fascistoïde regimes.

Maar genoeg over politiek. Wij gaan ons nu met het ‘kleine’, menselijke leed bezighouden, we gaan kopje onder, we gaan demonen bezweren en uiteindelijk gaan we sterven, om dan de rust in het ‘himmlische’ te kunnen vinden. We doen het zingend, met behulp van de mooiste gedichten en melodieën, aan de hand genomen door één van de mooiste lyrische baritonstemmen van vandaag.

Het programma bestond uit vijf onderdelen. Het eerste, ‘Omen’, begon met ‘Denn es gehet dem Menschen’ uit de Vier ernste Gesänge van Brahms. Het viel op hoe mooi het pianissimo van Oliemans is. Zeer teder en gevoelig, een prachtig contrast vormend met de ferme slotakkoorden van de piano.

In deel twee, ‘Visioenen’, was de op een opera-achtige manier gezongen ‘Gruppe aus dem Tartarus’ van Schubert een absoluut hoogtepunt, maar ook de met veel tekstbegrip gezongen liederen uit Jedermann van Frank Martin hebben mij bijzonder kunnen bekoren.

Bij deel drie, ‘Dansen op de vulkaan’, ontbraken er ook twee schlagers niet, van Franz Grothe en Michael Jary, beiden uit 1942. ‘Davon geht die Welt nicht unter’ van Jary werd in de oorlogsjaren (en ook daarna) wereldberoemd in de vertolking van Zarah Leander, de omstreden Zweedse actrice en zangeres. Niet iedere klassiek geschoolde zanger weet zich goed raad met dit repertoire, maar laat het aan Oliemans over, hij kan het. En hoe!

Hieronder: Zarah Leander zingt ‘Davon geht die Welt nicht unter’

Er klonken ook twee drinkliederen van Poulenc, waarvan één een beetje profetisch aandeed: ‘Chanson á boire’, over de koningen van Egypte en Syrië die zich lieten balsemen om zelfs na hun dood langer (eeuwig?) te blijven bestaan

Het ‘Vulkaan-gedeelte’ werd afgesloten met Deux mélodies hébraïques van Ravel, waarvan de zeer integer gezongen ‘Kaddisch’ mij tranen in de ogen bezorgde.

Deel vier, ‘Ist dies etwa der Tod’, besloot het programma voor de pauze, met behalve Schubert en Pfitzner ook de verrassing van de avond, twee pareltjes van Frank Bridge. Na de pauze waren wij, samen met Mahler (‘Das Himmlische Leben’ uit Des Knaben Wunderhorn) in de hemel beland en dat was dat.

Er was maar één toegift: ‘Traum durch die Dämmerung’ van Richard Strauss. Een dromerig lied, over liefde en bloemen en een langzame weg naar een ‘geliefde’, wat eigenlijk voor veel interpretaties vatbaar is. De vage grens tussen waken en sterven. Mooier kon niet.

Thomas Oliemans is een intelligente zanger. Maar wat net zo, of misschien nog belangrijker is: hij is een uitstekende zanger, met een prettig timbre, goede stemvoering, formidabele tekstbehandeling en met een zeer charismatische présence.

Al de liederen waren in zijn handen net kleine operaatjes, van ingetogen tot heftig, en van vrolijk (ja, zelfs bij Apocalyps kan men lachen) tot doodernstig. Bij hem niks geen roerloos staan in de buik van de vleugel: zijn handen en zijn hele lichaam deden eraan mee. Prachtig, indrukwekkend, spannend en… leuk.

Hij zong zonder blad, wat hem alle vrijheid gaf om met het publiek te communiceren, niet alleen met zijn gesticulatie maar ook – of moet ik zeggen voornamelijk – met zijn ogen.

De pianist, Malcolm Martineau, toonde zich een waardige partner van de zanger, maar van hem zijn wij ook niet anders gewend.

Een leuk wetenswaardigheidje: in de zaal was ook de weduwe van Frank Martin aanwezig, inmiddels 97 jaar. Zij vond het prachtig.

Zingend naar de Apocalyps: liederen van Schubert, Brahmsa, Mahler, Pfitzner, Martin, Bridge, Wolf, Ravel, Poulenc, Grothe en Jary
Thomas Oliemans (bariton) en Marcolm Martineau (piano)

Bezocht op 6 maart 2012 in het Concertgebouw – Amsterdam

Frau ohne Schatten in Rotterdam: een werkelijk fabuleuze matinee

Tekst: Sander Boonstra

Frosch Yannick

Yannick Nézet-Séguin © Hans van der Eoerd

Hoe vaak kun je een al zelden in Nederland uitgevoerde opera aanschouwen onder een dirigent die onder andere in dit land zijn internationaal befaamde carrière startte. Dan moet je toch wel helemaal gek zijn om thuis te blijven? Ik heb het over Richard Strauss zijn Frau ohne Schatten: het ‘zorgenkindje’ van hem en librettist Hugo von Hofmannstahl. Het romantische equivalent van Mozarts Die Zauberflöte – in de hoop van Hofmannstahl zelfs de opvolger – werd in 1919 lauw door pers en publiek ontvangen. Was het het ingewikkelde verhaal? Of de bombastische partituur? Gelukkig heeft de opera in onze tijd een plekje veroverd in de opera-canon. En terecht!

Strauss’ muziek is werkelijk prachtig en het Rotterdams Philharmonisch Orkest laat onder hun oude chef Yannick Nézet-Séguin geen moment onbenut de partituur te laten sprankelen! Dat hier sprake is van een warme, hechte band en wederzijds vertrouwen en respect hoor je. In elke noot, in elke frasering, bij elk instrument, drie uur lang. Nézet-Séguin kiest hier en daar voor grotesk en theatraal, wat even prachtig en overdonderend is als zijn klein en intiem.

Op papier is de solistische bezetting om je vingers bij af te likken. Stuk voor stuk namen die je in deze rollen wilt horen. Op Thomas Oliemans als de Bode na maakt iedereen zijn debuut bij het Rotterdamse orkest. Niemand die voor een ander onder doet, hoe groot of hoe klein de rol ook is. Oliemans met zijn warme bariton, sopraan Katrien Baerts (stem van de valk) en tenor Bror Magnus Tødenes (Verschijning) met hun parel helder klinkende stemmen, en het uitstekend bij elkaar klinkende trio van Andreas Conrad, Michael Wilmering en Nathan Berg als de broers van Barak.

Michaela Schüster is een droom van een Amme: vanaf de eerste tot en met de laatste noot vult haar warme, volle stem in de hoogte en de laagte alle hoeken en gaten van De Doelen, en zet ze met haar bewegingen en blikken een voedster neer waarmee niet te spotten valt.

Lise Lindström is een krachtige Färberin met een groot bereik, maar is op haar manier van een heel ander kaliber dan Schüster. In de hoogte klinkt ze misschien wat schel, maar ik heb er geen moment moeite mee gehad.

Frosch Elza-van-den-Heever-foto-Jiyang-Chen-1

Elza van den Heever © Jiyang Chen

Elza van den Heever is een prachtige lyrische Kaiserin, die vocaal overtuigt in haar beslissing voor het geluk van het verversechtpaar te kiezen.

Stephen Gould en Michael Volle blijven in het geheel niet achter bij de dames. Gould’s heldentenor heeft geen last van ‘matinee-stress’ en klinkt als een klok bij zijn entree. Zijn solo in de tweede akte is een waar hoogtepunt van de middag: heroïsch en toch een prachtig lyrische zachte kant van de Kaiser.

Frosch Volle

Michael Volle © Bayrischer Rundfunk

Maar Volle steelt absoluut de show! Wat een stem, die alle facetten van de verver behelst: zoekend naar de liefde van zijn vrouw gaat het over naar zijn toorn voor haar, om te eindigen in een intens gelukkige drang te jubelen. Het semi-liefdesduet tussen Barak en zijn vrouw in de derde akte heeft me tot tranen geroerd.

En zo zetten dirigent, orkest, solisten, samen met de uitstekend zingende koren (Rotterdams Symphony Chrous en het Nationaal Kinderkoor) voor een nagenoeg uitverkochte zaal een fabuleuze middag neer, die me de treinreis Leeuwarden – Rotterdam elke minuut waard was!

Frosch Sander

© Sander Boonstra

Discografie: Het een en ander over Die Frau ohne Schatten

DNO herneemt bijna vergeten Cosi fan tutte

Tekst: Peter Franken

92.cosifantuttecd-ogaard1079

© Hans van den Bogaard

Temptation Island avant la lettre, zo probeert DNO Mozarts liefdesexperiment onder de aandacht van een jong publiek te brengen. Op zich goed gevonden, zo lijkt het, maar de oude productie uit 2006 oogt te gedateerd om die claim geloofwaardig te maken. Muzikaal was de première een succes maar het duurde allemaal wat lang.

In 2006 stond er een complete Da Ponte cyclus op het programma bij DNO in de regie van het duo Jossi Wieler en Sergio Morabito. De kritiek was niet van de lucht, met name het Beddenpaleis (Don Giovanni) moest het ontgelden, maar ook de Autosalon (Le nozze di Figaro) kon op veel commentaar rekenen. Inmiddels zijn beide werken al eens geprogrammeerd in nieuwe producties, voor hun herneming hoefde niet langer gevreesd te worden. De Jeugdherberg (Cosi fan tutte) kwam er nog het beste vanaf en deze productie uit 2006, eerder hernomen in 2009, staat nu weer op het programma.

82.cosifantutte-d-ogaard1165

© Hans van den Bogaard

Het decor van Barbara Ehnes suggereert een jeugdherberg, met tieners en adolescenten die duidelijk tot een bepaalde groep horen, gelet op hun padvinderachtige uniformen. We zijn aan het strand, er ligt wat zand rondom het draaitoneel en jongelui in weinig eigentijdse kleding draaien wat om elkaar heen. Het doet onwillekeurig denken aan Sommerferien aan de Oost Zee kust onder auspiciën van de Freie Deutsche Jugend. Dat Ferrando blauwe sokken draagt is wellicht een hint in de richting van deze FdJ, ook wel Blauwhemden genaamd.

81.cosifantutte-d-ogaard0974

©Hans van den Bogaard

Met Don Alfonso als een jeugdleider en Despina plotseling even in de rol van keukenprinses die de geüniformeerde jongelui van soep voorziet, is een pseudo eigentijdse setting gecreëerd. De rest van de ongerijmde handeling krijgt daarin zonder veel frictie een plaats, zolang je de gezongen teksten grotendeels voor kennisgeving aanneemt. Waar het om draait is het thema trouw in de liefde en de kern van Cosi – ‘zo doen zij allen’ – wordt veelal opgevat als een wel erg generaliserende negatieve kijk op vrouwen in het algemeen. Maar op die manier over mannen praten is bijna een cliché, getuige Despina’s ‘van mannen trouw verwachten, laat me niet lachen’. Er is veeleer sprake van een repliek op die gemeenplaats, vrouwen zijn heus niet zoveel anders dan mannen als het om de liefde gaat.

De natuur maakt voor de twee overmoedige jongens Ferrando en Guglielmo geen uitzondering en mede dank zij intensieve brainwashing door Alfonso en Despina gaan beide tienermeisjes voor de bijl. Goed, een dag is wel erg ongeloofwaardig, maar met een week was de uitkomst van de strijd (in liefde en oorlog….) tamelijk voorspelbaar geweest. Die meiden hebben zich kranig geweerd maar waren niet bestand tegen een lawine van list, bedrog en hormonale opwinding.

95.cosifantuttecd-ogaard0996

© Hans van den Bogaard

De productie als geheel kan er mee door, maar een topper zal het nooit worden. Ook de personenregie van de figurerende koorleden draagt niet echt bij aan het succes. Verder zijn er te vaak dode momenten waarin iemand zich omkleedt, nadenkt of stilletjes zit te flirten. Zoiets is dodelijk voor de vaart en dat kan deze uitgesponnen voorstelling niet hebben. Een Cosi met een zuivere speelduur van 200 minuten is te lang. Het is ironisch dat een Wagneriaan zich daarover beklaagt, maar punt is dat er gewoon te weinig gebeurt om het zo te rekken.

De langste opname onder Böhm duurt 165 minuten en dat verschil komt niet alleen voor rekening van de daarin gecoupeerde tweede aria van Ferrando. Dirigent Ivor Bolton neemt gewoon overal ruim de tijd. Onder zijn leiding laat het Nederlands Kamerorkest mooie klanken horen al vielen er wel de nodige missers in de hoornsoli te noteren. Wat de voorstelling ondanks alle gebreken tot een succes maakt is de zang.

Thomas Oliemans is als Don Alfonso een wat jonge ‘levenswijze’ vriend, iets te baritonaal wellicht maar uitstekend vertolkt. Zijn compagnon in de ad hoc firma list en bedrog is in handen van de sopraan Sophia Burgos die een sexy Despina neerzet, met passend bijdehand gedrag.

Het geplaagde viertal dat aan een experiment wordt onderworpen was uitstekend gecast. De bariton Davide Luciano als Guglielmo was voor mij de beste man van het veld, hij beviel me net iets meer dan zijn vriend Ferrando, de tenor Sebastian Kohlhep. Al heb ik na afloop geluiden gehoord die precies het tegenovergestelde suggereerden. Opvallend was dat Ferrando twee arias’s te zingen kreeg, zijn ‘Ah, lo veggio’ kwam mij in het geheel niet bekend voor, wordt kennelijk vrijwel altijd gecoupeeerd.

De mezzo Angela Brower, bijna een sopraan, zette een leuke Dorabella neer, goed gezongen en uitstekend geacteerd. Zij is minder naïef dan haar zuster, neigt in de richting van Despina waardoor ze in de handeling meer en meer een tussenpositie gaat innemen naarmate ‘the plot thickens’. Anet Fritsch tenslotte was een ideale Fiordiligi, zowel qua voorkomen als qua stem. Haar vertolking van de twee grote aria’s, de muzikale hoogtepunten van dit werk, was uitstekend verzorgd.

93.cosifantuttecd-ogaard1085

© Hans van den Bogaard

Terugkomend op de poging van DNO om deze productie te slijten als een leuke binnenkomer voor een jeugdig publiek: een in totaal vier uur durende voorstelling met schier eindeloze aria’s, tenenkrommende teksten en een plot die vandaag de dag in minder dan een uur verteld zou worden, is geen geschikt uithangbord voor deze doelgroep. En een gitaar spelende hippie op het toneel helpt ook echt niet, das war einmal.

Thomas Oliemans over zijn rol als Don Alfonso:

Bezocht op 3 oktober 2019

Cosi fan tutte: zo doen ze het allemaal (maar sommigen doen het gewoon beter)

Zowat perfecte La Bohème uit Amsterdam

Rodolfo (Sergei Romanovsky), Mimì (Eleonora Buratto)

Rodolfo (Sergei Romanovsky), Mimì (Eleonora Buratto)

Heel erg zachtjes klinkt nog: ‘Le mani.. al caldo…e…dormire’ (mijn handen…warm…en…slapen) … en dan is het stil. Mimi is dood. Haar vrienden hebben het nog niet in de gaten, maar wij, de toeschouwers, wij weten het wel want samen met de stem van Mimi is ook de muziek gestorven. Het is zo oorverdovend stil dat je je eigen tranen uit je ogen hoort vloeien. Het duurt niet langer dan een seconde, maar in die ene seconde is de hele essentie van Puccini’s muziek besloten. Een enkele noot, twee misschien, een klein akkoordje, een tweetakt…Stilte. Meer is er ook niet nodig.

Waarom is de laatste scène van La bohème zo ontroerend?

Het schijnt dat je je tegenwoordig er voor moet schamen dat die muziek iets met je doet, vandaar – denk ik – dat de ene na de andere regisseur de gekste fratsen verzint om maar niet voor sentimenteel te worden uitgescholden.

Zo niet de Australiër Benedict Andrews. In 2014 regisseerde hij bij De Nationale Opera in Amsterdam een La Bohème die niet meer (maar ook niet minder) deed dan het verhaal rechttoe-rechtaan te vertellen.

Koor van De Nationale Opera

Goed: hij permitteerde zich een paar vrijheden. Zo verplaatste hij de handeling naar de – zo schat ik – jaren vijftig van de vorige eeuw en liet hij de Bohemiens in een ruime studio gelijkvloers wonen in plaats van de voorgeschreven mansarde. Het leverde een paar contradicties (hoezo is Mimi buiten adem van het traplopen als er geen trap is?) en een enkel raar detail (met je pyjama op de koude kerstavond uit gaan eten? Really?) op, maar het zij hem vergeven want voor de rest heeft hij zich netjes aan het libretto gehouden. Er is zelfs een spiritusbrander waarop het versterkend drankje voor Mimi wordt voorbereid!

De cast was, op Thomas Oliemans (Schaunard), Gianluca Buratto (Colline) en de vertolkers van de kleine rollen na, geheel nieuw.

Rodolfo (Sergei Romanovsky), Mimì (Eleonora Buratto)

Sergey Romanovsky (Rodolfo) en Eleonora Buratto (Mimi)

Eleonora Buratto (Mimi) heeft een mooie en ronde sopraan, zeer aangenaam om naar te luisteren. Ze begon een beetje aarzelend en haar eerste aria, ‘Sì. Mi chiamano Mimì’ klonk niet helemaal overtuigend, maar daar revancheerde zij zich later meer dan ruimschots voor. In ‘Donde lieta uscì’ bloeide haar stem op tot bijna Tebaldi-achtige proporties, maar bij haar opkomst in de derde acte (ach! De mist! En de sneeuwvlokjes!) al wist zij bij mij alle twijfels weg te nemen.

Rodolfo (Sergey Romanovsky), Marcello (Mattia Olivieri)

Sergey Romanovsky (Rodolfo) en Mattia Oliveri (Marcello)

Sergey Romanovsky heeft misschien een iets te kleine stem voor Rodolfo, maar zijn timbre is zeer fraai en wendbaar. Dat hij af en toe een klein beetje geknepen klonk in de hoogte schrijf ik toe aan première-zenuwen en ik ben er zeker van dat we met de Russische tenor een uitstekende Rodolfo in huis hebben.

la boheme musetta

Olga Kulchynska (Musetta) wachtend op haar opkomst in de gang van de DNO © Olga Kulchynska

Aan Olga Kulchynska (Musetta) viel een zeer zware – zo niet de onmogelijke – taak om ons Joyce El-Khoury van drie jaar geleden te doen vergeten. Iets waar zij uitstekend in slaagde, brava! Haar Musetta was aantrekkelijk, sexy, verleidend flirterig, maar ook meelevend en warm. Precies waar zij voor moest staan. Zie hier een perfecte casting.

La bohème - DNO046

Mattia Oliveri (Marcello) en Olga Kulchynska (Musetta)

Marcello werd gezongen door een jonge bariton Mattia Oliveri: ook een naam om te onthouden. Massimo Cavaletti, de Marcello van drie jaar geleden had een uitstraling van een zelfverzekerde kunstenaar; Mattia Oliveri heeft aan de rol ook de twijfel aan zichzelf en zijn  eigen kunst toegevoegd. Iets wat hem meteen niet alleen jonger maar ook sympathieker maakte.

Schaunard (Thomas Oliemans), Colline (Gianluca Buratto)

Gianluca Buratto (Colline) en Thomas Oliemans (Schaunard)

Gianluca Buratto wist op een zeer ontroerende manier afscheid van zijn mantel te nemen en Thomas Oliemans was een zeer koddige Schaunard.

laboheme-dno-vg003

Matteo Peirone (in het midden) als Benoit

Matteo Peirone was misschien niet helemaal overtuigend als de huisbaas Benoit, als Alcindoro deed hij het des te beter.

Morschi Franz herhaalde zijn uitstekende Parpignol en Peter Arink, Harry Teeuwen en Richard Prada leverden uitstekende prestaties in hun kleine rolletjes.

La boheme tutti

de cast van La Bohème met de dirigent Andrea Battistoni (derde van links) © FB

Het grootste verschil met de vorige editie lag aan het zangers-ensemble als een geheel. Hoe het ze gelukt was dat weet ik niet, maar hun innige vriendschap spatte van de bühne af, alsof zij daadwerkelijk ook ‘vrienden voor het leven’ waren. Maar misschien is het inderdaad ook zo?

La Boheme Battistoni

Andrea Battistoni © Andrea Battistoni

Maar de allergrootste ster van de avond stond in de bak. Mamma mia, wat een dirigent! De jonge Andrea Battistoni wist mij niet alleen te verrassen maar ook te overrompelen. Niet alleen was hij buitengewoon vakbekwaam maar in zijn directie straalde hij een groot respect en een immense liefde voor de muziek van Puccini uit. Hij respecteerde alle noten, ook die er niet waren. Zie hier (ook) de reden voor de immense ontroering na Mimi’s dood. Het Residentieorkest klonk onder zijn leiding buitengewoon warmbloedig en zeer liefdevol.

laboheme-dno022

Het Nieuw Amsterdams Kinderkoor met in het midden Eleonora Buratto (Mimi) en Sergey Romanovsky (Rodolfo)

Groot applaus ook voor het Koor van de Nationale Opera (instudering: Klaas-Jan de Groot) en het Nieuw Amsterdams Kinderkoor (Caro Kindt)

Trailer:

Giacomo Puccini
La Bohème
Eleonora Buratto, Sergey Romanovsky, Olga Kulchynska, Mattia Olivieri, Gianluca Buratto, Thomas Oliemans, Matteo Peirone, Morschi Franz e.a.
Koor van De Nationale Opera, Nieuw Amsterdams Kinderkoor, Residentie Orkest olv Andrea Battistoni
Regie: Benedict Andrews (instudering Astrid van den Akker)

Bezocht op 1 december 2017

Foto’s: © Marco Borggreve
http://www.marcoborggreve.com

LA BOHÈME. Discografie
Discografie LA BOHÈME deel twee

Barbara Kozelj en Thomas Oliemans overtuigen in liederen van Raff

Raff

Dat de liederen van Joseph Joachim Raff, die hier hun première beleven als complete cyclussen, niet zo bekend zijn verbaast mij niets: met de beste wil kan ik ze niet echt spannend vinden.

Sanges Frühling is eigenlijk ook geen echte cyclus, het is een bundel van dertig op zichzelf staande liederen. Het is ook niet aan te raden om ze achter elkaar te draaien: zo veel van hetzelfde is moeilijk te verdragen.

Geeft niet, niet alles moet meteen een meesterwerk zijn. Bovendien is het een en ander te verhelpen met de uitvoering. Helaas is die niet helemaal optimaal. Het ligt voornamelijk aan Noëmi Nadelmann. De ooit zo sprankelende sopraan klinkt mat en niet altijd zuiver. Het voelt als een echte verademing zodra haar mezzo-collega Barbara Kozelj het van haar overneemt.

Kozelj beschikt – behalve over een mooi, warm timbre – over een  vermogen om de luisteraar aan haar lippen te laten hangen. Haar manier van zingen verraadt een echte verhalen vertelster.

Gelukkig komen de meeste liederen in de veel interessantere cyclus Maria Stuart voor haar rekening. Daarin neemt de, zoals altijd onweerstaanbare Thomas Oliemans de ‘rol’ van haar tweede echtgenoot Henry voor zijn rekening. Jan Schultsz begeleidt goed, maar bij vlagen te hard.


JOSEPH JOACHIM RAFF
Sanges Frühling op.98; Maria Stuart op.172
Noëmi Nadelmann (sopraan), Barbara Kozelj (mezzosopraan), Thomas Oliemans (bariton), Jan Schultsz (piano)
DIVOX CDX -20806/07-6 • 115’ (2 cd’s)

Een zinderende Storm van Frank Martin

Der Sturm

Wij operaliefhebbers, dromen van de openbaring van de archieven van de Amsterdamse Matinee. De meeste opnames die zich daar bevinden zijn van onschatbare waarde. En dan verrast een Engelse platenfirma ons opeens met het uitbrengen van de opname van één van de merkwaardigste Matinees:: Der Sturm, opgevoerd in oktober 2008.

Naar het ‘waarom’ kunnen we slechts gissen. Niet dat het er toe doet, maar raar is het wel. Want zeg zelf: het werk is nagenoeg onbekend, de jarenlang in Nederland wonende componist komt oorspronkelijk uit Zwitserland en er wordt in het Duits gezongen…

In oktober 2008 schotelde de ZaterdagMatinee ons de eerste versie van Der Sturm van Frank Martin voor, een mooie maar niet hemelbestormende opera uit 1952. De muziek, zeker aan het begin, doet zeer impressionistisch aan, maar dan wel met zeer sterke invloeden van Wagner.

Zelf vind ik Der Sturm niet het sterkste werk van de door mij anders zeer bewonderde componist. Maar de uitvoering! In de zeer veeleisende rol van Prospero geeft Robert Holl een heuse onemanshow, maar ook de rest van de cast, waaronder veel Nederlanders, mag er zijn!

Der Storm Holl

Robert Holl ©Elisabeth Melchior

De bas Ethan Herschenfeld imponeert als Alonso en Dennis Wilgenhof zet een heerlijk karikaturale Caliban neer. Het Groot Omroepkoor is ge woonweg prachtig als de geest Ariel en Thierry Fischer laat het orkest brullen, zinderen en wiegen. Een must.

Frank Martin
Der Sturm
Robert Holl, Christine Buffle, Ethan Herschenfeld, Josef Wagner, Andreas Macco, James Gilchrist, Simon O’Neill, Marcel Bekman, Dennis Wigenhof, Roman Sadnik, André Morsch, Thomas Oliemans
Groot Omroepkoor en Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Thierry Fischer
Hyperion CDA67821/3

Ein Deutsches Requiem van Brahms door Jan Willem de Vriend: coca-cola light

brahms-requiem

Oei. Zwaar karwei. En: nee, het ligt niet aan het werk. Het Deutsches Requiem van Brahms behoort tot mijn lievelingscomposities van mijn geliefde componist en daar kan ik eigenlijk nooit genoeg van krijgen, maar als het zó moet dan weet ik het niet. Het Rotterdam Symphony Chorus vind ik goed, maar overweldigend, zoals het hoort? Nou, nee…

Dat kan natuurlijk ook aan de dirigent Willem de Vriend liggen. Hij legt er zulke rare accenten op dat ik het werk soms amper herken. En de tempi! De Vriend doet er zeven minuten sneller over dan mijn geliefde Wolfgang Sawallich (Orfeo) en het verschil met Herbert von Karajan (DG) is maar liefst dertien minuten.

Een vriend merkte ooit op dat het voor iedere dirigent een uitdaging is om Brahms’ Requiem te willen dirigeren maar dat er weinig uitverkoren zijn om dat ook werkelijk goed neer te zetten! Hoe waar!

Beide solisten voldoen in ruime mate. Voornamelijk Thomas Oliemans weet mij in ‘Herr, lehre doch mich’ bijzonder te imponeren. Renate Arends intoneert in ‘Ihr habt nun Traurigkeit’ een beetje ruim, maar laat mooie hoge noten horen.

Ik snap best wel dat de Vriend van lichte aanpak houdt, maar Deutsches Requiem is geen coca-cola light!


Johannes Brahms
Ein Deutsches Reqiuem
Renate Arends (sopraan), Thomas Oliemans (batiton)
Residentieorkest/The Hague Philharmonic en het Rotterdam Symphony Chorus olv Jan Willem de Vriend
Challenge Classics CC72738 • 61’

Maarten Koningsberger, Thomas Oliemans en Dichterliebe van Schumann

schuman-koningsberger

Twee nieuwe uitgaven van Dichterliebe van Schumann, gezongen door twee Nederlandse zangers: dat schreeuwt om vergelijking. Maar makkelijker gezegd dan gedaan, want de cd’s van Maarten Koningsberger en Thomas Oliemans zijn twee totaal verschillende producten.

Waar zit ‘m het verschil in? Deels in de begeleiding: Koningsberger wordt begeleid door het Matangi Quartet, Oliemans door Paolo Giacometti op de fortepiano. Het zit hem echter ook in de zangers zelf. Daar waar de één voor een meer lyrische aanpak gaat (Oliemans), kiest de ander voor onverbloemde boosheid (Koningsberger)

Daar komt nog bij dat Koningsberger het nu meer van zijn voordracht dan van pure stemschoonheid moet hebben. Niet altijd een euvel, maar toch …. Maar ook met Oliemans ben ik niet overdreven gelukkig. Waar het aan ligt weet ik niet, maar hij klinkt minder lyrisch dan ik van hem gewend ben.

Af en toe doet Oliemans aan overacting, wat in sommige liederen weliswaar goed uitpakt (in ‘Ein Jüngling liebt ein Mädchen’ bijvoorbeeld) maar in andere weer niet. Oliemans’ versie van ‘Ich grolle nicht’, gezongen met hoorbaar ingehouden woede, komt daarentegen zeer schrijnend over. Prachtig!

Bij Koningsberger klinkt het lied vooral agressief, wat waarschijnlijk ook op het conto van de begeleiding kan worden geschreven. Maar ook in “Ein Jüngling liebt ein Mädchen” vind ik zijn woede overtrokken. Het contrast met de daaropvolgende “Am leuchtenden Sommermorgen” en “Ich hab’ im Traum geweinet” is te groot: opeens lijkt alles stil te staan. Zo langzaam gezongen heb ik de liederen nog nooit gehoord, het voelt alsof de noten uit elkaar worden getrokken. Hier kan ik niets mee. Bij Oliemans, die ook een zeer langzaam tempo neemt, slaat de ontroering wel toe.

 

schumann-r-oliemans-thomas-giacometti-paol

Het aanvullende programma van Oliemans – de Sechs Gesänge (opus 89) en de Sechs Gedichte und Requiem (opus 90) – kan me niet echt bekoren; ik vind de liederen saai. Met de ‘opvulling’ van zijn cd scoort Koningsberger beter. Liederkreis kan natuurlijk niet stuk en Koningsbergers uitvoering van Der arme Peter is zeer verrassend. Maar na ongeveer een uur Koningsbergers/Matangi’s woede te hebben gehoord, klinkt Oliemans/Giacometti’s verdriet toch als een oase van rust.

Beide baritons beschikken over een zeer herkenbaar eigen timbre en een eigen geluid. Beiden zijn ze ook echte verhalenvertellers, waarbij Oliemans zich meer op de muziek en Koninsberger meer op de tekst concentreert. Maar elke vergelijking gaat eigenlijk mank: door de andere benadering en het enorme verschil in begeleiding heb je eigenlijk met twee verschillende werken te maken.

Bij de opname met de Matangi’s merk je enorme verbondenheid tussen de bariton en het kwartet, ze voelen elkaar goed aan en vormen dan ook een absolute eenheid.

De begeleiding van Giacometti stelt mij een beetje teleur. Zou het aan het instrument kunnen liggen? Geen idee hoe de fortepiano’s in de oren van Schumann en zijn tijdgenoten klonken, maar ik ervaar het instrument als kil en onpersoonlijk.

Hieronder een kijkje achter de schermen bij de opname van Oliemans en Giacometti:

ROBERT SCHUMANN
DICHTERLIEBE op.48
Liederkreis op.24, Der arme Peter op.53 no.3
Maarten Koningsberger (bariton), Matangi Quartet
Quintone Q 15005

DICHTERLIEBE op.48
Sechs Gesänge op.89, Sechs Gedichte und Requiem op.90
Thomas Oliemans (bariton), Paolo Giacometti (fortepiano)
Channel Classics CCS 38416