FRank_Martin

Folklore als inspiratiebron

Onvoorstelbaar eigenlijk hoe veel geweldige musici ons klein landje telt! Pianisten, violisten, cellisten, zangers, harpisten…. Noem maar op. En dan heb ik het niet eens over de kamermuziekensembles. Alma Quartet, The Hague String Trio … allemaal wereldtop. Daar hoort ook het Delta Piano Trio bij.

De pianiste Vera Kooper, de violist Gerard Sponk en de celliste Irene Enzlin hebben elkaar in 2013 in Salzburg ontmoet, waar ze alle drie toen studeerden. Het klikte. Ze zaten op één lijn en dat niet alleen muzikaal, maar ook buiten de concertpodia en concertzalen. Vrienden voor het leven?

Origin is al de derde cd die ze samen hebben opgenomen, de eerste twee heb ik gemist, maar deze staat al een paar weken in mijn speler. Nou ja, op Spotify dan, want zo makkelijk. De titel slaat op de afkomst van de muziek waar de componisten uit putten: de onvervalste folklore als leidraad

In geval van Dvořák is het – min of meer  – voor de hand liggend: Dvořák ontwikkelde zijn eigen muzikale taal door de liefde voor de volksmuziek waar hij dan rijkelijk uit putte. Zijn ‘Dumky trio’ (even een digressie: ‘dumky’ is een meervoud van het woord ‘dumka’, wat dan ook een verkleinwoord is van ‘duma’, een droefgeestige Slavische volksballade) is het enige werk op de cd dat enige bekendheid kent. Of kende, want zo vaak wordt het tegenwoordig ook niet meer uitgevoerd

Pijnlijker wordt het als het over de twee overige componisten en hun op deze cd opgenomen werken gaat. Een beetje muziekliefhebber kent de naam van Frank Martin wel, maar wie wist dat hij ook een  Trio sur des mélodies populaires irlandaises heeft gecomponeerd? Wat had een in Nederland wonende Zwitser met Ierland? Ach… doet het er eigenlijk toe?


En dan komen we bij Tigran Mansurian, wellicht één van de belangrijkste Armeense componisten. Maar ook in zijn geval is het een beetje ingewikkeld. Hij werd in 1939 geboren in Beiroet, Libanon. Zijn familie verhuisde in 1947 naar Armenië. Zijn opleiding genoot hij in Jerevan. Zijn Vijf Bagatellen zijn al eerder opgenomen geweest en wat mij betreft nog niet vaak genoeg.

Delta Piano Trio: “Drie componisten, drie verschillende culturen en drie verschillende tijdperken, maar met één overeenkomst: een zoektocht naar de muzikale oorsprong”.

Is er iets wat ik er nog aan kan toevoegen? Ja. Niet alleen de muziek, ook de uitvoering is op het hoogste niveau. Laat dit pareltje u niet zomaar voorbij gaan


Frank Martin: Trio sur des mélodies populaires irlandaises
Tigran Manserian: Vijf Bagatellen voor pianotrio
Antonín Dvořák: Pianotrio nr. 4 in e, op. op (Dumky)
Delta Piano Trio
Challenge Classics CC72901

De twee Isoldes van Frank Martin, prachtig verbeeld door Cappella Amsterdam, Ulrike Quade en Emio Greco en Pieter C. Scholten.

Tekst: Neil van der Linden

Frank Martins op Tristan en Isolde gebaseerd oratorium uit 1938 wijkt in heel veel opzichten af van Wagners opera, muzikaal en qua verhaal. Het werk is grotendeels recitativisch, het verhaal wordt vooral in de derde persoon verteld, ook in de teksten van de protagonisten Tristan en Isolde zelf. Het geheel herinnert daarmee aan de madrigaal-opera van vlak voor Monteverdi’s Orfeo.

In het verhaal blijft Frank Martin dichter bij de originele legende. Voor de verandering had Wagner juist een flink aantal personage geschrapt, waaronder een tweede Isolde; bij Martin vinden we naast een ‘Blonde Isolde’, de protagoniste, ook een ‘Isolde met de Witte Handen’. De Blonde Isolde, die aan Koning Marc was uitgehuwelijkt, probeert ondanks de fatale liefde voor Tristan, met de koning te leven, terwijl Tristan naar Bretagne gaat om daar met die andere Isolde, die met de Witte Handen, te trouwen. Natuurlijk gaat dat allemaal toch niet goed.

Ulrike Quade maakt poppentheater, maar de enige poppen die we zien zijn die van Tristan en Isolde, en incidenteel een derde, met een eigenlijk eng maanlicht-achtig gezicht, die Brangäne of Isoldes moeder zou kunnen aanduiden, in de scenes waarin de toverdrank ter sprake komt. Daarnaast is er nog een aantal belangrijke objecten op het toneel, in het derde deel een zeil om het schip waarmee de Blonde Isolde naar Bretagne vaart aan te duiden, twee grafstenen en een meterslange doornentak, die de braamstruik aanduidt die uit Tristans graf opbloeit in de richting van het graf van Isolde.

De poppen en andere objecten worden door de dansers bediend, in het zwart gekleed en in het eerste deel met zwarte maskers, zodat de nadruk komt te liggen op de poppen. In het tweede deel ontdoen ze zich van de maskers en voeren zij de toneelhandelingen uit. In het derde deel zien we de dansers en de Tristan- en Isolde-poppen de toneel-handeling uitvoeren.

Het koor en de instrumentalisten van het Dutch String Collective zijn in een halve cirkel rond het toneel opgesteld. De zangers van de Tristan- en Isolde-rollen komen telkens uit de duisternis op om zich bij de halve cirkel te voegen. Branghien en koning Marc en andere aanvullende rollen worden door koor-leden vertolkt.

De fatale liefdesdrank (de Vin Herbé uit de titel) is in deze versie een cadeau van Isoldes moeder voor het beoogde huwelijkspaar. Zij is tegen haar wil wordt uitgehuwelijkt. Sterker nog, Tristan, de neef van de koning, had Isoldes broer gedood. Maar dit huwelijk moet de vrede betekenen. Tristan heeft de taak Isolde per schip uit Ierland naar Koning Marcs paleis in Cornwall te brengen. Dat is dus nog een reden waarom Isolde aan boord bepaald niet gelukkig is. Maar de twee krijgen dorst en vragen Brangäne/Branghien om iets te drinken. Branghien schenkt dan in de haast de toverdrank in, wat de fatale liefde laat opbloeien.

Ik zat op nog geen drie meter afstand van de Isolde-pop, en het is verbijsterend hoeveel uitdrukkingskracht Ulrike Quades poppen hebben, zowel in gezichtsexpressie als in lichaamshouding. De twee Tristan en Isolde poppen blijven bijna het hele eerste bedrijf ver van elkaar, ook na het drinken van de fatale wijn, en de poppen drukken op een prachtige manier eerder schuchterheid ten aanzien van de nieuwe situatie uit dan passie. Maar ze vallen elkaar aan het eind van dit eerste deel toch innig in de armen, in een hartverscheurend slotbeeld.

In Martins overheerst eerder ingehouden emotie dan de geëxalteerde passie uit Wagners versie. Ook daarom past het aan ingetogen Japans-theater herinnerende toneelbeeld zo goed, met de poppen, gemaakt door de Japanner Watanabe Kanuzori, bediend door de in het zwart gehulde dansers/acteurs.

Wat aan het eind van de bootreis gebeurt blijft voor de rest van de wereld geheim, en in het tweede deel van Le Vin Herbé is het huwelijk met koning Marc voltrokken. Maar uiteraard kan het paar zich toch niet aan de ban van de liefde onttrekken. Samen vluchten de twee het bos in.

Koning Marc gaat naar het paar op zoek en treft het slapend in een boshut aan. Maar hij ziet een zwaard tussen hen in liggen en beseft dan dat beiden ook trouw aan hem zijn gebleven. In plaats van zich op hen te wreken neemt hij hun zwaard mee en legt het zijne ervoor in de plaats, ten teken dat hij hen heeft gezien en hen heeft gespaard, en vertrekt weer. Tristan en Isolde besluiten dan terug te gaan naar het paleis en de koning voor de keuze te stellen om hen beiden weer in genade te laten aannemen of Tristan te verbannen, naar Friesland of Bretagne.

Degenen die de poppen in de eerste acte bedienden treden nu op als danser, zonder masker. Tot de handelsmerken van choreografen Greco en Scholten behoren schokkerige bewegingen en hoge eisen aan het fysieke uithoudingsvermogen. Die zijn hier mooi ingepast in het verhaal. De steeds verder bezweet rakende gezichten onderstrepen mooi de uitputting van het leven in de wildernis en de angst voor ontdekking die het paar moet ondergaan.

In het derde deel is Tristan naar Bretagne vertrokken, en daar in de hoop zijn Isolde te vergeten met een andere Isolde getrouwd, de Isolde Met De Witte Handen. Er breekt een oorlog uit, waarin hij een groot aantal vijanden van zijn schoonvader doodt, maar hij raakt zelf ook gewond door een giftige speer die een ongeneeslijke wond achterlaat. Alleen zijn oorspronkelijke de échte Isolde zou daar een geneesmiddel voor hebben. Tristan krijgt zijn schoonvader zo ver om haar uit Cornwall te gaan halen. Afspraak is dat de schoonvader bij zijn terugkomst een wit zeil zal hijsen als hij Isolde I mee zou hebben gekregen en een zwart zeil als dat niet zou zijn gelukt.

Isolde I komt inderdaad mee, maar de weergoden doen er eerst alles aan om de overtocht van Cornwall naar Bretagne te vertragen. Tenslotte verschijnt dan het witte zeil aan de einder. Maar zijn schoonmoeder, die haar dochter, de wellicht het huwelijk met haar dochter, de ándere Isolde, wil redden, vertelt Tristan dat het zeil zwart is. Voor Tristan is dat te veel en hij sterft. Als Isolde I aan land komt hoort ze de doodsklokken luiden. Aangekomen bij de dode Tristan kust zij hem nog één keer en dan sterft ook zij, in een net als bij Wagner ook door Martin fraai getoonzette Liefdesdood.

In de enscenering gebeurt dit ook allemaal, nu in een geheel in wit (de witte handen van Isolde met de Witte Handen), grijs en zwart decor, overeenkomstig het in de tekst genoemde beeld van een wereld die alleen nog uit deze kleuren bestaat.

Ook de Tristan- en Isolde-poppen, kleurig als ze waren in het eerste deel, zijn nu geheel in zwart, grijs en wit uitgevoerd. Nu zien we echter naast de poppen ook de gezichten van de dansers door wie ze worden voortbewogen. Dramaturgisch kun je er personages om de twee protagonisten heen bij voorstellen: soldaten, zeelieden, rouwende dorpelingen en de rouwstoet van leden van het hof. En ik moest ook denken aan de ‘pleurants’ die we zien op Gothische praalgraven, zoals die gemaakt voor het graf van Isabella van Bourbon, te vinden in het Rijksmuseum.

Terwijl de door de poppen gespeelde Tristan en de ‘Blonde’ Isolde op de ene helft van het toneel zijn gestorven, blijft een danseres die de Isolde met de Witten Handen vertolkt in haar eentje aan de andere kant van het toneel achter. Terwijl de muziek langzaam een einde neemt draait ze minutenlang pirouettes, om pas tot stilstand als het zaallicht aangaat. De Isolde van vlees en bloed is de enige overlevende.

Frank Martin (1890-1974) Le vin herbé
Cappella Amsterdam; Ulrike Quade Company; ICK Dans Amsterdam; Emio Greco en Pieter C. Scholten
Dutch String Collective
Léo Warynski dirigent, invaller voor de door Corona gevelde Daniel Reuss
Carolyn Sampson: Isolde
Tristan Blanchet: Tristan, invaller voor de eveneens door Corona geveld Thomas Walker

Gezien in Tivoli/Vredenburg Utrecht grote zaal 23 maart.

Foto’s Neil van der Linden

Coherentie in verscheidenheid: Thomas Beijer speelt Ravel, Escher en Martin

Tekst: Willem Boone

Hoe klinkt ‘music for the mourning spirit’? Ingetogen en introvert of juist dramatisch en donker? Dat vraag je je af bij de cd van de Nederlandse pianist Thomas Beijer met deze titel. Je probeert dan als luisteraar te achterhalen of dit leitmotiv voor alle drie de vertegenwoordigde componisten in gelijke mate opgaat.

Allereerst valt op dat twee van de composities tijdens een wereldoorlog geschreven zijn: Le tombeau de Couperin in 1916 en de Arcana Suite in 1944. Laatstgenoemde suite en de 8 Préludes van Martin zijn overwegend donker van karakter, voor de muziek van Ravel geldt dat juist in deze stukken helemaal niet.

De korte Prélude van Ravel vormt een subtiele opmaat voor de suite Le tombeau de Couperin, waarin de componist in tegenstelling tot wat men zou verwachten geen hommage brengt aan François Couperin le Grand, maar meer aan Franse barokcomponisten in het algemeen. Een ‘tombeau’ was in de zeventiende eeuw een populair muzikaal eerbetoon aan een bewonderd persoon. Ravel gaf dit genre aan het begin van de twintigste eeuw een eigentijdse twist mee in de vorm van een achtvoudige hommage: aan de Franse barokmuziek in het algemeen en verder droeg hij ieder deel op aan een gesneuvelde vriend (de Rigaudon droeg hij aan twee broers op).

Hoewel de componist de verschrikkingen van de oorlog van dichtbij had meegemaakt, zijn de stukken vooral elegant en lichtvoetig van karakter.  Zoals Beijer in de tekst in het cd-boekje schrijft, werd Ravel gekritiseerd voor het feit dat de muzikale grafstenen voor zijn gestorven vrienden meer ‘frivool’ dan ernstig en contemplatief klonken. Hij weersprak dit als volgt: “De doden zijn al verdrietig genoeg in hun eeuwige stilte.” Toch hebben bepaalde delen als de Fugue door de lange lijnen ook iets ‘eeuwigs’ in zich en dat geldt in nog sterkere mate voor de dromerige Rigaudon, een statige dans.

Thomas Beijer © Smon van Boxtel

Beijer schrijft in zijn toelichting dat deze suite tot de bekendste stukken uit de pianoliteratuur behoort, maar toch is het jammer dat het zo weinig gespeeld wordt. Ik kan me maar twee live uitvoeringen herinneren: Sokolov en Chamayou.  Ook Thomas Beijer gooit hoge ogen en doet met zijn subtiele uitvoering alle recht aan Ravels muziek, ook in de afsluitende, virtuoze Toccata.

Van een heel ander kaliber is de Arcana Suite van Rudolf Escher. Ik herken niet helemaal wat Beijer in zijn toelichting schrijft over genoemde suite: “De muziek is inderdaad ‘Ravelliaans’ met een heldere Franse textuur, maar met zijn geheel eigen kleuren.”  Dat die kleuren overwegend zeer donker zijn komt wel duidelijk naar voren.

Dat is al direct het geval in de Préludio, in de Toccata komt daar nog rusteloosheid bij en dezelfde drive als in de Toccata van Ravel.  De Ciaconna klinkt tegelijk dreigend en ingetogen en in de Finale is de muziek precies zoals Escher voorschrijft: ‘tumultuoso & violenza’. Het blijft eeuwig zonde dat de Serie Meesterpianisten opgeheven is, want daarin zou Beijer niet alleen in het voorjaar van 2021 zijn debuut maken, maar daarbij zou hij ook deze suite gespeeld hebben.

De laatste composities zijn de 8 Préludes van Frank Martin, die hij opdroeg aan Dinu Lipatti maar die ze helaas nooit meer heeft kunnen uitvoeren.  Genoemde préludes zijn niet tijdens de oorlog geschreven (1947/48), maar ze zijn wel donker van aard, vooral nr 7. In de nrs 2 en 3 valt meermaals het belang van de bassen op en het vluchtige, ongrijpbare karakter van nrs 4,5, 7 en 8 roepen herinneringen op aan de Visions fugitives van Prokofieff.

De muziek van Escher en Martin verdient het om vaker gespeeld te worden (en zeker zo goed als hier het geval is!) en dat maakt het programma van deze cd tot een coherent geheel!


Gutman Records CD 171

Zingend naar de Apocalyps

Thomas Oliemans Bariton 2018Photo: Marco Borggreve

Thomas Oliemans Bariton 2018 Photo: Marco Borggreve

Het gebeurt zeer zelden dat een liedrecital zo slim, zo intelligent en zo spannend in elkaar wordt gezet als de voorstelling (want een voorstelling was het) waar Thomas Oliemans ons in de kleine zaal van het Concertgebouw in maart 2012 op heeft getrakteerd.

Omdat alle voorspellingen (Nostradamus, de Maya’s en nog vele anderen) het jaar 2012 hadden aangewezen als het jaar waarin de wereld ten onder zou gaan, koos Thomas Oliemans voor het thema Apocalyps..

We zitten inmiddels in maart en tot nu toe valt het allemaal nog mee. We leven nog en de wereld draait nog steeds door. Als vanouds. Hier hoort een voorzichtig afkloppen op zijn plaats, want de daadwerkelijke dreiging is niet echt bezworen. Iran heeft de bom en (afkloppen!) het is niet uitgesloten dat ze hem ook gaan gebruiken.

De absolute dictators in Arabische landen hebben plaatsgemaakt voor de (toekomstige?) moslimregimes, Poetin is voor de volgende zes jaar ‘democratisch’ verkozen en Hongarije, Oekraïne en Belarus kennen fascistoïde regimes.

Maar genoeg over politiek. Wij gaan ons nu met het ‘kleine’, menselijke leed bezighouden, we gaan kopje onder, we gaan demonen bezweren en uiteindelijk gaan we sterven, om dan de rust in het ‘himmlische’ te kunnen vinden. We doen het zingend, met behulp van de mooiste gedichten en melodieën, aan de hand genomen door één van de mooiste lyrische baritonstemmen van vandaag.

Het programma bestond uit vijf onderdelen. Het eerste, ‘Omen’, begon met ‘Denn es gehet dem Menschen’ uit de Vier ernste Gesänge van Brahms. Het viel op hoe mooi het pianissimo van Oliemans is. Zeer teder en gevoelig, een prachtig contrast vormend met de ferme slotakkoorden van de piano.

In deel twee, ‘Visioenen’, was de op een opera-achtige manier gezongen ‘Gruppe aus dem Tartarus’ van Schubert een absoluut hoogtepunt, maar ook de met veel tekstbegrip gezongen liederen uit Jedermann van Frank Martin hebben mij bijzonder kunnen bekoren.

Bij deel drie, ‘Dansen op de vulkaan’, ontbraken er ook twee schlagers niet, van Franz Grothe en Michael Jary, beiden uit 1942. ‘Davon geht die Welt nicht unter’ van Jary werd in de oorlogsjaren (en ook daarna) wereldberoemd in de vertolking van Zarah Leander, de omstreden Zweedse actrice en zangeres. Niet iedere klassiek geschoolde zanger weet zich goed raad met dit repertoire, maar laat het aan Oliemans over, hij kan het. En hoe!

Hieronder: Zarah Leander zingt ‘Davon geht die Welt nicht unter’

Er klonken ook twee drinkliederen van Poulenc, waarvan één een beetje profetisch aandeed: ‘Chanson á boire’, over de koningen van Egypte en Syrië die zich lieten balsemen om zelfs na hun dood langer (eeuwig?) te blijven bestaan

Het ‘Vulkaan-gedeelte’ werd afgesloten met Deux mélodies hébraïques van Ravel, waarvan de zeer integer gezongen ‘Kaddisch’ mij tranen in de ogen bezorgde.

Deel vier, ‘Ist dies etwa der Tod’, besloot het programma voor de pauze, met behalve Schubert en Pfitzner ook de verrassing van de avond, twee pareltjes van Frank Bridge. Na de pauze waren wij, samen met Mahler (‘Das Himmlische Leben’ uit Des Knaben Wunderhorn) in de hemel beland en dat was dat.

Er was maar één toegift: ‘Traum durch die Dämmerung’ van Richard Strauss. Een dromerig lied, over liefde en bloemen en een langzame weg naar een ‘geliefde’, wat eigenlijk voor veel interpretaties vatbaar is. De vage grens tussen waken en sterven. Mooier kon niet.

Thomas Oliemans is een intelligente zanger. Maar wat net zo, of misschien nog belangrijker is: hij is een uitstekende zanger, met een prettig timbre, goede stemvoering, formidabele tekstbehandeling en met een zeer charismatische présence.

Al de liederen waren in zijn handen net kleine operaatjes, van ingetogen tot heftig, en van vrolijk (ja, zelfs bij Apocalyps kan men lachen) tot doodernstig. Bij hem niks geen roerloos staan in de buik van de vleugel: zijn handen en zijn hele lichaam deden eraan mee. Prachtig, indrukwekkend, spannend en… leuk.

Hij zong zonder blad, wat hem alle vrijheid gaf om met het publiek te communiceren, niet alleen met zijn gesticulatie maar ook – of moet ik zeggen voornamelijk – met zijn ogen.

De pianist, Malcolm Martineau, toonde zich een waardige partner van de zanger, maar van hem zijn wij ook niet anders gewend.

Een leuk wetenswaardigheidje: in de zaal was ook de weduwe van Frank Martin aanwezig, inmiddels 97 jaar. Zij vond het prachtig.

Zingend naar de Apocalyps: liederen van Schubert, Brahmsa, Mahler, Pfitzner, Martin, Bridge, Wolf, Ravel, Poulenc, Grothe en Jary
Thomas Oliemans (bariton) en Marcolm Martineau (piano)

Bezocht op 6 maart 2012 in het Concertgebouw – Amsterdam

Frank Martin: En het leven won….

Martin cantate

Bent u op zoek naar de ultieme schoonheid en de grootste emoties (en wie is dat eigenlijk niet?), en stelt u daarbij de hoogste eisen aan de kwaliteit dan moet u deze cd onmiddellijk kopen.

Aan de cantate Et la vie l’emporta heeft Frank Martin gewerkt tot aan de laatste week van zijn leven, maar heeft het helaas niet kunnen voltooien. Bernard Reichel, een vriend van Martin, heeft na de dood van de componist het laatste deel geïnstrumenteerd.

Het werk dat oorspronkelijk de titel ‘De Profundis ad Lucem’ (van de duisternis naar het licht) zou dragen gaat over de strijd tussen leven en dood, maar daarover kunt u (in het Nederlands!) in het zeer goed geschreven tekstboekje lezen. Daarbij moet ik het enige minpunt van deze uitgave melden: de gezongen teksten zijn niet vertaald. Zonde, want de tekst doet er ook toe en niet iedereen is alle talen machtig

De cantate straalt een grote melancholie uit, en in haar muzikale taal doet ze sterk aan Der Cornet denken. Maar ook de Messe pour double choeur a capella, gebaseerd op de aloude Latijnse teksten en de ‘Ariel liederen’ afkomstig uit Martins Der Sturm zijn ongekend mooi en ontroerend. Een betere uitvoering dan door het Nederlands Kamerkoor is amper mogelijk. Wat een cd!

Frank Martin
Et la vie l’emporta, Five Ariel Songs for mixed choir, Messe pour double choeur a capella
Nederlands Kamerkoor olv Tonu Kaljuste
Qdisc Q 97056

Een zinderende Storm van Frank Martin

Der Sturm

Wij operaliefhebbers, dromen van de openbaring van de archieven van de Amsterdamse Matinee. De meeste opnames die zich daar bevinden zijn van onschatbare waarde. En dan verrast een Engelse platenfirma ons opeens met het uitbrengen van de opname van één van de merkwaardigste Matinees:: Der Sturm, opgevoerd in oktober 2008.

Naar het ‘waarom’ kunnen we slechts gissen. Niet dat het er toe doet, maar raar is het wel. Want zeg zelf: het werk is nagenoeg onbekend, de jarenlang in Nederland wonende componist komt oorspronkelijk uit Zwitserland en er wordt in het Duits gezongen…

In oktober 2008 schotelde de ZaterdagMatinee ons de eerste versie van Der Sturm van Frank Martin voor, een mooie maar niet hemelbestormende opera uit 1952. De muziek, zeker aan het begin, doet zeer impressionistisch aan, maar dan wel met zeer sterke invloeden van Wagner.

Zelf vind ik Der Sturm niet het sterkste werk van de door mij anders zeer bewonderde componist. Maar de uitvoering! In de zeer veeleisende rol van Prospero geeft Robert Holl een heuse onemanshow, maar ook de rest van de cast, waaronder veel Nederlanders, mag er zijn!

Der Storm Holl

Robert Holl ©Elisabeth Melchior

De bas Ethan Herschenfeld imponeert als Alonso en Dennis Wilgenhof zet een heerlijk karikaturale Caliban neer. Het Groot Omroepkoor is ge woonweg prachtig als de geest Ariel en Thierry Fischer laat het orkest brullen, zinderen en wiegen. Een must.

Frank Martin
Der Sturm
Robert Holl, Christine Buffle, Ethan Herschenfeld, Josef Wagner, Andreas Macco, James Gilchrist, Simon O’Neill, Marcel Bekman, Dennis Wigenhof, Roman Sadnik, André Morsch, Thomas Oliemans
Groot Omroepkoor en Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Thierry Fischer
Hyperion CDA67821/3