“Well, it’s about sex, isn’t it?” In haar inleiding voor de in 2011 door Arthaus Musik in Wenen opgenomen Alcina stelt de Amerikaanse thrillerschrijfster Donna Leon dat het (dat wisten wij natuurlijk niet) in vrijwel alle opera’s draait om seks, om het even of het Der Rosenkavalier, Madama Butterfly of Dido and Aeneas is. Waarbij Alcina, het door Händel op muziek gezette verhaal uit Orlando Furioso van Ariosto, de kroon spant.
De naar (jonge) mannenvlees snakkende tovenares, eenmaal verveeld, tovert zij haar slachtoffers om in wilde dieren en gaat op zoek naar de nieuwe voedsel voor … nee… niet voor de ziel. Tot zij zelf eenmaal verliefd word, want dat wordt haar ondergang. Men zou bijna medeleven met haar hebben!
ANJA HARTEROS
De dvd-opname uit Wenen is buitengewoon fraai, wat onder meer te danken is aan regisseur Adrian Noble. In tegenstelling tot andere opera’s van Händel bevat Alcina veel balletmuziek, iets wat in de mooie en sfeervolle enscenering naadloos is geïntegreerd.
Anja Harteros is een voortreffelijke Alcina. Na haar ‘Regina sei tradita’ volgt een zeer verdiend opendoekje. Kassarova is helemaal in haar element als Ruggiero, Adam Plachetka is een heerlijke Melisso en de jonge Duitse tenor Benjamin Bruns overtuigd als de heetgebakerde Oronte.
Maar mijn hart wordt gestolen door de jongenssopraan Alois Mühlbacher. De jongen is absoluut weergaloos in de rol van de naar zijn vermiste vader zoekende Oberto. Een aanrader!
Hieronder ‘Ah! Mio cor’ door Anja Harteros:
ARLEEN AUGÉR
Veel Händel liefhebbers beweren dat er niets boven de EMI (tegenwoordig Warner 50999 0880212) opname uit 1986 onder Hickox gaat, met in de hoofdrol de onvergetelijke Arleen Augér. Daar kan ik een eind in meekomen, want de stem van de veel te jong gestorven sopraan is onaards mooi.
Ook Della Jones (Ruggiero) en Kathleen Kuhlmann (Bradamante) zijn absoluut onweerstaanbaar, maar de rest van de stemmen kunnen mij niet echt bekoren. Jammer, want ik vind de tempi echt mooi. Al moet ik toegeven dat vrijwel dezelfde bezetting in 1990 onder William Christie veel spannender klinkt.
Hieronder Arleen Auger en haar versie van ‘Ah! Mio cor’:
RENÉE FLEMING
In 1999 heeft William Christie Alcina live opgenomen voor Erato. Renée Fleming is een kwestie van smaak, zeker in de rol van Alcina. Aan mij is het in ieder geval niet besteed. Maar Susan Graham is een prachtige Ruggiero en Natalie Dessay wellicht de beste Morgana ooit. En Kathleen Kuhlmann mag weer eens laten horen waarom zij één van de mooiste mezzo’s uit de geschiedenis is.
JOAN SUTHERLAND
Dat de opera zo ontzettend populair is geworden en de laatste decennia zeer frequent wordt opgevoerd, dat hebben wij voornamelijk aan Joan Sutherland te danken. In 1957 al bracht zij Alcina in Londen tot leven, in de regie van Zefirelli. Jammer genoeg hebben we geen video-opname van, maar de rol heeft La Stupenda daarna ettelijke keren gezongen en opgenomen en er zijn veel zowel officiële als piratenopnamen van in de omloop.
Zelf heb ik een zwak voor de live-opname uit 1959 (DG, gemaakt naar aanleiding van de 200e sterfdag van Händel), niet in de laatste plaats vanwege Fritz Wunderlich, die de rol van Ruggiero zingt. Ook niet onbelangrijk: in de rol van Morgana zingt de Nederlandse sopraan Jeannette van Dijck. En geloof het of niet, maar de Cappella Coloniensis speelt onder leiding van Ferdinand Leitner al op authentieke instrumenten. In 1959!
De partituur is behoorlijk ingekort. Zo is zowat de hele rol van Obert gesneuveld. En toch… opera gaat voornamelijk over stemmen, nietwaar? En Sutherlands ‘Tornami a vagheggiar’ en Wunderlichs ‘Mi lusinga il dolce affetto’ zijn gewoon ongeëvenaard. (DG 4778017)
Ooit heeft het mij een zeer dierbare vriendschap gekost, maar ik wil eerlijk zijn: ik ben geen grote liefhebber van Händel. En al helemaal niet van Tamerlano, een opera, waarin de tijd stil lijkt te staan om alleen af en toe een genadeloos langdurende coloratuur (en nog eens da capo!) doorheen te laten door glippen. Ik vermoed dat ik de enige niet ben: de opera werd lange tijd nog maar zelden uitgevoerd en opgenomen.
Andrea Cilesti: Tamerlane and Bayezid (c. 1770)
Maar tijden veranderen en in onze honger naar nog meer onbekende schatten uit het barok wordt ook Tamerlano steeds vaker afgestoft en uitgevoerd. Steeds meer gevierde zangers – inclusief de grootste vocale supersterren van wie je het nooit zou verwachten – zetten die opera op hun repertoire, wat de bekendheid ervan ten goede komt. Zelf ken ik er maar twee opnemen van.
PLÁCIDO DOMINGO
In het Teatro Real in Madrid werd in 2008 (Opus Arte OA Bd7022 D) een voorstelling in de regie van Graham Vick en onder leiding van Paul McCreesh opgenomen. De cast was zonder meer goed, met Sara Mingardo als een voortreffelijke Andronico voorop.
Plàcido Domingo (Bajazet) maakte zijn debuut in een barokopera, maar zelfs hij, mijn grote idool, kon het niet helpen dat ik telkens in slaap viel. Bij zijn ‘Figlia mia non pianger’ werd ik even ontroerd wakker, maar dat was dat.
Veel van de verveling komt zonder meer op rekening van de regisseur. Vicks productie is kaal, kil en (neem ik aan?) esthetisch verantwoord.
Hieronder Domingo in ‘Figlia mia non pianger’
JOHN MARK AINSLEY
Veel interessanter vind ik de opname op Naïve (V5373).
John Mark Ainsley is een Bajazet uit duizenden en Karina Gauvin een veel betere Asteria dan Ingela Bohlin bij McCreesh.
Met Emanuel Cenčić (Andronico) erbij kan de cast gewoon niet beter en Riccardo Minasi weet heel wat meer spanning in de partituur te brengen.
Hieronder ‘Figlia mia non pianger’ door John Mark Ainsley:
De, zowel muzikaal als visueel prachtige nieuwe productie van Händels Jephta heeft een paar zwakke punten.
Om het gruwelijke aspect van het verhaal (vader offert zijn dochter op) te onderstrepen en te versterken heeft de regisseur Claus Guth een geprepareerde piano bedacht. Welnu: het geluid dat het onding produceert klinkt inderdaad onheilspellend en dreigend. Het zou in een horrorfilm niet misstaan, maar de toch al ongemeen spannende Jephta is geen horrorfilm. Het is een oratorium en als Händel het zo had gewild dan had hij het zelf in de partituur gezet.
Nu weet ik natuurlijk wel dat er in zijn tijd geen geprepareerde piano’s bestonden, maar hij had genoeg instrumenten tot zijn beschikking om de “griezeleffecten” in zijn partituur te stoppen. Je grijpt niet in, in een andermans muziek. Basta.
Ook het (voor mij ook nog eens té realistisch vormgegeven) slechte einde staat noch in het libretto noch in de muziek. Bij het “halleluja” zingende koor ga je niet zo gauw denken aan een gedwongen opname in een gekkenhuis.
De letterlijke uitbeelding van de tekst ‘It must be so’ (wél in het libretto) vormt een prima decor. Helaas wordt de zin, net als de uitzonderlijke letters ervan te vaak gebruikt. Daar raak je er op een bepaald moment op uitgekeken met als gevolg een lichtelijke irritatie.
Foto: Monika Rittershaus
Ik vraag mij ook af of Guth niet geobsedeerd is door open wonden. Net als zijn Don Giovanni loopt ook Hamor met een bloedende wond op de plek van zijn hart. Wellicht was het symbolisch bedoeld, maar dan was het niet echt subtiel.
Bejun Mehta (Hamor). Foto: Martin Walz
Maar voor de rest niets dan lof. De voorstelling is vanaf het begin tot het eind ongemeen spannend. Ook de vormgeving is buitengewoon fraai en de beelden prachtig om naar te kijken.
Ik ben niet zo’n liefhebber van “geïllustreerde “ ouvertures, maar zoals het nu gebeurde vond ik het mooi. Guth heeft het verleden alleen maar lichtelijk aangestipt: zo ben je up to date zonder dat je gestoord wordt door een overmaat aan beelden.
Jephta and his daughter by Pieter Nolpe. Collectie Boijmans van Beuningen
Noodlot…. Daar is geen ontkomen aan. Denk je goden gunstig te kunnen stemmen door ze voor hun hulp en bewezen diensten een offer te beloven (een menselijk offer, met minder nemen ze geen genoegen), blijken ze er een verborgen agenda op na te houden. Tot je grote schrik kom je er dan achter, dat je plechtige belofte inhoudt dat je je eigen zoon (Idomeneo) of dochter (Jephta) hoort op te offeren. Kom er daar maar onderuit!
Gelukkig bestaat er nog zoiets als deus ex machina (zonder goede afloop was er vroeger geen publiek) en dus komt alles op zijn pootjes terecht. Min of meer.
Vijfenzestig was Händel en vrijwel helemaal blind toen hij in 1751 aan Jephta, zijn laatste oratorium begon. Ondanks de goede (nu ja, enigszins goede) afloop voelt het werk pessimistisch en zwaarmoedig aan. Het ligt ook een beetje aan de instrumentatie. Die is donker, dwingend bijna. Het laat je in ieder geval niet koud.
Thuis heb ik maar twee uitvoeringen van het werk, van Nikolaus Harnoncourt en Marcus Creed; maar dankzij Spotify heb ik ook Gardiner leren kennen.
HARNONCOURT
Over Nikolaus Harnoncourt en zijn Concentus Musicus Wien (Warner Classics 2564692587) kan ik kort zijn: ouderwets lelijk. Het is duwen en trekken en zuchten dat het een lieve lust is. Het klinkt alsof iemand met behulp van een liniaal één lange, strakke lijn door de partituur heeft getrokken, geen plaats voor de menselijke emoties achterlatend. De zangers zijn niet slecht, maar het non vibrato zingen doet pijn aan mijn oren. Hoe lang kan een mens naar een fluitketel luisteren?
CREED EN GARDINER
De opname van het Akademie Für Alte Musik Berlin onder Marcus Creed uit 1992 (Brilliant Classics 94668) vind ik gewoon prachtig. Creed heeft korte metten met de strikte regels gemaakt en zijn zangers vrij gelaten om hun emoties te tonen. Iets, wat ze ook ruimschoots doen.
John Elliot Gardiner (Philips 4223512) klinkt wellicht fraaier dan Creed, maar dat kan ook aan een betere geluidskwaliteit liggen. Stephen Varcoe (Zebul bij Gardiner) heeft een aangenamer timbre dan Michael George bij Creed, maar hij kan zijn coloraturen amper aan.
Nigel Robson, Jephta van Gardiner, is geen match voor John Mark Ainsley bij Creed, maar met hem kan niemand zich meten. Niemand.
Christiane Oelze, Iphis bij Creed, prefereer ik sterk boven de ietwat iele Lynn Dawson bij Gardiner. Mijn keuze staat vast.