Inge_Borgh

 Macbeth by Ernest Bloch. Ever heard of?

Ernest Bloch - Visuotinė lietuvių enciklopedija

Ernest Bloch was born into an assimilated Jewish family in Geneva in 1880. Around the age of twenty-five he became interested in all things Jewish and he translated them into his own language – music. “I am interested in the Jewish soul” he wrote to his friend Edmund Fleg (Flegenheimer): cantor, poet, philosopher and  playwright. “I want to translate all that into music”. He succeeded.

But Bloch is more than the ‘Jewish soul alone’. Before the war he was one of the most performed and appreciated composers. People even called him the fourth great ‘B’ after Bach, Beethoven and Brahms. The name Bloch stands for concertos, symphonies, string quartets, piano quintets, violin sonatas, suites for solo strings and songs. And an opera.



Bloch was only 24 years old when he and Fleg came up with the idea to create musical theatre. It was Fleg who thought of ‘Macbeth’. Bloch had his doubts, because he actually wanted to compose something cheerful, but soon he started with the first sketches. It took him five years to complete the opera, but when it was finally done, the boss of the Opéra Comique, the famous Albert Carré, was immediately interested.

We can hardly imagine it now, but at that time Verdi’s Macbeth was almost unknown. It had not yet been performed at the Opéra or the Opéra Comique. The sole performance in Paris had been in 1865 at the Théâtre Lyrique where it was received with very moderate enthusiasm.

ألبرت كاريه - Wikiwand
Albert Carré

Whether Carré’s interest was sincere or whether it was because his Prima Donna, at the time one of the greatest dramatic sopranos, Lucienne Bréval (a compatriot and good friend of Bloch) was so keen to sing it? We will probably never know, but on 30 November 1910 that was it.

Lucienne Bréval as Lady Macbeth


The leading parts were played by the greatest singers of the time, with besides Brevál the Dutch baritone Henri Alber

Albers als Artus in Le roi Arthus van Chausson

Bloch’s opera was performed 13 times in 1910. Reactions and opinions were divided: they ranged from almost ecstatic (Romain Roland was among the greatest admirers) to scathing. In January 1911, there were 15 more performances and that was it. It was not until 1938 that the opera was performed again: curiously, in Naples. Remember: this was in Mussolini’s fascist Italy! There were only two performances: the third was cancelled by the orders of Mussolini himself.

After the war, there was a brief revival; in 1953, ‘Macbeth’ was staged in Rome in the Italian translation by Mary Tibaldi Chiesa. The cast was a real delight: the leading roles were sung by Nicola Rossi Lemeni and Gianna Pederzini; Gianandrea Gavazzeni conducted.

Ernest Bloch en de 'andere Macbeth' | Place de l'Opera
Gianna Pederzini, Ernest Bloch, Gianandrea Gavazzeni en Nicola Rossi Lemeni in Rome, 1953.

Performances in Trieste in 1957 and in Brussels in 1958 (sponsored by Queen Elisabeth, who loved the opera) followed; and after Bloch’s death, Macbeth” was also presented at La Scala.

In April 1960, Geneva gathered the best forces in the opera world to pay tribute to the opera. Heinz Rehfuss and Lucienne Devallier sang the leading roles and the direction was in the hands of Ernest Ansermet. If you ask me: it doesn’t get much more beautiful than this. At least orchestral.

Highlights from the Geneva performance:


In 1968, Rossi Lemeni was allowed to repeat his phenomenal Macbeth interpretation, also in Geneva. His Lady was none other than Inge Borkh, Pierre Colombo conducted. Thanks to YouTube, the whole performance can now be heard in your own home: please do so


I do not know why, but the opera is nowhere as popular as it is in the United States. In 1973, the work was performed in English translation at the Juilliard School of Music under Adler’s direction. Frederic Burchinal (not an unfamiliar name to Dutch opera fans) sang the lead role.

Long Beach Opera presented the opera in 2013 starring the Panamanian “barihunk” Nmon Ford and the production was taken over by the Chicago Opera Theater in 2014. The Manhattan School of Music was the first to present the opera in French in December 2014.

Trailer from Chicago:



And now for the opera itself. The story is very Shakespearean, more so than Verdi’s. It has three instead of five acts, but otherwise there is not too much of a difference.
The music is often described as a mix of Wagner, Mussorgsky and Debussy, but for me, it is mainly Debussy, lightly peppered with a touch of Pizzetti and Bartók (yes, Bartók!). And I also hear reminiscences of Verdi, but of his “Otello”. But Bloch was also ahead of his time, because the great aria of Lady is very ‘Hitchcockians’, especially if you listen to it in the performance of Inge Borkh. Her Lady is terrifying!

Borkh as Lady Macbeth, unparalleled!




Recordings:

bloch-macbeth



As far as I know, there are only two commercial editions on the market. I have them both and both have their merit. The concert performance from Montpellier, recorded live on 26 July 1997 (Actes Sud OMA34100) is conducted by Friedemann Layer who makes quite a bombastic mess of it, but Jean-Philippe Lafont is without doubt a brilliant Macbeth. The role calls for a “French sounding” baritone with an easy and supple pitch, but also with great depth and resonance. The Golaud type. Lafont more than satisfies this requirement.
Merkella Hatziano is to my taste a somewhat too light Lady, but her sleepwalking scene is scorching. The textbook contains the complete libretto, but only in French.

bloch-macbeth-capriccio




The other recording (Capriccio 10889/90) is from Dortmund. It was the very first time the opera was performed in Germany. The live recording from 2001 is far from perfect, but it is atmospheric. And the Lady, sung here by Sonja Borowski-Tudor, is absolutely impressive. There is no libretto, but the synopsis in three languages is very useful if French is not your strongest language!


And speaking of the unknown Bloch, don’t forget his symphonic poem ‘Hiver-Printemps; ! Together with the beautiful song cycle “Poèmes d’Automne” (composed for the texts of Béatrix Rodès, at the time Bloch’s beloved), they form as it were a whole, a kind of ‘Seasons’, with only summer missing. How appropriate!

Hiver-Printemps:

CHRISTOPH WILLIBALD GLUCK EN ZIJN IPHIGENIEËN

Iphigenie von Anselm Feuerbach

Iphigenie door Anselm Feurbach (1862)

Ik ben geen echte Gluck-fan – zijn opera’s zijn me vaak te statisch en te ‘klassiek’ van vorm. Soms bekruipt mij het idee dat bij hem de tijd even stil heeft gestaan. We hebben immers al Monteverdi en een beetje Mozart gehad?

Maar ik kan niet ontkennen dat hij een meester was in het scheppen van sfeer – meestal verstild, dat wel – die tot de diepste roerselen van je ziel kon reiken. Veel van zijn melodieën kunnen je ook niet onberoerd laten: denk alleen maar aan de twee overbekende aria’s uit Orfeo ed Euridice, daar komt een beetje gevoelsmens niet droog doorheen.

Glucks grootste verdienste was echter het wakker schudden van de ingeslapen Franse opera. Men kwam toen niet verder dan Lully en Rameau; voor de Fransen betekenden de opera’s van Gluck hun eerste revolutie.

Het ging natuurlijk niet van harte, maar ja, zo gaat dat met revoluties. Zelfs (of misschien juist?) de culturele. En de Fransen waren strijdvaardig en fel: was de oorlog tussen de Lully- en Rameau-aanhangers eindelijk geluwd, nu kwam het tot de uitbarsting tussen de aanhangers van Gluck en Niccola Piccinni.

Beide componisten hadden net een opera over Iphigeneia gecomponeerd en dat heeft de massa’s de straat op laten gaan (hier een zucht: ik zou er heel wat voor over hebben om dat soort straatrellen en demonstraties nog mee te kunnen maken, maar dit terzijde).

Iphigeneia en haar lotgevallen zijn de hoofdthema’s van twee opera’s van Gluck. Ik weet eigenlijk niet of ze inderdaad bedoeld waren als een tweeluik, maar logisch is het wel. Het ‘Aulide’-deel vertelt hoe ze bijna geofferd wordt aan Diana in de aanloop naar de Trojaanse oorlog. In deel twee leren we hoe het haar verder verging in het barbaarse Tauris.

De première van Iphigénie en Aulide in 1774 schijnt een fiasco te zijn geweest. Men schreef het op het conto van de bovengenoemde componistenstrijd, maar of het waar is?

Ik heb de opera maar één keer live gehoord en ik bezit er maar twee opnames van. Niet echt veel, nee. Maar ik moet ook eerlijk bekennen dat de muziek, afgezien van een paar aria’s (het lamento van Clytamnestra!), mij weinig bekoort.

IPHIGÉNIE EN AULIDE

Iphigenie en Aulide

 

JOHN ELLIOT GARDINER

 Iphigenie Gluck Gardiner

Veel keuze is er niet, maar is het eigenlijk erg? Met de lezing van John Eliot Gardiner haalt u alles in huis wat u nodig hebt. Zijn tempi zijn om te zoenen. Met een rustig begin van de ouverture (windstilte!) gaat Gardiner over tot een kleine woedeuitbarsting. Met het begin van de monoloog van de gekwelde Agamemnon (een fenomenale José van Dam, daar komt niemand in de buurt!) gaat hij over naar meer bedaardheid, maar je voelt de onderhuidse spanning.

Anne Sophie von Otter is een mooie Clytemnestre, maar ik mis de woede. Toch klopt het in de opvatting van Gardiner, waar alles ingetogen en klein wordt gehouden. Daar is de zeer kleine, heel erg meisjesachtige stem van Lynne Watson (Iphigénie) helemaal op zijn plaats. En daar past een lieve, weinig macho Achille van John Aller perfect bij.

De opera werd een tijd geleden heruitgebracht in een doosje met 4 cd’s, waar u behalve Iphigénie en Aulide ook Glucks onbekende werken La Rencontre imprévue ou Les Pèlerins de la Mecque en Don Juan ou Le Festin de pierre kon vinden (Erato 2564 69562-0). Helaas is het doosje ook al uit de handel…


KARL BÖHM

Iphigenie Aulis Böhm

Karl Böhm dirigeert precies zoals we het van hem verwachten: breedvoetig, maar met flinke tempi. Het Wiener Philhamonieker klinkt zoals een groot orkest hoort te klinken. Met veel volume, maar ook met een scala aan nuancen.

Ik denk dat de opname een gruwel kan zijn voor de puristen, want er is niets, maar dan ook niets idiomatisch aan. Om te beginnen wordt er in het Duits gezongen. De stemmen zijn groot, soms best zwaar. Christa Ludwig (Iphigenie) is allang geen meisje meer en Achille is met een stem als een kanon (James King op zijn best) een krijger zonder weerga.

Walter Berry is een zeer ontroerende Agamemnon, maar wat de opname echt bijzonder maakt, is Inge Borkh’s Klytämnestra. Als je daar onberoerd onder blijft, heb je geen hart. De opera is in 1962 live opgenomen tijdens de Salzburger Festspiele (Orfeo d’Or 428962).

Hieronder zingt Inge Borkh ‘Du zum Tode bestimmt’:

IPHIGÉNIE EN TAURIDE

Iphigenie met Pylades en Orest

Iphigenie met Orest en Pylades  Angelika Kauffmann (1787)

De oorlog is inmiddels lang voorbij, haar vader en moeder zijn vermoord en ook haar zus Elektra is dood. Hier beleeft zij het weerzien met haar doodgewaande broer Orestes en wordt zij weer eens verliefd. Dat alles natuurlijk niet zonder allerlei verwikkelingen en al helemaal niet zonder goddelijk ingrijpen.

In tegenstelling tot Aulide ben ik werkelijk gek op Tauride. En ik ben niet de enige, niemand minder dan Schubert ging mij voor. Volgens één van zijn vrienden heeft hij ooit gezegd dat hij ‘totaal buiten zichzelf was door de impact die deze prachtige muziek op hem heeft gehad en verklaarde dat er niets mooiers in de wereld bestaat’.

En ‘wij’ zijn de enigen niet. Terwijl de officiële catalogus maar 3 (drie!) cd-opnamen van Aulide vermeldt, komt Tauride er met negen opnamen op cd en één op dvd veel beter af. En dan hebben we de piraten niet eens genoemd!

Waarom de ene Iphigénie wel en de andere niet? Zelf vind ik Tauride veel spannender dan de nogal statische Aulide. Er zit veel meer drama in en de muziek is zonder meer innovatief – je herkent meteen de weg naar Berlioz. Hiermee was Gluck een echte precursor.

Ook de karakters zijn beter uitgewerkt en de rol van Iphigénie was dramatisch genoeg om zulke uiteenlopende zangeressen als Maria Callas, Montserrat Caballé, Shirley Verett en Sena Jurinac, om een paar grootheden te noemen, aan te spreken. Allemaal hebben ze haar op de lessenaar gehad ….

 

JOHN ELLIOT GARDINER

Iphigenie Tauris Philips

Objectief gezien bent u net als bij Aulide bij Tauride het beste af bij Gardiner (Philips 478 1705). Thomas Allen is een mannelijke, maar zeer beheerste Oreste en John Aler is een zoetgevooisde Pylade. Mooi, maar zonder – hmmmm, hoe zal ik het netjes uitdrukken? – het mannelijke testosteron…

Diana Montague, een mezzo (!), heeft een pracht van een lyrische stem, licht en wendbaar. En René Massis is een voortreffelijke Thoas. De opname is me zeer dierbaar, maar als ik eerlijk mag zijn: ik mis drama.


 

RICCARDO MUTI

iphigenie-en-tauride-muti-la-scala

Muti is, zoals altijd, bijzonder trouw aan de partituur en wat is het levendig! Zijn storm is inderdaad stormachtig, daar word je bijna duizelig van.

Carol Vaness is een Iphigénie naar zijn hand. Al meteen bij haar eerste aria gaat zij zo hysterisch te keer dat je meteen recht op je stoel gaat zitten. Je voelt op je klompen aan: het wordt een drama van jewelste. En je wordt niet teleurgesteld, want de spanning is om te snijden.

Carol Vaness sings  ‘Ô malheureuse Iphigénie!’

Ook Thomas Allen haalt hier echt uit. Bij Muti is hij veel minder beschaafd dan bij Gardiner, je kan zelfs angst in zijn stem horen. Ik mag het.

De opname heeft ook een extra troef – de rol van Pylade wordt gezongen door de veel te jong gestorven Gösta Winbergh (hij stierf in 2002 aan een hartaanval, 58 jaar jong). Een zanger die, zoals zijn landgenoot Gedda, werkelijk alles in zijn stem verenigde: de lyriek van Tagliavini, de elegantie van Kraus en de mannelijkheid van zijn andere landgenoot, Jussi Björling. Nog net met een been in Mozart, maar met het ander al voorzichtig Wagner aftastend. Daar wordt een mens droevig van.

De opname (Sony 52492) is live, wat behalve applaus en toneelgeluiden ook het gevoel ‘ik ben erbij’ meegeeft. Ik vind het prachtig, maar ik kan me voostellen dat de meeste mensen voor de veilige en betrouwbare Gardiner kiezen.



 

JOSEPH KEILBERTH

Iphigenie Tauris Keilberth

Over Nicolai Gedda gesproken: in de opname onder Joseph Keilberth uit 1956 (Capriccio 5005) zingt hij de rol van Pylades. De opvatting van de dirigent is zeer vooruitstrevend, zeker voor de tijd – het lijkt meer op Gardiner dan op Muti, al heeft hij ook wat van het hysterische van de laatste.

Hermann Prey doet mij een beetje aan Thomas Allen denken, zeker vanwege de lyriek, de lichte smacht en het onnadrukkelijk zingen. Echt woedend wordt hij niet, hij is meer van het treurende type.

Maar dan Gedda! Daar smelt niet alleen het hart van Iphigénie (een zeer elegante maar wel met schmalz zingende Hilde Zadek) van, daar gaat ook Diana humaan van worden. Geen wonder dat uw discografe een traantje moest wegpinken. Het geluid is een beetje dof, maar het went snel. En ja, het is in het Duits.

Zie ook:
ORESTEIA. A music Trilogy
Heftige vrouwen in heftige opera: 3 x Elektra van Richard Strauss
ELEKTRA aan de Amstel: afscheid van de productie van Willy Decker

Over Macbeth van Ernest Bloch

Ernest Bloch werd in 1880 in Genève geboren in een geassimileerd Joods gezin. Rond zijn vijfentwintigste raakte hij geïnteresseerd in alles wat met het Jodendom te maken had en vertaalde het in zijn taal – muziek.

“Ik ben geïnteresseerd in de Joodse ziel” schreef hij aan zijn vriend Edmund Fleg (Flegenheimer): voorzanger, dichter, filosoof en toneelschrijver. “Dat alles wil ik in muziek vertalen”. Het is hem gelukt.

Maar Bloch is meer dan de “Joodse ziel” alleen. Vóór de oorlog behoorde hij tot de meest gespeelde en gewaardeerde componisten. Men noemde hem zelfs de vierde grote ‘B’ na Bach, Beethoven en Brahms. Op zijn naam staan concerten, symfonieën, strijkkwartetten, pianokwintetten, vioolsonates, suites voor strijkers solo en liederen. En een opera.

Bloch was nog maar 24 jaar toen hij en Fleg een idee voor het maken van muziektheater hadden opgevat. Het was Fleg die met Macbeth op de proppen kwam. Bloch had zijn twijfels want eigenlijk wilde hij iets vrolijks componeren, maar algauw begon hij met de eerste schetsen. Het heeft vijf jaar geduurd voordat de opera werd voltooid, maar toen het eenmaal zo ver was, raakte de baas van Opéra Comique, de beroemde Albert Carré onmiddellijk geïnteresseerd.

Nu kunnen wij het ons niet meer voorstellen, maar in die tijd was “Macbeth” van Verdi amper bekend. Het werd tot die tijd noch bij de Opéra noch  bij de Opéra Comique gespeeld. De enige uitvoering in Parijs was in 1865 in het Théâtre Lyrique en dat ook nog eens met matig succes.


Albert Carré

Of de interesse van Carré oprecht was of dat het kwam omdat zijn “Prima Donna”, in de tijd één van de grootste dramatische sopranen, Lucienne Bréval (landgenote en een goede vriendin van Bloch) het zo graag wilde zingen? Daar zullen wij waarschijnlijk nooit meer achterkomen, maar op 30 november 1910 was het zo ver.

Lucienne Bréval als Lady Macbeth

De hoofdrollen werden vertolkt door de grootste zangers van de tijd, met naast Brevál de Nederlandse bariton Henri Albers.

 

Albers als Artus in Le roi Arthus van Chausson

De opera werd uiteindelijk 13 keer uitgevoerd. De reacties en meningen waren behoorlijk verdeeld: men ging van zeer juichend (onder de grootste bewonderaars was ook Romain Roland) tot vernietigend. In januari 1911 werden er nog 15 voorstellingen gegeven en dat was dat.

Pas in 1938 kwam de opera weer eens op de rol: merkwaardig genoeg in Napels in 1938. Bedenk wel: het was in het fascistische Italië van Mussolini! Er zijn dan ook niet meer dan twee voorstellingen geweest: de derde werd op gezag van Mussolini zelf afgelast.

Na de oorlog was er even sprake van een kleine “revival”, in 1953 werd Macbeth in de Italiaanse vertaling van Mary Tibaldi Chiesa in Rome op de planken gebracht.

De cast was werkelijk om te smullen: de hoofdrollen werden gezongen door Nicola Rossi Lemeni en Gianna Pederzini; Gianandrea Gavazzeni dirigeerde.

Gianna Pederzini, Ernest Bloch, Gianandrea Gavazzeni en Nicola Rossi Lemeni in Rome, 1953.

Uitvoeringen in Trieste in 1957 en in Brussel in 1958 (gesponsord door de koningin Elisabeth, die de opera prachtig vond) volgden; en na Bloch’s overlijden werd “Macbeth” ook in La Scala gepresenteerd.

Genève verzamelde in april 1960 de beste krachten uit de operawereld om de opera eer te bewijzen. Heinz Rehfuss en Lucienne Devallier zongen de hoofdrollen en de directie lag in handen van Ernest Ansermet. Als u het mij vraagt: mooier bestaat niet. Althans orkestraal

Hoogtepunten uit de uitvoering in Geneve:

 

In 1968 mocht Rossi Lemeni zijn fenomenale Macbeth-interpretatie herhalen, ook in Genève. Zijn Lady was niemand minder dan Inge Borkh, Pierre Colombo dirigeerde.

Inge Borkh als Lady Macbeth

Waar het aan ligt weet ik niet, maar de opera is nergens zo populair als in de Verenigde Staten. In 1973 werd het werk in de Engelse vertaling in het Juilliard School of Music onder de directie van Adler uitgevoerd. Frederic Burchinal (geen onbekende naam voor de Nederlandse operavrienden) zong toen de hoofdrol.

Long Beach Opera presenteerde de opera in 2013 met in de hoofdrol de Panamese “barihunk” Nmon Ford en de productie werd in 2014 door het Chicago Opera Theater overgenomen. Manhattan School of Music was  in december 2014 de eerste die de opera in het Frans presenteerde

Trailer uit Chicago:

En nu de opera zelf. Het verhaal is zeer Shakespeare getrouw, meer dan die van Verdi.
Het is dat hij van vijf naar drie akten is gegaan, maar voor de rest…
De muziek wordt vaak beschreven als een mix van Wagner, Moessorgski en Debussy, maar zelf voel ik het niet zo. Voor mij is het voornamelijk Debussy, maar dan wel gepeperd met een vleugje Pizzetti en Bartók (ja, Bartók!). En ik hoor er ook reminiscenties aan Verdi, maar dan aan diens  Otello.

Maar Bloch was ook zijn tijd vooruit, want de grote aria van Lady doet zeer “Hitchcockiaans” aan, zeker als je haar in de uitvoering van Inge Borkh beluisterd. Het is echt huiveren!

Borkh als Lady Macbeth, doe het haar nog eens na!

 

OPNAMEN

Voor zo ver ik weet bestaan er maar twee commerciële uitgaven op de markt. Ik heb ze allebei en allebei vind ik iets hebben.

De concertuitvoering uit Montpellier, live opgenomen op 26 juli 1997 (Actes Sud OMA34100) wordt gedirigeerd door Friedemann Layer die er een behoorlijk bombastische brei van maakt, maar Jean-Philippe Lafont is zonder meer een schitterende Macbeth. De rol vraagt om een “Frans” getimbreerde bariton die over een makkelijke en soepele hoogte beschikt, maar dan wel gecombineerd met veel diepte en resonans. Het type Golaud. Daar voldoet Lafont ruimschoots aan.

Merkella Hatziano is naar mijn smaak een iets te lichte Lady, maar haar slaapwandelscène is verschroeiend.

Het tekstboekje bevat het complete libretto, maar alleen in het Frans.

bloch-macbeth

Fragmenten zijn hier te beluisteren:
https://www.amazon.com/Bloch-Macbeth-Ernest/dp/B00004UFGQ

De andere opname (Capriccio 10889/90) komt uit Dortmund. Het was de allereerste keer dat de opera in Duitsland werd opgevoerd. De live opname uit 2001 is alles behalve perfect, maar is wel sfeervol. En de Lady, hier gezongen door Sonja Borowski-Tudor is zonder meer indrukwekkend. Er is geen libretto bij, maar de synopsis in drie talen is wel zo handig als het Frans niet je sterkste taal is!

bloch-macbeth-capriccio


En nu wij het toch over de onbekende Bloch hebben: vergeet zijn symfonisch gedicht Hiver-Printemps niet! Samen met de prachtige liederencyclus Poèmes d’Automne (gecomponeerd voor de teksten van Béatrix Rodès, Bloch’s toenmalige geliefde), vormen ze als het ware één geheel, een soort “Jaargetijden”, waaraan alléén de zomer ontbreekt.

Hiver-Printemps:

 

Ernest Blochs ‘Jaargetijden’ zonder zomer

BLOCH: Symphony in C; Poems of the sea

Muziek als redding. Voice in the Wilderness