cd/dvd recensies

Edgar uit Turijn is nog steeds de enige op dvd

Tekst: Peter Franken

Voor velen begint de reeks Puccini opera’s pas met Manon Lescaut. Wat hij daarvoor componeerde heeft lang onder het stof gelegen en kan daar maar beter blijven, is de redenering. Dat is een lot dat die vroege werken delen met vergelijkbare opera’s van Strauss en Wagner. Daar beginnen we gemakshalve vaak te tellen bij Salome en Der fliegende Holländer.

Edgar was Puccini’s tweede opera, na de eenakter Le Villi. Het werk kende oorspronkelijk vier aktes maar werd na de première in 1889 veelal ingekort tot drie, waarbij uiteindelijk de partituur van de laatste akte geheel in de vergetelheid raakte. Deze dook pas een eeuw later weer op en met behulp hiervan werd het werk gereconstrueerd. In 2008 werd de gecompleteerde Edgar uitgevoerd in het Teatro Regio Torino met José Cura in de titelrol. De opname hiervan is tot op heden de enige die op dvd is uitgebracht.

Het verhaal draait om een man die voor de keuze staat tussen une femme fragile et une femme fatale, het dorpsmeisje Fidelia en de zigeunerin Tigrana. Laatstgenoemde is ooit als kind achtergelaten door een groep rondtrekkende zigeuners en als dochtertje van het gehele dorp door de gemeenschap grootgebracht. Maar eenmaal volwassen heeft ze zich ontpopt tot een vrijgevochten sensuele vrouw die het gehele dorp op zijn kop zet en daarbij nadrukkelijk blasfemie niet schuwt.

Voorspelbaar toont de regie haar als een aantrekkelijke donkerharige vrouw in een rode jurk. De wat timide Fidelia (blond en witte jurk) moet het tegen haar rivale afleggen. Na een enorme ruzie waarbij Edgar en Fidelia’s broer, de door Tigrana afgewezen Frank, elkaar met messen te lijf gaan, neemt Edgar met zijn zigeunerin de benen. Hij laat de door hem verafschuwde verstikkende dorpsgemeenschap voor altijd achter zich en om dat besluit te benadrukken steekt hij zijn voorvaderlijk huis in brand.

De tweede akte toont het hedonistische bestaan van Edgar met Tigrana waarbij die twee zich kennelijk de nodige rijkdom hebben verworven door langskomende reizigers te laten verdwijnen, roof dus. De regie voert Tigrana op als de Madam in een luxe bordeel waarin Edgar zich een poging tot een orgie van vijf meisjes laat welgevallen. Hij kan er echter geen interesse meer voor opbrengen, allemaal illusie en geen ware zuivere liefde zoals hij met Fidelia had kunnen beleven.

Tigrana maakt hem duidelijk dat dit is waar hij voor heeft getekend. Ze zal hem nooit laten gaan en al helemaal niet aan een ander laten. Een langstrekkende groep soldaten onder leiding van Frank biedt hem echter een ontsnappingsmogelijkheid. Uiteindelijk komt Edgar toch weer in zijn dorp terecht, staat op het punt alsnog met Fidelia te trouwen als Tigrana opduikt en de bruid neersteekt. De zigeunerin wordt gepakt en wacht executie door de beul.

Het is verleidelijk om de twee vrouwenrollen te vergelijken met Carmen en Michaëla. Maar gelet op het gebeuren in de tweede akte zie ik ook een duidelijke overeenkomst met Venus en Elisabeth. Net als Venus gaat Tigrana door roeien en ruiten om haar man bij zich te houden.

Opvallend is dat de handeling op een aantal punten afwijkt van latere Puccini’s. Zo is er een messengevecht op leven en dood en eindigt de rivaliteit tussen twee vrouwen in een koelbloedige moord. Het geeft Edgar duidelijk veristische tintjes, een aspect dat pas in Il tabarro zal terugkeren in zijn oeuvre. Tigrana is de enige grote rol voor een mezzosopraan in zijn werk. Tegelijkertijd is er ook al wel een andersoortige vergelijking te maken: Fidelia’s klaagzang in de vierde akte als ze haar grote liefde Edgar dood waant en zich opmaakt te sterven zodat ze hem in de hemel kan huwen, doet vocaal en in zijn dramatiek sterk denken aan Suor Angelica.

Hoe het ook zij, Edgar is met name de moeite van het bekijken en beluisteren waard voor diegenen die vertrouwd zijn met de opera’s die er nog op zouden volgen. Een soort speurtocht naar de Puccini die je al kent en tegelijkertijd het ondergaan van een veristisch werk met een op punten wat bizarre handeling.

José Cura excelleert als Edgar, hij zet alle zeilen bij om zijn toch wat bordkartonnen personage een zekere geloofwaardigheid te geven en slaagt daar vooral door zijn uitstekende zang vrij goed in. Fidelia is in goede handen bij Amarilli Nizza die een getrouw beeld geeft van het onschuldige meisje dat met bloesemtakjes probeert te concurreren met de rauwe seksualiteit van haar rivale. Bringing een knife to a gunfight. Haar grote solo in de vierde akte is vintage Puccini en wordt zeer ontroerend en muzikaal heel goed verzorgd gebracht.

De Russische mezzo Julia Gertseva weet moeiteloos te overtuigen als de verpersoonlijking van mannelijke fantasieën en is niet alleen een goede typecast als Tigrana maar geeft ook een prima vertolking van haar rol. Voor haar was het een uitstapje uit Carmen, een rol die haar op het lijf geschreven lijkt.

Yoram David heeft de muzikale leiding en zet daarmee een goed gelukte Edgar op de kaart.

Perséphone van Stravinsky. Michael Tilson Thomas of Kent Nagano?

Dat Michael Tilson Thomas affiniteit heeft met de muziek van Stravinsky dat wisten wij al lang. In een interview zei hij ooit zich het leven zonder muziek van Stravinsky niet te kunnen herinneren Niet gek als je bedenkt dat hij op een zeer jonge leeftijd bevriend raakte met de componist. Onder Stravinsky’s supervisie nam hij al de vierhandige versie van Le Sacre du printemps op en zijn cd getiteld ‘Stravinsky in America’ werd overal (terecht!) bejubeld. Dat hij ooit ook de bekendste werken van zijn held zou dirigeren was dus niet meer dan logisch.

Nu doet zich een probleem voor: hoeveel nieuwe opnamen van Het Lenteoffer en De Vuurvogel hebben wij nog nodig? En: wordt er iets wezenlijks aan de al bestaande toegevoegd? Tilson Thomas dirigeert spiritueel en met schwung maar de echte waarde van de box ligt voornamelijk in het derde stuk: Perséphone.

Stravinsky schreef de muziek bij de tekst van André Gide in 1933 op bestelling van Ida Rubinstein. Hij noemde het zelf een melodrama. Het verhaal van Persephone, dochter van Demeter, die in de Hades belandt na het ruiken van de geur van een narcis en één keer per jaar naar de aarde mag terugkeren wordt hier verteld door een spreekster, tenor en verschillende koren en bij de live uitvoeringen komen er nog ballet en pantomime bij.

Perséphone uit Teatro Real de Madrid:



Het stuk wordt nog maar zelden uitgevoerd en er zijn weinig opnamen van. Na Stravinsky zelf, Craft en Kent Nagano is dit de vierde. Vergelijking met Nagano heeft eigenlijk geen zin want beide orkesten zij aan elkaar gewaagd en de koren en de beide dames doen voor elkaar niet onder. Alleen de tenor (Anthony Rolfe-Johnson) vind ik bij Nagano beter.

Tilson Thomas:

Nagano:

L’oiseau de feu, Le Sacre du printemps, Perséphone
Stephanie Cosserat recitante, Stuart Neill tenor,
San Francisco Symphony Chorus, San Francisco Girls Chorus, Ragazzi, The Peninsula Boys Chorus, San Francisco Symphony olv Michael Tilson Thomas

De driehoeksverhouding tussen Billy Budd, Claggart en Vere

Een schitterend geënsceneerde naturalistische productie van Brittens zeeliedenopera uit Glyndebourne was voor Peter Franken aanleiding zich te verdiepen in wat er nu eigenlijk speelt tussen de drie hoofdpersonen. Het betreft de opname op Opus Arte uit 2010 met Jacques Imbrailo in de titelrol.

dvd_bri_billybudd

Dit mooie maar verontrustende werk zag ik een aantal malen in het theater en elke keer heb ik het verloop van het verhaal als onbevredigend ervaren. Een simpele tegenstelling als die tussen goed en kwaad spreekt me niet aan. Als je een personage neerzet als de duivel zelf hoef je natuurlijk niets uit te leggen, daar staat iemand op het toneel die het stichten van kwaad als enige bestaansdoel heeft. Hoezo uitleggen? Maar we kunnen het in elk geval eens proberen.

Billy Budd

Theodor Uppman, de eerste Billy

Ondanks dat hij een vondeling is heeft zijn omgeving hem kennelijk een redelijke start in het leven gegeven. Billy is een naïeve mooie sterke jongeman waar iedereen gemakkelijk mee weg lijkt te lopen. Binnen de kortste keren heeft hij aan boord de bijnaam Baby. Hij is ook bereid zijn schamele bezittingen te delen zoals uit de scène met de oude Dansker blijkt. Door de librettisten Forster en Crozier wordt hij neergezet als de verpersoonlijking van ‘het goede’ in de mens. En voor wie het nog niet heeft begrepen laat men hem ook naar de Indomitable overkomen vanaf een koopvaardijschip met de provocerende naam The rights of man. Als Billy zijn schip vaarwel toezingt en die naam noemt maakt hij zich ongewild verdacht. We zitten immers in 1797 op het hoogtepunt van de Eerste Coalitie Oorlog die op zee vooral tussen Frankrijk en Engeland wordt uitgevochten. De First Lieutenant geeft zijn Master at Arms onmiddellijk opdracht die nieuwe matroos in de gaten te houden.

John Claggart

John Mark Ainsley as Captain Vere, Jacques Imbrailo as Billy Budd and Phillip Ens as Claggart in the Glyndebourne production of Benjamin Britten’s “Billy Budd” directed by Michael Grandage and conducted by Mark Elder at Glyndebourne. (Photo by robbie jack/Corbis via Getty Images)

De Master at Arms van de Indomitable vormt de verbindende schakel tussen de officieren en de zeelui. Zijn macht is vrijwel onbeperkt en als die wordt gebruikt om strenge straffen op te leggen om kleinigheden, wekt dat kwaad bloed. Op de Indomitable hebben alle manschappen een hekel aan Claggart en ook de officieren mijden hem maar het liefst.

Claggart zingt in een lange monologue intérieur over zichzelf:
‘Would that I lived in my own world always, in that depravity to which I was born. 
There I found peace of a sort, there I established an order such as reigns in Hell.’

Hij wekt de indruk als het ware in een morele afgrond geboren te zijn, dus niet daar later in te zijn beland. Dat kan eigenlijk alleen maar duiden op homoseksualiteit, typisch een ‘afwijking’ waarvoor iemand in die tijd het etiket ‘depraved’ kreeg opgeplakt. Doordat Claggart zijn hele leven zich ten opzichte van andere mannen benadeeld en buitengesloten zal hebben gevoeld, zal hij zich in zijn eigen beperkte leefwereld sterk hebben gemaakt door alles en iedereen die daarin doordringt met de grond gelijk te maken. Het is zijn permanente wraak op zijn eigen gemankeerde bestaan.

En als daar plotseling zo’n knappe jongeman opduikt, werkt dat zeer ontregelend. Hij zingt:

‘The lights shines in the darkness comprehends it and suffers.
O beauty, o handsomeness, goodness!
Would that I had never seen you!
Having seen you, what choice remains to me?  
None, none! I’m doomed to annihilate you.’  
Alleen zo kan Claggart de rust en zekerheid in zijn eigen kleine universum herstellen.

Deze analyse zal niet iedereen kunnen overtuigen maar verdient mijns inziens de voorkeur boven de dooddoener Claggart is de duivel in persoon. Daarom nog een citaat:
“‘If love still lives and grows strong where I cannot enter,
what hope is there in my own dark world for me? 
No! I cannot believe it! That were torment to keen.’

Edward Fairfax Vere

Phillip Ens as Claggart, Jacques Imbrailo as Billy Budd and John Mark Ainsley as Captain Vere in the Glyndebourne production of benjamin Britten’s “Billy Budd” directed by michael Grandage and conducted by Mark Elder at Glyndebourne. (Photo by robbie jack/Corbis via Getty Images)

De kapitein van de Indomitable wordt door de crew op handen gedragen. Starry Vere noemen ze hem en iedereen is bereid voor hem door het vuur te gaan. Als Claggart bij hem komt en Billy van muiterij beschuldigt, vertrouwt Vere hem niet. Hij waarschuwt hem zelfs door erop te wijze dat valse beschuldigeigen met de dood worden bestraft.

Tegelijkertijd maakt hij zich wel degelijk zorgen over het gevaar van muiterij na het gebeuren op de Nore, the floating republic. Maar Billy kent hij inmiddels, prima jongen. Daarop stelt Claggart nogal uitdagend:
‘You do but note his outwards, the flower of masculine beauty and strength.’ 
Zinspeelt hij erop dat Vere een voorkeur heeft voor mooie jongens?

Hoewel Vere ervan overtuigd is dat Claggart liegt over Billy, laat hij die arme jongen toch zijn eigen kastanjes uit het vuur halen. Billy moet zichzelf maar verdedigen tegen die monsterlijke beschuldigingen en dan kan Vere in alle rust een besluit nemen. Hij ziet Claggart als het ware al aan de yard-arm hangen.

Maar doordat Billy zich in hoogste nood niet verbaal kan uiten als gevolg van zijn stotter en zijn vuist laat spreken, gaat die vlieger voor Vere niet op. Die laat Billy vervolgens als een hete aardappel vallen. Zijn officieren moeten rechtspreken en hun dringende verzoek om opheldering over de mogelijke beweegredenen van Claggart, wimpelt hij af.

Vere zou Billy vermoedelijk niet van de dood hebben kunnen redden, de Articles of War bieden geen enkele ruimte, maar hij doet zelfs geen enkele poging daartoe. Dat Billy hem prijst voor hij de dood ingaat zegt iets over zijn naïeve kijk op de wereld, Vere zou zich maar beter heel klein moeten maken in een hoekje.

Regisseur Michael Grandage speelt dit goed uit door Vere na het uitspreken van het doodvonnis helemaal buiten de handeling te plaatsen. En wat mij betreft heeft Vere alle reden in zijn latere leven op deze episode met een gevoel van schaamte terug te kijken.

Voorstelling

Alles is levensecht in deze productie, de contouren van een scheepsruim en dek, de kapiteinshut, de kostuums en de kanonnen. Erg confronterend wordt dit als op het toneel uitgerekend door Dansker de strop wordt gewikkeld, gewoon uit een willekeurig touw. En vervolgens houden Billy’s beste vrienden het touw vast waaraan hij komt te bungelen over de yard-arm. Ze zetten zich schrap als hij valt. Het is het meest aangrijpende moment van de hele voorstelling.

Muzikaal is het een topuitvoering met zoals gezegd Jacques Imbrailo als Billy. Vere wordt vertolkt door Joh Mark Ainsley en Claggart komt voor rekening van de zeer overtuigende Philip Ens. Mooie bijrol van Jeremy White als Dansker.

De muzikale leiding is in handen van Mark Elder.



Discografie:
Britten’s Billy Budd: brilliant music to a brilliant libretto

Karol Szymanowski’s Stabat Mater: masterfully performed masterpiece

cover_COVERfb-2

Good news: Karol Szymanowski is back. One after the other, his compositions are being dusted off, polished up, performed and recorded. His violin concertos are now among the most frequently played works for the instrument and his mysterious opera Król Roger is touring all the major opera houses. All this is not necessarily a given; not so long ago you were not supposed to even like his music. Or to appreciate it, really, because it was not ‘modern’ enough and it was a mixture of all styles: in one word: eclectic.

No one will deny that Szymanowski was influenced by Richard Strauss. Add to that the inspiration he got from the Impressionists, combined with an enormous love for Polish folklore. Do not forget the Arabic influences, plus a great fascination for anything exotic and mystical. This mix of influences allowed Szymanowski to create his very own style, which enables you to recognise his creative hand after just a few bars.

I think his Stabat Mater from 1926 is the most beautiful ever composed, perhaps only comparable with Poulenc’s Stabat Mater. Bizarre, actually, that the work is still so rarely performed.

Will the new recording with Jacek Kaspszyk leading the Warsaw Philharmonic Orchestra and Choir, combined with four famous soloists, change anything? I hope so. The performance is magnificent and the work, which is no less than a true masterpiece, deserves it.

Apart from the Stabat Mater, Kaspszyk has also included Szymanowski’s Litania do Marii Panny (Litany to Virgin Mary) and his third symphony Pieśń o nocy (Song of the Night), making the CD, in terms of chosen repertoire, identical to the one under Rattle in 1994.

Litania do Marii Panny is one of Szymanowski’s most mature works, but stylistically it is barely distinguishable from the Stabat Mater, which is four years younger. The Third Symphony from 1914-1916 is also clearly Szymanowski’s ‘Art Nouveau meets Catholicism’. With the unmistakable influences of Debussy and Scriabin and a strong tendency towards Orientalism – for his symphony he used the Polish translation of the poem by the Persian poet Jalāl ad-Dīn ar-Rūmī – that is Szymanowski alright! Eclectic, how so?

Szymanowski Aleksandra_Kurzak_by_Martyna_Gallaweb
Aleksandra Kurzak ©Martyna Gallaweb

Aleksandra Kurzak is nothing less than enchanting. Her beautiful, voluptuous, lyrical soprano, with its dizzyingly heights and its flawless pitch, is at the same time big, powerful and expressive. Her performance is impeccable and her interpretation moving. She turns the eight-minute Litania into a mini melodrama that will not leave you unmoved. Breathtaking.

SzymanowskiAgnieszka-Rehlis-2
Agnieszka Rehlis


In the Stabat Mater, she is assisted by the beautiful mezzo Agnieszka Rehlis. Rehlis has made oratorio her speciality and that is clearly audible. She keeps her large, warm voice well in check and her interpretation is subdued, which provides a wonderful contrast with the very dramatic Kurzak.

Szymanowski Rucinsi
Artur Rucinski © Andrzej Swietlik


Artur Rucinski impresses me very much with his bel canto baritone. I can imagine that you might find his part a little too operatic, but I find it very beautiful myself.

Szymanowski Korchak
Dmitri Korchak © Dmitri Korchak


Dmitri Korchak has a wonderfully sweet lyric tenor with a very pleasant timbre, I only wonder whether his voice is not too small for the imposing third symphony. One can easily compare the work with Mahler’s Das Lied von der Erde and for that you need a more stentorian voice. Korchak clearly reaches the limits of his possibilities here, but then again he has to compete with a really enormous (brilliant, by the way) chorus.

Unfortunately, he is not really helped by the conductor: Kaspszyk makes the orchestra erupt to the absolute maximum. Impressive, without a doubt, but with a little more mysticism and oriental perfume, he could have achieved absolute perfection. Nevertheless: magnificent!

It is a pity that the lyrics have not been printed, because, even had you mastered the Polish language, you would not have understood one word of it.


Ever heard of Clari by Halévy?

clari_dvd


Whatever you may think of divas and divos, we need them. In one way or another, we all need ‘something’ in our lives. An idol or a hero that makes us forget our daily worries and enriches us with that touch of… glamour? Dreams that come true? Dreams that may come true? Dreams?

Much more important than that, especially for the less dreamy among us, is the fact that, thanks to the divos and the divas, we are given the opportunity to admire a great many new, unknown and forgotten works. Thanks to their status, they are the ones calling the shots in the (in this case) opera industry. So, especially at their request, operas that you would otherwise never be able to hear live, are not only programmed for the stage, but also released on DVD.

Italian mezzo-soprano Cecilia Bartoli performs during a rehearsal of the opera “Clari” by late French composer Jacques Fromental Halevy (1799-1862) at the opera house in Zurich May 20, 2008. Picture taken on May 20, 2008. REUTERS/Arnd Wiegmann (SWITZERLAND)

Thus, Clari, a totally forgotten opera by Jacques Fromental Halévy, we really owe to Cecilia Bartoli. She rediscovered the opera and it is thanks to her that it was produced.
This is not very surprising. The opera was composed for Maria Malibran and since La Bartoli has been very much into Malibran lately, it was to be expected that she would have another ‘Malibran delicacy’ in store for us.

Jacques Fromental Halévy, a few years back virtually unknown, is no longer a rarity. His La Juive now tours all the major opera houses and has even, in a brilliant production by Pierre Audi, visited Amsterdam (It’s not coming back. Why? Why so many dreadful productions and not this one? Who makes such idiotic decisions?).

But anyway: Clari? Has anyone ever heard of Clari? Forget about grand-opéra, because they are miles apart. Clari was premiered in the Théatre-Italien in Paris in 1828 and then disappeared from the stage. It is very light weight. But it’s such a delightful little gem!

Clari is a real opera semi-seria, so (a little) dramatic and (a lot) comic at the same time. The choice of this division is due to the excellent directors (Moshe Leiser and Patrice Caurier). And we get a happy ending.

If someone had told me that this was a recently rediscovered unknown Rossini, I would have believed it. But Cherubini, also, is never far away.


The staging reminds me most of pop art. And of Tom Wesselmann’s paintings: pink fridge, blue walls, pastel shades everywhere … The directors talk about ‘Foto-novella, of course there is something in that, but it is also strongly rooted in the Internet era.

What is it about? A poor but oh-so-beautiful country girl is cheated by a prince. He promises to marry her, but once at his court, he introduces her as his niece. In honour of her name day, a play is performed that confronts her with her past. She faints and she decides to return to her parental home. Her father shows her the door, but the prince travels after her with a marriage contract. All’s well that ends well. ‘
John Osborn is a really delightful Duca. His voice is supple and agile. His topnotes unparalleled. And he can act.


Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is clari-b-en-o.jpg


Bartoli looks (the close-up era!) a bit old to portray a naive teenager. She seems more like a woman of the world than a village girl, but who cares? She sings the 3 octaves needed for the role in a more than adequate way and her acting is pleasant. What more do we want?

Is the opera original? No. Innovating? No. Masterpiece? No. But it is such great fun! Especially the Zurich production


Jacques Fromental Halévy
Clari
Cecilia Bartoli, John Osborn, Eva Liebau, Oliver Wittmer, Giuseppe Scorsin, Carlos Chausson, Stefania Kaluza
Orchestra La Scintilla en het koor van van de Opernhaus Zürich olv Adam Fischer
Regie: Moshe Leiser en Patrice Caurier
Decca 0743382

Jessye Norman als Sieglinde in Die Walküre

Tekst: Peter Franken

Vandaag, 30 maart, is het anderhalf jaar geleden dat Jessye Norman overleed. Een mooie aanleiding om terug te kijken op twee van haar grootste rollen in de Met. Gisteren Cassandre, vandaag Sieglinde.

Eind jaren ’80 begon de Metropolitan Opera aan een nieuwe Ring des Nibelungen, uiteraard eerst met vier op zichzelf staande delen. Otto Schenk was aangetrokken voor een productie die Wagners regieaanwijzingen zo veel als mogelijk zou volgen. Uiteraard was men daarvoor bij Schenk aan het goede adres. Dirigent James Levine had zijn Wagnersporen al verdiend met zijn langdurige Parsifal dirigaat in Bayreuth en zou na deze Ring in de Met de tetralogie vanaf 1994 tijdens de Festspiele dirigeren. Nog jaren sprak men in dit verband van de Levine Ring.

De première van de eerste cyclus vond plaats in 1989 en de opnames daarvan zijn later uitgebracht op dvd. Na Jeannine Altmeyer in 1986 was de rol van Sieglinde in Die Walküre deze keer toevertrouwd aan Jessye Norman en dat bleek een zeer gelukkige keuze.Voor Norman was dit overigens geen nieuwe rol, ze zong Sieglinde al in 1981 op een plaatopname onder Marek Janowski.

Om maar met de deur in huis te vallen, deze Walküre uit de Met is een van de beste live uitvoeringen die ik tot op heden gehoord heb en dat zijn er al heel wat. Dat is vooral te danken aan het werkelijk fenomenaal spelende orkest van de Met onder leiding van James Levine en aan de inbreng van Jessye Norman en James Morris.

Laatstgenoemde was pas begin 40 tijdens de opname maar door zijn rijzige gestalte en goede ‘kap en grime’ oogt hij zeer geloofwaardig als oppergod Wotan, daarbij enorm geholpen door zijn monumentale stemgeluid. Jaren later heb ik hem in deze rol eens meegemaakt in Luik waar hij in 2003 als Wotan insprong voor Jean-Philippe Lafont. Gezeten op de tweede rij een paar meter van het toneel maakte hij zoveel indruk op me dat ik de rest van deze voorstelling volledig ben vergeten.

De twee kleinere rollen van Hunding en Fricka zijn zeer luxe bezet met Kurt Moll en Christa Ludwig. Haar Fricka is indrukwekkend, evenaart mijn favoriete vertolking door Hanna Schwarz in Bayreuth. Moll krijgt van decorbouwer Günther Schneider-Siemssen nog enige hulp in de vorm van een soort diorama uit de negentiende eeuw dat Hundings Haus und Herd moet verbeelden, hij staat niet zomaar in de vrije ruimte te acteren. Ludwig heeft die steun niet in haar grote scène, staat bijna concertant te zingen, maar dat deert haar niet in het minst. Moll is natuurlijk altijd prachtig om te horen, I could bathe in that sound. En leuk om die uiterst beminnelijke man hier zo’n afstotend personage te zien spelen.

© Winnie Klotz / Metropolitan Opera

Maar de reden dat ik op deze oude opname terugkom is natuurlijk de Sieglinde van Jessye Norman. Haar stem was de eerste die ik ooit in deze rol hoorde en dat is sterk bepalend gebleken bij wat ik van een Sieglinde verwacht. Ook als ze hoog zingt lijkt het lager dan het is, haar diepe donkere stemgeluid is op dit punt een beetje misleidend. Aanvankelijk maakt ze haar stem wat klein, is natuurlijk ook de schuchtere vrouw tussen een overheersende echtgenoot en een jongere man die onverwachte en moeilijk te duiden emoties bij haar oproept. Maar vanaf ‘Siegmund, so nenn’ ich dich’ zingt ze voluit en blaast ze de toch tamelijk omvangrijke Gary Lakes bijna van het toneel.

Het einde van de eerste akte gaat alles in overdrive, opvallend gelet op de trage tempi die Levine verder aanhoudt, en bij het vallen van het doek explodeert de zaal en zat ik zeer geëmotioneerd op de bank. Na zoveel Walküres en ook talloze malen Norman in de bijbehorende cd opname te hebben beluisterd was dat toch wel een verrassend moment.

Finale van de tweede akte:

Het zelfde overkwam me einde tweede akte bij Morris’ gefluisterde ‘geh’ waarop Hunding dood neervalt. Kort daarvoor heeft de oppergod zijn stervende zoon nog even opgepakt en in de ogen gekeken. Als Siegmund echt dood is legt hij hem voorzichtig neer en spreekt Hunding toe. Vertel Fricka maar dat ze haar zin heeft gekregen, en nu wegwezen. Alleen als dode kan Hunding zich immers met Fricka verstaan.

Hildegard Behrens vind ik te breekbaar als Brünnhilde, zowel haar stem als in haar voorkomen en gedrag. Haar acht zusters vallen zonder meer tegen. De regie laat het tijdens de Walkürenritt afweten en stimmlich stelt het allemaal weinig voor. Dat blijkt eens te meer als Brünnhilde aankomt met Sieglinde. Laatstgenoemde verkeert in grote nood en moet worden gered omdat ze zwanger is. Als Norman begint te zingen ‘Nicht sehre dich Sorge um mich‘ is ze de enige vrouw tussen een groepje meisjes, girl scouts bijna.

Schenks productie oogt vreselijk gedateerd maar de voorstelling is muzikaal van een zo hoog niveau dat je blijft kijken ook als Sieglinde zich uit de voeten heeft gemaakt. Maar dan vooral vanwege Morris en het orkest van de Met.

Samen met haar Cassandre vormt deze Sieglinde een van de juwelen in Jessye Normans muzikale kroon. Wie weet waar ze thans verblijft. . In Ariadne auf Naxos zong ze ‘Es gibt ein Reich wo alles rein ist‘. Dat klinkt als een goede plek om tot rust te komen, in vrede.

Jessye Norman als Cassandre in Les Troyens

Tekst: Peter Franken

Morgen, 30 maart, is het anderhalf jaar geleden dat Jessye Norman overleed. Een mooie aanleiding om terug te kijken op twee van haar grootste rollen in de Met. Vandaag Cassandre, morgen volgt Sieglinde.

In 1983 debuteerde Norman in de Metropolitan Opera in de rol van Cassandre in Berlioz’ Les Troyens. Die voorstelling werd verfilmd en bij het zien ervan raak je gemakkelijk in de ban van deze ietwat hysterische zieneres die de verwoesting van Troje voorspelt maar door niemand geloofd wordt. Haar andere grote rollen in New York waren de titelrol in Strauss’ Ariadne auf Naxos en Sieglinde in Wagners Die Walküre.

Les Troyens had een schitterende cast waarvan behalve Norman ook Tatiana Troyanos als Dido en Placido Domingo als Énée deel uitmaakten. De eerste akte draait zoals verwacht helemaal om Norman die een werkelijk fenomenale vertolking geeft van de door haar vloek geteisterde Cassandre. Met name het grote duet met Chorèbe is adembenemend en vooral ook ontroerend door de subtiele begeleiding die Berlioz hiervoor heeft geschreven.

Ook in de volgende scènes zien we Cassandre als dominant personage terug, in steeds groter wordende vertwijfeling. Als Énée opkomt met de mededeling dat Lacoön is gedood door een zeeslang als kennelijke bestraffing voor het feit dat hij het door de Grieken als gift achtergelaten paard niet vertrouwt, geeft Cassandre het op, praat daarna alleen nog maar in zichzelf. Énée is ervan overtuigd dat Pallas Athena is beledigd omdat de Trojanen het Griekse afscheidsgeschenk niet willen accepteren. Hij dringt er op aan het paard snel de stad binnen te halen en dan breekt de hel los. Norman komt nog eens nadrukkelijk in beeld als ze de Trojaanse vrouwen voorhoudt dat zelfmoord beter is dan een leven als slavin van een van de Grieken. Ze geeft zelf het (goede) voorbeeld en de anderen volgen haar. Mooi in beeld gebracht is hier de aarzeling die sommige vrouwen laten zien.

Het optreden van Andromache, een zwijgende acteerrol, met haar zoontje vind ik ondanks Normans schitterende prestatie toch het meest ontroerende moment in de eerste akte. Hectors weduwe wordt gespeeld door Jane White die haar diepe rouw een koninklijke uitstraling weet te geven. Met de melancholieke klarinet erbij die haar tijdens de gehele scène begeleidt is het nauwelijks mogelijk hier je ogen droog te houden.

De muziek van Berlioz vertoont een aantal opvallende kenmerken. Solerende blazers markeren emotionele momenten, vaak is een harp te horen die een orkestpassage accentueert. Passages met tutti strijkers klinken opmerkelijk vol doordat Berlioz de houtblazers gelijk op met hen laat spelen. Het maakt zijn muziek uiterst herkenbaar maar natuurlijk ook wel een beetje voorspelbaar. Zo ook Les Troyens, het klinkt allemaal vertrouwd en bekend. Maar de opera is te lang om de aandacht volledig vast te houden. Het eerste deel, La prise de Troy, is compact en de handeling is vol dramatiek. Na anderhalf uur is Troje verwoest en Aeneas ontvlucht.

Jessye Norman als Cassandre


Het tweede deel, Les Troyens à Carthage, duurt twee en een half uur en dat is veel te lang voor een werk dat pas tegen het einde een dramatische wending krijgt. Monologen en duetten kabbelen eindeloos voort, balletten nemen veel tijd in beslag zonder iets aan de handeling toe te voegen. Zeelui zingen een lied vol heimwee, Iopas moet op commando van Dido ook nog een lied zingen, om haar op te vrolijken. Naar verluidt heeft Berlioz het originele werk al flink ingekort, hij had er zonder meer nog een uurtje extra uit kunnen halen.

De komst van Énée komt als geroepen voor Dido aangezien hij haar nog maar kort bestaande koninkrijkje, nauwelijks meer dan een nederzetting, redt uit de handen van de Nubische heerser Jarba. Dat is op zich natuurlijk al genoeg reden om hem op een voetstukje te plaatsen. Als Dido vervolgens hoort dat uitgerekend Andromache die als slavin door Phyrrus is meegevoerd naar Griekenland voor hem door de knieën is gegaan en met haar ontvoerder is getrouwd, begint Dido zich af te vragen of ze beslist trouw moet blijven aan haar overleden echtgenoot, zeker nu er zo’n geschikte opvolger aan haar hof verblijft en lijkt te treuzelen om verder te reizen. Dat verandert alles: Dido wil Énée koste wat het kost bij zich houden, de goden en geesten van dode Trojanen die Énée uit zijn slaap houden kunnen de boom in. Love trumps destiny vindt Dido.

Maar Énée vertrekt, hij volgt zijn bestemming die hem een grote strijd en een roemrijke dood voorspelt, na eerst natuurlijk een ‘nieuw Troje’ te hebben gesticht. Opmerkelijk genoeg verdwijnt hij direct achter de mythologische horizon. Verder dan een verhaal over zijn zoon die een nederzetting inItalië zou hebben gesticht, komen we niet. Over Énée heeft niemand het meer na zijn vetrek uit Carthago.

Tatiana Troyanos vind ik nogal vlak klinken gedurende de eerste twee uur van haar optreden. Vermoedelijk spaarde ze haar stem want in de laatste dramatische fase is ze nadrukkelijk een ander personage en ook een andere sopraan. Haar woede en vertwijfeling, haar zelfverkozen dood en vervloeking van Énée’s nageslacht doen je in een klap de voorafgaande twee uur vergeten.

Sterfscéne van Dido:

Placido Domingo is een uitstekende Énée maar feitelijk is dat een vrij saaie rol. Hij is verantwoordelijk voor die blunder met dat paard maar weet wel als enige zoon van Priamus de slachtpartij te ontkomen. Vervolgens zit hij in zo’n handenwringende situatie van ‘ga niet, ik moet’ en daarna verdwijnt hij in de vergetelheid.

Zoals te verwachten in een al wat oudere Met productie ziet alles er prachtig uit met overdadige kostuums en een mooi vormgegeven toneelbeeld. Maar uiteindelijk is de opname toch vooral de moeite waard vanwege het optreden van Jessye Norman.

Overigens pleegt Cassandra niet in alle mythen zelfmoord. In Agamemnon, het eerste deel van de Oresteia van Aeschylus, arriveert ze als Agamemnons slavin en bijslaap in Mycene waar ze door Aegisthus wordt vermoord. Klytämnestra neemt tegelijkertijd haar teruggekeerde echtgenoot voor haar rekening.

Sly van Wolf-Ferrari: zakdoekjes binnen hand bereik

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is sly.jpg

De opera’s van Ermanno Wolf-Ferrari (1876-1948) worden nog maar zelden gespeeld. Naar de oorzaak ervan hoeven wij niet eens te gissen. Dat het niet aan de kwaliteit ligt bewijst de, in 2001 op Koch Schwann uitgekomen opname van Sly ovvero La leggenda del dormiente risvegliato (Sly of de legende van de ontwaakte slaper).

Het tragikomische verhaal vertelt van een arme dichter die, stomdronken naar het paleis van Conte di Westmoreland wordt gebracht om daar voor gek te worden gehouden. Hij wordt verkleed in dure kleren en zodra hij bijkomt wordt hij wijsgemaakt dat hij de graaf is en dat hij net hersteld is van een langdurige ziekte. Dolly, de minnares van de graaf doet zich voor als zijn echtgenote maar wordt gaandeweg daadwerkelijk verliefd op hem.

“No, io non sono un buffone” (Nee, ik ben geen nar) zingt hij aan het eind en snijdt zijn polsen door met een gebroken fles. Zijn geliefde Dolly komt, net als Charlotte in Werther, te laat. De muziek houdt het midden tussen opera buffa, surrealisme en voornamelijk verisme, al moet men ook de wagneriaanse invloeden niet vergeten.

Er bestond al een opname van de opera in het Duits (Accanta) met Deborah Polaski en naar het Italiaanse origineel werd met spanning uitgekeken. Deze registratie is live opgenomen in Barcelona. De hoofdrol wordt gezongen door José Carreras, die hiermee zijn dertigste jubileum vierde. Hij zingt een zeer ontroerende Sly. Zijn stem klinkt zeer breekbaar en zijn vertolking laat je in tranen achter.

Sherill Milnes bewijst nog eens zijn reputatie als de vertolker van schurkenrollen, doch de erepalm gaat naar de Zaïrese sopraan Isabelle Kabatu. Haar stem doet een beetje aan die van Leontyne Price denken: fluweelzacht en lichtelijk omfloerst.

Wolf-Ferrari
Sly
José Carreras, Isabelle Kabatu, Sherill Milnes
Koor en orkest van het Gran Teatre del Liceu olv David Giménes
Koch Schwann 3-6449-2

Quartets of Pavel Haas by the Kocian Quartet: a must

Haas Kocian

 

Of all Leoš Janáček’s pupils, Pavel Haas (Brno 1899 – Auschwitz 1944) managed best to combine his teacher’s influence with his very own musical language.

 

Haas stil filmStill from the film ‘Der Fuehrer schenkt den Juden eine Stadt’. The man on the right is Pavel Haas, who is actually listening to his Study for Strings performed by the Ghetto Orchestra © United States Holocaust Museum
© United States Holocaust Memorial Museum, courtesy of Ivan Vojtech Fric

 

 

Haas was a big jazz fan and he also composed a lot of theatre and film music. The latter partly under the influence of his brother, a well-known film actor. His greatest love, however, was Moravian folk music.

The second string quartet, nicknamed ‘From the Monkey Mountains’, is an open declaration of love to Moravia. The music is programmatic, meaning that without using words, something (in this case the beauty of nature) is described in a narrative way.

Parts one and three are extremely melodious and agonizingly beautiful. In the second and fourth movements, a certain dissonance can be detected and they strongly remind me of Janáček’s Second String Quartet, composed three years later.

Haas originally composed the fourth movement for a jazz band, but the reviews of the premiere made him decide to change it. On these recordings, two percussionists were added to the string quartet. A masterstroke.

The third string quartet, already composed in 1938, was performed for the first time in January 1946, two years after the composer’s death.

Here is the string quartet in the version of the Pavel Haas Quartet:

 

The performance by the Kocian Quartet is very expressive, sparkling, and where necessary, wistful. This recording is almost twenty years old, but still unsurpassed. Not that they have much competition…….If only I could convince all chamber music lovers that they should buy this wonderful CD!

 

Haas stolperstein in Brno

                                                                                   Stolperstein for Pavel Haas in Brno

Pavel Haas
String quartets nrs. 1-3 (complete)
Kocian Quartet
Praga PRD 250 118

 

Entartete Musik, Teresienstadt and Channel Classics

Rudolf Karel, a hardly known ‘Theresienstadt composer’

“Ich möcht so gern nach Haus!”: Anne Sofie von Otter sings songs by ‘Theresienstadt composers’

Mariusz Kwiecień and his Slavic heroes.

kwiecienheroescd

The young Polish baritone Mariusz Kwiecień (Difficult to pronounce? I am going to help you! It is, in Dutch: Marjush Kfjetsjenj) is hot, really hot. The ‘Barihunks’ site was created especially for him. Still ….. no matter how much I admired the young Pole’s acting skills and charisma – the voice usually left me cold. But little boys grow up and the truth must now be told: I was mistaken.

When I saw his Onjegin directed by Dmitri Tcherniakov (Bel Air BAC046), I was already won over, but now, with his first (sic!) solo CD, I can only deeply bow my head in admiration. First of all, it is the choice of repertoire. Along with his greatest starring roles: Yevgeny Onegin and Krol Roger by Szymanowski, he sings mainly unknown treasures from the Slavonic operas.

As an opera lover, you may know the baritone aria from Sadko by Rimsky-Korsakov and perhaps ‘Oh Mariya, Mariya’ from Tchaikovsky’s Mazeppa. But have you ever heard of Smetana’s Čertova stěna? Or Verbuum Nobile by Stanislaw Moniuszko? That is what I mean!

Apart from the choice of repertoire, we are dealing with a voice and – it must be said – his voice sounds like a bell! Beautiful, warm and very attractive. The Polish Radio Orchestra, conducted by Łukasz Borowicz, also sounds excellent.



Mariusz Kwiecień
Slavic Heroes
Arias by Tchaikovsky, Moniuszko, Szymanowski, Rachmaninov, Dvorak, Smetana and others.
Polish Radio Symphony Orchestra conducted by Łukasz Borowicz
Harmondia Mundi HMW906101