Josef_Wagner

Brahms, Rachmaninoff en Zemlinsky, tragedies

Tekst: Neil van der Linden

Wat voor opera zou Brahms hebben geschreven, als hij een opera zou hebben geschreven? Ik moest daaraan denken in dit aan het thema ‘tragedie’ gewijde concert. Ik kom in elk geval muzikaal tot een collage van mijn favoriete stukken (van een componist waarvoor ik niet altijd warm loop): “Ihr habt nun Träurigkeit” uit Ein Deutsches Requiem, de bijna pre-Mahleriaanse Alt-rhapsodie, het bijna Wagneriaanse eerste deel uit zijn eerste pianoconcert, de passacaglia uit het eerste strijksextet, en vooruit ook het langzame deel uit het tweede, en misschien nog een stukje Liebeslieder-Walzer.

Én als overture de Tragische Overtüre. Waarmee dit NTR Matinee-concert begon. En wel tamelijk spectaculair. Canellakis liet het orkest verrassend open klinken, maar waar nodig met de juiste zwaarte. Die hoorns in het begin klonken fenomenaal, evenals verderop de replieken van de vooral lage strijkers. Alle vaste stijlkenmerken van Brahms komen in dit werk voor, maar precies goed gedoseerd, met een heldere schriftuur, en dat werd allemaal fraai uitgelicht door Canellakis en orkest.

Heldere schriftuur kun je niet zeggen van Rachmaninoff in zijn Dodeneiland, gebaseerd op symbolist Arnold Böcklins schilderij Die Toteninsel. Rachmaninoffs versie roept zelfs geen associaties op met het schilderij. De muziek is broeierig impressionistisch, terwijl het ‘lugubere’ van Böcklins verbeelding juist is dat het zo kraakhelder en sereen is. Niemand die dat beter aanvoelde dan Patrice Chéreau toen hij in zij legendarische Ring-enscenering in Bayreuth de Walkürenrots uitbeeldde als de rots op Böcklins schilderij. (Dat overigens pas in het tweede jaar, in het eerste jaar had hij de Matterhorn nagebouwd op het toneel. Voortschrijdend inzicht, of hij was op de terugweg van Bayreuth langs München gereisd, waar het werk in de Pinakotheek hangt. Erwin Olaf – had hij ooit maar een Ring-décor of zelfs überhaupt een operadecor mogen ontwerpen! – parafraseerde volgens mij Böcklin fraai in zijn serie Im Wald.) In dit Duitsige programma zou een ander op het schilderij van Böcklin geënte symfonisch gedicht misschien beter hebben gestaan, dat van Max Reger. Op YouTube vond ik een uitvoering door het Concertgebouworkest uit 1941 (!) onder de Duitse toenmalige geregelde Bayreuth dirigent Hermann Abendroth. Maar het is ook heel keurig opgenomen met het KCO door Neeme Järvi

In tijd zat Reger (geb. 1873) dicht aan tegen Zemlinsky (geb. 1871). Diens eenakter-opera Eine florentinische Tragödie is gebaseerd op A Florentine Tragedy van Oscar Wilde, wiens oeuvre ook Richard Strauss had geïnspireerd voor diens Salomé uit 1905 (en ook Schreker voor Die Geburtstag der Infantin an later nog eens Zemlinsky voor Der Zwerg). En net als in de stof voor Salomé lijkt de oorspronkelijke auteur zich in de stof voor Eine florentinische Tragödie zich verfijnd te verlustigen in het gedrag van de hoofdpersonen, waarbij familieleden elkaar in de val laten lopen, met navrante gevolgen, en als satire op de liefde die zonder wreedheid en immoraliteit niet lijkt te kunnen bestaan.

In Eine florentinische Tragödie betrapt een koopman, Simone, bij thuiskomst zijn echtgenote, Bianca, in bed met een edelman. De edelman moet het met de dood bekopen. Drie eeuwen eerder had componist/edelman Carlo Gesualdo zijn echtgenote en haar minnaar betrapt en doodde hen beiden. Als edelman ging hij toen vrijuit. Wildes verhaal vertelt niet hoe het was nu een burgerman een crime passionel had gepleegd, op een edelman nog wel.

De echtgenote overleeft het deze keer wel. Sterker nog, nu ze ziet hoe sterk haar man eigenlijk is wordt ze weer verliefd op hem. En hij vervolgens weer op haar. Bianca: ‘Waarom wist ik niet dat je zo sterk was?’ [Schekers partituur: Apotheotische geluiden uit het orkest.] Simone: Waarom heb je mij niet verteld hoe mooi je eigenlijk bent?’ Bianca zijgt op haar knieën neder en kunst haar geliefde. [Ende der Oper, aldus de partituur.]

Zemlinksky’s muziek werd door de Nazi’s Entartet verklaard. Maar Salomé was toch niet minder Entartet? Maar ja, Strauss was niet Joods, en zijn Der Rosenkavalier, hoewel in wezen niet minder ‘pervers’, had in de ogen van de burgerij veel goed gemaakt.

Enfin, Zemlinsky’s muziek bleek een kolfje naar Canellakis’ hand. Ook orkestraat dampten erotiek en wellust van het podium. Canellakis liet het orkest alle hoeken en gaten van de partituur zien.

De muziek fleemde, kookte, streelde en schroeide. Je hoort dat de muziek van de grote filmkunst eraan komt, en daarmee de Duitse Expressionistische filmkunst als geheel. En vervolgens, deels dankzij de uit Europa gevluchte artistieke diaspora, de Hollywood filmkunst.

En eigenlijk behoort Eine florentinische Tragödie nog tot de beste filmmuziek in wording. Verschillende ensceneringen laten dat zien, zoals die van De Nationale Opera een paar jaar geleden, en de zeer filmische registratie door de Livermore Valley Opera die ik in YouTube vond.

Er zat deze middag een bekende jonge, nieuw aangetreden rechtse partijleider in de zaal, en ik ben benieuwd wat zij ervan vond. Een ideoloog uit haar kringen (die ik overigens niet per se met haar vereenzelvig) had net geschreven: “Cultuurmarxisme haat alles wat Westers is. Klassieke muziek inderdaad (..) Wanneer bevrijden de hero leaders ons nu eindelijk van de cultuurmarxisten.”

Bij de NTR bevonden we ons deze middag natuurlijk in het hol van de ‘Staatsomroep’ en van de ‘Mainstream Media’. Enfin, geweldig dat zij er was. Haar voorganger kwam ook geregeld in het Concertgebouw, maar hij wijst alle muziekstijlen van na Rachmaninoff af.

Solisten: geweldig. De Oostenrijker Josef Wagner is een fraaie Wagneriaanse bariton die de plot van het verhaal stemtechnisch en theatraal soeverein vertaalde. Zelfs als Zemlinksky en in zijn voetsporen Canellakis het orkest even laat donderen tijdens de opperste extase in Simones rol blijft hij fier overeind.

De van geboorte Italiaanse tenor Attilio Glaser heeft de Deutsch Oper Berlin als thuishaven, wat er ongetwijfeld aan bijdroeg dat hij een ideale vertolker bleek van het Duitstalige repertoire gemengd met de Italianita in de door Zemlinsky voor hem geschreven rol.

En de Nederlandse mezzosopraan Nina van Essen van de Staatsoper Hannover overtuigde ook in haar in omvang beperktere maar vocaaltechnisch wel degelijk veeleisende rol.

Voor alle drie waren dit hun roldebuten in de Matinee. Ik hoop dat ze terugkomen.

Brahms: Tragische Ouvertüre in d, op. 81
Rachmaninoff: Het dodeneiland, op. 29
Zemlinsky: Eine florentinische Tragödie
Radio Filharmonisch Orkest
Karina Canellakis dirigent
Attilio Glaser tenor (Guido Bardi)
Nina van Essen sopraan (Bianca)
Josef Wagner bariton (Simone)

Gezien 27 september

Mooie uitvoering op Youtube van Eine florentinische Tragödie in combinatie met Puccini’s (ook in Florence gesitueerde) Gianni Schicchi, door de Livermore Valley Opera.

En in Amsterdam:

https://basiaconfuoco.com/2017/11/12/eine-florentinische-tragodie-gianni-schicchi-amsterdam-november-2017/

Regers Die Toteninsel, prachtige muziek, erg foute opname. Er zijn nog andere opnames.

Die Walküre derde dedrijf in de regie van Patrice Chéreau Bayreuth 1980 met Böcklins Die Toteninsel nagebouwd als decor.

Foto’s Neil van der Linden en twee foto’s uit Erwin Olafs serie Im Wald.

Discografie:

https://basiaconfuoco.com/2017/11/05/eine-autobiografische-tragodie-alexander-zemlinsky-deel-4-warum-hast-du-mir-nicht-gesagt/

Die Frau ohne Schatten in de sporen van David Lynch

Tekst: Neil van der Linden

Still uit David Lynch' Inland Empire

Ik heb geen idee of Katie Mitchell de films van David Lynch kent. Misschien wel. Met name zijn latere, mystieke, zoals Mulholland Drive en met name Inland Empire kent. In Inland Empire doken net als in haar regie van Die Frau ohne Schatten ook mensen met beestenkoppen op die de handeling beïnvloedden. Voor wie moeite heeft met haar regie van Die Frau ohne Schatten kan het goed zijn te proberen die als een David Lynch te ondergaan. Passages met ijzeren logica worden afgewisseld met momenten van wonderlijke mystieke schoonheid. Niet zo gek. Het libretto van Hugo von Hofmannstahl laat zich eigenlijk al heel goed als een David Lynch-script lezen.

Die Frau ohne Schatten was oorspronkelijk bedoeld als een lichtvoetig eigentijds equivalent van Die Zauberflöte, zoals Strauss en Von Hofmannstahls Der Rosenkavalier bedoeld was als equivalent van Da Ponte-operas. Maar net zoals Der Rosenkavalier in elk geval in omvang uit de hand liep, dijde Die Frau ohne Schatten ook steeds meer uit, en kwam Hofmannstahl, soms tot wanhoop van Strauss, met steeds meer en steeds ingewikkelder tekst. Strauss was zelf ook niet een componist die gemakkelijk maat kon houden. Gelukkig maar, want aldus werd ook Die Frau ohne Schatten een ‘mislukking’ van goddelijke lengte.

Op jacht met zijn valk wilde de Kaiser een gazelle doden, maar zij is een geest en verandert zichzelf ter plekke in een beeldschone vrouw. Hij trouwt met haar, maar de Kaiserin heeft geen ‘schaduw’: ze kan geen kinderen krijgen. Intussen is de Kaiserin de talisman waarmee ze zich kan veranderen kwijt en kan niet meer terug. Haar voedster, de Amme, krijgt van Keikobad, heerser van de geestenwereld en vader van de Kaiserin, de opdracht voor de Kaiserin een ‘schaduw’ te vinden in de mensenwereld. Dat zal ten koste gaan van een aardse vrouw. De Färberin, echtgenote van de verver Barak, is degene die als ‘donor’ wordt  aangewezen

Keikobad uit zich in het libretto alleen via een boodschapper, maar in deze enscenering zien we hem wel, in de gedaante van een menselijke figuur met een gazellen-hoofd. Hij wordt geassisteerd door twee figuren met vossen-hoofden, die zich soms bedienen van  pistolen om het verhaal vooruit helpen.

Al snel na het begin wordt een zwangerschaps-echoscoop het podium opgereden, want de Kaiserin en Färberin moeten steeds worden getest op zwangerschap. (In de tekst van Von Hofmannstahl staat trouwens letterlijk iets over stralen die door een lichaam heen dringen en het medisch gebruik van Röntgenstralen vond al volop plaats sinds de ontdekking ervan in 1895.)

Het libretto lijkt overigens geregeld de mogelijkheid open te laten dat kinderloosheid evengoed aan de echtgenoot kan liggen. Onvruchtbaar zaad, of zelfs impotentie: de Färberin zingt op gegeven moment dat de vijzel van haar echtgenoot Barak niet goed in de kom roert, wat natuurlijk over verf kan gaan, ook toch ook over de seks.

En is de jachtvalk tot wie de Kaiser zich in zijn fraaie smachtende monoloog richt, die hem de weg had gewezen naar de Kaiserin en die hem weer vergezelt als hij drie dagen op jacht gaat, niet evengoed als fallussymbool op te vatten, en is de monoloog misschien een weeklacht over zijn eigen impotentie? (En zou Strauss’ eerstvolgende opera Intermezzo trouwens niet over zijn huwelijksbeslommeringen gaan?) 

Enfin, vandaar dat de Amme op zeker moment voor de Färberin een mooie jongeling laat opdraven, met wie ze, onder dwang, in deze enscenering met de pistolen van Keikobads adjudanten op zich gericht, een paar keer seks heeft, waaraan ze overigens, althans volgens de Amme, zoals die later zingt, ook plezier lijkt te beleven.

Hier gaat Katie Mitchell heel precies om met de uitbeelding. De Färberin heeft in het libretto wel drie keer seks met de jongeling, en die wordt geblinddoekt onder dwang binnen gevoerd en ook al laat de Färberin het, terwijl ze onder schot wordt gehouden, allemaal gewillig gebeuren, toch kan ze later beweren dat ze Barak niet ontrouw is geweest.

Hofmannstahl en Strauss schuwden seksueel misbruik en verkrachting dus niet, evenmin als drank- en (in deze enscenering in elk geval) drugs-misbruik, onder meer als plat vermaak van de drie sinistere broers van Barak, maar ook niet via de ‘hogere’ alchemistische brouwsels die Keikobad en zijn dochter bereiden. Als je het iets meer in de moderne tijd wil plaatsen wordt het inderdaad David Lynch ten top.

Op het podium zien we het op en neer beweegbaar hyperrealistisch ‘twee-verdiepingen’-decor zoals we dat kennen van Katie Mitchells eerdere regieën bij De Nationale Opera van George Benjamins Written on Skin (2012) en Janáčeks Jenůfa (2018). Nu verbeelden ze een upstairs-downstairs wereld, conform de werelden van de twee centrale ‘paren’.

In de wereld upstairs van de Kaiserin en de Kaiser is alles design. Elegante wit- en grijstinten en gebogen lijnen van de muren en de verlichtingsarmaturen refereren aan Bauhaus-architectuur. (Die Frau one Schatten ging in première in hetzelfde jaar als dat waarin Walter de Bauhaus-beweging oprichtte, 1919).

De Kaiser gaat gekleed in militair tenue, maar de Kaiserin en het personeel (in het libretto ‘slaven’) dragen haute couture in dezelfde gedistingeerde wit- en grijstinten. De omgangsvormen met het personeel zijn afstandelijk. Alleen aan het eind van het tweede bedrijf, al de Kaiserin na haar zoektocht weer thuiskomt, omarmt ze even één van de kleedsters. De Amme, natuurlijk niet van adellijke komaf, gedraagt zich net zo tegenover het personeel (maar wordt aan het einde van de opera op haar plaats gewezen, als Keikobads handlangers iedereen behalve de twee paren overhoop schieten).

De downstairs– souterrainwoning van de Färberin en Barak is tijdloos lelijk, met alleen een kitscherige kerstboom en een armetierig schemerlampje naast een klein raam. De Färberin probeert enige distinctie in haar uiterlijk aan te brengen, maar Barak loopt erbij als een zwaarlijvige sloddervos. Samen met zijn drie inwonende broers slaat hij dan ook heel wat bier achterover. Als om het plan met de schaduw uit te voeren de Kaiserin en de Amme hun intrek nemen als personeel, moeten de huisgenoten voortdurend hun positie tegenover de ‘minderen’ bewijzen. Ironie wil dat Die Frau ohne Schatten af was in 1917, het jaar van de Russische revolutie, die beoogde korte metten te maken met klassenverhoudingen.

De meest exuberante orkestpassages kolkten en klotsten over me heen, dankzij de spectaculair dirigerende Marc Albrecht en het spectaculair spelende Nederlands Philharmonisch. Dat was niet alleen het geval als Strauss het hele orkest inzet, maar ook in de kamermuzikale momenten zoals de befaamde cellopartij tijdens de aanroep tot de Falcke door de Kaiser in de tweede akte en de soloviool en trompetpartijen in het “Vater, bist du’s?” van de Kaiserin, dat een bijna mystiek-religieuze lading kreeg.

Michaela Schuster, bij de Nationale Opera een oudgediende als Waltraute in de Ring-uitvoeringen vanaf 2005, was helemaal op haar plaats als Die Amme. Vocaal nog steeds in topvorm, ook al heeft ze hier in 2011 ook al de senioren-rol van Klytämnestra gezongen. Ze beeldt de rol ook mooi tragisch uit, met zichtbaar een warm hart voor de Kaiserin, maar ook zichtbaar hautain tegenover iedereen die ze beneden haar stand beschouwt, tussen Brangäne en Mrs Danvers (Hitchcocks Rebecca) in.

Daniela Köhler is een gedegen Kaiserin en oogt als gesoigneerde dame (die intussen het personeel als slaven behandelt).

Aušrinė Stundytė, de Färberin, eerder te zien in Zemlinsky’s Eine florentinische Tragödie (2017), krijgt de ruimte om een vocaal en theatraal uiterst genuanceerd en innemend personage neer te zetten. Een beetje punky, mede dankzij dat kortgeknipte haar, maar als het moet ook ontroerend. Een slachtoffer van de manipulaties van het hof, al laat ze zich dat in deze regie niet zomaar welgevallen. Haar vermogen tot vocale nuances helpen dit alles waar te maken.

Barak-tenor AJ Glueckert (waarom dat Amerikaansige ‘AJ’, het doet zo denken aan ‘JD’ Vance?) heeft voor de rol van Der Kaiser de juiste ‘Siegmund-kwaliteiten’, zoals fraai naar voren komt in zijn smeekbede-monoloog aan Die Falke. En de Kaiser Josef Wagner staat bij DNO vast al op de ‘to do’-lijst voor komende Wagner-baritons.

De kleine rollen zijn ook mooi bezet, met onder meer ‘onze’ Eva Kroon, Michael Wilmering, Anneleen Bijnen en anderen. Het aandeel van het koor in allerlei veeleisende ensembles is ook fraai, inclusief in de laatste plaats de ‘Kinderstimmen’ en het Nieuw Amsterdams Kinderkoor. 

De opname waarmee ik met deze opera vertrouwd raakte is de 1956-uitvoering onder Karl Böhm, die ook opnametechnisch nog steeds mooi klinkt, en met een prachtige Leonie Rysanek als Kaiserin:

Martha Mödl als Amme was natuurlijk ook een belevenis, onder Joseph Keilberth in 1964, met bijvoorbeeld ook Hans Hotter als Geisterbote, en een piepjonge Brigitte Faessbender in het vrouwenensemble; die helaas de Amme zelf niet op de plaat heeft vastgelegd

Voor Fritz Wunderlicht als luxe-Jüngling kun je terecht bij een opname ook uit 1964 uit Wenen onder Von Karajan, met Lucia Popp als luxe-Falke, ook met Rysanek, en ook Christa Ludwig als Färberin, uit 1964 ook, een opvoering ter gelegenheid Strauss’ honderdste geboortejaar. Er zijn verschillende uitvoeringen in omloop, want de cast wisselde een paar keer

Voor de beste weergave van de klankpracht van het werk moet je bij de relatief recentste opnamen zijn, Solti in Wenen in een studio-opname uit 1992, die hiermee zijn beoogde Strauss-Decca-opera-cyclus voltooide:

En Sinopoli live in Dresden, uitgebracht in 1997:

Solti dirigeerde het werk in die jaren in Salzburg, in een wat ‘traditionele’ regie van Götz Friedrich, die nogal statisch en afstandelijk lijkt te werken. Wat mij betreft had Solti overigens Cheryl Studer ook best mee mogen nemen naar de studio L

Er is ook een prachtige sterrencast-liveopname van Sinopoli uit 1999 uit Wenen, wel op YouTube, maar helaas zonder beeld:

Muzikale leiding  Marc Albrecht
Regie  Katie Mitchell
Decor en kostuums  Naomi Dawson
Licht  Bethany Gupwell
Video  Rob Casey
Dramaturgie  Klaus Bertisch
Der Kaiser  AJ Glueckert
Die Kaiserin  Daniela Köhler
Die Amme  Michaela Schuster
Der Geisterbote  Sam Carl 
Der Hüter der Schwelle des Tempels  Daria Brusova* 
Die Stimme des Falken  Aitana Sanz
Eine Stimme von Oben  Eva Kroon
Erscheinung eines Jünglings  Egor Zhuravskii
Barak der Färber  Josef Wagner
Sein Weib (Die Färberin)  Aušrinė Stundytė
Der Einäugige, Der Einarmige, Der Bucklige  Michael Wilmering, Joe Chalmers, Robert Lewis 
Dienerinnen  Daria Brusova, Elizabeth Poz, Anneleen Bijnen 
Die Stimmen der Wächter der Stadt  Peter Arink, Geert van der Kaaij, Maksym Nazarenko, Harry Teeuwen 
Kinderstimmen  Aliya Akhmedeeva, Tomoko Makuuchi, Elsa Barthas, Itzel Medecigo, Sophia Patsi
Acteurs Anton van der Sluis, Jip Warmerdam, Melina Theo, Thespis Athineus, Alicia Verdú Macián, Maarten Redeker 
Nederlands Philharmonisch
Koor van De Nationale Opera
Nieuw Amsterdams Kinderkoor 

Photo’s © Ruth Walz

Written on Skin George Benjamin:

Jenufa:

Bespreking door Peter Franken van haar verfilming van Brittens The Turning of the Screw:

Trailer Mulholland Drive:

Trailer Inland Empire:

Strauss’ Intermezzo bij de Deutsche Oper Berlijn:

Discogafie:

Het een en ander over Die Frau ohne Schatten

Die Regie hat das Wort oftewel Thaïs van Konwitschny uit Theater an der Wien

Tekst: Peter Franken

In 2021 ging in Wenen een nieuwe productie van Massenets opera Thaïs. De regie was in handen van Peter Konwitschny. Decors en kostuums kwamen voor rekening van Johannes Leiacker. Dit gerenommeerde duo stond voor de taak om ondanks alle corona gerelateerde beperkingen een volwaardige productie af te leveren. Daar zijn ze redelijk in geslaagd. Een opname zonder publiek is op Bluray uitgebracht door Unitel.

Het libretto van Thaïs is gebaseerd op de gelijknamige roman van Anatole France uit 1890. Daarin wordt het losbandige leven, de bekering door toedoen van een doortastende monnik en de boetedoening van de legendarische courtisane Thaïs beschreven. Deze vermoedelijk historische figuur leefde in de vierde eeuw in Alexandrië en werd later heilig verklaard. Santa Thaïs heeft een reputatie die ruwweg te vergelijken is met die van Maria Magdalena.

Anatole France voegde een geheel nieuwe dimensie aan het verhaal toe door de monnik in kwestie verliefd te laten worden op zijn ‘bekeringsproject’ waardoor hij weliswaar haar ziel redt maar de zijne verspeelt. ‘Eeuwig leven en zielenheil, wat doet het er toe. De enige echte liefde is die tussen levende mensen’ zingt hij vertwijfeld.

De handeling speelt zich in Wenen af op een vrijwel leeg toneel met een groot gordijn als achterdoek. Door dit gedeeltelijk opzij te schuiven of op te halen kunnen personages of zelfs een geheel koor snel opkomen en afgaan.

Athanaël maakt zijn opwachting in Alexandrië bij zijn jeugdvriend Nicias die toevallig net ten koste van zijn complete (?) vermogen een week exclusieve aandacht van Thaïs heeft weten te verwerven. Het wordt zijn laatste avond met haar en hij is niet te beroerd die verdwaasde monnik aan haar voor te stellen.

Het huis van Thaïs wordt slechts geduid door een kleurige sofa. Haar rijkdom moeten we aflezen aan een exuberant kostuum, getooid met rode vleugels. Alle anderen lopen ook met vleugels rond maar die ogen veelal wat meer ingehouden. De menigte is modern stemmig gekleed, met witte vleugels. Ter onderscheid lopen alle monniken rond in het zwart met bijpassende vleugels. Wellicht wordt hier bedoeld dat je niet perse in een klooster hoeft te leven om een engel te kunnen zijn.

Athanaël begint voortvarend aan zijn missie om Thaïs terug tot het christelijk geloof te brengen door haar levenswijze af te kraken en haar een prachtig bestaan in het hiernamaals voor te spiegelen. Konwitschny heeft echter zo zijn twijfels over wat er in het hoofd van die monnik omgaat.

Athanaël gaat zo tekeer dat hij Thaïs angst inboezemt. Zij zingt ‘Pitié, ne me pas de mal’. De regie laat hem haar zonder pardon verkrachten en vervolgens wordt hij door haar bereden. Dat gebeurt natuurlijk niet in werkelijkheid maar zo wordt op niet mis te verstane wijze getoond dat hij niet denkt wat hij zegt. Later geeft hij dat toe: ‘Het was een leugen. Er is geen hiernamaals, alleen het leven telt.’

Aanvankelijk wil Thaïs er allemaal niets van weten maar tijdens een droom, begeleid door de overbekende vioolsolo ‘Meditation’, komt ze tot inkeer en laat zich door Athanaël wegvoeren naar de woestijn met achterlating van al haar bezittingen. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Ze wil een beeldje meenemen dat Eros voorstelt. Het wordt hier voorgesteld door een klein jongetje met een pijl en boog dat zo nu en dan gezellig bij Thaïs op schoot kruipt. Als Athanaël hoort dat ze het ooit van Nicias heeft gekregen, dat verdorven heidense individu, ontsteekt hij in woede en schiet het jongetje neer.

De menigte krijgt lucht van Thaïs’ vermeende ontvoering en wil die beletten. Athanaël schiet wild in het rond om hen op afstand te houden maar het volk komt pas tot bedaren als Nicias arriveert met een kruiwagen vol geld dat hij begint rond te strooien. Kennelijk had hij nog iets achter de hand gehouden.

Muzikaal doet Thaïs me zo nu en dan denken aan Manon, een van Massenets grote succesnummers. Als ze zichzelf in de spiegel bekijkt en zingt ‘Dis-moi que je suis belle’ hoor ik echo’s van ‘Je marche sur tous les chemins’. Ook scenisch is er een parallel: beide dames slepen zich aan het einde voort door een woestijn. Manon sterft, Thaïs bereikt nog net het nonnenklooster waar Athanaël haar naar toe brengt. De scène waarin hij terugkeert in zijn eigen klooster is gecoupeerd. We zien en horen hem direct aansluitend van zijn geloof afvallen.

Nicole Chevalier is niet helemaal opgewassen tegen de eisen die de titelrol aan haar stelt maar houdt zich toch vrij goed staande. Hetzelfde kan worden gezegd van Josef Wagner als Athanaël. Roberto Sacca geeft een goede vertolking van Nicias. De overige rollen zijn adequaat bezet.

Dirigent Leo Hussain geeft leiding aan het Arnold Schoenberg Chor en het ORF Radio-Symphonieorchester Wien. Al met al toch een wat tegenvallende Thaïs, ik had me er in elk geval meer van voorgesteld.

Productiefoto’s: © Werner Kmetitsch


Een paar woorden over Thaïs van Massenet


Pakkende Thaïs uit Venetië

Herinneringen aan een zeer geslaagde Il Viaggio a Reims in Antwerpen

Wanneer heeft u voor het laatst zo gelachen dat de tranen over uw wangen rolden en u niet meer wist hoe snel u in de pauze de toiletten moest bereiken, want uw buik en uw blaas (en eigenlijk uw hele lichaam) hadden ook mee gedaan? Het toilet: laat ik hier maar mee beginnen, want in de nieuwe en meer dan schitterende productie van Il Viaggio a Reims van Rossini in Antwerpen is dat kleine kamertje verheven tot één van de ‘hoofdrollen’.

Wij bevinden ons in een vliegtuig, dat wegens technische problemen niet kan opstijgen. Het geëmailleerde gezelschap van prominenten uit alle Europese landen plus het ‘klootjesvolk’ (wij zitten in een dubbeldekker, met boven de economie en onder de superplus class) is gevangen in een claustrofobische omgeving, waar ze niet uit kunnen ontsnappen. Nee, het is geen drama. Het is een satire.

Of het ook de bedoeling van Rossini was? Wellicht wel, maar daar komen wij nooit achter. Zelf beschouwde hij het als een ‘gelegenheidsstuk’, gemaakt ter – inderdaad, de gelegenheid – van de kroning van Charles X in 1825. De opera kende een groot succes, maar al na drie voorstellingen trok Rossini de stekker er uit. Veel van de muziek hergebruikte hij in Le Comte Ory, de rest verdween in verschillende laden in verschillende landen (hoe toepasselijk, vindt u niet?) en werd pas eind jaren zeventig van de vorige eeuw teruggevonden.

Terug naar het toilet: die is zowat continu bezet. Het wordt ook voor alles en nog wat gebruikt: er wordt er in gesnoven, gespoten, gerookt, gedronken en de liefde bedreven. En mocht de nood hoog zijn (en dat is, met al die wodka en champagne), dan nog steeds moet je geduld opbrengen, want bezet is bezet.

De ‘nood’, die heeft overigens een ongekend mooie choreografie, in de maat van de muziek opgeleverd. En omdat het programmaboekje geen aparte vermelding maakt voor de choreografie, neem ik aan dat de regisseur Marianne Clèmont daar zelf verantwoordelijk voor is. Brava!

In een interview zei zij dat ze de clichés over de landen en nationaliteiten zoveel mogelijk wilde vermijden. Een zowat onmogelijke taak, zeker met een opera als Il Viaggio, die de vooroordelen (heerlijk om het nog eens mee te maken) tot kunst heeft verheven. Maar het moet gezegd: het lukte haar wonderwel goed!

De productie zit vol geestige vondsten en de werkelijk geniale grappen zijn niet te beschrijven. En verwacht geen ‘theater van de lach’ want subtiliteit regeert er, ondanks de soms grove (en pijnlijke!) verwijzingen. Van mij mag het. Afijn.. genoeg over de regie en de productie. U moet mij geloven dat het werkelijk geweldig was.

De première en de meeste voorstellingen werden/worden gedirigeerd door de oude (83!) Rossini specialist, Alberto Zedda. Op de door mij bezochte middag stond een jonge Japanse dirigent, Ryuichiro Sonoda op de bok. Hij heeft een buitengewone liefde voor Rossini opgevat en heeft zich in hem en zijn muziek gespecialiseerd. Hij heeft al het een en ander (ook Il Viaggio) in Pesaro gedirigeerd.

De fascinatie was hoorbaar. Hij behandelde de partituur zo ontzettend liefdevol dat je niet anders dan verliefd op de score moest worden, mocht je het nog niet zijn geweest. Volgens Zedda is Il Viaggio de meest Rossiniaanse partituur die er bestaat en daar zijn de kenners en liefhebbers het mee eens.

De uitvoering kon gewoon niet beter. Alle, en dan bedoel ik alle, voornamelijk (zeer) jonge zangers waren voortreffelijk. De meesten zongen hun rol voor het eerst, wat een prestatie. Serena Farnocchia (Madama Cortese) werd verontschuldigd voor haar keelaandoening, nou – ik vraag mij af hoe zij zonder de keelaandoening zou klinken.

Beide sopranen (Elena Gorshunova en Elena Tsallagova) waren aan elkaar gewaagd, en hun coloratuurduel, met de citaten uit de Toverfluit, was niet te versmaden. De mezzo Anna Goryachova was een onweerstaanbare Marchesa Melibea – wat een charisma!

Ook de heren mochten er zijn. Om te beginnen de werkelijk fenomenale Carlo Lepore (don Profondo). Zijn “cataloog” aria ‘Medaglie incomparabili’ was voor mij één van de hoogtepunten. Robert McPherson als Cavalier Belfiore  en Josef Wagner als Lord Sidney waren meer dan goed en al de kleine en de kleinste rollen waren om te smullen.

Daar kan een mens dagenlang op teren en ik spreek uit ervaring: ik ben met een glimlach naar bed gegaan en ben met een glimlach wakker geworden.

Bezocht op 27 december 2011 in Antwerpen

alle foto materiaal © Annemie Augustijns

Minidiscografie van Il Viaggio a Reims

Wonderlijke productie van Das wunder der Heliane uit Berlijn

Heliane dvd

“Selig sind die Liebenden. Die der Liebe sind, sind nicht des Todes”. Met die twee zinnen kun je eigenlijk Das Wunder der Heliane samenvatten. Het libretto van Hans Müller-Einigen dat gebaseerd is op het toneelstuk ‘Die Heilige’ van Hans Kaltneker lijkt een beetje bizar, maar je moet het door de ogen van de tijdgeest bekijken. Het mysterieuze, onaardse, buitennatuurlijke, het goddelijke, de uitvergrote emoties, de decadentie en de onverholen erotiek… dat zie je in veel kunstwerken uit die tijd. Ook de opofferingsgezindheid en het motto dat liefde alles overwint: zo niet nu, dan in het hiernamaals.

De jarenlang genegeerde opera’s van Korngold zijn tot mijn grote vreugde met een grote inhaalmanoeuvre bezig (nee, nog steeds niet in Nederland) en de Deutsche Oper Berlin bracht de opera – na negentig jaar negeren – in 2018 op de planken. Marc Albrecht dirigeerde en de regie was in handen van Christof Loy.

De enscenering is typisch Loy: heb je er twee of drie gezien dan heb je ze allemaal gezien. En: nee, ik bedoel het niet negatief. Loy is één van de weinige hedendaagse regisseurs die hun eigen weg gaan zonder het libretto (laat staan de muziek) geweld aandoen. Naar deze voorstelling heb ik met ingehouden adem gekeken. En geluisterd, want de zangers zijn allemaal gewoon onvoorstelbaar goed.

De rol van Heliane, de enige personage in de opera die een naam heeft wordt formidabel gezongen door de Amerikaanse sopraan Sara Jakubiak.

Brian Jagde is een zowat gedroomde Vreemdeling, nog nooit heb ik die rol zo waanzinnig goed gezongen gehoord. Krachtig, maar ook lyrisch en voornamelijk zeer humaan.

Joseph Wagner is een Herrescher uit je ergste nachtmerries, Derek Welton is een ware ontdekking in zijn rol van Der Pförtner en Okka von der Damerau is een uitstekende Botin. Marc Albrecht laat de muziek vloeien, zoals het hoort. Top.

Trailer van de productie:

ERICH WOLFGANG KORNGOLD
Das Wunder der Heliane
Sara Jakubiak, Brian Jagde, Josef Wagner, Okka von der Damerau, Derek Welton e.a.
Chorus and the orchestra of the Deutsche Oper Berlin olv Marc Albrecht
Regie: Christof Loy
Naxos 2110584-85

Das Wunder der Annemarie Kremers ‘Heliane’

Aanbeden, genegeerd, vergeten: over Erich Wolfgang Korngold en ‘Die Tote Stadt’

Rossini’s Semiramide in Antwerpen 2010: waar de opera niet over gaat

548a07672f64b

Myrtò Papatanasiu (Semiramide) ©Annemie Augustijns

Semiramide, een ‘belcanto-Parsifal’. Zo werd de opera door Aviel Cahn, de baas van de Vlaamse Opera (tegenwoordig Opera Ballet Vlaanderen), genoemd in zijn dankwoord aan de hele cast na de première op 12 december 2010 in Antwerpen. Daar breek ik mijn hoofd nog steeds over. Na het herhaaldelijk luisteren naar de verschillende opnamen van de opera heb ik het verband nog steeds niet kunnen ontdekken.

Semiramide was Rossini’s  laatste Italiaanse opera seria uit zijn Italiaanse belcanto-periode en het verwijst al naar wat komen zal – de Franse Grand Opéra. De vermenging van beide stijlen maakt het werk uiterst boeiend en behoorlijk innoverend. Het gaat ook ergens over en het is mij werkelijk een raadsel waarom het zo zelden wordt opgevoerd.

Het verhaal: een Assyrische koningin, die samen met prins Assur haar man heeft vermoord, wordt jaren later verliefd op haar doodgewaande zoon, die haar daarna ‘per ongeluk’ doodt. Het is misschien een beetje te, maar dat zijn we inmiddels wel gewend, toch? Zeker, als we onze “klassiekers” kennen: Orestes, Oedipus, de hangende tuinen van Babylonie, Phaedra … Maar ook Hamlet en Lady Macbeth.

Daar kan een beetje regisseur zeker mee uit te voeten, mits hij niet al te veel wil duidelijk maken en uitleggen. Het publiek is niet dom! Wij weten heus wel dat het verhaal van aller tijden is! Maar dat is precies waar deze Antwerpse productie van Nigel Lowery uiteindelijk aan kapot ging.

548a07654d0df

©Annemie Augustijns

Lowery’s uitgangspunt was prima en ik was ook best gecharmeerd van de meeste van zijn decors (Lowery nam, behalve de regie, ook het decor en de kostuums voor zijn rekening. Zeer geslaagd vond ik zijn keuze om een (bewerkte) foto van het door Amerikanen gebombardeerde paleis van Saddam Hoessein – gekleurd en op een groot doek geschilderd – als het paleis van Semiramide te laten fungeren.

 

548a0777558dd

©Annemie Augustijns

Maar voor de rest… Laat ik het er maar op houden dat ik er niets van heb begrepen en dat het aan mij ligt.

548a0769762a7

©Annemie Augustijns

De kostuums waren van alles: Albaniërs, Assyriërs, Barbiepoppen in baljurken, strakke jaren ’50, lelijke jaren ’60. Semiramide had een dubbelgangster, het koor was unisono als man verkleed (terwijl in het libretto nadrukkelijk de aanwezigheid van vrouwen wordt vermeld!). Er liep een Nosferatu rond, er was een wandelend glittergordijn, er werd met kisten gesjouwd en het koor bediende zich van een soort geheimzinnige gebarentaal die heel erg spastisch aandeed.

Gelukkig was er nog de muziek en die was niet minder dan goddelijk! Voor Semiramide heb je minstens vier eersteklaszangers nodig, die ook nog eens kunnen acteren, hun coloraturen paraat hebben en alle registers (zowel naar boven als naar beneden) kunnen opentrekken. Nou, die waren er wel. Allemaal.

548a07813a0b5

Ann Halenberg (Arsace) ©Annemie Augustijns

Om te beginnen was er Ann Hallenberg als Arsace. Zelden nog hoor je een alt van zo’n immense schoonheid, met het juiste timbre en een perfecte laagte (en hoogte!) Haar stem heeft de juiste dosering van vibrato en zij beschikt over een ongekend kleurenpalet. Daarbij is zij een fantastische performer; zij was als heldhaftige krijgsheer, maar ook als verliefde tiener en verscheurde zoon meer dan geloofwaardig. Wat een artieste!

Haar duetten met Myrtò Papatanasiu (een werkelijk voortreffelijke Semiramide) deden mij soms aan Sutherland/Horne denken. Zo’n perfecte samensmelting van stemmen hoor je nog echt zelden meer.

548a07641a966

Rovert McPherson (Idreno) ©Annemie Wugustijs

Robert McPherson (Idreno) hoorde ik eerder als Leopold (La Juive) in Tel Aviv. Sinds die tijd heeft hij een enorme ontwikkeling gemaakt – zijn stem is groter geworden, soepeler ook. Met zijn perfect zittende hoge noten (en denk hier niet aan een “magere” C!)  blies hij de zaal op.

De (zeer?) jonge basbariton Igor Bakan was een fenomenale Oroe. Ondanks de belachelijke outfit als handelsreiziger kon hij het karakter van de Hoge Priester weten over te brengen.

548a0785bbc3a

Josef Wagner (Assur) ©Annemie Augustijns

En als we het over een belachelijke outfit hebben … Josef Wagner (Assur), in het echt een aantrekkelijke jonge man, werd zo toegetakeld dat je het niet aannemelijk kon maken dat welke vrouw dan ook (laat staan de koningin) zich met hem zal inlaten.

548a0775240de

©Annemie Augustijns

Godzijdank heeft een regisseur geen grip op de stembanden, dus ondanks al zijn tegenwerking werd Assurs waanzinaria zowat het hoogtepunt van de hele voorstelling. Ik moest aan Bellini’s I Puritani (Cinta di Fiori) denken… Zou hij Semiramide hebben gehoord?

De Antwerpse productie is door Dynamic op dvd uitgebracht. Trailer:

Gioachino Rossini
Semiramide
Myrtò Papatanasiu, Ann Hallenberg, Josef Wagner, Robert McPherson, Julianne Gaerhart, Igor Bakan, Eduardo Santamaria, Charles Dekeyser
Symfonisch Orkest en Koor van de Vlaamse Opera onder leiding van Alberto Zedda
Regie: Nigel Lowery

Bezocht op 12 december 2010

Bruisende ‘Semiramide’ van Opera Rara