Karina_Canellakis

Nog meer Zondvloed: Jörg Widmanns ARCHE in de NTR ZaterdagMatinee

Tekst: Neil van der Linden

Had Michel van der Aa in The Book of Water zes mensen op het toneel staan om een zondvloedverhaal uit te beelden (een acteur, vier strijkers van Amsterdam Sinfonietta en een computerprogrammeur, plus een complexe video-installatie), bij Jörg Widmann in Arche zijn het er driehonderd.

De titel Arche verwijst naar het Griekse woord voor ‘begin’. Al aan het begin van de uitvoering verschijnt in het Grieks boven de uitvoerenden de tekst waarmee het laatste evangelie van het Nieuwe Testament, dat van Johannes, opent: ‘In den beginne was het woord’. En ‘Arche’ is in het Duits ook het woord voor de Ark van Noach, Die Arche Noah.

Ruggengraat in Arche zijn een jongen en een meisje die teksten uit de Bijbel oplezen. De jongen is aanzienlijk kleiner dan het meisje en heeft nog een hoge stem, het meisje heeft een groot deel van haar pubergroeispurt al doorgemaakt en steekt flink boven hem uit. Maar beiden hebben nog kinderlijke onschuld. Des te heftiger zijn de Bijbelpassages die ze reciteren, vanaf het scheppingsverhaal via de Zondvloed als straf van God voor de mensen tot aan De Dag des Oordeels bij het Einde der Tijden. Ironie is dat kinderen tijdens het verklanken van de Apocalyps, als solisten en beide koren God aanroepen om in te grijpen, juist deze twee uitroepen dat de mensheid meer op eigen inzichten moet vertrouwen en de problemen zelf moet oplossen.

Naast citaten uit Oude en Nieuwe Testament komen teksten aan bod van en uit onder meer Heine, Andersen, Des Knaben Wunderhorn, Sloterdijk, Nietzsche, St Franciscus, de Rooms-katholieke Requiem tekst, Schiller en de slottekst van de Rooms-katholieke mis, het Agnus Dei. Een pandemonium van verlichte, romantische, religieuze en atheïstische geëxalteerde, sensuele, romantische, mystieke en nuchtere poëzie en proza.

In de tekst wordt de God van drie levende monotheïstische religies aangeroepen plus die van de Babyloniërs, in wier Gilgamesh-epos de zondvloed al veel eerder figureerde. Kortom eclecticisme alom en de muziek lijkt minstens evenzeer een allegaartje. Je zou bijna de indruk kunnen krijgen dat Widmann bijna geen eigen idioom heeft. Maar het is de consistentie in die krankjorume caleidoscopische verscheidenheid die al snel een geheel eigen signatuur toont.

Toch val je al snel voor het plezier in het herkennen van de muziek die Widmann parafraseert en parodieert. Een pastiche van een Bach-koraal, flarden Middeleeuwse en Renaissance polyfonie, Mahler II, Mahler VIII, natuurlijk Wagners Es-groot-akkoord uit Das Rheingold maar dan met aanvullende dissonanten, Brahms via fuga’s die op een paar wrong notes na zo uit Ein Deutsches Requiem zouden kunnen zijn weggelopen tot en met Brahms op zijn schijnbaar lieflijkst als in Liebeslieder Walzer, Richard én Johann Strauss, een eerbetoon aan Strawinsky als in diens Oedipus Rex en aande modernist als Xenakis en Ligeti, tot en met persiflages op Orffs Carmina Burana en Stockhausens Licht, de turbulentie van Berlioz’ La Damnation de Faust.

Precies halverwege het werk is er een grote liefdesscène, beginnend met een indrukwekkend mengsel van Mendelssohniaans lyriek voor bariton, koor en orkest op tekst van het Liebeslied van de begin twintigste-eeuwse Spätromantische Duitse dichter Klabund, sensueel gezongen door bariton Thomas E. Bauer, die overigens net zo gemakkelijk een schlager-achtige lieder ten beste geeft binnen Widmanns totaalkunstwerk.

Deze liefdespassage is geplaatst na afloop van de Zondvloed. Widmann herschikt vervolgens misschien de Bijbel een beetje door een vrouw op te voeren die klaarblijkelijk ook de Zondvloed heeft overleefd en eerst kwinkelerend opkomt als een vogel die in plaats van de door Noach eropuit gestuurde duif verschijnt en vervolgens als vrouw Noach verleidt; is ze dan niet toch Eva II?

Seksistischer en misogyner dan de Heilige Schrift zelf is dit allemaal overigens niet. Teksten uit het Bijbels Hooglied passeren, en daarna wordt in een ander gedicht van Klabund, Eifersucht (jaloezie), ook muzikaal de sfeer van het eerdere Liebeslied om zeep geholpen. Maar het komt toch nog goed en nu ontspint zich een half-sensueel, half-komisch Liebeslieder Walzer-achtig duet met de twee en met het koor, mee wiegend in driekwartsmaat; man en vrouw zijn nu gelijkwaardig. Vocaal en qua podiumprésence zijn bariton Thomas Bauer en sopraan Sarah Brady ook geheel aan elkaar gewaagd. Om bij de lezers de vrees voor heteronormativiteit in Arche te vermijden: eerder zong de bariton dat hij met vrouwen en mannen heeft geslapen.

Wat die wals betreft: Widmann zou zelfs van Aan de Amsterdamse grachten een machtig oratoriumstuk kunnen maken. De passage besluit met een duet dat ons in Die Tote Stadt sferen brengt. Echter: al in de laatste noten van dit sensuele duet zet het laagkoper eerst zachtjes maar dan steeds beter hoorbaar het Gregoriaanse Dies Irae thema in, om vervolgens in deel IV over te gaan, Dies Irae geheten, dat de passages uit de Rooms-katholieke Requiem-mis volgt over de Dag des Oordeels, inclusief Tuba Mirum, Mors stupebit, Liber scriptus, Quid sum miser en Rex tremendae, kortom de hele poppenkast, zou Reve zeggen, die Berlioz en Verdi al met optimale instrumentale en vocale krachten benutten, en Widmann haalt alles uit de kast om ze bijna te overtreffen. Maar ook schieten flarden Oedipus Rex, Carmina Burana en Psalmensymfonie voorbij, en tenslotte worden we meegezogen als in de helletocht uit de slotscène van La Damnation de Faust.

Je zou hopen dat tijdens het er tijdens de echte Apocalyps, straks, ooit, muzikaal net zo toegaat. Widmann is overigens geen doemdenker: vlak voor het laatste deel Dona Nobis Pacem, ontvouwt zich een grote coda die hij vrij letterlijk kopieerde uit het slot van Beethovens Negende Symfonie IX en diens Koorfantasie; met dien verstande dat Widmann uit een vroegere versie van Schillers Ode an die Freude citeert, wat je net telkens op het verkeerde been zet, mede doordat Widmann Beethoven weliswaar bijna noot voor noot citeert maar natuurlijk ook kwistig met wat afwijkende harmonieën strooit, en uit Schillers tekst vooral passages over Sünder uitlicht.

Wat een briljante dief is Widmann, een muzikale ekster. En telkens voordat je de indruk kunt krijgen dat het werk eigenlijk een quiz over citaten is, heeft Widmann je al verder meegesleurd in zijn intellectuele en spirituele reis langs de statiën van de Duitse en Europese cultuurgeschiedenis van eeuwen.

Vlak voor het einde barsten de klapdeuren van de trap rechts boven het podium open als de poorten van de hemel en dalen twee kinderkoren neer als de engelen rechtsboven in De Aanbidding van het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck. We verwachten teksten vol paradijselijke onschuld, maar de menigte jongeren barst uit in een half geschreeuwd nonsens-klankgedicht vol loze computer- en sociale media-kreten.

Gelukkig komt één van de jongenssopranen naar voren en hervat middels een prachtige loepzuiver gezongen solo de smeekbede om vrede, al snel bijgevallen door nog twee jongenssopranen. Eeuwigheid en vergankelijkheid tegelijk: we zijn allen sterfelijk, maar deze jongens zullen al over minder dan vijf jaar nog zo zingen.

Maar nog veel eerder tijdens Arche hebben vermoedelijk vele aanwezigen net als ik al menigmaal brokken in de keel gekregen en ogen vochtig voelen worden.

Link naar NPO start registratie;

https://www.nporadio4.nl/uitzendingen/ntr-zaterdagmatinee/75a60e2f-3bf8-4d31-a86e-555f8159bf3a/2022-11-12-ntr-zaterdagmatineeProgrammaboekje

Het programmaboekje:

https://cms-assets.nporadio.nl/npoRadio4/NTRZM2022-11-12-web.pdf?v=1667938470

De uitvoering in Hamburg bij de opening van de Elbe Philharmonie. Ik zeg erbij dat ik de Matinee-opname beter vind klinken, beter op elkaar ingespeeld misschien, maar misschien mede omdat ‘alles beter klinkt in het Concertgebouw’:

Sarah Brady sopraan
Thomas E. Bauer bariton
Chiara Schütz en Jacob Geppert kinder-vertellers van het Bijbelverhaal
Jan Valentin Schener jongenssopraan in een dragende rol en twee andere jongenssopranen in kleinere rollen
Radio Filharmonisch Orkest
Groot Omroepkoor, Hongaars Nationaal Koor, Nationaal Kinderkoor & Nationaal Jongenskoor
Karina Canellakis dirigent
Gezien, ervaren, ondergaan 12-11-2022, Matinee, Concertgebouw

Foto’s: © Foppe Schut

Werelden van klankkleuren, van Van Veldhuizen en Mahler, en van Wantenaar en Bruckner, in het Concertgebouw

Tekst: Neil van der Linden

Wonderlijk hoeveel klankkleuren je uit een strijkorkest en één harp, plus een reep zilverpapier kunt halen. Soms leek het een voltallig symfonieorkest. Maar dat zal ook wel aan de boventonen van de door Rick van Velhuizen voorgeschreven reine intonatie liggen.

Rick van Veldhuizens ‘Mais le corps taché d’ombres’ (Maar het lichaam bevlekt met schaduwen) is een symfonisch gedicht voor strijkorkest, harp en een reep zilverpapier; dat reepje wordt opgegeven moment door de snaren van de harp geweven. De componist schrijft talloze microtonale verhogingen en verlagingen voor in de – vaak onderling opgesplitste – strijkers, die op een ingenieuze manier tegen elkaar inwerken. Door het gebruik van de met al die manipulaties samenhangende boventonen klonk het soms alsof er een voltallig symfonieorkest met alle soorten speelde.

Mais le corps taché d’ombres met KCO en Luisi

:

Aan slagwerk was ook geen gebrek. De harp wordt hier en daar gebruikt slagwerkachtige geluiden te genereren, bijvoorbeeld bijna grote trom-achtig door op de klankkast te slaan terwijl lage noten worden aangeslagen, snaren te dempen of erlangs te strijken. En dan is er het geluid van snaren gesmoord in het aluminiumfolie. Toch is het resultaat lyrisch, dat wil zeggen lyrisch-dramatisch; het stuk volgt de teneur van Jean Genets dramatische gedicht Le condamné à mort.

Van Veldhuizens stuk schildert ondanks zijn duur van elf minuten een wereld op zichzelf, die in vorm volmaakt is en tegelijkertijd bewijst dat de componist ook toe is aan een stuk met een lange spanningsboog. Dat bleek trouwens ook al bij zijn liedcyclus Unde Imber et Ignes (Waarvandaan regen en vuur, een zinsnede uit Vergilius’ Aeneis), indertijd uitgevoerd door het Nederlands Studenten Orkest onder Manoj Kemps en een geweldige sopraan Katharine Dain. Terwijl die uitvoering niets te wensen overlaat, verdient deze cyclus het om ook op het repertoire te komen van andere orkesten.

Rick van Veldhuizen op Spotify:

Unde imber et ignes (Waarvandaan regen en vuur, een frase uit Vergilius’ Aeneis)
Nederlands Studenten Orkest, Manoj Kemps en een wonderlijk goede Katharine Dain sopraan

‘Mais le corps taché d’ombres’ was van meet af aan bedoeld voor combinatie met Mahlers negende symfonie, een fraaie combinatie in diepgang. Dat zou gebeuren tijdens het grote Mahlerfestival van het Concertgebouw, maar die ging niet door vanwege de bekende ziekte met een C. Doordat ‘Mais le corps taché d’ombres’ kleiner bezet is dan zijn Mahleriaanse evenknie kon het wel QR-code-veilig apart worden opgenomen, onder Fabio Luisi, die oorspronkelijk ook voor Mahlers negende was aangetrokken. Het indrukwekkende resultaat is op Spotify te horen. Nu kreeg het eindelijk de plek waarvoor het werk was bedoeld, met, inderdaad, Mahlers negende, maar met Daniel Harding als dirigent.

Aan het begin van het Matinee-concert met Mathilde Wantenaars nieuwe vioolconcert valt meteen de orkestopstelling op. Eerste violen links, tweede violen rechts, contrabassen links, harpen rechts, en celli, altviolen in het midden, met daarachter alle koperblazers. Die speelden bij het vioolconcert nog niet allemaal mee. Die zouden pas ingezet worden bij het tweede stuk van de Matinee, Bruckners achtste symfonie. Waarschijnlijk was ook Bruckner de reden van deze opstelling, want die lijkt afgeleid van de bij de Wiener Philharmoniker gebruikelijke indeling.

Net als Rick van Veldhuizen koos ook Mathilde Wantenaar voor een wondere klankwereld, met name in het eerste deel, een Lento. Na een eerste omfloerst majeurakkoord in het orkest opent het stuk met een dalend viernotig motief op de viool, in een Frygisch-mineur-achtige kerktoonsoort. Dat motief zal verschillende keren worden herhaald, een prachtig archaïserend lamento-thema dat de schuchtere majeurstemming van de openingsnoten naar melancholisch-mineur dwingt. Weelderige ingetogen orkestklanken volgen, waaraan de viool telkens een wending geeft naar sobere berusting. Het Lento-deel eindigt met een lange zangerige cadens in de hoogste registers, gedeeltelijk in ijle flageolettonen.

Ook het tweede deel is tamelijk langzaam. Hierin koos de componiste voor een traditioneler tonaal idioom, al contrasteren die wel met momenten van spannende diffusere harmonie, en het deel eindigt ook verstilde met het Frygisch-achtige motief op de viool waarmee het concert opende. Pas het derde deel is snel, met veel dansritmes, en opnieuw halsbrekende partijen voor de soloviool.

Simone Lamsma schijnt tegen de componist te hebben gezegd schrijf alles maar op wat je wil, ik speel het toch wel. En dat gebeurde. Associaties met Sibelius, Szymanovski en De Falla doemen soms op, en in die volgorde weerspiegelen de componisten eigenlijk ook de opbouw van dit vioolconcert.

Van Mathilde Wantenaar staat de fraaie cyclus Sprookjes op Spotify, en het valt nu op dat de opbouw van die cyclus, eerst een heel langzaam deel, dan een tweede wat minder langzaam, en het derde vervolgens sneller en rapsodisch in dit vioolconcert terugkeert.

Mathilde Wantenaar, uit Sprookjes, met Merel Vercammen op viool:

Van Mahler Negen vind ik dat je het moet horen met óf een dirigent van onder de 25, omdat mensen op die leeftijd meestal nog niet cynisch zijn, óf een dirigent van boven de 55, want dan komen de eerste inzichten van de oude dag. Dat wil zeggen: misschien geldt dit alleen voor mannelijke dirigenten. Bij enig zoekwerk valt het me op dat er van Mahler nog maar weinig opnamen onder vrouwen bestaan, alleen van Mahler 1 en 5 zijn er CDs onder Marin Alsop.

Mahler IX met Concertgebouworkest Bernstein:

Daniel Harding (geboren 1975) is nog lang geen 55. En ja, de mooiste uitvoering van Mahler Negen die ik ooit meemaakte was die bij het Concertgebouworkest onder Bernstein, die, wie weet, toen mogelijk al besef had van zijn eigen zware ziekte.

Harding wist desalniettemin een mooie spanningsboog in het werk aan te brengen. De contrasten die hij in het eerste deel, in volume en tempi, waren heftig, maar hebben dramatisch gewerkt. In het tweede deel hoorde je Bartok er bijna aankomen, wat helemaal niet zo gek is want laatstgenoemde werd in 1891 geboren in dezelfde Hongaars-Oostenrijkse dubbelmonarchie waar Mahler leefde. Bartok was op zijn 26e à 27e al ruim aan het componeren toen Mahler zijn Negende voltooide, met andere woorden Mahler een beetje op zijn Bartoks ‘hineininterpretieren’ mag helemaal.

Het afsluitende Adagio schildert natuurlijk een wereld op zichzelf, en Harding haalde ook alles uit de kast om hier de nadruk op te leggen. Gelukkig was een man in een soort golf-kleren (een sponsor-relatie?) inmiddels opgehouden liefst ook tijdens stille passages hardgrondig te hoesten.

Mijn boze blikken zijn kant op werden genegeerd. Maar nadat een buurman hem tussen het tweede en derde deel streng had toegesproken hield het op, op tijd voor een zo intensief mogelijk ondergaan van het adagio. En dat was echt maar goed ook, want wat Harding leidde na de onstuimigheid in de eerder delen het orkest ook naar de post-Tristan- Liebestod-dramatiek van het laatste deel, met de verschillende bijna-stiltes. Overigens valt dan op hoe goed het orkest nog steeds is, zoals in de strijkersklank en alle trefzekere blazersinzetten, ook bij het koper als het pianissimo moet spelen.

Na het wegsterven van het laatste hartverscheurend piano-pianissimo bleef het publiek een minuut lang stil voor dat het applaus in gang zette; waaraan enige opzet van de kant van Harding via een theatraal-gebiedend omhoog gehouden dirigeerstokje niet vreemd was – maar toch.

Aan Bruckner wagen meer vrouwen zich. Er zijn bestaan mooie opnamen van ‘Urfassung’-versies van Bruckner III en IV onder Simone Young. Karina Canellakis dirigeerde eerder in de Matinee Bruckner IV.

Bruckner VIII is natuurlijk een beest. De eerste overweldigende-indruk-uitvoering van deze symfonie hoorde ik ooit via de radio, met een oude Eugen Jochem bij het Concertgebouworkest, waarin ook mij nog in de woonkamer aan de grond genageld zie staan bij het luisteren naar de spirituele wereld van het derde deel en ik me nog altijd voor de geest kan halen hoe een paar snerpende klanken in de harpen in de laatste van hun bijna mystiek naar omhoog wijzende arpeggio’s mij als adolescent deden huiveren.

Ook bij Canellakis werden het derde en het vierde deel van de symfonie werelden op zichzelf. De speciale orkestopstelling werkte spectaculair, met al dat koper dat recht uit het midden naar voren kwam. Negen hoornisten, vijf trombonisten, vier trompettisten en een tuba. Ook de Wagnertubas waarvoor vier van de hoornisten hun instrument geregeld verwisselen kwamen zo in klank waarschijnlijk het best tot hun recht. En voor de gelegenheid had het orkest ervoor gekozen om zoals de componist als optie geeft een derde harp in stelling te brengen, als om er zeker van te zijn dat mijn geliefde arpeggio’s overal waar nodig bovenuit konden klinken.

22 september Concertgebouw Avond, Koninklijk Concertgebouworkest onder Daniel Harding.
RickMais le corps taché d’ombres, Maar het lichaam, bevlekt met schaduwen.
Mahler Negende Symfonie.

24 september Concertgebouw Matinee, Radio Philharmonisch Orkest onder Karina Canellakis, Simone Lamsma viool.

Mathilde Wantenaar Vioolconcert.
Bruckner Achtste Symfonie.

De Radio VI-registratie van de Matinee is te vinden op:

https://www.nporadio4.nl/uitzendingen/ntr-zaterdagmatinee/c81bb8d3-6983-4601-b537-af3689590aa9/2022-09-24-ntr-zaterdagmatinee-een-nieuwe-wantenaar-voor-simone-lamsma

Foto’s © Neil van der Linden en Renske VrolijkR/KCO

Meer Mathilde Wantenaar:

Mathilde Wantenaar betoont zich opnieuw een meester, maar de enscenering van Lied voor de Maan blijft daarbij achter.

Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken: sterke debuut van Mathilde Wantenaar bij ZaterdagMatinee

Merel Vercammen en Dina Ivanova: sprookjesachtig cd-debuut

Karina Canellakis dirigeert sterke Kat’a Kabanova

Tekst: Neil van der Linden

Opmerkelijk hoe binnen vijf jaar vrouwelijke dirigenten hun vanzelfsprekende plaats hebben ingenomen.Vijf jaar geleden konden mannelijke collega’s nog schampere opmerkingen maken zonder dat daar een haan naar kraaide. Die tijd is nu echt wel voorbij.

Het is ook duidelijk dat een dirigent voor het echt tragische repertoire, zoals Kat’a Kabanova, niet per se ouder, sadder and wiser hoeft te zijn. Karina Canellakis was deze middag degene die het kwiekst de trap van het Concertgebouw op en af kwam, anderen zag je echt een beetje uitkijken en zelfs de leuning vastpakken. Maar misschien is het ook omdat Canellakis onderhand – gelukkig – vaak in het Concertgebouw heeft opgetreden. Ach, over nog eens vijf jaar hebben we het hier niet eens meer over.

Dit is natuurlijk opera waarin vrouwen de drijvende krachten zijn. Het gaat over het keurslijf van burgerfatsoen en dubbele moraal, waarmee vrouwen in een keurslijf werden gedwongen, terwijl mannen nog gemakkelijk met de dingen wegkwamen. En het loopt tragisch af.

Tragische ironie is dat de aanstichtster van dit alles in het verhaal zelf een vrouw is, de bazige schoonmoeder Kabanicha, die ongeveer een moreel schrikbewind voert over haar zoon Tichon en diens echtgenote Kat’a. Kat’a is heimelijk verliefd op een ander, Boris, maar wil de huwelijksmoraal hooghouden. Maar als echtgenoot Tichon op zakenries wordt gestuurd geeft Kat’a toch toe aan haar gevoelens.

Er zijn nog wat andere rollen, zoals Tichons pleegzuster Varvara, die zich minder gelegen laat liggen aan het bewind van Kabanicha en die vrijelijk geniet van haar romance met een jonge leraar in het dorp, Kudrjas. En Dikoj, een koopman, met wie, naar blijkt, Kabanicha een heimelijke verhouding heeft, ook al pretendeert ze de verpersoonlijking te zijn van de huwelijksmoraal. Dit alles drijft Kat’a tot waanzin, en ze verdrink zich aan het eind van het verhaal in de Wolga.

Toch zou het te simpel zijn om te stellen dat deze uitvoering zo geslaagd was omdat Canellakis zich speciaal voelde aangetrokken tot dit vrouwendrama. Dit werk leent zich uitstekend voor een dirigent die én zoals zo vaak al bleek zo goed gelaagde partituren tot klank kan brengen én zo goed gevoel heeft voor muziek met passie.

De openingsklanken waren uitermate spannend, met een enorme energie. Dat had wel tot gevolg dat het orkest nog op steroïden zat toen de zangers moesten beginnen, en ja, daardoor duurde het even voordat de juiste balans tussen orkestvolume en vocalisten was gevonden. Ook al was het orkest relatief bescheiden in omvang gehouden, aan het minimaal aantal hoorns bijvoorbeeld ontkom je niet, en bovendien houdt Janacek altijd van pauken.

Amanda Majeski was een ontroerende Kat’a. Mede gebruik makend van haar gedistingeerde gestalte spaarde ze de emotie op tot die echt tot uitbarsting moest komen. Daardoor kwam Kat’a’s uiteindelijke keus voor zelfmoord des te hartverscheurender over. Volgens het libretto loopt ze met gekruiste armen de rivier in. In deze opvoering liep ze naar haar laatste noten voor het podium langs en ging met gekruiste armen met de rug naar het publiek staan.

Karina Dalayman (Kabanicha) © Lodi Lamie

Katarina Dalayman maakt als Kat’a’s dictatoriale schoonmoeder Kabanicha gebruik van alle muzikale mogelijkheden om de furie uit te hangen, maar liet daarmee ook doorschemeren dat haar personage misschien zelf wel degene is die het meest verstrikt zit in sociale dwang.

Er staan in deze opera maar liefst drie lyrische tenoren op het toneel, maar de drie vertolkers leken in deze uitvoering perfect getypecast al naar gelang de persoonlijkheden. Marcel Beekman maakte van Tichon een goedzak. Als ervaren theaterman in vileinere rollen, zoals Rameaus Platée, legde hij in zijn partij vele subtiele accenten, en maakte hij toch gebruik van de mogelijkheden die de sobere enscenering bood, het soort personenregie dat inmiddels vaak wordt toegepast in concertante opera’s . Maar zag ik Marcel Beekmans Tichon niet toch een beetje jaloers kijken naar het vrijere jonge paar, zijn stiefzus Varvara en haar jonge blaag Kudrjas?

Dat jonge paar steelt geregeld de show. Van mezzosopraan Anna Lapkovskaja als Varvara verbaasde het mij niet dat ze ook Carmen zingt, zangtechnisch en qua uitstraling. Zij is in Minsk geboren, maar in Duitsland werkzaam.

Ik ben blij dat er blijkbaar geen reden was om de jonge Rus Boris Stepanov te cancelen.

Wellicht te veel hinein interpretierend leek het alsof hem dat een flinke dosis zang- en speelvreugde had gegeven, want telkens als hij opkwam straalde hij dat het een lust was. En er zit ook een klein beetje Lenski in zijn optreden, een rol (uit Eugen Onegin) die hij ook zingt. Maar ja, in het verhaal, naar Ostrovski’s toneelstuk Het Onweer, is hij tevens een Tsjechoviaanse jonge academicus die de ingeslapen feodale boel wat komt wakker schudden, waarbij hij al snel de piepjonge maar emotioneel al volwassen Varvara aan zijn zijde vindt.

Boris zou dan degene moeten zijn waarvan wij ook als publiek zouden moeten begrijpen wat Kat’a voor hem voelt. Dat lukte de Litouwse tenor Edgaras Montvidas zangtechnisch wel, maar qua uitstraling niet. Dat is misschien ook lastig met een personage waarvan je aannemelijk moet maken dat het hoe het met Kat’a afloopt hem eigenlijk tamelijk koud laat.   

Esther Kuiper, Tim Kuyper, Clive Bayley en Karina Dalayman © Lodi Lamie

De rol van Dikoj heeft Janáček muzikaal wellicht opzettelijk wat kleurloos gehouden. Een saaie, maar natuurlijk wel gevaarlijke man. En zo vertolkte de Engelsman Clive Bayley hem ook, die blijkens zijn CV bijvoorbeeld ook thuis is in vergelijkbare rollen als Biterolf, degene die als eerste Tannhäuser beschuldigt van godslasterij, en als de cynische Dokter in Bergs Wozzeck.

Wat mij betreft had paukenist Paul Jussen bij het slotapplaus samen met de vocalisten naar voren mogen worden gehaald. In deze opera mag hij lekker hameren op zijn instrumenten, maar dat moet ook een flinke inspanning zijn.

Toevallig: in de tekst van de opera zegt Kat’a zoiets gezegd als dat de dood eigenlijk zou moeten komen voordat het levensgeluk een einde neemt. Als volgt: ‘Tegenwoordig is het: al verlang je ernaar, de dood komt niet; blijf leven en mogen je zonden je kwellen!’

De dag ervoor werd dat even treffend verwoord in de tekst van de uitvoering die ik zag van Lassus’ Lagrime di San Pietro door het Nederlands Kamer Koor met de Oekraïense danser Alexandre Riabko.

Zoals in de tekst van Lassus’ Lagrime di San Pietro wordt gesteld: “Ach, hoeveel mensen, die ooit gelukkig waren in hun jeugd, heeft jouw (bedoeld is de dood) getreuzel langdurig lijden bezorgd. En dat terwijl ze, als ze vóór de komst van de ouderdom verlost waren geweest van de wereld, dood veel gelukkiger waren geweest.’ Over die eveneens fenomenale uitvoering dinsdag meer.

Kát’a Kabanova, Leoš Janáček
Radio Filharmonisch Orkest, Groot Omroepkoor, Karina Canellakis dirigent
Amanda Majeski Kát’a
Katarina Dalayman Kabanicha
Edgaras Montvidas Boris
Clive Bayley Dikoj
Marcel Beekman Tichon
Boris Stepanov Kudrjáš
Anna Lapkovskaja Varvara
En verder Tim Kuypers, Esther Kuiper, Lotte Verstaen.

Gezien 26 maart NTR Matinee Concertgebouw Amsterdam.

Foto’s Simon van Boxtel