Frederik_Bergman

Een schertsvertoning in operetteland

Tekst: Neil van de Linden

De naam ‘Operetta Land’ was toen de productie uitkwam waarschijnlijk een woordspeling op de succesvolle musicalfilm La La Land, maar de productie is vooral een eerbetoon aan een genre dat niet altijd met het nodige respect wordt behandeld. Dat ligt gedeeltelijk aan het feit dat je operette ook slecht kunt uitvoeren. Maar als je het goed doet wordt het heel goed. Het is niet voor niets dat ‘serieuze’ dirigenten als Karajan, Harnoncourt, Gardiner en Bychkov zich inlieten met het repertoire, althans in de twee eerste gevallen met Die Fledermaus, in het geval van Karajan met Die Lustige Witwe (in een fantastische opname onder meer) en in het geval van Gardiner, Karajan, Maazel en Bychkov met Offenbach.

Wel is dan weer opvallend dat operette het toch slecht doet in de NPOKlassiek publieks-top 400.In het programmaboek staat een essay van Kevin Clarke over de vraag waar het ‘mis ging’ met de operette in Nederland. In elk geval is Operetta Land een opsteker voor het genre bij de Nationale Opera.

De muziek is een compilatie van fragmenten uit operettes van Johann Strauss jr., Offenbach, Gilbert & Sullivan, Millöcker, Fall en Léhar, slim aaneengeregen door Steef de Jong met herschreven teksten door Paulien Cornelisse.

Er is veel jong publiek in de zaal. En zo te zien van alle in Amsterdam vertegenwoordigde afkomsten. Maar ook ouderen, waarvan een deel missschien de opera ook niet frequenteert, en zich, zoals de drie personen links van mij, kostelijk vermaakt.

Alle operette-gebruiken als mannelijke prinsen gezongen door vrouwelijke sopranen, Hosenrollen (in de tekst staat een grappige letterlijke verwijzing naar Lederhosen), en andersom, de Koningin die door een man wordt gezongen (mooie rol van Raoul Steffani).

En een opbloeiende regelrechte man-man romance tussen ‘De Verzinner’ (vertolkt door inderdaad verzinner van de voorstelling Steef de Jong) en de ‘echte’ Prins Nicola (Steven van der Linden).

Er is een ingenieus decor van bordkarton, dat voortdurend verandert, door decorelementen open en weer dicht te klappen, en op en neer te laten gaan.

Er zijn champagnefeesten en diners, verbeeld met behulp van op karton geschilderde champagneglazen, flessen en gerechten. En de illusie werkt ook nog.

Spectaculair is natuurlijk de opkomst van De Verzinner, op 6 meter hoogte op een fiets over het toneel zwevend, ‘luchtfietsend’, tot hij naar beneden komt zwegen

Het verschil tussen operette en opera is, zo legt De Verzinner vervolgens uit, dat in een operette alles altijd goed afloopt en in een opera niet, of in elk geval niet per se. Operette is veelkleurig, maar de favoriete kleur in de opera is ‘betongrijs’; een knipoog naar heel wat opera-ensceneringen die inderdaad in somber-grijze decors worden uitgevoerd.

Met al die bewegende kartonnen decorstukken, ook ontworpen door Steef de Jong, lijkt het wel een bewegende kijkdoos, of zo’n kartonnen pop-up kinderboek waar als je een volgende pagina openslaat nieuwe landschappen of interieurs omhoog klappen. Wat er opzettelijk klungelig uitziet heeft een geraffineerd subtiele werking.

Iedereen mag intussen schmieren dat het een aard heeft. Ook hier gecontroleerd, want net als elke decorwisseling komt al het schijnbare geklungel met persoonsverwisselingen en muzikale escapade klopt tot in de details.

Er is ook een Prinses in een toren, Elenora Hu, winnares in het televisieprogramma ARIA, maar inmiddels ook pupil van Nelly Miricioiu, en een komisch talent van jewelste. In het verhaal is ze een stenene beeld, geschapen door koning Pygmalion van Operania (fijne rol van Frederik Bergman). Zij is ontsnapt omdat ze op zoek is naar echte liefde, maar koning Pygmalion wil haar terug hebben, met stenen hart. Want een eigen wil moet ze volgens hem maar liever niet hebben.

Als uitvoerenden mogen Minister van Financiën Marc Pantus en Graaf Lothar Laetitia Gerards genoemd worden.

Operettaland is een schertsvertoning, een heerlijke tot in de puntjes geregisseerde, dramaturgisch tot in details doordachte janboel.

Ik heb de voorstellingen in 2022 niet gezien. Er zijn wat rolwisselingen ten opzichte van de vorige versie, waarvan misschien de belangrijkste is Steven van der Linden, die de rol van de ‘echte’ Prins Nicola met verve vertolkt en die vorig seizoen ook opviel in de Incoronazione di Poppea van de Reisopera.

Verder heeft het Nederlands Kamerorkest de plaats ingenomen van het Nationaal Jeugdorkest, maar ik kan ze dus niet vergelijken. Dirigent Aldert Vermeulen is gebleven en leidt het geheel strak, maar joyeus, hier en daar bovendien een orkestraal pareltje naar voren halend.

Én de voorstelling was toen de kerstvoorstelling, ideaal daarvoor. Maar dit jaar is de beurt aan de balletafdeling, met Tchaikovsky’s Notenkraker.

Gezien 7 oktober Nationale Opera en Ballet Amsterdams

Regie, decor en kostuums Steef de Jong
Herschreven teksten Paulien Cornelisse
Dramaturgie Laura Roling
Verzinner / Lady Kant / Venus Steef de Jong
Koningin Raoul Steffani
Minister van Financiën Marc Pantus
Graaf Lothar Laetitia Gerards
Prinses Galathea Elenora Hu
Koning Pygmalion / Heggenschaarhuzaar Frederik Bergman
Prins Nicola / Heggenschaarhuzaar Steven van der Linden (De Nationale Opera Studio)
Sir Taki Aaike Nortier (De Nationale Opera Studio)

Nederlands Kamerorkest
Muzikale leiding Aldert Vermeulen

Radio uitzending, met inleiding en commentaar door Jules van Hessen, interviews met dramaturg Laura Roling en zangeres Laetitia Gerards en verder veel muziek van Offenbach en Kálmán.

https://www.npoklassiek.nl/uitzendingen/ntr-opera-live/019999e5-91bf-73fb-be42-3c0f1d569606/2025-10-18-ntr-opera-live

Recensie van Peter Franken over de eerste opvoeringen:

Canellakis’ laatste Janáček opera in de Matinee

Tekst: Neil van der Linden


Voorpremière op 12 april 1930 ©: Janusz Legoń


Dit was Canellakis’ laatste Janáček opera in de Matinee alweer, en wel met Janáčeks laatste opera, uit 1928. Zijn aller somberste, gebaseerd op Dostojevski’s beschrijvingen van diens ervaringen in een Russisch strafkamp.

In een concertante uitvoering ontgaat je in een opera als deze al snel wie wie is, vooral als alle zangers ongeveer dezelfde kleding dragen. Dat komt mede doordat in deze opera de personages er maar ten dele toe doen. Dostojevski’s tekst waarop Janáček het libretto baseerde, bestaat uit notities over ervaringen de schrijver zelf als gevangene in een strafkolonie in Siberië opdeed.

Bij deze Matinee-uitvoering kwamen de zangers op als ze iets te zingen hadden en liepen daarna weer af. Maar zelfs in deze tot het uiterste versoberde opzet schemerde de karakterologie die Janáček wél had aangebracht fraai door.

Placmajor, de commandant, werd gezongen door de bas Jan Martiník, die over een imposante stem beschikt, maar bovendien fysiek boven het grootste deel van de rest van de cast uittorende. Ook droeg misschien het feit dat hij binnen de cast de enige van geboorte Tsjech was dat zijn personage een soort natuurlijk gezag had. Dat hij bovendien dankzij zijn postuur enige goedmoedigheid uitstraalde maakte aannemelijk dat hij in de loop van het verhaal niet zo’n slechterik blijkt te zijn als aan het begin, wanneer hij de net aangekomen Gorjančikov, min of meer het centrale personages afranselt.


De kampcommandant verzoent zich met Gorjančikov, die hij eerder heeft gemarteld, in het bijzijn van Aljeja ©: Neil van der Linden

Gorjančikov, bij Dostojevski min of meer een alter ego van zichzelf, is een aristocraat en een politieke gevangene, anders dan het merendeel van de gevangenen die rovers of moordenaars zijn. Bas Joshua Bloom is gekleed in een grijs pak, wat hem onderscheidt van de rest van de cast, die egaal zwart draagt. Later verontschuldigt de kampcommandant zich tegenover Gorjančikov. Dat zijn momenten in de opera waarop er enige hoop, enig optimisme doorbreekt. En ook in deze concertante uitvoering blijven die toch mooi zichtbaar in de interactie tussen de zangers.

Aljeja tot Gorjančikov: jij bent als een vader voor mij ©: Neil van der Linden

Dat geldt ook voor de schrijnende vriendschap tussen Gorjančikov en de jonge Tatar Aljeja, vertolkt door de jonge en ook jongensachtig ogende Oezbeekse tenor Bekhzod Davronov.  Gorjančikov leert Aljeja Russisch leert lezen en schrijven. Hij  bezoekt Aljeja in het kamphospitaal nadat een medegevangene hem aanviel en per ongeluk Aljeja verwondde.


Aljeja en Gorjančikov: Vrijheid, geliefde vrijheid! ©Neil van der Linden

Gorjančikov neemt geroerd afscheid als Aljeja eerder vrijkomt. Ook in de concertante opzet blijft deze kameraadschap hartverscheurend.

©: Lodi Lamie

Alle rollen zijn trouwens geweldig bezet, tot in de kleinste rollen, tot en met Ben Heijnen, ‘bewaker’, lid van het Groot Omroepkoor. Naast één Tsjech, een Oezbeek, een Pool en een Rus, zangers die van huis uit redelijk met Slavische talen moeten kunnen omgaan, bestaat de cast voor het grootste deel uit Britten en Nederlanders.

Martina Myskohlid & Tim Kuypers ©: Lodi Lamie

Voor de piepkleine, overigens uitstekend gezongen vrouwelijke rol van de prostituee Poběhlice was blijkens een wisseling ten opzichte van de oorspronkelijke castlijst kennelijk op korte termijn de Canadese Martina Myskohlid aangetrokken, die momenteel in Nederland verkeert omdat ze binnenkort bij de Reisopera en de Nationale Opera Dido in Purcells Dido and Aeneas zingt.

Frank van Aken, Frederik Bergman, Jeremy Bines ©: Lodi Lamie

De nog immer onstuimige Wagner-heldentenor-rollen zingende Frank van Aken was blijkbaar ook een invaller en was nu een stabiele factor in de cast als de ‘oude gevangene’ Stařeček.

©: Lodi Lamie

Niet in de laatste plaats springt ook het koor eruit, in dit geval alleen de tenoren en bassen van het Groot Omroep koor, voor de gelegenheid getraind door de koordirigent van de Deutsche Oper Berlin Jeremy Bines.

©: Lodi Lamie

Maar naast Janáček en Dostojevski was de eigenlijke heldin van deze uitvoering Karina Cannelakis. Strak en tegelijk energiek. En hoe massief de partituur op sommige momenten ook wordt, alles blijft helder. Alle ruimte voor de kleuren uit het koper, het slagwerk, inclusief kettingen die op een bekken ratelen, de solovioolpartijen door Joris van Rijn, enz. enz.

Voordeel van deze concertante uitvoering is dat je helderder dan waar en wanneer ook, in het operahuis of thuis bij de stereo-installatie, hoort hoe knap en geavanceerd Janáček orkestreert en kleuren aanbrengt. De opera stamt uit 1928 en hoewel Janáček in principe volledig tonaal blijft, werkt zijn idioom met veel ‘harde’ kwinten en kwarten pentatoniek wel degelijk modern. Canellakis licht dit alles prachtig uit. Jammer dat de Janáček-operas nu op zijn.

Er staan twee bijzondere ensceneringen in Youtube:
De legendarische enscenering door Patrice Chéreau en Pierre Boulez, het eerdere droomteam van de Lulu-enscenering in Parijs en de Ring in Bayreuth, hier in Aix-en-Province, een productie die ook in het Holland Festival te zien was.

Eerste acte:

Het geheel is zo te zien alleen voor volwassenen:

Recensie van Basia Jaworski (met ingesloten act 2):

https://basiaconfuoco.com/2016/11/26/z-mrtveho-domu-from-the-house-of-the-dead/

Onder Simone Young met als regisseur Frank Castorf en een vrouwelijke Aljeja. Indachtig wellicht dat Janáček aan zijn platonische liefde Kamila Stösslová schreef dat zij in deze opera wel degelijk aanwezig was in de persoon van Aljeja, ‘zo’n tedere, innemende persoon’. Het is overigens zeker niet onmogelijk om in de omgang tussen Gorjančikov en Aljeja een – platonische – homoseksuele component te zien:



Leoš Janáček Uit een Dodenhuis

Bezetting:
Radio Filharmonisch Orkest, Groot Omroepmannenkoor
Karina Cannelakis, dirigent
Jeremy Bines, koordirigent
Alexandr Petrovič Gorjančikov Joshua Bloom, bas
Aljeja Bekhzod Davronov, tenor
Šiškov Roland Wood, bariton
Placmajor Jan Martiník, bas
Šapkin Alexey Dolgov, tenor
Luka (Filka Morozov) Stephan Rügamer, tenor
Skuratov Julian Hubbard, tenor
Stařeček Frank van Aken, tenor
Vězeň malý Tim Kuypers, bariton
Vězeň vysoký Zbigniew Malak, teno
Čekunov Frederik Bergman, bas-bariton
Don Juan (Brahmín) Sam Carl, bas-bariton
Poběhlice Martina Myskohlid, mezzosopraan

Gezien 22 maart NTR Matinee Concertgebouw Grote Zaal

Kosky’s Fledermaus: Donner und Glitz

Tekst: Peter Franken

Met een overdonderende première van ‘Die Fledermaus’ in de regie van Barrie Kosky werd het eindejaar seizoen bij DNO afgetrapt, nota bene op Sinterklaasavond. Kosky, bekend om zijn voorkeur voor gender fluïditeit in zijn operette-ensceneringen, heeft zichzelf nog eens weten te overtreffen. Dit tot groot enthousiasme van het publiek.

Johann Strauss jr. (1825-1899) schreef vooral korte orkeststukken en operettes waarvan er eentje zo vaak op het programma van reguliere operahuizen is komen te staan dat het de status van opera heeft gekregen: ‘Die Fledermaus’ uit 1874. Het is een Spieloper met een eenvoudig verhaaltje dat zozeer is opgerekt met losse nummers dat het avondvullend is geworden. Met name de conference van gevangenenbewaarder Frosch in de derde akte neemt vaak veel tijd. En tijdens het feest ten huize van Prinz Orlovski worden soms gastsolisten op het toneel gebracht, alsof ze daar een gig hebben die avond.

‘Mein Herr Marquis’ gezongen door het kamermeisje Adèle is een van de topnummers, samen met de Czardas ’Klänge der Heimat’van Rosalinde die later haar niets vermoedende echtgenoot zijn horloge afhandig weet te maken om hem daar later mee te confronteren, uiteraard dan zonder vermomming: ‘Dieser Anstand, so manierlich’.

Alles goed en wel, moet Kosky gedacht hebben, maar daar is toch wel wat meer van te maken. En met behulp van de inventieve decors van Rebecca Ringst en de uitzinnige kostuums van Klaus Bruns is dat wonderwel gelukt. Wie wel eens eerder een operette in de regie van Kosky heeft gezien zal met me eens zijn dat sommige scènes de subtiliteit van een sloopkogel hebben. Tegelijkertijd wordt de toeschouwer meegenomen in een handeling waarin zoveel vaart wordt gebracht dat dit in het geheel niet stoort maar vooral bijdraagt aan het amusementsgehalte.

Zijn ‘Orphée aux enfers’ is hiervan het sprekende voorbeeld en in ‘Die Fledermaus’ probeert hij die productie nog te overtreffen. Dat dit in mijn beleving niet helemaal is gelukt komt vooral voor rekening van het werk zelf: met ‘Orphée’ is meer te beginnen dan met ‘Fledermaus’. Met name de derde akte is problematisch door het ‘verplichte’ optreden van een cabaretier in de persoon van de cipier Frosch. Gelukkig heeft Kosky daar een oplossing voor bedacht die goed in de smaak bleek te vallen.

In de eerste akte speelt de handeling zich af op een stadsplein dat zowel de binnen- als buitenruimte voorstelt. Verrijdbare gevels in Biedermeierstijl suggereren een keurige geordende maatschappij waarin iedereen vooral de schone schijn probeert op te houden. Hoeveel moeite dat kost wordt getoond door de gevels te draaien. Dan wordt de stalen constructie zichtbaar die de hele zaak overeind houdt. En aan het einde valt de papieren gevelbekleding zelfs helemaal naar omlaag: alles is van bordpapier, niets is echt.

Tijdens de ouverture ligt Eisenstein in bed en lijkt een nachtmerrie over vleermuizen te hebben, aanschouwelijk gemaakt door een vleermuizenballet. Kennelijk leeft in zijn onderbewustzijn de vrees dat Falke hem vroeg of laat op zijn beurt voor gek zal zetten na zijn grap van jaren eerder die zijn vroegere vriend de bijnaam Dr. Fledermaus heeft bezorgd.

Waar het spel in de eerste akte vooral drijft op een ‘theater van de lach’ benadering trekt Kosky in de tweede alle registers open. Het koor is uitzinnig uitgedost, Orlovsky komt op als drag queen, vergezeld door een paar paladijnen in vergelijkbare kostuums. De decorstukken zijn nu allemaal omgedraaid: in Orlovsky’s landhuis is geen sprake van schone Weense schijn, hier gaan alle maskers af. De ironie wil dat juist nu iedereen zich probeert te verschuilen achter een andere identiteit, niemand is die hij of zij voorgeeft te zijn. Massale scènes met veel beweging worden afgewisseld met momenten dat er maar twee of drie mensen op het toneel staan. Zo worden de spilmomenten van de handeling extra benadrukt.

Geen intermezzo voor bezoekende artiesten in deze productie maar vlak voor de pauze een wervelend ballet op de polka ‘Unter Donner und Blitz’. So far so good..

Mijn verwachting dat Kosly erin zou slagen ook in de moeizame derde akte het tempo hoog te houden werd niet bewaarheid. Cipier Frosch was ditmaal een zeer geoefend tapdanser die in combinatie met ‘lichaamspercussie’ een uitstekende act wist op te voeren. Maar het duurde mij te lang en toen hij het publiek probeerde mee te krijgen in het maken van geluiden en andere vormen van participatie haakte ik tijdelijk af. Ook de rest van de akte leunde naar mijn smaak onnodig sterk op slapstick en herhaling van flauwe grapjes

Na de tapdansende Frosch bleek er nog een sprekende variant te zijn die vooral als aangever voor gevangenisdirecteur Frank diende. In zijn gevolg nog vier andere ‘Froschjes’ die heen en weer renden en uitroepen mochten slaken. Als ik mezelf niet zo enorm had geamuseerd voor de pauze had ik er minder moeite mee gehad. Nu was het verschil me te groot. Een lichtpunt was vooral Adèles ‘Spiel ich die Unschuld vom Lande’.

Om een voorstelling op de planken te brengen waarin zoveel mensen zich vrijwel voortdurend in hoog tempo bewegen moet je van goede huize komen. En natuurlijk de beschikking hebben over een ervaren choreograaf: Otto Pichler. Ook de belichting van Joachim Klein had een duidelijke inbreng.

De ster van de show was voor mij bariton Björn Bürger als Eisenstein. Ik herinnerde mij hem als de wat timide Wolfram in Loy’s ‘Tannhäuser’ uit 2019 waarin hij met zijn zang veel aandacht trok. Hier bleek hij ook uitstekend te kunnen acteren, dansen en acrobatische toeren uit te kunnen halen. Een compleet pakket zogezegd, geweldig optreden.

Zijn belangrijkste tegenspeelster Rosalinde was een kolfje naar de hand van sopraan Hulkar Sabirova, ook een zeer compleet artiest. Haar entrée in huize Orlovsky met de Czardas werd met veel bravoure gebracht.

Sydney Mancasola als Adèle vond ik wat schel klinken zo nu en dan maar haar complete act maakte dat meer dan goed. Ze opent in feite de handeling met een paar coloraturen en staat indien enigszins mogelijk de aandacht van het publiek daarna niet meer af. Haar vertolking van ‘Mein Herr Marquis’ is op afstand de leukste die ik tot op heden heb meegemaakt.

Dr. Falke was in goede handen bij Thomas Oliemans, zeer degelijk en tevens bij vlagen hilarisch. Eindelijk trekt zijn personage aan het langste eind maar hij ziet er vanaf Eisenstein het metaforische genadeschot te geven.

Miles Mykkanen acteerde als een zanger die aan de cocaïne was, over the top maar ja, Kosky. Zingen kon hij ook trouwens, deze Alfred.

Frederik Bergman kon zich helemaal uitleven als gevangenisdirecteur Frank en mezzo Marina Viotti hing het feestbeest Orlovski uit. Over haar acteren was ik meer te spreken dan over de zang overigens.

In de kleinere rollen Mark Omvlee als Dr. Blind en Tabea Tatan als Ida. De tapdanser verdient een speciale vermelding: Max Pollak.

Het NedPho stak deze avond in grootse vorm, mede door toedoen van maestro Lorenzo Viotti die er alles uit wist te halen. Schmalz, weemoed, verlangen, uitbundigheid, het kwam allemaal voorbij. Het koor van DNO ingestudeerd door Edward Ananian-Cooper was nadrukkelijk aanwezig in de tweede akte, compleet met een grote groep dansers. Het ‘gevoelige’ ’Brüderlein und Schwesterlein’ gezongen door Oliemans en later overgenomen door alle aanwezigen vormde een mooie bijdrage van het koor.

Er volgen nog negen voorstellingen, de laatste op 29 december.

Foto’s: De Nationale Opera | Bart Grietens

Over Vleermuizen van hier tot daar en terug: een piepkleine selectie

Liefde voor dochter van een overbezorgde vader met dodelijke afloop eindigt in een gesticht.

Tekst: Neil van der Linden

Hoe het verder met Rigoletto afloopt na de dood van zijn dochter komen we in Verdi’s opera niet te weten. In deze enscenering bij De Nationale Opera, een herneming uit 2017 lijkt het erop dat hij in een penitentiaire inrichting is terecht gekomen, waar hij alles als in een nachtmerrie herbeleeft. Rigoletto is van begin tot eind op het toneel, ook als hij niet betrokken is bij de handeling. Dat past bij het idee dat hij alles telkens maar weer herbeleeft in zijn eigen verbeelding.

Natuurlijk geldt voor de hele opera dat als Rigoletto had geweten hoe het zou aflopen, namelijk met de dood van zijn dochter, hij alles anders zou hebben gedaan. Dat geldt overigens voor zoveel van ons bij zoveel dingen die ons in het leven is overkomen. Dat is de universele betekenis van Rigoletto.

Het bijzondere van de enscenering is dat Rigoletto getuige lijkt te zijn van elke volgende schakel in het tragische verhaal van hem en zijn dochter. Alsof hij bij elke stap nog zou kunnen ingrijpen en alles zou kunnen terugdraaien. Alleen lijkt hij als een zombie door zijn eigen levensverhaal rond te lopen, bij vol bewustzijn maar zonder ook maar iets te kunnen uitrichten.

Het doet mij ook denken aan wat ik vaak in dromen heb, dat ik iets zie gebeuren maar niet kan ingrijpen. Ik zie nu ook voor me het beeld  uit de film ‘’ van Christopher Nolan waarin een vader na een reis door ruimte en tijd zijn dochter in een andere dimensie terug ziet en haar niet kan bereiken terwijl hij zich ‘naast’ haar bevindt.

Op Gilda, Rigoletto en ook hun huishoudster Giovanna na zijn alle personages in het wit, inclusief de Hertog van Mantua. Sanatoriumpersoneel of medepatiënten. Dragen ze dokterskleding of zijn het dwangbuizen?

We zien Gilda vierdubbel: op het toneel sopraan Aigul Khismatullina als de adolescent, en als jong meisje van zes, zeven, acht, gespeeld door een kind-actrice. Het is de leeftijd waarin haar vader Rigoletto haar lijkt te willen houden; het kind draagt echter een dodenmasker, en blikt vooruit op de tragische afloop. Dit alles wordt verdubbeld in levensgroot over achter- en zijwand geprojecteerde filmbeelden met Aigul Khismatullina en de kind-actrice. Die zien we in een op zichzelf ruime woning met uitzicht naar buiten, maar waarvan de ramen zijn afgesloten door tralies. De kinderjaren waarin Rigoletto zijn dochter wil opsluiten zijn een gevangenis. En we weten: als ouders een kind de ene kant opdwingen, gaat ze vaak juist de andere kant op.

Geprojecteerde kindertekeningen spelen een rol in het decor, eentje bijvoorbeeld waarin het jonge meisje de figuur van de moeder wegkrast met zwart viltstift. Iets dat later terugkomt als een kindertekening over de hele wand van de gevangenis geprojecteerd wordt. Centrale elementen zijn weer die doorgekraste moederfiguur en een kind dat opgesloten zit in een kooi; Gilda’s kindertrauma’s, wil het beeld zeggen. Gilda begint de hele tekening verder te bekrassen, na de moeder eerst zichzelf in de kooi en vervolgens de rest van de hele tekening, zodat via de projectie alle wanden op het toneel bijna volledig zwart worden.

Mooi gevonden. Maar de manier waarop de bijna volwassen Gilda vervolgens ook met tekeningen rondzeult ligt er te dik bovenop en doet dan weer afbreuk aan het idee. Idem dito: de kind-Gilda die met enorme stapel pluche beesten (‘knuffels’) speelt is aandoenlijk, maar de volwassen Gilda die de grote hoeveelheid van die pluche dieren op het toneel neersmijt is van dik hout zaagt men planken. Wat misschien naar de keel had moeten grijpen, verkeert een beetje in het tegendeel

Ook de maskers die het koor aan het begin op heeft met (ik denk) het gezicht van Rigoletto (of is het de Hertog, die Rigoletto uitlacht?) zijn in uitwerking niet meer dan een vondstje en leiden in feite af, mede omdát ik me moet afvragen wiens portret we nou precies zien.  (Waarschijnlijk inderdaad Rigoletto zelf, ook omdat het personage van de graaf Monterone die de vloek (de ‘Maledizione’) uitspreekt over Rigoletto er precies uitziet als Rigoletto, waarmee de regie nogmaals benadrukt hoe Rigoletto het noodlot over zichzelf afroept.)

Als de regie consequenter was geweest, onder meer door spaarzamer te zijn met dit soort symboliek, dan zou deze Rigoletto in uitwerking een soort Uit een Dodenhuis zijn geweest. Sommige van die beelden leiden op zulke momenten ook af van de vaak wonderschone prestaties van de zangers.

De Nationale Opera heeft is een fraaie relatief  jonge cast bijeen gebracht.

Bariton Rigoletto, de Rus Roman Burdenko, heeft vocaal veel fraaie momenten en met zijn jeugdige uiterlijk overtuigt hij als een nog jeugdige vader. Dat hij slechts matig gebocheld is en verder alleen met een stok loopt laat hem afwijken van het klassieke beeld van een zwaar gebochelde, die daarom een maatschappelijke verschoppeling zou zijn. Maar het helpt hem menselijke dichterbij te brengen. Ik zou hem wel wat minder vaak hebben laten rond hinken. Ook hier verkeerde de symboliek wel eens in het tegendeel en leek het eerder op onzekerheid van de acteur. Burdenko’s stem is van een fraai timbre. Hij wappert soms wat, maar herpakt zich ook telkens weer.

De Tataarse sopraan Aigul Khismatullina zou misschien ook een interessante Senta zijn geweest in De Fliegende Holländer, waarvan de uitvoering in de NRT-matinee afgelopen zaterdag het moest doen met een invalster uit de Walküren-klasse. De historische sopraan Marie Lehmann combineerde deze rollen ook. En gelukkig was Aigul Khismatullina hier nu ook als Gilda. De paar overbodige handelingen die ze moest verrichten leidden zoals gezegd wel af, maar wat overbleef was een gevoelige breekbare benadering van de rol met moeiteloos lijkende vocale beheersing.

In het libretto van Piave en Verdi is de rol Hertog van Mantua wat onevenwichtig. Juist in deze enscenering waarin Rigoletto de Hertog ook in diens monologen ‘afluistert’ komt tot uiting dat hij oprecht lijkt te voelen voor Gilda.  Maar zonder veel psychologische plichtplegingen laten Piave en Verdi hem meteen daarop al als in vuur en vlam raken voor Maddalena, de zuster van de huurmoordenaar Sparafucile.  

De Mexicaans-Amerikaanse tenor René Barbera laat zich deze wispelturigheid in het libretto met zichtbaar plezier welgevallen als een karaktereigenschap van de Hertog, die als personage daarom  des te minder sympathie verdient, maar wat de zanger des te innemender maakt. De rol is natuurlijk deels bedoeld als vehikel voor een spinto tenor en ook op dat punt kwijt René Barbera zich geweldig van zijn taak.

Ook kleinere rollen zijn mooi bezet: Sparafucile Alexander Köpeczi, Maddalena Maya Gour, Giovanna Eva Kroon, Il Conte di Monterone Frederik Bergman en Marullo Martin Mkhize; en in de kleinste rollen vier leden van De Nationale Opera Studio Salvador Villanueva als Borsa, Joe Chalmers en Martina Myskohlid als Graaf en Gravin van Ceprano en Daria Brusova als Page, die allemaal toch een volwaardige rol op het toneel krijgen, waarmee de Studio wederom zijn waarde als instituut bewijst.

Het operakoor zal het bij het repeteren best lastig hebben gehad in de vele snelle passages waarin het ergens achter bovenin op het toneel staat terwijl het synchroon moet blijven met het orkest daar vooronder in de bak. Dirigent Antonino Fogliani bracht dit alles nu behoorlijk in het gareel. Weer valt de fraaie sonore klank van het koor op. Het Nederlands Philharmonisch Orkest klonk bij dit alles ook als uit één geheel gegoten.

Trailer:

Giuseppe Verdi: Rigoletto
Libretto:  Francesco Maria Piave

Il Duca di Mantova  René Barbera
Rigoletto  Roman Burdenko
Gilda  Aigul Khismatullina
Sparafucile   Alexander Köpeczi
Maddalena  Maya Gour
Giovanna  Eva Kroon
Il Conte di Monterone  Frederik Bergman
Marullo  Martin Mkhize
Borsa  Salvador Villanueva*
Il Conte di Ceprano  Joe Chalmers*
La Contessadi Ceprano  Martina Myskohlid* 
Paggio della Duchessa  Daria Brusova*
Usciere di corte  Peter Arink

* De Nationale Opera Studio

Nederlands Philharmonisch Orkest olv Antonino Fogliani 
(2, 5, 8, 10, 13, 24 en 29 sep), en Marco Alibrando (18 en 20 sep)
Regie:  Damiano Michieletto
Decor:  Paolo Fantin
Kostuums:  Auguste Cavalca
Video: Roland Horvath
Koor van De Nationale Opera, instudering  Edward Ananian­-Cooper

Gedeeltelijk herziene herneming van een productie uit 2017.

Foto’s Bart Grietens

Gezien 10 september bij de Nationale Opera, Amsterdam

Over productie uit 2017:

Rigoletto in gekkenhuis: Damiano Michieletto weet het beter dan Verdi

Discografie:

Rigoletto: discografie

Rigoletto op locatie:

Rigoletto op locatie in Mantua was één van de grootste operasensaties in 2010

Filmische thriller met weinig operamystiek

Tekst: Neil van der Linden

De opera Innocence van Kaija Saariaho staat in de traditie van de documentaire-opera, een genre waarmee John Adams en Peter Sellars pioneerden in Nixon in China en vervolgens in Death of Klinghoffer.

De plot draait om een geheim binnen een familie ergens in Finland waarvan de oudste zoon tien jaar geleden verantwoordelijk was voor een mass shooting in een school. Hun andere zoon gaat trouwen met een meisje uit Roemenië, van ver weg dus, omdat het stigma van wat de andere zoon had gedaan de familie in eigen kringen niet loslaat. Een keukenhulp tijdens het huwelijksfeest is de moeder van één van de overleden scholieren, die er al snel achter waar ze tewerk is gesteld.

Tijdens het huwelijksfeest spoken steeds meer herinneringen door de hoofden van de aanwezigen, en zien wij in retrospectief ook scenes uit de moordpartij. Helaas was ik minder onder de indruk dan gehoopt. De internationale nieuwsberichten van afgelopen zaterdag hielpen ook niet.

Tegelijkertijd is het onderwerp van deze opera niet van actualiteit gespeend. Kaija Saariaho situeerde de opera overigens niet in de VS, waar school-shootings endemisch zijn, maar in haar thuisland Finland, over het algemeen een vreedzaam land, waar desalniettemin in 1989, 2007, 2008 en 2019 ook moordpartijen op scholen plaats vond.

De plot is eigenlijk een simpel verhaal over goed en slecht, hoe wie eerst aan de goede kant leek te staan toch niet zo goed blijkt en hoe aanvankelijke kwaaieriken toch minder slecht lijken. Echt muziekdrama ontstaat als de noten, de woorden en het beeld samen meer zijn dan de som der delen. Dat gebeurt hier ondanks het vernuft van elk niet echt.

Denis en Katya van Philip Venables was ook zo’n documentaire-opera, over twee jonge schutters, hier opgevoerd in 2021. Langzaam evolueerde de tragiek van de personages, waarbij de muziek een reflectie was van de locatie, een afgelegen stadje te midden van eindeloze Russische wouden, maar ook van uitzichtloosheid en van de wanhoop van de twee jongen mensen. ‘

Een onderzoek in operavorm naar hoe verhalen worden gevormd en gedeeld in ons tijdperk van online voyeurisme, complottheorieën, nepnieuws en 24/7 digitale verbinding’ was de officiële omschrijving. Maar je ging op zeker moment ook empathie voelen voor de ‘Russische Bonnie and Clyde’ Denis en Katya.

Die mogelijkheid ontbrak in Innocence. Er wordt gesuggereerd dat we een psychologische ontwikkeling te zien krijgen maar dat is eigenlijk niet zo. Elke plotwending die met nader inzicht in de karakters heeft te maken wordt in één zin uitgelegd en de uitvoerende krijgen ook nauwelijks de gelegenheid die invoelbaar te maken in muziek en acteren. Door dit alles blijft het naar-de-keel-grijp-effect uit.

Er zijn veel personages, waardoor ze eigenlijk sjablonen bleven. Het ligt ook aan de muziek. Atmosferisch ja, broeierig af en toe, schril ook met snerpende fluiten en heftige dissonanten, maar ook veel loze mokerslagen in het  slagwerk en tremolo’s op celli en altviolen voor louter effectbejag.

O zeker, de zangers zijn fantastisch. De keukenhulp, The Waitress, wordt adequaat gezongen door Jenny Carlstedt, al vond ik dat ze nogal eens overdreven acteert, wat invoelbaarheid in de weg stond. Het is ook een wel wat larmoyante rol.


The Mother-in-Law van Lenneke Ruiten is een vocaal genoegen. Het personage moet doen alsof er niets aan de hand is, om de huwelijksdag te redden, en daar past de bewust stijve lichaamsexpressie die Lenneke Ruiten haar meegeeft goed bij.


Thomas Oliemans zong The Father-in-Law (Henrik). Die is er ook op uit het huwelijksfeest doorgang te laten vinden, maar toch probeert hij de keukenhulp te troosten. Zijn jarenlange ervaring in zowel komische als minder komische rollen, en genres zoals Franse chansons gaven hem de ruggensteun om deze veeleisende rol te kunnen zingen en te acteren.


Lilian Farahani was een innemende Bride. Haar ervaring in het komische vak, zoals in Zerlina in Don Giovannibij DNO en Elvira in L’Italiana in Algeri in de Matinee, gaven haar het instrumentarium mee om dit karakter eerst naïef te houden, tot ze achter het grote familiegeheim komt. Dat de bruid erachter komt wat er allemaal voor haar verborgen moest blijven wordt in maar een paar frases afgehandeld. Waarin Lilian Farahani wel de gelegenheid krijgt om vocaal en in acteren een mooie karakterwending tot uitdrukking te brengen. Daarna gebeurt er in het verhaal merkwaardigerwijs niet veel meer met het karakter.


The Bridegroom heeft zijn aanstaande nooit de waarheid verteld. Markus Nykänen, speelt en zingt van meet af aan al tamelijk onaangename karakter perfect. En terwijl de familie denkt dat hij alleen het verhaal over zijn broer verborgen houdt, is er nog een veel groter geheim. Op zeker moment bekent hij dat hij zelf medeplichtig was. Maar ja, ook dat krijgen we in één betoog te horen, zonder dat de zanger de kans krijgt om het gegeven karakterologisch verder uit te bouwen.


Één van de dramatisch en muzikaal mooist uitgewerkte rollen is die van The Teacher, de lerares die na de schietpartij niet meer kon lesgeven, aangrijpend vertolkt door Lucy Shelton; virtuoos gezongen ook.

De dode dochter van de keukenhulp heeft ook een grote rol. Vilma Jää is gespecialiseerd in traditionele zangstijlen uit Finland, die gedeeltelijk zijn opgebouwd uit ijselijke hoge kreten, wat bijdraagt aan het thriller-effect. Op gegeven moment wordt duidelijk dat zij deelnam aan pestgedrag in de klas tegen de latere moordenaar. Dan verlies je wat van de sympathie voor haar, maar in het karakter zitten weinig aangrijpingspunten om dat verder te nuanceren. Dat je daardoor ook minder sympathie gaat op brengen met haar moeder zou de bedoeling eigenlijk niet moeten zijn.

De hoofdpersonages hebben dus allemaal geheimen voor elkaar. Maar door de aard van het libretto en de muziek is er weinig ruimte om die raadsels, geen mystiek, geen geheimen te voelen.

In dat opzicht is het decor in stijl. Het is een draaiende kubus met in de vier zijwanden de feestzaal, de keuken, het klaslokaal van de school, de hal van de school, de wc van de school waar leerlingen zich verstopten, de bezemkast van de school waar één leerling zich schuilhield en de deur op slot deed zodat andere leerlingen er niet meer bij konden.

Innocence, opera van Kaija Saariaho.
De Nationale Opera en Ballet in het Muziektheater Amsterdam.

Gezien 8 oktober.

Libretto  Sofi Oksanen (origineel Fins) & Aleksi Barrière(dramaturgie & meertalige versie)
Muzikale leiding  Elena Schwarz
Regie en dramaturgie  Simon Stone
Decor  Chloe Lamford
Kostuums  Mel Page
Licht  James Farncombe
Choreografie  Arco Renz
The Waitress (Tereza)  Jenny Carlstedt
The Mother-in-Law (Patricia)  Lenneke Ruiten
The Father-in-Law (Henrik)  Thomas Oliemans
The Bride (Stela)  Lilian Farahani
The Bridegroom (Tuomas)  Markus Nykänen
The Priest  Frederik Bergman
The Teacher  Lucy Shelton
Markéta (student 1)  Vilma Jää
Lily (student 2)  My Johansson
Iris (student 3)  Julie Hega
Anton (student 4) Rowan Kievits
Jerónimo (student 5)  Camilo Delgado Díaz
Alexia (student 6)  Olga Heikkilä

Foto’s Marco Borggreve

Meer informatie, foto’s en clips:

https://www.operaballet.nl/de-nationale-opera/2023-2024/innocence

Opname uit Aix-en-Provence.:

Reisopera brengt Fidelio als semi Singspiel

Tekst Peter Franken

De Reisopera toert momenteel door het land met een in meerdere opzichten nogal ‘kale’ versie van Fidelio. Het is een coproductie met ‘Warschau’ en ‘Kopenhagen’ waar het werk al eerder te zien was. Dat kwam in zoverre goed uit tijdens de vijfde voorstelling in Rotterdam dat voor de zieke Yorck Felix Speer die de rol van hoofdcipier Rocco vertolkt de bas Krystof Borysewicz kon worden ingevlogen die deze rol reeds in Warschau had gezongen. Het werd alles bijeen een redelijk geslaagde avond maar met de nodige kanttekeningen.

Making of in Warschau (Engels gesproken, Poolse ondertitels):

Beethoven (1770-1827) schreef slechts een enkele opera en het is duidelijk dat hij met dit genre minder affiniteit had dan met zijn symfonische werken en kamermuziek. Zijn Fidelio kende een moeilijke ontstaansgeschiedenis en moest ook nog eens opboksen tegen twee eerdere werken gebaseerd op hetzelfde libretto van Jean-Nicolas Bouilly, te weten Léonore van Pierre Gaveaux uit 1798 en Leonora van Ferdinando Paer uit 1804.

Durans, Francois: Bouilly, J. N. – Repro-Foto nach Gemälde von Durans

Het werk bestond als het ware al in een Franse en een Italiaanse versie voordat Beethoven er mee kwam. De Duitse bewerking kwam voor rekening van Joseph Sonnleithner en om verwarring met die twee voorgangers te voorkomen werden de titel en de naam van de hoofdpersoon veranderd in Fidelio. De eerste versie had première in 1805. De definitieve versie stamt uit 1814.

Het verhaal is uitgesproken melodramatisch, past meer in de sfeer van revolutionaire willekeur die kenmerkend was voor de ontstaansperiode van Bouilly’s werk. Beethoven legt er nog eens een deken van loodzware pathos overheen. Goed beschouwd vormt alleen het schitterende kwartet in de eerste akte ‘Es ist mir wunderbar’ daarop een uitzondering. Tegen het einde worden muziek en tekst tenenkrommend zoals in ‘O namenlose Freude’ en ‘O Gott! Welch ein Augenblick’.

In een productie van Dietrich Hilsdorf die ik in 1998 in het Aalto Theater in Essen zag, werd de voorstelling na ‘Des besten Königs Wink und Wille’ onderbroken om het brandscherm naar omhoog te laten komen. Toen het weer naar omlaag ging, stonden de ongekostumeerde solisten en koorleden bij elkaar op het podium om het slot van de opera uit te voeren, concertant als het ware. Hilsdorf had zo zijn eigen grenzen.

Regisseur John Fulijames heeft ervoor gekozen alle gesproken teksten te laten vallen, die leiden maar af en houden de zaak op. Je moet dus als toeschouwer goed bekend zijn met de loop van het verhaal om de samenhang tussen de verschillende scènes te kunnen doorgronden. Die keuze is onnodig rigoureus: ook met een paar korte zinnen kan de spanning erin worden gehouden zonder de tenen van de luisteraar te doen krommen.

Op zich is het een goede vondst om de toenadering tussen Leonore en Florestan na de aftocht van Pizarro in slow motion uit te voeren met begeleiding door de strijkers. Hiervoor wordt het Strijkkwartet op. 132, molto adagio gebruikt Op het onvermijdelijke videoscherm is te zien hoe twee uitgestoken vingers zich naar elkaar toe bewegen en als die elkaar raken vallen de herenigde echtgenoten elkaar in de armen.

Het decor beperkt zich verder tot een paar rekwisieten: een karretje met rollen prikkeldraad en een paar kapstokken met werkkleding. Op zich niet ongewoon: zo komt het accent meer op toneel en zang te liggen. Echter een Singspiel wordt gedragen door dialogen en als die ontbreken moet alles van het spel van de zangers komen. De regie laat het helaas ook op dit punt afweten. De interactie tussen de protagonisten is minimaal en meestentijds staan ze gewoon op een rijtje naast elkaar naar het publiek te zingen.

Gespeeld werd de ouverture Leonore en op het videoscherm is te zien dat Kelly God als Leonore een schaar in het haar zet en transformeert tot Fidelio. Dan neemt de opera een aanvang.

Het duet tussen Marzelline en Jaquino werd leuk vertolkt door sopraan Julietta Aleksanyan en tenor Petter Moen. Aleksanyan kennen we nog van haar tijd bij de National Opera Studio en verschillende kleine rollen bij DNO. Ze kwam qua stemvolume wat ongelijkmatig op gang maar al gauw klonk ze zoals ik van haar verwacht had.

Mooie heldere stem met een flink volume in de hoogte. Ze is de ingénue in de handeling en met haar tengere gestalte en gekleed in een zwart ‘kostschooljurkje’ voldeed ze prima aan deze typecast. Moen hield zich aardig staande maar komt verder in het stuk nauwelijks nog voor. Ook tijdens het volgende kwartet vervult hij slechts een bijrol. Krystof Borysewicz was adequaat als Rocco en tenor Bryan Register kon redelijk overtuigen in zijn grote aria ‘Gott, welch Dunkel hier’.

Voor de rol van bad guy Don Pizarro kon men beschikken over Bastiaan Everink, een luxebezetting. Bij gebrek aan regie moest hij zijn kwaadaardigheid volledig over het voetlicht brengen met zijn zang en dat resulteerde in aanhoudend gebruik van een stentorstem. Iets meer variatie in dynamiek was welkom geweest. Everink heeft zijn gestalte mee en kan sowieso goed intimiderend overkomen, ook als hij zwijgt.

Frederik Bergman oogde als een joviale Don Fernando, mooi gezongen aardig geacteerd. Als deze minister verschijnt loopt het toneel vol en is er de nodige verwarring. Dan pas laat Filijames wat meer zien op het gebied van personenregie.

Kelly God gaf een goede vertolking van de titelrol maar maakte zo nu en dan een over geëmotioneerde indruk, vooral in haar zang. Bij het ‘abscheuliger, wo eilst du hin’ ging ze bijna door het lint wat op zich de dramatiek ten goede kwam. Jammer dat ze een toontje te laag eindigde, ongebruikelijk voor een Isolde. Alles bijeen een goede vertolking van deze lastige rol. Opvallend dat ze aan het einde Marzelline even in haar armen nam om haar te troosten.

Het koor Consensus Vocalis klonk mooi en verzorgd tijdens het luchten van de gevangenen, met vrouwen deze keer, met korte soli van Bram van Uum en Remmert Velthuis. Ook in het slot liet waarin gevangenen werden herenigd met hun geliefden liet het koor zich niet onbetuigd.

De begeleiding door het orkest Phion was van een hoog niveau. Ook de zo belangrijke inbreng van de hoorns kwam goed uit de verf. Compliment voor dirigent Otto Tausk.

Mini Docu Fidelio deel 1

en deel 2

Fotomateriaal: © Marco Borggreve

Muzikaal geslaagde Giulio Cesare bij DNO

Tekst: Peter Franken

DNO opent het kalenderjaar met Händels populaire opera Giulio Cesare in Egitto in een nieuwe productie van Calixto Bieito. Voor veel operaliefhebbers is het noemen van zijn naam direct aanleiding om tenminste even bedenkelijk te kijken maar als ervaren Wagneriaan wachtte ik rustig af wat hij nu weer zoal bedacht zou hebben. We zijn wel wat gewend in Wagnerland, ook zeer lange opera’s natuurlijk al vind ik dat 200 minuten muziek wel meer dan een enkele pauze verdient.

Het verhaal van Giulio Cesare drijft op seks, geweld en humor en Händel heeft dit succespakket verpakt in schitterende muziek die echter door de eindeloze herhalingen wel wat langdradig wordt. Er gebeurt vaak gewoon te weinig en zelfs een ervaren regisseur als Bieito blijkt daar problemen mee te hebben. Zo laat hij Cornelia zichzelf wel tien keer met beide handen in de hartstreek stompen alsof ze uit wanhoop zelfmoord wil plegen. Verder kleden zangers zich tijdens het zingen uit en soms ook weer zo’n beetje aan: er moet toch iets te zien zijn?

De regie plaatst de handeling in een omgeving die wordt beheerst door ‘snakes in suits’, psycho’s die geilen op macht en obscene rijkdom en letterlijk en figuurlijk over alles en iedereen heenlopen om hun doel te bereiken. En die insteek heeft Bieito gekoppeld aan een land als Saoedi Arabië. Hij biedt ons twee aanknopingspunten om zelf tot die constatering te komen. Ten eerste wordt het hoofd van Pompeo opgevoerd alsof het door een shredder is gehaald, een verwijzing naar Kashoggi. Ten tweede oogt het high tech decor als het Saoedische paviljoen op de Expo in Dubai.

De twee heersers Tolomeo en Cesare zijn beiden de topdog in hun eigen wereldje en laten dat blijken door ongeremd gewelddadig gedrag naar hun omgeving. Het eerste uur wordt de voorstelling beheerst door handtastelijkheden en regelrechte vechtpartijen die realistisch ogen maar al gauw meer lijken op het gedrag van kostschooljongens die gangstertje spelen.

Toch werkt het aanstekelijk: ook Cleopatra heeft zo haar onprettige maniertjes en nogal onverwacht mishandelt Sesto zijn moeder Cornelia als hij zichzelf moed inzingt om de dood van zijn vader en haar echtgenoot Pompeo te wreken. Bieito is echter niet vergeten dat er behalve geweld ook seks in de mix hoort te zitten en Sesto’s gedrag blijkt gewoon een uiting te zijn van Oedipale liefde. Later probeert hij zijn moeder uit te kleden en begint zij in zijn armen te bijten, fijn stel die twee.

Net als je eraan gewend bent dat elke aria eindigt met iemand die een trap in het kruis krijgt, vindt Bieto het genoeg. Het publiek moet nu wel begrepen hebben welke setting hij voor ogen had. En zowaar wordt het allemaal wat lichtvoetiger met de nodige humor. We zijn dan overigens al wel een dik uur in de voorstelling. Er resteert echter nog zoveel tijd dat ik mijn irritatie en afkeer  tijdens dat voorspel gaandeweg begon te vergeten en uiteindelijk vooral door toedoen van de bij vlagen hilarische interactie tussen Cleopatra en Cesare een aardige avond had. Prima koppel die twee: ze hebben elkaar allebei iets te bieden en seks is een bonus.

Het decor van Rebecca Ringst ziet eruit als een simpele rechthoekige doos met wanden van metalen gaaswerk. Die zitten echter vol met LED verlichting waardoor het ding in alle mogelijke configuraties kan oplichten: zelf bedachte hiërogliefen, vuur en wolken partijen, op Andy Warhol geïnspireerde veelkleurige beelden, alles ontworpen door Sarah Derendinger.

De doos staat meestentijds gedeeltelijk op zijn kant waarmee de suggestie van dat eerder genoemde Expo paviljoen wordt gewekt. Verder zijn er de nodige rekwisieten maar alleen als dat beslist nodig is. De kostuums van Ingo Krügler bevestigen het beschreven beeld: alle mannen in pak, Cleopatra in een jumpsuit en later in een badpak zodat wij haar (erg mooie) benen goed kunnen zien en Cesare ook natuurlijk.

De cast werd aangevoerd door countertenor Christophe Dumaux die staande op de doos zijn opwachting maakte. Kan zijn dat die positie hem parten speelde maar ik vond het een weinig indrukwekkende entree. Later groeide hij in zijn rol en wist hij beslist te overtuigen, zowel in zijn zang als in het voorgeschreven spel. Hij laat zich met een natte vinger lijmen door Cleopatra al moeten we dat vooral niet verwarren met spontane verliefdheid. Zij etaleert haar seksuele kwaliteiten terwijl ze een aria zingt over deugdzaamheid, een dodelijke combinatie die bij mannen werkt als een ‘dog whistle’. Eindelijk krijgen seks en humor de overhand boven achteloos geweld al zijn we daar natuurlijk nooit helemaal vanaf.

Sopraan Julie Fuchs was een verrukkelijke Cleopatra, zowel in haar acteren als haar zang. Cleopatra heeft van Händel mooie gedragen aria’s gekregen en Fuchs maakte veel indruk in haar vertolking daarvan. Het zijn de momenten dat ik opgelucht ademhaal: even niet dat spervuur van korte noten dat barokopera tot mijn minst favoriete genre maakt.

Ze kregen uitstekend tegenspel van countertenor Cameron Shabazi als Tolomeo, beter bekend als Ptolemaeus, Cleopatra’s broer en tevens formeel haar echtgenoot. Beiden betwisten elkaar de Egyptische troon en uiteindelijk weet Cleopatra de strijd in haar voordeel te beslechten dankzij de protectie van de Romeinen. Farao zijn als vazal is immers beter dan de troon aan je irritante broer laten, en dat is hij zeker in deze productie. Shabaza zong virtuoos maar met veel misbaar terwijl hij regelmatig om zich heen sloeg en zijn frustraties uitte door in het lage register een keiharde tenorstem op te zetten.

Naast deze machtsstrijd is er de subplot van de Pompeus’ weduwe Cornelia en haar zoon Sesto. In mijn beleving houdt hun streven zich op Tolomeo en zijn henchman Achilla te wreken de handeling nodeloos op en zorgt zodoende voor een uurtje extra muziek. Overigens was de invulling van deze rollen zeer goed verzorgd met een mooie Teresa Iervolino als Cornelia en een overtuigend jongensachtige Cecilia Molinari als Sesto.

Achilla had heel wat met ze te stellen, zeker ook omdat hij Cornelia graag voor zichzelf zou willen. Zeer overtuigend gebracht door Frederik Bergman, met zijn bariton meestentijds de enige lage stem in het geheel, een beetje een brombeer in een meidenaquarium. Overigens kwam de bijrol van Cesare’s luitenant Curio ook voor rekening van een bariton, de uit Oekraïne afkomstige Georgi Derbas-Richter, lid van de Opera Stud

Comic relief kwam bij vlagen van Cleopatra’s vertrouweling Nireno die elke gelegenheid benutte om te laten zien dat hij heel aardig kan tapdansen. Van zijn grote aria wist counter tenor Jake Ingbar op die manier een aardig nummer te maken, waarbij hij natuurlijk wel zijn kleren uittrok.

De obscene rijkdom die de golfstaten kenmerkt komt nog even terug in de finale waarin Cesare en Cleopatra elkaar een gouden toiletpot cadeau doen. En vervolgens komen de zes anderen erbij, ook allemaal met zijn attribuut.

Werken aan de opera met Emmanuelle Haïm:


De muzikale leiding was in handen van barokspecialist Emmanuelle Haïm die haar eigen orkest Le concert d’Astrée had meegebracht. Naar verluidt was dit hun vierde Giulio Cesare waarmee kennelijk een subspecialisatie binnen het genre wordt nagestreefd. Haïm had vooraf aangegeven deze opera graag bij DNO te willen uitvoeren, in mijn beleving de omgekeerde wereld. Het operahuis contracteert een dirigent en die mag zelf bepalen wat er gedaan zal worden. Moet gezegd, muzikaal was het een groot succes, het klonk erg gepolijst allemaal al had ik wat meer tempo wel op prijs gesteld.

Er volgen nog zeven voorstellingen. Tevens vanaf 2 februari te zien op Arte en op 4 februari te beluisteren op Radio 4

Julia Fuchs over de opera

Foto’s © Monika Rittershaus | De Nationale Opera



Operettaland is voor alle leeftijden

Tekst: Peter Franken

Het is een traditie van Nationale Opera & Ballet dat er tegen het einde van  het jaar een familievoorstelling op het programma staat. In het verleden was dit vrijwel altijd een balletvoorstelling, meestal De Notenkraker en de Muizenkoning en deze keer The sleeping beauty. Dit jaar komt daar nog iets bij: niet een opera ‘geschikt voor kinderen’ zoals in Duitsland waar men Hänsel und Gretel vaak weer eens uit de kast haalt, maar een heuse nieuw geschreven operette: Operettaland.

Theatermaker Steef de Jong is een artistieke duizendpoot en heeft een stuk gemaakt waarin het fenomeen operette op licht ironische wijze wordt belicht aan de hand van een groot aantal fragmenten uit bestaande operettes. Een zelf bedacht verhaal in operettestijl vormt de raamvertelling voor deze pastiche en het merendeel van de stukken wordt in het Nederlands gezongen. Paulien Cornelisse is er prima in geslaagd om een nieuwe tekst te schrijven op de oorspronkelijke melodieën en is ook verantwoordelijk voor de gesproken dialogen. 

OperettaLand-NationaleOpera-repetitie Concept and performance Steef de Jong Text Paulien Cornelisse and Steef de Jong Music

Vooral aan die dialogen en de tekst van de ‘verzinner’, uiteraard gespeeld door de Jong zelf, is te merken dat de voorstelling ook voor kinderen een leuk uitje moet zijn. Niet eenvoudig de aandacht van vooral heel jonge kinderen vast te houden gedurende 110 minuten zonder pauze maar Cornelisse is daar goed in geslaagd al moest ik soms wel eens terugdenken aan de tijd dat ik mijn dochtertje meenam naar een voorstelling van Frank Groothof.

De teksten zijn dus nieuw, de muziek bestaand, wat verder? Wel, het belangrijkste aspect is nog niet genoemd: de decors en kostuums. Steef de Jong is een ware kunstenaar met karton, iemand die bij wijze van spreken een one man voorstelling kan geven met alleen een lege doos op het toneel.

OperettaLand-NationaleOpera-repetitie

Op zeer inventieve wijze heeft hij een enorme reeks kleurig beschilderde kartonnen platen weten te ontwerpen die gedurende de gehele voorstelling zorgen voor permante dynamiek, gewoon door ze open en dicht te klappen, op te hijsen, te laten zakken enz. Het is een groot bewegend prentenboek en als iemand problemen heeft met zijn kostuum wordt gewoon een kartonnen bladzijde omgeslagen. Je moet het zien natuurlijk. Dat de productie zo’n succes is komt wat mij betreft vooral op conto van Steefs karton.

Als de ‘verzinner’ is de Jong voortdurend actief om de zaak in gang te zetten en het verdere verloop te regelen. Daarbij geldt de ijzeren wet: in een operette komt altijd alles goed. Er zijn problemen, verkleedpartijen, geldgebrek door een lege staatskas, uithuwelijken om het land te redden van een bankroet, echte liefde na een ommezwaai in het gevoel van een protagonist, de clichés liggen voor het oprapen. Zo ook hier, al lijkt het toch een keertje fout te gaan doordat er een indringer is uit Operanië in de persoon van koning Pygmalion. En in de opera loopt het bijna altijd slecht af: de sopraan voelt zich gelukkig en wordt even later op de avond gedood. Zo ver komt het niet natuurlijk, Pygmalion is in de minderheid en moet het onderspit delven. Ja, wat wil je met iemand wiens favoriete kleur ‘betongrijs’ is.

Eleonora Hu nam de vrouwelijke hoofdrol voor haar rekening, die van prinses Galathea. Ze was oorspronkelijk een standbeeld en is door Venus op verzoek van Pygmalion omgetoverd in een mens. Haar hart is echter nog steeds van marmer, zo lijkt het. Hu zette een leuk personage neer, wist goed raad met haar gesproken teksten en gaf een fraaie vertolking van ‘Ich schenk mein Herz’ (Die Dubarry, Millöcker), in vertaling ‘Dit is mijn hart’.

Om ook een nog niet genoemd operette cliché uit de kast te halen kwam de koningin voor rekening van bariton Raoul Steffani en graaf Lothar van sopraan Laetitia Gerards. Beiden hadden aardige teksten al waren die van Lothar nogal herhalend en op den duur wel een beetje flauw.

Steffani mocht openen met ‘Ich bin im Land der Herr Regent’ (Der liebe Augustin, Leo Fall) in vertaling ‘Ik ben de koningin-regent’ en Gerards treurde over haar weggevlogen vogeltje Sir Taki in ‘Jái perdu mon ami’ (L’île de Tulipatan, Offenbach) in vertaling ‘Waar ben je kleine vriend?’ Lothar is verliefd op Galathea maar die heeft een hart van steen dus dat werkt niet.

Om de staatskas weer enigszins te vullen wordt een niet bestaande rijke prins uitgenodigd voor een bal, zodat Galathea aan de man kan worden gebracht. Dat deze prins Nicola slechts een verzinsel is van de verteller en de staatskas na het bal dus nog steeds leeg zal zijn vindt de minister van financiën iets van later zorg: ‘wij werken graag met korte termijn oplossingen voor lange termijn problemen’. Deze rol kwam voor rekening van Marc Pantus die zich er helemaal in kon uitleven. Ik zou hem ooit graag eens willen zien als de cholerische Wilhelm Giesecke in Im weißen Rössl.

Bariton Frederik Bergman zong zijn twee aria’s uit Faust zoals het een echte Mefistofeles betaamt. Uiteraard in het Frans want in de opera zingen ze altijd in een taal die niemand verstaat. Verder dubbelde hij als Heggenschaarhuzaar, leider van een heel peloton huzaren die met heggenscharen de decors van de Jong mogen bijknippen.

Behalve Pygamalion die verkleed als de niet bestaande Nicola het bal betreedt en Lothar die voorwendt Nicola te zijn om Galathea’s hart te winnen verschijnt plotseling een echte Nicola, iemand die zichzelf heeft verzonnen. Tot ieders opluchting blijkt hij op de ‘verzinner’ te vallen, het wordt immers al moeilijk genoeg om het verplichte gelukkige einde te realiseren en de tijd begint te dringen. Het is aanleiding voor tenor Ian Castro om een van Richard Taubers topstukken te zingen: ‘Welch ein tiefes Rätsel ist die Liebe, du bist meine Sonne (Giudita, Lehár). Gelukkig geen vertaling deze keer en daarmee was het voor mij het operettehoogtepunt van de voorstelling.

Richard Tauber zingt ‘Welch ein tiefes Rätsel ist die Liebe, du bist meine Sonne ‘:


Sopraan Femke Hulsman werd als Sir Taki door Venus tijdelijk veranderd in een mens zodat er tenminste iemand op het toneel zou staan om de almaar aarzelende handenwringende Lothar eindelijk eens een verbale schop onder de kont te geven. Een koor van zingende en figurerende ‘heggenscharen’ completeerde de cast.

Behalve de reeds genoemde componisten werd muziek ten gehore gebracht van Arthur Sullivan (zonder de teksten van Gilbert), Carl Zeller (‘Heggenschaarkoor’) en Johann Strauss II.

Aldert Vermwulwn tijdens de repetitie

Aldert Vermeulen had de dankbare taak om nu eens een echte première te dirigeren in het huis waar hij achter de schermen vaak zo’n enorme rol speelt. Hij had de beschikking over een groep talentvolle musici in de orkestbak die door het leven gaan als het Nationaal Jeugdorkest. Een geweldig ensemble en geknipt voor deze bijzondere voorstelling.

Er volgen nog vijf voorstellingen: drie in november en twee eind december. 

Trailer van de productie:

Foto’s © Bart Grietens

DNO opent seizoen met reprise van Carsens Carmen

Tekst: Peter Franken

Het lijkt eindeloos lang geleden, die Carmen productie uit 2009 die zaterdag opnieuw in première ging. Maar de reprise was al eerder gepland tot Covid alles in de war schopte. Of deze oude productie het wachten waard was, hangt af van de gekozen invalshoek. Meer dan een qualified success werd het in elk geval niet.

Zoals vrijwel elke regisseur heeft ook Carsen zijn gimmicks. In zijn beginjaren waren dat stoelen op het toneel, veel stoelen. In een of andere vorm is dat altijd blijven terugkomen. Verder een massale vrijpartij waarbij het koor zich het liefst geheel ontkleedt zodra ‘love is in the air’, denk aan de tweede akte van zijn Bohème in Antwerpen. Natuurlijk gebeurt dat ook in Carmen, nu met kleren aan, de tijden zijn veranderd.

Later is er iets nieuws bijgekomen: koorleden en figuranten die zich omkleden op het toneel. In zijn Carmen uit 2009 is dat het geval met de mannen die aanvankelijk in burger zijn maar zich haastig moeten veranderen in militairen, in hedendaagse outfit overigens. In zijn Cav Pal uit 2019 werd hier zo ongeveer de hele voorstelling aan opgehangen, compleet met make up tafels op het toneel. En ook het slot van zijn Idomeneo uit 2019 laat zo’n verkleedpartij zien. Hier gaan we van uniformen naar burgerkledij. Kortom, Carsen heeft er een nieuwe gimmick bij.

Als sinds zijn Turandot in Antwerpen zo’n 30 jaar geleden is duidelijk dat Carsen heel goed in staat is een koor te regisseren, later uitgebreid tot grote mensenmassa’s. Dat laat hij nadrukkelijk zien in deze Carmen waarin het koor is uitgebreid met vele figuranten. Er staan bij herhaling enorme groepen op het toneel, ook in scènes die daartoe geen enkele aanleiding bieden.

Een treffend voorbeeld is het begin van de tweede akte als de taverne van Llilas Pastia wordt overspoeld met een mensenmenigte en Carmens ‘Les tringles des sistres tintaient’ dat zij zingt met incidentele ondersteuning van Frasquita en Mercédès uitloopt op een spektakelstuk met het gehele koor. Hoezo taverne? Ander punt is dat die tent vergeven is van de animeermeisjes, uitdagend gekleed en direct in voor handel met de bezoekers. Het oogt nog net niet als een bordeel.

In de laatste akte hoort de toeschouwer wat zich op de tribune van de arena afspeelt. Carsen heeft dat zichtbaar gemaakt door een halfronde tribune op het toneel na te bouwen die geheel bezet wordt door koorleden en ‘participanten’. Het is een leuk gezicht en heeft zeker toegevoegde waarde. De ontmoeting van Carmen en José vindt nu plaats IN de arena en na afloop wordt ze net als een gedode stier door het personeel opgetild en weggedragen. Haar laten wegslepen door een paard zou ook te levensecht zijn geweest natuurlijk.

Waar ik moeite mee heb is dat die tribune er al van meet af aan staat. De eerste drie aktes zit je tegen een oplopende stoelenwand aan te kijken. Koor en solisten lopen op en af, iets dat het kinderkoor nog het meest natuurlijk afgaat, niet verrassend. En Carsen doet zijn reputatie eer aan door elke keer weer een zwerm deelnemers op en af te laten gaan, doet denken aan spreeuwen op een zomeravond.

De intimiteit van de handeling binnen de publieke ruimte komt hierdoor ernstig in het gedrang. Interactie wordt geforceerd. Carmen loopt zomaar ineens de tribune op om de vrijwel onzichtbare Don José een roos toe te werpen. De van haar kant wat sarcastische woordenwisseling blijft volledig op de achtergrond. ‘Ik ben met mijn insigne bezig’, zegt hij als excuus dat hij niet heeft opgelet. ‘Ton épinglette? Vraiment’. Met dat ‘is het heus’ zet ze hem weg als een kleine jongen en nu moet hij maar zien dat hij zijn mannelijkheid weer terugwint. Eigenlijk is het pleit hier volledig beslecht maar daar heb ik in deze regie niets van meegekregen.

Die tribune is niet meer dan een gimmick die al heel gauw verveelt en gewoon begint te irriteren. De enige keer dat er inventief gebruik van wordt gemaakt is het creëren van een donker berglandschap waarin een grote groep  van linksboven naar rechtsonder met kisten lopen te sjouwen, wapensmokkel.

Nogal verrassend is de manier waarop de drie zigeunerinnen vervolgens op pad worden gestuurd om zich over de douaniers te ontfermen. Na die seksuele toespelingen in de taverne draait Carsen het helemaal om. De drie dames worden gestoken in mantelpak met hoed en stola. Ze hebben veel bagage bij zich en daar is de douane wel eventjes mee bezig.

Van de ruim 20 Carsen producties die ik heb gezien is dit een van de minsten. Het is aan de solisten, koor en orkest om dat goed te maken. Dat lukte dirigent Jordan de Souza met het Nederlands Philharmonisch Orkest uiteindelijk het beste. Ik was zeer te spreken over hetgeen er uit de orkestbak kwam. Een minimum aan bombast ook al ontkom je daar bij sommige meezingers nooit helemaal aan natuurlijk. Ook al doordat het koor dan uit volle borst stond te zingen. Maar verder veel intieme momenten met subtiel spel, fijnzinnig zoals je van de Souza mag verwachten gelet op zijn reputatie. Het koor, ingestudeerd door Lionel Sow vond ik vooral erg enthousiast, evenals het kinderkoor overigens.

Bas bariton Lukasz Golinski was een fraaie Escamillo, overtuigend in zijn rol van de torero die niemand hoeft te overtuigen van zijn mannelijke superioriteit. Zijn beroep staat voor machismo. Toch waagt hij zich niet in zijn eentje in de bergen, op zoek naar Carmen. Net als in de arena waagt hij zijn leven nooit zonder zijn cuadrilla, ook hier zijn ze erbij, alle vijf. In de laatste akte zien we ze fraai uitgedost met hun collega’s van de twee andere torero’s. Drie banderilleros en twee picadores. 

Georgiy Derbas-Richter (Moralès) en Frederik Bergman (Zuniga) gaven in de eerste twee aktes gestalte aan de officieren die direct gecharmeerd zijn van Michaëla respectievelijk Carmen maar bij die dames niet erg ver komen. De twee kleinere vrouwenrollen van Frasquita en Mercédès kwamen voor rekening van respectievelijk Inna Demenkova en Polly Leech. Met verve gezongen en geacteerd. Adriana Gonzalez klonk als Michaëla stralend bij haar entrée maar moest tin de derde akte behoorlijk forceren. Redelijk gezongen maar niet bijzonder

Dat brengt me bij de twee hoofdrollen, het tragisch duo Carmen en Dos José. Stanislas de Barbeyrac als Don José leverde een behoorlijke prestatie maar wisselde intieme lyrische passages af met nogal schreeuwerige momenten. Meer dan een voldoende zat er niet.

De Carmen van N’jai Bridges is wat problematisch al is me niet echt duidelijk of dat aan de regie lag. Ze zet aanvankelijk een vrouw neer die vooral heel sterk is en de hele wereld denkt aan te kunnen. Bij de inzet van ‘L’amour est un oiseau rebelle’ schrok ik van de wijze waarop ze haar stem zo laag en donker mogelijk leek te maken. Het klonk ‘kelig’ en beslist niet uitdagend of verleidelijk.

Als ze haar visitekaartje heeft afgegeven – met mij valt niet te spotten, ik ben alle mannen de baas en de vrouwen ook natuurlijk – klinkt ze minder gemaakt maar we moeten wachten tot haar monologue intérieur ‘En vain pour éviter’ waarin ze bezingt dat de kaarten elke keer weer het zelfde zeggen: ’toujours: la mort’. Nu hoeft ze voor niemand de schijn op te houden en klink ze natuurlijk en aantrekkelijk. Toch is het opvallend dat de casting van deze prachtige gekleurde vrouw, geen zigeunerin maar gewoon anderszins exotisch, zo weinig oplevert in termen van verleidelijke femme fatale.

In tegenstelling tot de tekst lijkt ook Don José voor haar niet meer dan een man voor een half jaartje te zijn. En door haar als chic geklede dame te tonen in de laatste akte, de nieuwe vlam van de bemiddelde Escamillo, komt ze over als een golddigger. Nee, dit is niet mijn favoriete Carsen.

Trailer van de productie

Alle voorstellingen zijn uitverkocht, voor de prachtige opera Königskinder zijn nog voldoende kaarten beschikbaar.

Foto’s: © Bart Grietens

 Gezongen Hunger Games met prachtige jonge cast

Tekst: Neil van der Linden

Voorafgaand aan de uitvoering van Don Giovanni was er toevallig een lezing in Spui25, georganiseerd door Atheneum Boekhandel, over The Pre-Tinder Dating Era. En welaan, de opera Don Giovanni geeft in zekere zin een beeld van hoe het er in de achttiende bij een date aan toe kon gaan, in elk geval als je als man van adel was, en als je als vrouw het ongeluk had op iemand van adel te vallen. Naast een erotische zedenschets is Mozarts Don Giovanni immers een aanklacht tegen het feodale systeem.

In zijn weergaloze film liet Joseph Losey zijn hoe temidden van de prachtigste paleizen het feodale keurslijf zich binnen de kostuums en pruiken van Mozarts tijd moest blijven wringen. Sowieso is die film voor mij een Don Giovanni benchmark, maar ik moest er speciaal aan denken omdat deze enscenering twee zaken uit die film precies omdraait. De personages lopen in kleding van nu rond, met als grapje dat de lagere klassen in de opera de kleding van premierepubliek draagt en de hogere klassen juist meer casual gekleed zijn, tot op het slonzige af in het geval van Don Giovanni.

Het decor is een nachtelijk bos, een halve wildernis; ik waande mij even diep in de bossen bij Lage Vuursche waar het Holland Festival ons onlangs heenbracht in de voorstelling ‘Dans la Forêt’. Maar waar het in ‘Dans la Forêt’ ging om de beleving van de stilte, gedragen de personages zich in deze voorstelling voortdurend bij de beesten af; ‘The Hunger Games’ in opera.

Deze productie stamt uit 2016, net voordat de MeToo-beweging breed opgang maakte. In feite gaat Don Giovanni over een heleboel vragen die sindsdien een rol spelen.  Bij elk van de vrouwelijke personages kan de vraag kan worden gesteld in hoeverre ze vooral slachtoffer zijn of dat ‘zelf ook schuld hebben’. Zeker in deze cast waren de twee Donna’s, Donna Anna en Donna Elvira, geen weerloze slachtoffers, want ze zijn er telkens ook met hun verstand bij als toch nog maar weer eens een gokje wagen voor een fijne flirt met de Don.

Grappig is dat het personage van de Don eigenlijk tamelijk moe, lusteloos en bleek overkomt. Zijn knecht Leporello oogt veel gezonder en energieker. In deze rolopvatting van Don Giovanni zat eigenlijk al wat men in de negentiende eeuw vanaf Byron in Don Juan zag, een moedig tegen het lot en de maatschappij vechtende eenling.

Voor deze herneming was een compleet nieuwe cast aangetrokken. Een opera met zoveel rollen, die elk virtuositeit vergen, maar elk ook kort genoeg zijn, biedt de mogelijkheid om jonge zangers hun kunnen te laten zien en dat lukte prima, met zowaar twee Nederlanders, de Nederlands-Iraanse Lilian Farahani als een levenslustige, geweldig zingende en acterende Zerlina (binnenkort bij de Zaterdagmatinee Elvira in Rossini’s ‘L’italiana in Algeri’) en Frederik Bergman als Masetto, die zijn eerste rol op het grote podium zong na zijn opleiding bij de Opera Studio. Ze acteerden ook prima dat het ondanks het aanstaande huwelijk misschien helemaal niet zo goed zit tussen die twee.

Ook de Roemeense Adela Zaharia (Donna Anna) en de Amerikaanse Amanda Majeski (Donna Elvira) speelden de dubbelheid van hun rollen geweldig uit. Eerstgenoemde heeft hoorbaar een verleden als Lucia (Lucia di Lammermoor) en Violetta (La traviata), de tweede zie ik wat stem en acteren betreft nog wel eens beginnen aan een rol als Gutrune (Götterdämmerung). De Chinese Long Long was een prima Don Ottavio, zij het hier en daar wat onzeker in de hoogte.

En al vond ik het blijkbaar aan commedia dell’arte refererende veelvuldige drukke gebaren in de rol van Leporello wat veel van het goede, de veeleisende acrobatische toeren in zijn rol waren de Roemeense bas-bariton Adrian Sâmpetrean wel toevertrouwd, en ook zangtechnisch legt hij de nodige lenigheid en energie aan de dag.

Ook de Amerikaanse bas-bariton Seth Garico moest geregeld lenig in bomen klimmen en van een vervallen bouwwerkje, een soort bushokje afspringen. Grappig was dat de Don Giovanni en de Leporello niet alleen op elkaar leken, maar ook verhoudingsgewijs kort van gestalte waren; met name de twee Donna’s torenden boven beiden uit, wat in zekere zin de verhoudingen uit het verhaal nog verder omdraait.

Ik had het al over die eigenlijk wat Byroneske, 19e-eeuwse kant van deze Don Giovanni; hij leeft eigenlijk pas echt op als hij de dood met open vizier tegemoet treedt. Kunnen we in Seth Garico een toekomstige Holländer tegemoet zien?

Voor de Commendatore was met Rafał Siwek voor een relatief lichte bas gekozen. Dat maakte zijn rol minder ‘bovennatuurlijk’, minder ‘buitenaards’, maar menselijker. Natuurlijk is hij aan het begin woedend, als hij ontdekt dat Don Giovanni bij zijn dochter betrapt, maar aan het eind verschijnt hij niet als bewegend standbeeld, maar als doodgraver. Die eigenlijk gewoon zijn werk komt doen.

Ik zat op het eerste balkon enigszins aan de zijkant, zo dicht mogelijk op het Nederands Kamer Orkest. Dat onder leiding van ook jeugdige Jérémie Rhorer alles uit de partituur haalde en in de bekende dramatische momenten alles liet knallen. Wel hadden de zangers hier en daar moeite synchroon te blijven. Misschien blijkt dan de orkestbak eventjes te groot voor optimaal contact met de dirigent.

Don Giovanni door De Nationale Opera
Gezien 4 november in het Muziektheater, Amsterdam.
Muzikale leiding Jérémie Rhorer, regie Claus Guth, decor en kostuums Christian Schmidt
Don Giovanni Seth Carico, Il Commendatore Rafał Siwek, Donna Anna Adela Zaharia, Don Ottavio Long Long, Donna Elvira Amanda Majeski, Leporello Adrian Sâmpetrean, Masetto Frederik Bergman en Zerlina Lilian Farahani.

Foto’s Bart Grietens.

Trailer Don Giovanni met de huidige cast bij De Nationale Opera:

Trailer van Loseys Don Giovanni film:

Webpagina Don Giovani van De Nationale Opera

https://www.operaballet.nl/en/dutch-national-opera/2021-2022/don-giovanni