opera/operette/oratorium/koorwerken

Saint François d’Assise by Olivier Messiaen in three audio recordings

Olivier Messiaen was a deeply religious man, and most of his works are inspired by the Christian faith. For his only opera, about Saint François, he also wrote the libretto, which he regarded as his personal act of faith and a kind of testament, and which was at least as important to him as the music itself. He worked on it for seven years, and it premiered in Paris in 1983.

Seiji Ozawa



The performance, with José van Dam in the lead role and conducted by Seiji Ozawa, was once released on CD on the Cybélia label, but unfortunately the recording is very difficult to find nowadays. YouTube offers some solace; you may at least listen to some of it there
(with images!).

Below is an excerpt:


Lothar Zagrosek


Two years later, in 1985, the opera (albeit very much abridged) was performed in Salzburg, conducted by Lothar Zagrosek and starring Dietrich Fischer-Dieskau as François, Rachel Yakar as the Angel and Kenneth Riegel as the Leper. It was broadcast live on ORF and subsequently released on Orfeo (C485 982).

Kent Nagano



In 1998, the opera returned to Salzburg, this time in its entirety. Kent Nagano (who, when he was still Ozawa’s assistant, had rehearsed the opera under Messiaen himself) conducted, and the lead role was played by José van Dam, who had, by then, grown very much into the role. He was
supported by Dawn Upshaw (the Angel) and Chris Merritt (the Leper).

The opera was recorded live during the performances and released on four CDs a year later, giving us the only complete recording of this beautiful work on CD. (DG 4451762).



This recording is also available on YouTube:




The Salzburg performance is rock solid. Chris Merritt does not have the most beautiful voice in the world, but he doesn’t need to. He is supposed to come across as vulnerable and plaintive, and he succeeds admirably. Kenneth Riegel on Orfeo is perhaps slightly more impressive, but you don’t buy an opera for one scene only, although I do like to have that recording as well.

Dawn Upshaw is a radiant, silvery Angel, and more esoteric than Rachel Yakar on Orfeo and her singing is out of this world beautiful. Fiescher-Dieskau, on Orfeo, had really already been retired in 1985, but he agreed to study the role of François (well, just about half of it!). The result is not bad, but to me he sounds not very idiomatic and he does nowhere come near van Dam.

The music is very pleasant to the ear and radiates a certain serenity, which cannot be attributed solely to the influence of Gergorian Chants. At times, it is reminiscent of Debussy’s Peleas and Melisande, with Poulenc also coming to mind.



And Messiaen would not be Messiaen without the frequent use of the ondes Martenot (played on both recordings by his sister-in-law, Jeanne Loriod) and without the chirping of birds.

Saint Francois d’Assis is an opera that lends itself beautifully to listening on CD. It is a true masterpiece, yet you can easily have it playing in the background. You read the synopsis, glance at the dialogues from time to time (which can also be read in advance, as there isn’t that much going on) and then you know what’s happening.. You can easily fold your laundry while listening to it. Or sit staring into space. It has that calming effect.

DNO Amsterdam

In 2008 the opera was (produced (by Pierre Audi) during Holland Festival in Amsterdam with Camilla Tilling (LÁnge), Rodney Gilfry (Saint François), Hubert Delamboye (Le Lépreux), Henk Neven (Frère Léon), Tom Randle (Frère Massée), Donald Kaasch (Frère Élie), Armand Arapian (Frère Bernard), Jan Willem Baljet (Frère Sylvestre), André Morsch (Frère Rufin)

https://www.medici.tv/en/operas/saint-francois-d-assise-olivier-messiaen-pierre-audi-de-nederlandse-opera






De Speler uit Salzburg


Tekst: Peter Franken

Prokofjevs opera De Speler ging in 1929 in première in De Munt te Brussel. De componist schreef zelf het libretto, naar de gelijknamige roman van Dostojevski uit 1868. De auteur stond onder grote druk van zijn uitgever om snel een nieuwe roman op te leveren wat resulteerde in een autobiografisch verhaal, hij was zelf gokverslaafd en kon gemakkelijk putten uit eigen ervaringen.

In De Speler is de hoofdpersoon Aleksey Iwanowitsj privéleraar van de kinderen van een gepensioneerde Russische generaal. Deze verblijft met zijn gevolg in een Duitse stad die voor het gemak Roulettenburg genoemd wordt. De privéleraar is hopeloos verliefd op Polina, de stiefdochter van de generaal, en stelt alles in het werk om in haar nabijheid te zijn en zijn liefde te betuigen. Maar zij lijkt vooral met hem en zijn gevoelens te spelen. Zo laat ze hem Baron Wurmerhelm en diens vrouw beledigen, gewoon om te zien of hij dat voor haar wil doen.

De generaal is aan lager wal geraakt en moet steeds meer geld lenen om zijn gokverslaving te bevredigen. Met vertrouwen wacht hij op het bericht van de dood van zijn vijfenzeventigjarige tante in Moskou die hem in één klap een grote erfenis zal nalaten, zodat hij vrij van schulden zal kunnen trouwen met de opportunistische Mademoiselle Blanche, een echte golddigger.

Plotseling verschijnt echter de van haar doodsbed verrezen Babulenka in levenden lijve en zij begint verwoed haar vermogen aan de roulettetafel in te zetten en vooral te verliezen. De generaal en andere betrokkenen zien radeloos toe hoe hun toekomst en zekerheid als sneeuw voor de zon verdwijnt.

Als de rijke dame al haar liquide middelen heeft vergokt, aanvaardt ze de reis terug naar Moskou, met geleend geld want ze is nog steeds rijk, in het bezit van drie dorpen en twee huizen. De markies die de generaal financieel in de tang had met eerdere leningen haast zich naar Sint Petersburg om beslag te laten leggen op onroerend goed van de generaal. Hij laat voor zijn minnares Polina een bericht achter waarin zij 50.000 krijgt toegezegd, ter compensatie voor het feit dat de generaal nu ook haar bruidsschat kwijt is.

Aleksey heeft alle gebeurtenissen van nabij gevolgd, grotendeels als buitenstaander. Zijn handelen wordt vooral bepaald door het onvoorspelbare gedrag van Polina, ze heeft hem als het ware zijn eigen wil ontnomen en dan raak je bij zo’n borderline type al gauw in onbekende wateren. Tot zijn verrassing duikt ze ineens op in zijn kamer, met de brief van de markies. Ze wil hem zijn (beloofde) geld in het gezicht smijten vanwege de beledigende suggestie dat ze te koop was.

Aleksey weet raad, hij leent geld van de vage Engelsman Mr. Astley die ook Babulenka’s treinkaartje heeft voorgeschoten, en gaat naar het casino. Door middel van een alles of niets spel laat hij daar alle banken springen en keert triomfantelijk bij Polina terug met een heus vermogen. Hij geeft haar de benodigde 50.000 en zij lijkt hem als nieuwe minnaar te accepteren.

De volgende ochtend krijgt echter Aleksey het geld in zijn gezicht gesmeten en is hij definitief een illusie armer. Hoewel niet moet worden uitgesloten dat hij daarna gewoon als een schoothondje achter haar aan blijft lopen tot ze hem zal vragen van een hoge rots af te springen om te tonen hoeveel hij van haar houdt. De speler gaat immers niet alleen over gokverslaving maar ook over blinde verliefdheid en borderline gedrag.

De productie die Peter Sellars in 2024 maakte voor de Salzburger Festspiele concentreert zich op de interactie tussen de verschillende hoofdfiguren. Afgezien van een groot aantal schotelvormige objecten die boven het toneel hangen blijft het toneel leeg. Het oogt een beetje als een stripboek uit de jaren ’50 al kan je er ook de suggestie van roulettetafels in herkennen

Het brede ondiepe toneel van de Felsenreitschule is minder geschikt voor deze minimalistische benadering maar daar merkt je op een videoregistratie natuurlijk weinig van, kwestie van veel inzoomen. De belichting is vaak helrood, roulettekleur, en wordt vooral gebruikt als de personenregie een zekere intimiteit wil oproepen. Dat is voornamelijk het geval als er iets passeert tussen Polina en Aleksey.

De toneelvloer is grotendeels groen wat een beetje vervreemdend werkt, alsof de handeling zich buiten afspeelt. De openingen in de achterwand zijn allemaal dichtgemaakt, sommige met spiegels, aardig idee. De scene in het casino wordt aangekleed met computer gegenereerde attributen en een zeer groot aantal zangers in kleine rollen plus de nodige figuranten.

George Tsypin is verantwoordelijk voor het toneelbeeld, decor zou ik het niet willen noemen. De kostumering komt voor rekening van Camille Assaf. Deze is eigentijds en past goed bij de verschillende karakters. Blanche natuurlijk op en top als modepop, Babulenka in een mantelpak, de generaal in een pak dat doet denken aan een uniform. Het meest opvallend is de wijze waarop Polina is gekleed. Ze oogt als iemand die dat aspect van haar bestaan opzettelijk wat verwaarloost. Nog net niet van de straat geplukt, zoiets.

Sellars heeft zo op het oog veel moeite gedaan om een zeer diverse cast bijeen te brengen. Je krijgt de indruk dat hij alle denkbare etniciteiten vertegenwoordigd heeft willen zien. Gelukkig gaat het niet ten koste van de kwaliteit: alle solisten zijn volledig aan de maat met uitstekende vertolkingen van de drie hoofdrollen Aleksey, Polina en de Generaal.

Tenor Sean Pannikar is vrijwel voortdurend zingend op het toneel aanwezig. Hij geeft geen krimp en slaat zich op bewonderenswaardige wijze door zijn loodzware rol. Sinds zijn vertolking van Dionysos tijdens de Salzburger Festspiele van 2018 is hij duidelijk gegroeid, zowel qua stem als in zijn gestalte. Hij zingt de rol van Alekey met ogenschijnlijk gemak, zeer intens en met een perfect volume. Een prachtige zanger, deze tenor uit Sri Lanka.

De Chinese bas Peixin Chen was zeer overtuigend als de gokverslaafde Generaal die een hypotheek op zijn onroerend goed in Petersburg heeft genomen om geld te lenen bij de ‘Markies’. De man zit aan alle kanten klem en alleen de dood van zijn puissant rijke grootmoeder kan hem redden. De vertwijfeling als Babulenka plots in levende lijve voor zijn neus staat en ook nog eens, om zijn op zijn nummer te zetten, haar vermogen verbrast, is prachtig geacteerd en uitstekend gezongen.

Die markies wordt tot leven gebracht door de Argentijnse tenor Juan Francisco Gatell die een prima typecast is voor de griezel die zijn personage geacht wordt te zijn. Hij zingt de rol toepasselijk nogal schmierend.

Violetta Urmana als Babulenka is verrassen goed bij stem, bijna als in haar beste jaren. Natuurlijk is dit geen dragende rol maar hoe dan ook is het prettig om te kunnen constateren.

Haar kleindochter Polina komt voor rekening van Salzburgs diva Asmik Grigorian. Naar eigen zeggen vereenzelvigt ze zich altijd met haar personage: ze acteert niet, ze is. Voor zover ik Asmik heb leren kennen hoeft ze daar ditmaal niet erg veel moeite voor te doen. Haar Polina is niet al te ver verwijderd van haarzelf zo’n 20 jaar geleden, vermoed ik.

De regie laat haar in een bijna overdreven simpele outfit optreden en in close up is duidelijk te zien dat ze nauwelijks is opgemaakt. Deze Polina is ‘the real thing’. Acterend is Grigorian in deze rol op haar best, ook als ze slechts toeschouwer is bij de handeling. De eerste drie aktes wordt er muzikaal al te veel van haar gevergd, gerekend naar wat ze in huis heeft. Pas in de laatste akte komt haar Polina helemaal los en zingt ze de sterren van de hemel. Zeer geëmotioneerd, ten prooi aan tegenstrijdige gevoelens, maar tegelijkertijd met volledige stembeheersing. Dat laatste deel heb ik direct nog maar eens bekeken.

Opvallend detail is dat Mr. Astley tijdens de laatste scène op de achtergrond toekijkt en Polina direct volgt als ze het toneel afloopt. Het is een subtiele verwijzing naar het vervolg van de gebeurtenissen die in Dostojevski’s roman worden beschreven.

De Wiener Philaharmoniker staan onder leiding van Timur Zangiev.

Trailer:

Asmik Grigorian:

Asmik Grigorian en Violetta Urmana:

Gesprek met Sellers:

Uitgebracht op Unitel.


Discografie:

De Speler in Amsterdam:

De Speler in Berlijn:

The Opera Rara recording of Il Pirata, one of the most beautifulbel canto operas

Il Pirata, for me one of Bellini’s most beautiful operas, is for many people nothing more than a title. Understandable, as it is rarely performed nowadays and (studio) recordings are scarce. Incomprehensible, because this opera is not only indescribably beautiful but also incredibly good!

Take the final scene alone: it is among the best Bellini ever wrote. You can already hear Donizetti’s Lucia di Lammermoor in it. And the opening chorus from the third act, “Che rechi tu”, can be found again, almost exactly the same, in Verdi’s Macbeth and Luisa Miller.


Until recently, I was only familiar with three studio recordings of the opera, featuring Montserrat Caballé, Maria Callas and Lucia Aliberti as Imogene. For convenience, I am not including the Saturday Matinee performance with Nelly Miricioiu, as it was never released (a shame!).

Carmen Giannattasio’s timbre is much lighter and less dramatic than Callas’s and much more rigid than Caballé’s, but if you do not think about their voices for a moment, you cannot help but admi tthat she has a lot to offer, especially in her mad scene.

I have more difficulties with the gentlemen. Ludovic Tézier is an excellent singer, but bel canto… no, his baritone is just not supple enough. In the parts where he has less coloratura to sing and can
simply be authoritative, he is nevertheless thoroughly convincing.

José Bros was once considered one of the most promising young bel canto singers of his generation, but he never really fulfilled that promise. He has excellent high notes and good coloratura, but his voice occasionally sounds constricted.

David Parry, one of today’s greatest bel canto specialists, conducts with great enthusiasm.

Whole opera with Montserrat Caballé:


Maria Callas sings “Oh! S’io potessi”:





And Happily, there is a YouTube recording of Nelly Miricioiu in Amsterdam!

‘The idiot’ van Mieczyslaw Weinberg

Tekst: Peter Franken

Tijdens de Salzburger Festspiele van 2024 stond Weinbergs opera The idiot op het programma, zijn laatste opera uit 1986 die in 2013 de première had beleefd in Mannheim. Het betrof in Salzburg een productie van regisseur Krzysztof Warlikowski met decor en kostumering van Malgorzato Szczesniak. Een opname van een van de voorstellingen verscheen in juni 2025 op Bluray.

Het libretto van The idiot werd geschreven door Alexander Medvedev naar de gelijknamige roman van Fyodor Dostoevsky. De titel heeft betrekking op de centrale figuur van de roman, Prins Myshkin. Er hoeft zoals blijkt uit het verloop van het verhaal niet aan zijn verstandelijke vermogens te worden getwijfeld maar doordat hij niet functioneerde als gevolg van regelmatige epileptische aanvallen kreeg hij geen kans zich sociaal te ontwikkelen.

Door toedoen van een weldoener heeft hij een aantal jaren kunnen doorbrengen in een Zwitsers sanatorium waar men hem tot op zekere hoogte heeft kunnen genezen. Hij heeft zich ontwikkeld tot een overempathisch zachtaardig persoon die het beste met iedereen voor heeft en geen onrecht verdraagt.

Aan het begin van de opera treffen we hem in de trein naar Sint Petersburg, een stad in een land waar hij niemand (meer) kent. Daarin maakt hij kennis met de handelaar Rogozhin, een wat ruig personage die hem vertelt over Nastasya Filippovna, een jonge vrouw met een opvallende reputatie waarop hij hartstochtelijk verliefd is. De intrigant Lebedev die ook in die trein zit mengt zich in het gesprek. Hij kent Nastasya natuurlijk ook, kent iedereen en zal tijdens het verdere verloop van de handeling zo nu en dan opduiken om te proberen er zelf beter van te worden.

In Petersburg logeert Myshkin bij de familie Yepanchina. De vrouw des huizes is het enige verre familielid dat hij kent. Er zijn drie ongetrouwde dochters in huis en dat maakt een prins als logee natuurlijk welkom. Aanvankelijk wordt Myshkin niet erg serieus genomen maar gaandeweg krijgt Aglaya, de jongste van de drie, oprechte belangstelling voor die vage figuur.

Hij is een beetje gek en wordt eigenlijk door niemand begrepen maar alles went. Om dat te benadrukken laat de regie Myshkin een ingewikkelde formule op een groot bord schrijven die zogenaamd afkomstig is van Einstein. Verder hebben ‘kap en grime’ ervoor gezorgd dat Bogdan Volkov die de rol vervult een beetje op de beroemde fysicus lijkt. Onwillekeurig moest ik denken aan een limerick waarin de genoemde eigenschappen alle drie voorkomen:

‘Once there was a family called Stein
There was Gerd, there was Ep and there was Ein
Gerds writings were crazy,
Eps statues were hazy
And nobody understood Ein

Als Myshkin later volledig onverwacht een fortuin erft wordt hij plotseling een geschikte huwelijkskandidaat voor Aglaya. Eerder was dat de verarmde Ganya die tevens zijn zinnen had gezet op Nastasya vanwege haar geld. Het is de eerste driehoeksverhouding in een reeks.

Nastasya maakt pas laat haar opwachting maar er is al volop over haar gesproken. Ze is een wees die aanvankelijk door haar weldoener Totsky is bevoogd maar toen ze de tienerleeftijd had bereikt heeft hij haar tot zijn maîtresse gemaakt, met bijbehorend huis en financiële middelen. Haar verleden is duidelijk van grote invloed op de wijze waarop ze zich thans gedraagt: onberekenbaar, brutaal, ongrijpbaar. Als ik er een paar eigentijdse etiketten opplak komt ik tot: borderline, narcisme en neiging te vluchten in een slachtofferrol.

Als Myshkin kennis maakt met Nastasya is zijn reactie voorspelbaar. Als enige ‘begrijpt’ hij haar en wil haar ‘redden’. Dat brengt hem in een tweede driehoek, samen met Rogozhin die erop gebrand is Nastasya te ‘kopen’ en daarvoor 100.000 roebel op tafel legt. Om Ganya te vernederen gooit ze dat pak geld in het vuur.

Tenslotte ontstaat een derde driehoek en wel tussen Aglaya, Nastasya en Myshkin waarin Nastasya haar rivale aanmoedigt met de prins te trouwen maar tegelijkertijd het zelf met haar probeert aan te leggen. Nastasya besluit met Myshkin te trouwen maar dat lijkt vooral ingegeven door de wens haar rivale af te troeven. In de kerk verlaat ze Myshkin alsnog voor Rogozhin. Buiten beeld vindt de afloop plaats: ze wordt door Rogozhin vermoord. De regie had dit al aangekondigd middels een tekst: ‘She leaves him, he kills her’ wat suggereert dat Roghozin met zijn vrouw afrekent omdat ze hem aanvankelijk heeft afgewezen.

Het ondiepe toneel van de Felsenreitschule biedt ruimte aan min of meer gescheiden locaties waar zich een bepaalde scène voltrekt. Helemaal rechts een paar stoelen die een treincoupe suggereren. Op de achterwand worden bewegende beelden van het landschap geprojecteerd. Het middendeel is de plek waar mensen samenkomen in verschillende huizen. De afloop voltrekt zich links, min of meer verscholen achter een vitragegordijn in een ‘doos’ die het toneel wordt opgereden.. Het is sober maar effectief. De kostumering doet recht aan de sociale status van de personages, met dien verstande dat het eigentijdse kledij is, niet iets uit de tijd van Dostoyevski.

De opera duurt meer dan drie uur maar verveelt geen moment. Er gebeurt steeds zeer veel en vaak is er sprake van onderhuidse dreiging. Halverwege de avond krijgt Myshkin een epileptische aanval die hij zo overtuigend acteert dat het gewoon griezelig is om naar te kijken.

Muzikaal komt Weinberg vrij sterk overeen met Shostakovich, zij het met minder sarcasme en humor in de instrumentatie. Ook een vergelijking met het werk van Hindemith kan worden gemaakt, denk aan Mathis der Maler. Weinbergs zanglijnen zijn melodisch en tonaal maar echte lyriek ontbreekt, het blijft vooral steken in reciteren.

Bariton Vladislav Sumlinsky is zeer overtuigend als de ruige Rogozhin die in termen van gedragsproblematiek niet lijkt onder te doen voor Nastasya. Bariton Iurii Samoilov vertolkt de rol van Lebedev als een wezel die zich overal weet tussen te wurmen, heel goed. Sopraan Xenia Puskarz Thomas is zowel qua uiterlijk als zang een prachtige Aglaya.


Sopraan Ausrine Stundyte was in 2013 Warlikovski’s keuze voor de rol van Elektra. Daarin wist ze op mij onvoldoende indruk te maken, als Straussiaan heb ik veel vergelijkingsmogelijkheden en Stundyte viel me gewoon een beetje tegen, zeker na de rollen waarin ik haar eerder had beleefd.

Als Nastasya is ze helemaal in haar element en weet met gemak een personage te creëren waarop al die door mij genoemde etiketten van toepassing kunnen zijn. Haar uiterlijk draagt hier aan bij, op de portretfoto die bij aanvang in beeld wordt gebracht ziet ze er onweerstaanbaar uit en eigenlijk hoeft nauwelijks nog te zingen om de rol over het voetlicht te brengen. Al is die gifgroene jurk in de tweede akte natuurlijk wel een enorme miskleun. Ook al is haar zang zodoende bijna een bonus, ook op dit punt scoort ze een voltreffer. Haar beste optreden tot nu toe dat ik heb gehoord en gezien.

Tenor Bogdan Volkov is een geweldige typecast als Myshkin vanwege zijn wat kinderlijke uiterlijk. Zijn rol is zeer zwaar, hij staat vrijwel in elke scène op het toneel en moet ook nog eens die epileptische aanval suggereren. Samen met Stundyte maakt Volkov deze voorstelling tot een groot succes.

In de bak zit de Wiener Plhilharmoniker. Op het toneel zien we de heren van het Wiener Staatsopernchor en dirigent Mirga Graźinytè-Tyla heeft de muzikale leiding.

Uitgebracht op Unitel.

Foto’s: © Bernd Uhlig

Armide: Christoph Willibald Gluck considered it his best work.

Do you agree?

Agostino Carracci (su disegno di Bernardo Castello), Frontespizio della prima edizione illustrata della Gerusalemme Liberata, Genova, 1590


One might wonder why Torquato Tasso’s Gerusalemme liberata has inspired so many different composers from so many centuries. And not the entire epic, but specifically the Armida episode. Is it because of the magical-realistic story full of undisguised hatred, revenge, anger and passion? With characters (human or witch) torn apart by their conflicting feelings, their inner struggle between love and duty? I cannot say. Can you?



The first Armida that remains known to the general public was composed by
Jean-Baptiste Lully, based on the libretto by Philippe Quinault. Gluck used the same libretto a hundred years later for his fifth “French” opera. He himself considered Armide to be his very best work, but the public (and history) thought otherwise.


I myself have never been particularly fond of it either. But the longer I have been involved with opera, the more I have come to appreciate it.

Francesco Hayez, “Rinaldo en Armida”


The opera has some magnificent arias and ensembles, with the heart-rending ‘Enfin, il est en ma puissance’ as an absolute highlight. It is a hysterical cry from the heart of the furious sorceress Armide, who has fallen in love.

I know of only two complete recordings of Gluck’s work: one conducted by ichard Hickox on EMI (6407282) and one conducted by Marc Minkowski on Archiv (4596162). This is remarkable, considering that the opera is being erformed quite often these days.




Hicox’s recording (3 CDs) is over 26 minutes longer than Minkowski’s. I don’t know the opera well enough to be able to say whether Minkowski has made any cuts, but to be honest, I don’t think so. His tempi are simply on the fast side – except for the overture, where he is proceeds with some caution.


Hickox’s sluggishness becomes quite irritating after a while and I simply dozed off a few times. The thirty-year-old recording still sounds beautiful, although the sound does not match the clarity and
transparency of Minkowski’s.


When it comes to the singers, the Frenchman easily beats his English colleague. I’m not a big fan of Mireille Delunsch, and I think her “Enfin il est en ma puissance” on Minkowski’s recording falls short of the interpretations by, for example, Véronique Gens or Anna Catarina Antonacci (why was the performance with Antonacci never officially recorded?). Nevertheless, despite her perfect diction and impeccable understanding of the text, Felicity Palmer (Hickox’s recording) is nomatch for her.


Charles Workman (Renaut) strikes a perfect balance between the heroic and the more lyrical – even my beloved Anthony Rolfe Johnson cannot compete with that.

Laurent Naouri is a very macho Hidraot, but what gives Minkowski’s recording that “superplus” is Ewa Podles’ performance in the small role of La Haine (Hate). Her voice and delivery will make your head spin. She is without peers: an alto with such a deep sound, with all the high notes at her disposal and she will leave you speechless with her interpretation!

HIckox:

Minkowski:




And a curiosity: a complete Armide from Madrid, 1985, with Montserrat ArmideCaballé:

Béatrice et Bénédict from Glyndebourne is quite disappointing

The good news: the overture is played with the curtain closed! The overture is the best-known piece of the entire opera, so it goes without saying that it is given plenty of space. Otherwise, Béatrice et Bénédict is not exactly what you would call a box office hit. No wonder: the opera is not particularly exciting, which is partly due to the endless stretches of spoken text.



The story (Berlioz himself wrote the libretto based on Shakespeare’s Much Ado About Nothing) is insignificant, but the music is at times enchantingly beautiful.

The 2016 Glyndebourne production is very disappointing to me. Laurent Pelly is one of my favourite opera directors, but he has overreached himself here. He has taken the main characters’ “thinking outside the box ” too literally, and the end result is as dull and grey as the colours of the sets, the costumes and even the singers’ make-up.


Fortunately, the singers are all excellent. In her first aria, “Je vais le voir”, Sophie Karthäuser (Héro) still sounds a little heavy, but her duet with the excellent Katarina Bradic (Ursule), “Nuit paisible et sereine!”, sounds just as it should, like a real gem.



Stephanie D’Oustrac is a fantastic Béatrice, and the sexual attraction between her and Paul Appleby (Bénédict) is palpable from the start.

But it is the young baritone Philippe Sly who really steals the show as the gangly Claudio.

Hans Werner Henze and The Bacchantes: Die Bassariden

Curious man, that Henze. Once flirting with communism and dreaming of a world revolution, he was also an aesthete and an erudite which – in part – made him decide to bid farewell to Germany and move to Italy in 1953.

His music has always been highly theatrical: he never liked the strict rules of serialism and felt a close connection with opera, which, unlike the hardliners of the avant-garde at the time, he had never labelled as obsolete. His discography therefore lists more than 20 musical theatre works, performed with great regularity.

L-R: Chester Kallman, W. H. Auden and Hans Werner Henze

Die Bassariden is among Henze’s finest and most important compositions. The English Language libretto, after ‘The Bacchantes’ by Eurypides, was written by W.H.Auden (does anyone remember the ‘Funeral Blues’ from Four Weddings and a Funeral?) and Charles Kallman.

It became a massive, through-composed score, anchored in the Wagnerian tradition (it is whispered that the librettists insisted that Henze, before turning to composing, study the ‘Götterdammerung’) and constructed as a four-movement symphony with voices.

Pentheus being torn apart by Agave and Ino, Attic red-figure vase painting, c. 450-425 BC

The story of King Pentheus, who, by wanting to banish all sensuality, comes into conflict with Dionysus and his adepts and is ultimately torn apart by his own mother, serves as a metaphor for the conflict between Eros and Ratio.

©Credit…Anny Madner/Archive of the Salzburg Festival

The opera premiered (in the German translation) at the Salzburg Festival in August 1966. It became a huge success, even prompting one of the reviewers to cry that Richard Strauss had finally got a successor. Henze laughingly and rightly dismissed this with a simple “where are the man’s ears?!”

A few years ago, the live-recorded premiere performance (in German translation) was released by Orfeo (C 605 032 1). The highly emotional playing of the Wiener Philharmoniker, under the inspired direction of Christoph von Dohnányi, reaches unprecedented heights.

Kostas Paskalis is very credible in his role of Pentheus and Kerstin Meyer moves as Agave.It’s just a pity no libretto was included, after all, it’s not everyday fare.

[Editorial: A later performance of the English Language version was released on the Musica Mundi label, conducted by Gerd Albrecht, but this revised edition omits the interlude]

Das Urteil der Kalliope, interlude from Die Bassariden :

Célimène and her fourteen lovers

Ever heard of La Cour de Célimène by Ambroise Thomas? No, neither have I. Such a pity because that opera really is not to be sneezed at! It is a delightful, erotically tinged comedy in which a young, wealthy widow pits no less than fourteen (!) of her admirers against each other to eventually enter into a marriage of convenience with an old commander.

In between, we also get a duel, as Célimènes latest recruit, the Chevallier (brilliant Sébastien Droy) is hot-tempered, but it all works out and in exchange for a comfortable life in her manor, the commander is only too willing to accept all his wife’s lovers.

Portrait de Marie-Caroline Miolan-Carvalho dans son costume de Marguerite dans Faust Dénomination tirage photographique Dénomination coupure de journal


photographe Alexandre QUINET



La Comtesse (a role written for the legendary colouratura soprano, Marie Miolan-Carvalho) is beautifully sung by a very virtuoso Laura Claycomb. Joan Rodgers counters her as her more serious sister and Alastair Miles is truly delightful as the Commander.

It’s entertainment of the highest order and the sparkling music is wonderful. What a treat! (ORC 37)



Translated with DeepL.com (free version)

La Fiamma: Ottorino Respighi’s laatste opera

Tekst: Peter Franken

La Fiamma ging in 1934 in première en was redelijk succesvol met voorstellingen in Rome, Milaan, Buenos Aires, Montevideo, Chicago en Wenen. In 1936 ging er een Duitstalige versie aan de Staatsoper Berlin.

De première op 29 september 2024 van Christof Loy’s nieuwe productie voor Deutsche Oper Berlin is sindsdien de eerste keer dat dit vergeten werk in Duitsland op de bühne te zien is.

Opmerkelijk snel daarna is hiervan een opname op Bluray uitgebracht. Carlo Rizzi, artistiek directeur van ‘Opera Rara’, heeft de muzikale leiding.

Anne Pedesdotter . Ontwerp voor het libretto van La fiamma (1954). Archivio Storico Ricordi

Het libretto van Claudio Guastalla is losjes gebaseerd op het toneelstuk Anne Pedersdotter, de Heks. Het gaat over een vrouw die ervan wordt beschuldigd haar stiefzoon te hebben verleid door middel van tovenarij. Na een veroordeling wordt ze als heks verbrand. Anne Pedersdotter is een historische figuur en haar proces en executie in het Noorwegen van 1590 is goed gedocumenteerd.

De gebeurtenis kan gemakkelijk worden geplaatst in de tijd dat angst voor heksen en verbrandingen wegens vermeende hekserij veelvuldig voorkwamen. Het was typisch een laat middeleeuws fenomeen en dat maakt de keuze van Guastalla om de handeling te situeren in het Byzantijnse Exarchaat begin 8e eeuw nogal opmerkelijk. Zonder enig probleem had hij Ravenna en Byzantium kunnen vervangen door bijvoorbeeld Genua zes eeuwen later. Ook met de tijdlijn neemt de librettist het niet zo nauw getuige het meermalen noemen van de Byzantijnse keizerin Irene die nog geboren moest worden toen het Exarchaat ophield te bestaan. Maar goed, het gaat uiteindelijk om een vrouw die haar stiefzoon weet te verleiden en dat hoort natuurlijk niet, ongeacht het tijdsgewricht.

Basilio is de Exarch die namens de Byzantijnse keizer het bewind voert over dat deel van Italië dat nog niet door de Longobarden is veroverd. Voor de Rooms Katholieke paus in Rome zijn beide groeperingen wezensvreemd: de Longobarden zijn Ariaanse christenen en de Byzantijnen zijn Grieks Orthodox. Eigenlijk zijn het gewoon allemaal ketters.

Basilio is betrekkelijk oud en kennelijk al geruime tijd in functie. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij een zoon, Donello, die wordt opgeleid in Byzantium. Kort na het begin van de opera keert hij terug in Ravenna en dat zal grote gevolgen hebben.

Basilio’s moeder Eudossia bestiert het hof, een dominante vrouw met onaangename trekjes in de trant van de Kosteres bij Janacek. Ze laat niet na om haar nieuwe schoondochter Silvana in te peperen dat ze door haar onbeduidende komaf niets aan het hof heeft te zoeken. In de eerste scène bezingt ze de lof van Basilio’s eerste vrouw op een wijze die sterk doet denken aan het liedje ‘My husbands first wife’ van Jerome Kern, zo leuk vertolkt door Maartje Rammeloo op haar cd ‘Longing to be loved’.

https://maartjerammeloo.bandcamp.com/track/my-husbands-first-wife-jerome-kern

Als het verhaal zich ontrolt wordt duidelijk dat Basilio zich door een vrouw heeft laten overhalen om haar dochtertje, een kind nog, mee te nemen en met haar te trouwen. Hij beschrijft dit als een ervaring waarbij hij volledig werd overweldigd door de wijze waarop de vrouw met hem sprak en naar hem keek. Hij voelde zich gereduceerd tot een willoos object dat niets anders kon doen dan gehoorzamen.

Silvana’s moeder blijkt een dubieuze reputatie te hebben en als Agnese di Cervia tijdens de eerste akte het paleis invlucht om te ontkomen aan een woedende menigte die haar van hekserij beschuldigt zinspeelt ze daarop om Silvana over te halen haar te helpen. Eudossia laat de menigte binnen als de officiële exorcist van de stad dat van haar eist en Agnese vervloekt alles en iedereen voor ze op de brandstapel sterft. Daarmee is Silvana verdacht gemaakt en Eudossia zal daar te gelegener tijd gebruik van maken.

Silvana heeft een grote groep jonge vrouwen om zich heen, in deze productie doen ze denken aan kostschoolmeisjes, versterkt door hun zwarte jurkjes met witte kraag. Haar favoriete is Monica, feitelijk haar enige vriendin. Als Donello zijn opwachting maakt raakt dit meidenaquarium in grote staat van opwinding maar vooral Monica valt voor hem als een blok.

Als Silvana dat merkt reageert ze overdreven streng en stuurt Monica naar een klooster om haar voor verdere zonden te behoeden.

Voorspelbaar legt ze het later zelf met de jonge man aan, een leeftijdgenoot die ze ooit als kind al eens heeft gezien. Als ze van haar echtgenoot heeft begrepen hoe die door haar moeder is beïnvloed probeert ze zelf iets dergelijks met Donello. Ze wenst hem als het ware naar zich toe en als hij daadwerkelijk verschijnt is er weinig voor nodig om een affaire te laten beginnen.

Dat loopt een paar maanden aan en Eudossia doet alsof ze het niet in de gaten heeft. Intussen is ze bezig om het hof in Byzantium zover te krijgen dat Donello terug wordt geroepen. Als dat bericht komt weigert hij te vertrekken. En Silvana bepleit zijn zaak bij Basilio: ze wil niet dat hij haar verlaat. Als ze vervolgens een tirade houdt waarin hem wordt verweten haar jeugd gestolen te hebben en dat ze hem vreselijk vindt, krijgt de man een hartinfarct en sterft.

Uiteraard wordt Silvana van moord beschuldigd maar haar verweer is dat ze slechts het pad van oprechte liefde heeft gevolgd en alleen aan god verantwoording schuldig is. Dan komt Eudossia op de proppen met het verhaal over Silvana’s moeder die haar zoon Basilio ooit heeft behekst. En nu doet haar dochter hetzelfde met diens zoon. Als Silvana hapert in het herhalen van de tekst die de bisschop haar voorspreekt om zichzelf door een eed van alle beschuldigingen vrij te pleiten, ziet men hierin het bewijs van hekserij. Ook Silvana eindigt op de brandstapel.

Teaser:

Het toneelbeeld met decor van Herbert Muraurer is sober. We zien een toneel dat trapsgewijs oploopt Daarachter een wand die soms geopend wordt en dan een minder relevantvergzicht toont, kennelijk om wat kleur in het geheel te brengen. Iedereen loopt in zwarte of donkerblauwe kledij wat de troosteloosheid van het leven voor Silvana aan het hof benadrukt. Alleen de twee mannen Basilio en Donello is enige kleur gegund. De twee verbrandingsscènes vinden op het achtertoneel plaats met de suggestie van veel vuur.

Carlo Rizzi over La Fiamma:

https://deutscheoperberlin.de/en_EN/24-25-carlo-rizzi-ueber-ein-meisterwerk-des-verismo

De muziek van Respighi is weinig eenduidig, nergens een consistent voorbeeld van een bepaalde stijlperiode uit de operageschiedenis. In plaats daarvan gebruikt hij een stijl die kennelijk in zijn beleving het beste bij een bepaalde scène past, of dat nu Gregoriaans, Monteverdi of Strauss is Dirigent Carlo Rizzi geeft daarvan zelf een paar voorbeelden:

Daar waar de handeling refereert aan het Griekse Byzantium en als Eudossia aan het woord is maakt Respighi gebruik van Gregoriaanse koormuziek of vergelijkbare motieven. Maar als Donello verschijnt klinkt de muziek lyrisch en wordt hij begeleid door een prachtige klarinet passage.

Het liefdesduet van Silvana en Donello aan het begin van de derde akte wordt voorafgegaan door een orkestraal intermezzo dat buitengewoon gepassioneerd klinkt. Het einde markeert het begin van de postcoïtale fase van de ontmoeting waarin de twee geliefden met elkaar beginnen te praten. Het doet sterk denken aan de tweede akte Tristan, de overeenkomst kan weinig luisteraars ontgaan. Als in een later stadium Silvana aangeeft met Donello te willen sterven gebruikt Respighi een muzikale taal die doet denken aan Monteverdi. Aldus een parafrase van een paar van Rizzi’s overwegingen.

Het volk roert zich als er iemand beschuldigd kan worden en dat gebeurt tweemaal met donderend geluid. Voor de solisten is het nauwelijks mogelijk zich daartegen staande te houden maar ook zonder koor is het erg hard werken voor met name Silvana die een partij heeft die in de hoogte een moeilijkheidsgraad heeft vergelijkbaar met Aitra of Helena in Strauss ’Die Agyptische Helena. Of gewoon Brünnhilde in het slot van Götterdämmerung.

Het koor van DOB verzorgt een uitstekende bijdrage aan de voorstelling, zowel acterend als zingend. De beperkte bewegingsruimte op het toneel wordt uitstekend benut en de massa komt dreigend over, zoals het een op hol geslagen volksmassa betaamt.

Rizzi leidt het orkest van DOB met vaste hand. Hij laat het op gezette momenten donderen maar is zeer alert zijn zangers alle ruimte te geven voor het etaleren van hun mogelijkheden. Voor zover het mogelijk is dat te beoordelen bij een volslagen onbekend werk brengt Rizzi de partituur tot leven op een wijze die Respighi voor ogen moet hebben gestaan.

De Koreaaanse sopraan Sua Jo heeft een mooie scène met Silvana als die ontdekt dat ze verliefd is op Donello. Het is een schitterend duet waarin Jo’s personage Monica met de eer gaat strijken maar niettemin wordt afgevoerd, haar zien we niet meer terug.

Veterane Doris Soffel vertolkt de rol van de gedoemde Agnese di Cervia, adequaat maar niet bijzonder. Maakt niet uit natuurlijk, geweldig om haar op het toneel te zien.

Martina Serafin kruipt in de huid van Eudossia en geeft die manipulerende vrouw de juiste toneelprésence mee. Ook qua zang komt haar personage goed uit de verf.

Bariton Ivan Inverardi is adequaat als Basilio, hij doet wat hij moet doen zonder verder veel indruk te maken. Tenor Georgy Vasiliev zet een geloofwaardige Donello neer. Hij zingt goed maar zijn rol is niet van dien aard dat ik me gemakkelijk in zijn personage kan verplaatsen waardoor het allemaal wat op afstand blijft.

Olesya Golovneva is zoals verwacht de ster van de show. Ik zag haar voor het eerst als Natacha in Oorlog en Vrede, een van de laatste producties die in 2011 in de opera van Keulen gingen voor de eindeloze renovatie een aanvang nam. Ik vond haar aandoenlijk in die rol, Natacha is natuurlijk ook aandoenlijk dus wat wil je.

Twee jaar nadien schitterde ze als Anna Bolena waarbij opviel dat ze ook een laag bereik heeft. Als Silvana is dat van minder belang, hier gaat het om topnoten en wel heel erg veel daarvan. Golvovneva acteert afwisselend als een meisje dat zich zo onopvallend mogelijk probeert te maken maar op andere momenten is ze een tijgerin. Het gaat haar gemakkelijk af, zo lijkt het en haar zang laat geen moment af. Het is een absolute triomf voor deze van oorsprong Russische sopraan.

Al met al een bijzondere opname van een absolute rariteit. Voor liefhebbers van dit genre een must, voor de overige operaliefhebbers van harte aanbevolen.

Trailer:

Reacties van het publiek:

Foto’s van de productie: © Monika Rittershaus

La Fiamma in Barcelona 1989 met Montserrat Caballé, Juan Pons, Martha Szirmay, Vera Baniewicz, Antonio Ordóñez:

La Fiamma in Rome 1997 met Nelly Miricioiu en Gabriel Sade




Zeer aanbevolen ook de opname op Hungarothon met Ilona Tokody, ·Tamara Takács en Péter Kelen olv Lamberto Gardelli

Act 3. het liefdesduet “Io sono nata quella notte” :


Schuberts Alfonso und Estrella uit Cagliari, interessante rariteit

Tekst : Peter Franken

Franz Schubert (1797-1828) staat vooral bekend om zijn liederen en symfonieën. Hij heeft echter ook de nodige werken voor het theater geschreven, veelal Singspiele en een klein aantal opera’s. Geen van allen brachten ze de componist het succes waar hij zo hoopte, vooral om een reputatie te vestigen als operacomponist.

Playbill Weimar 1854, conductor Liszt

Het Teatro Lirico Cagliari kwam in 2004 met een uitvoering van zijn meest geslaagde werk: Alfonso und Estrella uit 1822. Een opname is door Dynamic op dvd uitgebracht. Het werk volgde zeer kort na Webers Der Freischütz maar werd genegeerd. De première vond pas in 1854 plaats in Weimar door toedoen van Liszt.

Het libretto van Franz von Schober gaat uit van een simpel verhaal. Koning Froila van Léon leeft al vele jaren in ballingschap in een vallei die door bergen van zijn vroegere rijk wordt afgeschermd. De usurpator Mauregato heeft het te druk met onder de duim krijgen van de Moren om zich te bekommeren om die zonderling daar achter de bergen.

Na weer een succesvolle campagne begaat Mauregato de klassieke vergissing zijn legeraanvoerder een wens te laten doen die op voorhand zal worden ingewilligd. Generaal Adolfo vraagt om de hand van zijn dochter Estrella die hem echter absoluut niet accepteert. Uit wraak komt Adolfo in opstand: als hij zelf koning is krijgt hij Estrella er gratis bij. Dat meisje is al eens verdwaald na een jachtpartij en toevallig is ze Alonso tegen het lijf gelopen, de zoon van Froila. Liefde op het eerste gezicht. Vanwege Estrella komt Alfonso de troepen van Mauregato te hulp als die dreigen te verliezen van Adolfo. Hij neemt deze veldheer persoonlijk gevangen als die Estrella bedreigt om zijn zin te krijgen. Mauregato denkt zich verslagen en geeft het op: hij laat zijn gestolen rijk weer aan Froila en zo krijgt het verhaaltje een happy end.

Bij het horen van de ouverture moest ik direct aan Schuberts symfonische muziek denken. Bepaalde wat opgewonden klimmende passages herinnerden me onwillekeurig aan Fidelio. De koormuziek is erg fraai maar doet weinig meer dan de handeling ophouden. Dat geldt ook voor veel van de aria’s. Ze klinken eerder als opgerekte liederen waar Schubert natuurlijk zijn faam aan te danken heeft dan als onderdelen van een theaterstuk.

Teatro Lirico Cagliari heeft wel een behoorlijke gok genomen met deze productie. Ik kan me niet voorstellen dat er in andere theaters veel publiek op af zou komen maar daar op Sardinië houdt men kennelijk wel van een rariteit zo nu en dan. En Dynamic is er altijd bij om dat vast te leggen.

Het speelvlak is heel opvallend. Het bestaat uit decorstukken die de vorm hebben van muziekinstrumenten, voornamelijk celli en bassen. Maar hier en daar zien we ook een trede of een plint in de vorm van een toetsenbord. Verder staan er muziekstandaards waarop een solist zogenaamd kijkt tijdens het zingen. Als de camera inzoomt blijkt er gewoon een prentenboek op te staan. Het toneel verandert niet per scène of akte, alles speelt zich daar af.

Variaties in de handeling worden uitgebeeld door op het achtertoneel marionetten op een lopende band langs te sturen. Ze zijn op normale grootte en gekleed als de personen die ze uitbeelden. Omdat ze worden bediend door in het donker gehulde toneelknechten kan men zich afvragen of het niet eenvoudiger was geweest daar normale levende figuranten voor in te zetten. Regisseur Luva Ronconi en Margherita Palli die verantwoordelijk was voor de algehele aankleding zullen daar wel hun redenen voor hebben gehad.

Wat de voorstelling muzikaal de moeite waard maakt is vooral de topcast die men bijeen heeft gebracht. Eva Mei excelleert als de koningsdochter Estrella, de enige grote rol voor een vrouw. Tenor Rainer Trost vertolkt de rol van de koningszoon Alfonso die nu eindelijk die benauwde vallei eens uit wil. Bariton Markus Werba als Froila heeft dat verboden om tenminste nog een plekje voor zichzelf te hebben. Leven en laten leven is zijn motto t.a.v. Mauregato.

Het duet van Alfonso en Froila zet de toon waar het Schuberts benadering van theatermuziek betreft. Het klinkt prachtig allemaal maar de handeling komt er geen millimeter mee vooruit. Mauregato komt voor rekening van bariton Jochen Schmechenbecher. Generaal Adolfo wordt ten tonele gevoerd door de bas Alfred Muff.

Koor en orkest van Teatro Lirico Cagliari staan onder leiding van Gérard Korsten.

De complete opera is hier te vinden:

https://www.operaonvideo.com/alfonso-und-estrella-cagliari-2004-mei/

P.s. (BJ) in 1978 is de opera onder Suitner opgenomen met een all star cast: Edith Mathis, Hermann Prey, Dietrich Fischer-Dieskau, Peter Schreie en Theo Adams:

P.s. 2: en vergeet Fierrabras niet, mijns inziens (BJ) een meesterwerk

Opname onder Claudio Abbado, niet te missen!:

https://www.operaonvideo.com/fierrabras-vienna1983-abbado/

Schubert’s Alfonso und Estrella: what a surprise!