Agostino Carracci (su disegno di Bernardo Castello), Frontespizio della prima edizione illustrata della Gerusalemme Liberata, Genova, 1590
Men kan zich afvragen waar het aan ligt dat juist Gerusalemme liberata van Torquato Tasso zo veel verschillende componisten uit zo veel eeuwen heeft geïnspireerd. En dan niet het hele epos, maar specifiek de Armida-episode. Ligt het aan het magisch-realistische verhaal vol onverholen haat, wraak, woede en passie? Met personages (mens of heks) die verscheurd worden door hun tegenstrijdige gevoelens, hun innerlijke strijd tussen liefde en plicht? Ik zou het niet durven zeggen. U?
Francesco Hayez, “Rinaldo en Armida”
De eerste bij het grote publiek bekend gebleven Armida werd gecomponeerd door Jean-Baptiste Lully, op het libretto van Philippe Quinault. Hetzelfde libretto heeft Gluck een kleine honderd jaar later gebruikt voor zijn vijfde ‘Franse opera’ Hijzelf beschouwde Armide als zijn allerbeste werk, maar het publiek (en de geschiedenis) dachten er iets anders over.
Zelf ben ik er ook nooit zo van gecharmeerd geweest. Maar hoe langer ik mij met de opera heb beziggehouden, hoe meer ik hem heb leren te waarderen. De opera kent een paar schitterende aria’s en ensembles, met als een absoluut hoogtepunt het hartverscheurende ‘Enfin, il est en ma puissance’, een hysterische hartenkreet van de verliefd geworden furieuze tovenares Armide.
Ik ken maar twee complete opnamen van Glucks werk: onder Richard Hickox op EMI (6407282) en onder Marc Minkowski op Archiv (4596162). Merkwaardig eigenlijk als je bedenkt dat de opera tegenwoordig best vaker wordt uitgevoerd.
De opname van Hicox (3 cd’s) duurt ruim 26 minuten langer dan Minkowski. Ik ken de opera niet zo goed om te kunnen constateren of er bij Minkowski coupures zijn aangebracht, maar dat denk ik eerlijk gezegd niet. Zijn tempi zijn simpelweg behoorlijk aan de snelle kant – behalve de ouverture dan, daar is hij behoedzaam in.
Dat slepende van Hickox is op den duur behoorlijk irritant en ik ben een paar keer gewoon ingedut. De dertig jaar oude opname klinkt wel nog steeds mooi, al haalt de klank het heldere en transparante van Minkowski niet.
Ook wat de zangers betreft wint de Fransman het ruimschoots van zijn Engelse collega. Nou ben niet zo’n fan van Mireille Delunsch en ik vind haar ‘Enfin il est en ma puissance’ op Minkowski’s opname behoorlijk achterblijven bij de interpretaties van bijvoorbeeld Véronique Gens of Anna Catarina Antonacci (waarom is de voorstelling met Antonacci nooit officieel opgenomen?) Niettemin is Felicity Palmer (Hickox’ opname) ondanks haar perfecte dictie en onberispelijk tekstbegrip geen match voor haar.
Charles Workman (Renaut) weet een perfecte balans tussen de heldhaftige en de meer lyrische vinden – daar kan zelfs mijn geliefde Anthony Rolfe Johnson niet tegen op.
Laurent Naouri is een zeer macho Hidraot, maar wat de opname van Minkowski dat ‘superplus’ geeft, is het optreden van Ewa Podles in de kleine rol van La Haine (de Haat). Van haar stem en voordracht gaat het u duizelen. Vind maar eens een alt met een diepere klank, één die ook nog eens alle hoge noten paraat heeft en je met haar interpretatie sprakeloos achterlaat!
Hickox:
Minkowski:
En hieronder een curiositeit: een complete Armide uit Madrid, 1985, met Montserrat Caballé:
Ik ben een enorme fan van Ewa Podleś: een met borsttonen en al gewapende echte alt. Zangers zoals zij worden eigenlijk niet meer gemaakt en moeten gekoesterd worden. Maar zelfs zij kan niet alles zingen.
Het kan ook aan haar leeftijd liggen, maar ik vermoed dat de door haar gezongen Three Fragments from Poems by Jan Kasprowicz totaal ongeschikt zijn voor haar stemtype. Wat het ook is: ik vind het niet mooi. Haar interpretatie is te serieus en haar intonatie is veel te ruim. Zonde.
De prachtige jeugdliederen van Szymanowski, nog geheel en al in de neoromantiek verankerd, schreeuwen om een lichter stemtype en een minder gewichtige aanpak. Luister maar naar Piotr Beczala, die de liederen in 2004 voor Channel Classics heeft opgenomen!
Witold Lutoslawski
Het Concert voor Orkest uit 1954 is Lutosławski’s meest bekende compositie. Het ligt uiteraard aan de toegankelijkheid, de herkenbare structuur en de klassieke opbouw van het werk.
In de late jaren zestig heeft de componist geprobeerd zich er van te distantiëren maar is gelukkig snel op zijn beslissing teruggekomen. Zelfs hij kon blijkbaar niet negeren dat het niet alleen de bekendste maar wellicht ook één van zijn beste composities is.
De uitvoering door het Polish National Radio Symphony Orchestra onder zijn Duitse dirigent Alexander Liebreich is zonder meer prima, maar is voor mij niet spannend genoeg.
De discografie vermeldt ettelijke opnamen van het werk, er zijn dus genoeg goede alternatieven. Zoals de opname door het BBC Orchest onder leiding van Edward Gardner (Chandos). Of die door het Poolse Nationale Radio Orkest in de jaren zestig gemaakt onder leiding van de componist zelf (ooit EMI). Maar een cd uitbrengen met nog geen 47 minuten muziek is gewoon misdadig.
WITOLD LUTOSŁAWSKI
Concerto for Orchestra (1954)
KAROL SZYMANOWSKI
Three Fragments from Poems by Jan Kasprowicz Op.5 (1902)
Polish National Radio Symphony Orchestra olv Alexander Liebreich
Ewa Podleś, contralto
Accentus Music ACC 30332 • 47’
Marie-Nicole Lemieux in een interview met het OpéraOnline: “Weet je wat merkwaardig is? Met Rossini heb je twee maal zo veel te zingen, maar je bent maar half zo moe aan het eind van het optreden. Rossini begrijpt de stem volkomen”.
Andersom geldt ook: Lemieux begrijpt Rossini volkomen. Dat hoor je. Meteen al in ‘Cruda sorte!’ (Italiana in Algeri) laat ze alle remmen los en trakteert ons op één van verrukkelijkste uitvoeringen van de aria, te vergelijken alleen met Marylin Horne of Ewa Podleś. Net als in adembenemend virtuoos – én spannend! – gezongen ‘Di tanti palpiti’.
Bij ‘Lasciami: non t’ascolto’ (beide Tancredi) wordt zij bijgestaan door de sopraan Patrizia Ciofi, die in virtuositeit niet onderdoet. En ontroerend dat het is! Het Kattenduet aan het eind is precies wat het moet zijn: een verrukkelijke uitsmijter en de kers op de taart.
Een spannend én verrassend recital (deze live registratie dateert van december 2015) samenstellen is geen sinecure. Want al doe je je best, je ontkomt niet aan de onvermijdelijke krakers. Maar, beste plattenmaatschappijen: zelfs een geheel Rossini-recital kan zónder ‘Una voce poco fa’! Zeker in geval van een lang gevestigde zangeres die niets meer hoeft te bewijzen. Voor de rest niets dan lof over deze album. Marie-Nicole Lemieux: Sì, Sì, Sì, Sì!
Rossini
Sì, Sì, Sì, Sì!
Marie-Nicole Lemieux (alt). Met medewerking van Patrizia Ciofi (sopraan) en Julien Veronèse (bas)
Choeur et Orchestre de l’Opéra National Montpellier Languedoc-Roussillon olv Enrique Mazzola Erato 0190295953263
Een sprookje kent zijn eigen regels. Veel is inwisselbaar, maar waar niet aan getornd mag worden is het “happy end”. Dus: het lelijke eendje wordt een pracht van een zwaan en Assepoester wordt een prinses. Alle kwade geesten worden gestraft en we kunnen rustig gaan slapen.
Soms bid ik tot diegene in wie ik niet geloof: geef ons onze sprookjes terug, want tegenwoordig moet alles zo natuurgetrouw en zo realistisch mogelijk. Gelukkig worden mijn gebeden wel eens gehoord en zo kwam het dat ik een ouderwets avondje genieten kon beleven, met mijn poes op schoot en Assepoester op mijn scherm.
Laurent Pelly behoort zonder meer tot één van de beste hedendaagse regisseurs: hij geeft een eigentijdse draai aan alles wat hij doet, maar hij blijft het libretto en de muziek trouw. Zijn ensceneringen zijn daarbij buitengewoon geestig. Zo ook de heerlijke Cendrillon, in 2011 opgenomen in het Royal Opera House in Londen.
Joyce DiDonato (Cendrillon) hoef ik niemand meer aan te bevelen – zij is zonder meer de grootste ‘zwischenfach-zangeres’ van onze tijd.
Ewa Podleś is meer dan een heerlijke stiefmoeder en Alice Coote de charmantste van alle ‘Prins Charmants’. En daar mag je dan de werkelijk idiomatische dirigent (Bertrand de Billy) nog aan toevoegen… Het leven kan soms echt mooi zijn!
Trailer van de productie:
JULES MASSENET
Cendrillon
Joyce DiDonato, Eglise Gutiérez, Alice Coote, Ewa Podleś, Jean-Philippe Lafont e.a.
Royal Opera Choris, Orchestra of the Royal Opeara House olv Bertrand de Billy
Regie: Laurent Pelly
Virgin Classics 60250995
Winterblues? Last van donkere, koude dagen met aanhoudende regen? Depri? Ik weet een remedie! Ren naar de winkel en koop Ciro in Babilonia, een onbekend werk van Rossini, in 2012 live opgenomen in Pesaro.
Regisseur Davide Livermore heeft van Rossini’s ‘azione sacra’ (geschreven toen hij nog maar 20 jaar was) een soort ‘stomme film’ uit de jaren ’20 gemaakt, inclusief zwart-witbeelden, overdreven zware opmaak en voor die tijd typische kleding.
Het verhaal komt uit het boek Daniël en verhaalt over de Assirische koning Baldassare (Belshazar), die de vrouw en de zoon van zijn vijand, de Perzische koning Cirus, ontvoert en hen, als zij hem weigert, een kopje kleiner wil maken. Ook Cirus zelf valt in zijn handen, omdat diens liefhebbende echtgenote haar gevoelens niet kan bedwingen. Maar dan komen de vreemde tekens aan de wand (weet u het nog: mene tekel fares?) en loopt alles goed af.
Ewa Podleś (Ciro) is zonder meer de allerbeste alt die wij nog hebben rondlopen. Haar coloraturen zijn meer dan soepel en haar lage (en hoge!) noten zijn een lust voor je oor.
Jessica Pratt is een prachtige Amira en Robert McPherson een geweldige Arbace. Verder zingt Michael Spyres een fantastische Baldassare. Toen nog maar een beginner en inmiddels een echte ster.
Een trailer van de productie:
Gioachino Rossini
Ciro in Babylonia
Ewa Podleś, Michael Spyres, Jessica Pratt, Carmen Romeu, Mirco Palazzi, Robert McPherson, Raffaele Constantini;
Orchestra and Chorus of the Teatro Comunale di Bologna onder leiding van Will Crutchfield;
Regie: Davide Livermore
Opus Arte OA 1108 D