Het verhaal van Bizets ‘Parelvissers’ is wel zo’n beetje bekend: een driehoeksverhouding, gecompliceerd door plechtige beloftes. De jeugdvrienden Nadir en Zurga zijn beiden in vuur en vlam zijn gezet door de verschijning van de ‘living goddess’ Leila, enigszins te vergelijken met Kumari in Kathmandu. Om hun vriendschap te redden beloven ze elkaar plechtig om af te zien van elke poging om deze vrouw voor zich te winnen. Vandaag de dag zou dit een Pinky Swear worden genoemd, heel plechtig dus.
Nadir heeft zich hier echter niet aan gehouden, maar is Leila op afstand blijven volgen. Zij op haar beurt heeft hem opgemerkt en voelt zich als het ware gesteund door zijn aanwezigheid in haar omgeving. Dat Nadir terugkeert naar zijn geboortedorp is dan ook niet toevallig. Hij heeft vermoed dat ze als tijdelijke beschermengel voor de parelvissers is ‘ingehuurd’ en wordt op zijn wenken bediend.
Leila schrikt als ze hem ziet maar zweert niettemin dat ze kuis zal blijven en geen man in haar buurt zal laten komen. De dorpsgemeenschap reageert furieus als blijkt dat Leila haar eed heeft geschonden. Dat is begrijpelijk als je beseft hoe belangrijk haar rol is voor de vissers die telkens weer de dood in de ogen zien als ze naar parels duiken. Een beschermengel die niet deugt is zoiets als een kapot net onder een trapezewerker. Leila moet bidden en zingen om de boze geesten op afstand te houden maar dat heeft slechts zin als ze een kuise aardse godin is.
Ook bijgeloof kent zijn regels.
La Fenice
Pier Luigi Pizzi maakte in 2004 een fraaie productie van dit werk voor Teatro La Fenice. Van de voorstellingenreeks is een opname op dvd uitgebracht door Dynamic. Het toneelbeeld oogt zeer authentiek hindoeïstisch, conform de plaats van handeling in het noorden van Ceylon. De vrouwen zijn in elk geval gekleed in sari en het decor bestaat uit een stupavormige tempel die wordt bekroond door een overmaatse lingam.
Pizzi heeft de beschikking over een prima ballerina in de persoon van Letizia Giuliani en dat wil hij graag laten zien. In elke scène waarin over Leila wordt gesproken of gemijmerd is deze fraaie dame op de achtergrond te bewonderen.
Het houdt het mannelijke deel van het publiek in elk geval scherp, temeer daar Annick Massis duidelijk te oud oogt voor deze rol. Ze kan onmogelijk doorgaan voor een jonge maagd. Zang technisch is ze een uitstekende keuze, haar grote aria ‘O dieu Brahma’ komt goed uit de verf, zuiver en zonder te forceren in de hoogte.
Annick Massis in Me voilà seule, Comme autrefois:
En in ” Me voilà seule dans la noit”
Yasu Nakajima is klein van gestalte en nadrukkelijk Japans en oogt dus niet erg overtuigend als Nadir Maar evenals Massis weet hij dit prima te compenseren door goed verzorgde zang. Zelfs met de hoge ligging van de aria ‘Je crois entendre encore’ heeft hij vrijwel geen moeite.
Luca Grassi is een mooie typecast als Zurga en weet in theatraal opzicht de meeste indruk te maken. Zijn grote moment komt in de eerste scène van de derde akte als hij zich vol wroeging realiseert dat zijn vriend Nadir de dood wacht als gevolg van zijn jaloezie.
Maar als Leila hem smeekt Nadir te sparen omdat zij meer om hem geeft dan om haar eigen leven, laait zijn woede weer op. Grassi maakt er een bloedstollende scène van en krijgt daarbij alle medewerking van een aanvankelijk smekende en later furieus agerende Leila. Luigi de Donato completeert het viertal protagonisten als een adequate Nourabad.
Behalve als soliste zien we Giuliani ook aan het werk in een serie balletten met een choreografie die duidelijk geënt is op Indiase dans, met veel gebruik van armen, polsen en handen. Het wordt allemaal voortreffelijk uitgevoerd en draagt in hoge mate bij aan het succes van de voorstelling.
Muzikaal is over de hele linie de uitvoering zeer goed verzorgd, zowel de solisten, het koor als het orkest maken er iets moois van. Jammer eigenlijk dat er in Nederland nog steeds een beetje denigrerend over de Parelvissers wordt gedaan, geen werk dat je als echte liefhebber serieus kan nemen. Het tegendeel is het geval, Bizet heeft een prachtig melodieus werk geschapen dat minstens zoveel aandacht verdient als zijn Carmen. Marcello Viotti heeft de muzikale leiding.
Ponchielli (1834-1886) schreef tien opera’s waarvan alleen La Gioconda bekend is geworden en gebleven. Het was een van de glansrollen van Maria Callas, haar vertolkingen zoals op cd te horen vind ik ongeëvenaard.
Het uit 1876 stammende product van de samenwerking van de componist Ponchielli en de librettist/componist Boito is een merkwaardige hybride van Verisme ‘avant la lettre’ en Grand Opéra, met hier en daar delen die het karakter hebben van een conversatiestuk. Zo is de titelheldin La Gioconda een straatzangeres. Verder zijn er belangrijke rollen voor haar blinde moeder, La Cieca en een spion van de Inquisitie, Barnaba, een straatschooierige variant op de Iago-figuur die Boito later zo fraai zou tekenen.
Naast deze veristische component is er de onvermijdelijke Venetiaanse aristocratie, een onmogelijke liefde, veel actie rond evenementen, een groot koor en een beroemd ballet, ‘Danza delle ore’. Allemaal kenmerken van een Grand Opéra. Het conversatie element zit vooral in de bijdrage van Barnaba wiens rol voornamelijk bestaat uit manipuleren en bedreigen.
Van Callas heb ik twee opnames op cd, uit 1952 (Turijn) en 1959 (Milaan), beiden onder Antonino Votto. De lang aangehouden hoge B die ze zingt tegen het einde van de eerste akte is in mijn beleving de mooiste noot uit het gehele operarepertoire ooit op geluidsdrager vastgelegd.
Jarenlang heb ik geprobeerd de opera ergens live te zien en in 2003 was het zo ver toen ik in de Deutsche Oper Berlin een voorstelling bezocht van de befaamde productie van Filippo Sanjust uit 1974. Deze heeft zozeer een cultstatus verworven dat men de decors zelfs volledig heeft gerestaureerd zodat hij ook in de toekomst geprogrammeerd kan blijven worden. In 1986 kwam Sanjust met een vergelijkbare productie voor Staatsoper Wien. Daarvan is een opname op dvd uitgebracht met Eva Marton in de titelrol en Placido Domingo als Enzo Grimaldi.
Sanjust brengt een librettogetrouw kostuumdrama waarin de ‘Urendans’ het gebeuren aan het hof van Alvise Badoero becommentarieert. Een danseres speelt de rol van Laura, ooit de minnares van Enzo en nu tegen wil en dank getrouwd met Alvise. De drie solisten zijn door hun kostumering volledig herkenbaar als de personages binnen deze liefdesdriehoek. Het ballet eindigt met de moord van Alvise op zijn concurrent en zijn eigen vrouw. Zodoende heeft het ballet een duidelijke functie in het geheel, de gasten zijn verbijsterd en Alvise maakt vol bravoure de dood van zijn ontrouwe echtgenote bekend. Ook Enzo zal er aan moeten geloven.
Goed beschouwd is La Gioconda aanvankelijk gewoon een grote bijrol. Eerst krijgt haar blinde moeder alle aandacht, daarna moet ze de aandacht delen met Laura en Enzo. Pas in de vierde akte komt het muzikale vuurwerk dat La Gioconda tot zo’n geschikt vehikel heeft gemaakt voor Maria Callas. Natuurlijk met de aria ‘Suicidio’ als hoogtepunt.
Callas zingt Suicidio in de opname uit 1952, uit Turijn
Nieuwe coproductie in Parijs
Sinds de eeuwwisseling maakt het werk een zekere revival mee. Daar is dan wel half de Latijnse operawereld aan te pas gekomen getuige de coproductie uit 2005 van Verona, Barcelona, Parijs en Madrid. Probleem is de bezetting: er moeten zes hoofdrollen worden bezet en dat zijn er nog eens twee meer dan in Il Trovatore!
In Parijs was het werk nog niet eerder te horen, althans niet in de Opéra National. De vocale invulling van de huidige productie die ik in 2013 in de Bastille bezocht, leverde verrassende resultaten op. De titelrol werd vertolkt door Violeta Urmana, die deze rol al lang op haar repertoire had staan. Het moet gezegd, de rol begint buiten haar mogelijkheden te geraken. Weinig vloeiend, even inhoudend voor ze er een hoge noot uit laat knallen en naar mijn smaak veel te schel, zette ze een weinig aansprekende Gioconda neer. Het pronkstuk ‘Suicidio’ in de laatste akte kon er wel aardig mee door maar was niet van het niveau van iemand met Urmana’s reputatie.
Elena Bocharova deed het beter als Laura, hoewel ook zij hier en daar wel een steekje liet vallen.
De grootste bijval was echter bestemd voor Maria José Montiel als La Cieca die haar aria ‘Voce di donna o d’angelo’ aangreep om onbeschaamd de show te stelen als ware zij de prima donna, daarbij vergetend dat haar rol die van een blind oud vrouwtje is. Ja, het is altijd oppassen met dit soort bijrollen, ook de blinde Madelon in Andrea Chénier kan behoorlijk wat aandacht wegnemen bij de protagonisten.
Maria José Montiel zingt ‘Voce di donna o d’angelo’
De bariton Claudio Sgura zette een aardige schurk neer als Barnaba maar vocaal zit er meer in die rol dan hij kon ‘brengen’. Alvise Badoero, de bedrogen echtgenoot van Laura, werd adequaat vertolkt door de Bulgaarse bas Orlin Anastassov.
De tenor Marcelo Alvarez was goed op dreef als Enzo Grimaldo. Zijn aria ‘Cielo e mar’ in de tweede akte bracht hij als ware het een ‘Canzone Napoletana’, tot groot enthousiasme van de 2700 bezoekers!
Alvarez zingt ‘Cielo e mar’:
Dat bleek eveneens bij het ballet, met 12 in verschillende kleuren geklede danseressen (de uren van de dag) en twee solisten waaronder een topless ballerina.
Pier Luigi Pizzi tekende zowel voor de enscenering als voor de decors en de kostuums. Ook Sergio Rossi (licht) en Gheorge Iancu (choreografie) behoren tot zijn ‘troupe’. Ballerina Letizia Giuliani wordt door Pizzi al zo’n jaar of tien ingezet in zijn producties.
Pizzi streeft naar een getrouw volgen van het libretto maar laat de zangers min of meer aan hun lot over op het toneel. Als ze niet aan de beurt zijn om te zingen, staan ze er vaak w
at verloren bij. Om meer vaart in het geheel te krijgen worden veel figuranten ingezet die wat dansen en heen en weer hollen.
Het decor is uitermate simpel, twee boogbruggen over evenzoveel verdiepingen in de toneelvloer die een kanaal suggereren. Daarin ‘varen’ regelmatig gondels heen en weer. Het is een beetje armzalig allemaal. Maar niet getreurd, het publiek vond het allemaal geweldig en ik genoot mee. Een opname uit 2005 van deze productie is verschenen op Arthaus.
Gods! Did they ever mean well with us poor humans? We were provoked and incited by them only to be tormented and punished, with no defence at all. After all: did we really have free will? The divine decree was law and we could not escape the fate predestined for us. All this can be read in the thick book called ‘Mythology’, from which the greatest (stage) writers, poets, painters and composers have liberally drawn.
El Juicio de Paris by Enrique Simonet, c. 1904.
Take the Trojan War, for instance. It all started with an apple and a ‘Miss Goddess – contest’ and hundreds of thousands of human beings suffered as a result. The jury was bribed with the promise of love from the most beautiful woman in the world, but this promise failed to add that she was already married and her husband might claim her. If not voluntary then forced.
The war lasted no less than ten years and by the end, just about all the heroes were dead or cursed by the gods who, after all, had caused the whole situation. And don’t think, you can catch your breath now, because after the war we had to deal with the real post-Trojan War traumas (I’m not making it up!) and the gods were also still arguing amongst themselves.
Idomeneo, king of Crete, returns to his country, but things don’t go smoothly. He ends up in a huge sea storm and promises Neptune to sacrifice to him the first creature he encounters on his return. But this happens to be his own son, Idamante! Oops!
Loopholes are sought, but gods are obviously smarter. And then we have a triangle relationship: Elletra (yes, Agememnon’s daughter) has fled to Crete and fallen in love with Idamante. But so has Ilia, the captured daughter of King Priam of Troy. Anyway – if you do not know the full story, just read it. We will now deal with the various performances of the opera.
Personally, I have never found Idomeneo to be Mozart’s strongest opera and I was never really impressed. But now, after repeated listening and re-listening, I have had to revise my opinion. Because the music, it really is genius after all!
Anton Raaff, de eerste vertolker van de rol van Idomeneo
CDS
Sir Charles Mackerras
To get right to the point – I personally think the 2001 recording by Warner Classics (5099994823820) conducted by Sir Charles Mackerras is the very best. It does have one downside (about that later), but that could also be down to my personal taste.
To start with the smaller roles, Anthony Rolfe-Johnson (Arbace) has a voice of pure gold. It is a pleasure to listen to him and I can never get enough. One can only wonder: why Arbace and not Idomeneo himself? Yes, I know he recorded the role for Gardiner, but, so what?
Paul Charles Clarke is a fantastic Supreme Priest, chilling yet a real human at the same time. La Voce is very impressively sung by the then very young John Relya.
Barbara Frittoli is a wonderful Elettra. Hurt, and yearning for revenge, yet ultimately resigned to her fate. I would have liked to have heard a bit more drama, but her rendition fits in nicely with the conductor’s vision.
Lisa Milne’s rendition of Ilia is perhaps the finest I have ever heard. Lovely she is, but also loving and very determined. Her soprano is ‘liquid’ – think, warm honey, but with a peppery touch. To that, the warm, tormented mezzo of the lamented Lorraine Hunt Lieberson fits like a glove. Together, they sound as if they were indeed always a unit.
And now for my minus: Ian Bostridge’s Idomeneo. Not yet as vain, narcissistic and mannered, which so marred his recordings and performances in recent years, but he sounds so incredibly ordinary! Not a tormented king, but the next-door neighbour. He singing is clean, but his coloratures are sparse – and this for someone coming from the Baroque tradition!
The score is pretty much complete, not even the ballet at the end is missing. It is usually omitted, and as far as I am concerned absolutely rightly so. It is nothing but an anticlimax and, after listening to it once, I never listened to it again. There is a brief booklet with the track list, but the box also includes a bonus CD with synopsis and the complete libretto.
James Levine
In 1996, Deutsche Grammophon (4477372) recorded the opera conducted by maestro James Levine with just about the Metropolitan Opera’s biggest stars of the time. No idea if it is idiomatic, but I find it HUGE!
Levine’s muscular conducting brings out hidden treasures and in no other performance can you hear how progressive the music really is! The tempi are obviously brisk, but nowhere rushed and most of the voices are overwhelming.
The role of Arbace is curiously taken by a baritone. Well, Thomas Hampson’s timbre is indeed more like that of a tenor and he is more beautiful in the highs than in the lows, but Mozart explicitly asked for a (light!) tenor. But it is not disturbing, quite the contrary. Especially since Hampson manages to fill in the role of the king’s confidant so perfectly.
Frank Loppardo is no match for Clarke with Mackerras, but he holds his own in the small but very heavy part of the Chief Priest.
Bryn Terfel is a very strong La Voce, his sound will automatically make you shiver with fear.
Carol Vaness (Elettra) sounds surprisingly lyrical. Fortunately, she picks up nicely at ‘Oh smania! O furie!”, exactly as we have come to expect from her. Delicious! Yes, she is an Elettra after my own heart!
Heidi Grant Murphy (Ilia) is a bit out of place in the big voice fest. Her pouty timbre reminds me a lot of Kathleen Battle, not really my ‘cup of tea’.
Cecilia Bartoli is a very virtuoso Idamante, very convincing too, though she sounds a bit too feminine at times.
Finally, Plácido Domingo’s Idomeneo is exactly what we expect from him: with his beautiful, warm tenor, his regal recitation and his commitment, he makes Idomeneo a very emotional and mostly very humane king.
DVDS
Pier Luigi Pizzi
From Teatro San Carlo in Naples comes Pier Luigi Pizzi’s production, recorded in 2004 (Dynamic 33463). The direction is typical Pizzi – if you’ve seen one, you’ve seen them all. Very realistic, but with a twist and lots of male (semi-)nudity. Lots of ballet too and the colours are mainly black and white with a touch of red. Only Elettra brings in an extra colour. Her purple outfit must – I assume – represent her fury. The setting has a strong cardboard feel to it and there is a lot of lying on the floor, singing.
To be honest, by now I have had enough of it, of nudity and nappies, over the years I have seen more than enough of them. But one thing I have to give Pizzi credit for: his productions are always exciting and his character direction very competent. It also has a very Greek feel to it.
Jörg Schneider (Arbace) is on the very light side. His voice is definitely beautiful, but I miss the expression. The Chief Priest (Dario Magnabosco) doesn’t really come across, a pity, and about La Voce I’ll keep quiet: he is barely audible. Perhaps he should have been amplified?
Iano Tamar is an outstanding Elettra. She impresses not only with her appearance and acting, but also with her singing. That’s how I like to hear it.
I had more trouble with Angeles Blancas Gulin’s Ilia. Beautiful woman, good actress, but so incredibly Callas-focused. And I found her singing really annoying at times, since it is often not on pitch.
Sonia Ganassi is perhaps the best Idamante ever. Not only is her singing most beautiful, her coloratures are perfect and her timbre warm. For her alone, the DVD is more than worth it.
Kurt Streit was once among my favourite tenors. He is also very much in his prime here. Listen to his undoubtedly impressive ‘Fuor der mar’, even if it doesn’t sound entirely pure:
Dieter Dorn
Anyway, compared to Dieter Dorn’s production, shot in Munich in June 2008 (Medici Arts 2072448), Pizzi can pass for the best director in the world. Dorn starts with slaps, blood and violence. What is this all about? Surely the war ended long ago? But maybe we’re looking back? Or are these Idomeneo’s nightmares?
And where and when is it all taking place: it could be Crete, but we could also have ended up in Africa. Could also be Munich in June 2008. The characters look most like a mixture of hippies and Hells Angels in African costumes, but maybe those are really Martians? Oh well. Why not. Sigh.
The choreography is disturbing, in itself there is nothing against that. The storm is nicely depicted – unfortunately the images don’t make sense. And why are, during Elettra’s first aria, the extras covered in blood? Furthermore, there is a continuous running through the hall – those poor people sitting upstairs and/or to the side. Bet they couldn’t see anything at all.
Rainer Trost is a pretty much perfect Arbace in terms of voice, but if you want to enjoy his singing, you have to close your eyes and keep it that way. What on earth the director came up with for him… !
Juliane Banse is a beautiful Ilia. Her voice is small and limited, but very beautiful in timbre. Moreover, she is a more than convincing actress.
Annette Dasch (Elettra) is a young attractive singer, who shot up like a comet and has made a huge career within a short time. Don’t ask me why. I find her just plain ordinary. Oh yes, she is good, sure, but that good? In the recording, she sounds distant and not even completely pure.
For Idamante, they surprisingly chose a tenor. Nothing against it, especially if the tenor in question is called Pavol Breslik and possesses a wonderfully lyrical timbre. But you should prepare your ears for a different sound.
John Mark Ainsley is Idomeneo. I could not take my eyes off him. Such an actor! And what a voice! You will surely instantly forget the ridiculous direction. For his performance alone, I wouldn’t want to miss the DVD – you must see and hear it at least once.
Below trailer of the production:
As a bonus, I have for you Sena Jurinac as Ilia in ‘Zeffiretti lusinghieri’. This is the very essence of beauty.
Dit tweede deel van Donizetti’s Tudor trilogie stamt uit 1834. Het verhaal draait om de rivaliteit tussen de afgezette Schotse koningin die de Rooms Katholieke kerk trouw is gebleven en de Engelse koningin Elisabeth, de dochter van Henry VIII en Anna Boleyn.
Elisabeth
Op het moment dat de (overigens niet historische) ontmoeting tussen beide koninginnen plaatsvindt, heeft Maria al een jaar of negen huisarrest. De bedoeling van de ontmoeting is dat ze zich ‘klein maakt’ voor de bijna 10 jaar oudere Elisabetta zodat deze de mogelijkheid heeft zich verzoenend op te stellen.
Dat loopt geheel anders, Elisabetta uit beschuldigingen en beledigingen waarop Maria explodeert en haar rivaal op haar beurt beledigingen in het gezicht slingert: bastaard, hoerenkind. Dat slaat op de positie van Anna Bolena, Elisabetta’s moeder, die na haar onthoofding in diskrediet werd gebracht waarbij tevens haar dochtertje tot bastaard werd verklaard.
De tweede akte speelt een jaar of tien later. Nadat Lord Cecil haar het doodvonnis heeft overhandigd gaat ze te biecht bij Lord Talbot die haar confronteert met een aantal wandaden uit haar inmiddels verre verleden. Daarna wacht Maria nog slecht de valbijl.
De Sferisterio in Macerata is een openluchttheater dat oorspronkelijk dienst deed als arena voor een traditioneel balspel. Het wordt thans gebruikt voor theatervoorstellingen en in 2007 was er een voorstelling van Maria Stuarda te zien die op dvd is uitgebracht.
Sferisterio in Macerata
Het toneel is breed en relatief ondiep. Pier Luigi Pizzi heeft daarom een decor ontworpen dat geïnspireerd lijkt op de tempel van Hatsjepsut in Luxor.
Op de voorgrond een lage afgeknotte trappenpiramide waarop een groot deel van de handeling zich afspeelt. Daarachter een tweetal hellingbanen die in tegengestelde richting oplopen en waarlangs grotere groepen spelers kunnen opkomen en afgaan. Op het einde is het schavot geplaatst daar waar de hellingbanen en de piramide zo ongeveer samenkomen. Pizzi is zoals gebruikelijk verantwoordelijk voor het volledige ontwerp van de productie en voert ook de regie. Hij heeft geopteerd voor periode kostuums, ziet er prachtig uit allemaal.
Elisabetta wordt vertolkt door de mezzo Laura Polverelli. Ik zag haar eerder in Luik als Bellini’s Romeo, mooie zangeres met een nog mooiere naam. Ze zet een uitstekende Engelse koningin neer, in de ontmoetingsscène met haar rijzweepje in Maria’s gezicht prikkend en haar afkeer van deze rivale de vrije loop latend. En mooi verzorgde zang natuurlijk.
De overige leden van de cast zijn mij onbekend. Zo ook de titelrol die in handen is gelegd van de coloratuursopraan Maria Pia Piscitelli. Wat ze laat horen sluit goed aan bij de diverse opnamen van deze rol die ik in mijn hoofd heb zitten maar hier en daar laat ze even wat weg of opteert voor een kleine vereenvoudiging. Het zij haar vergeven, ze acteert goed en zingt vol overtuiging, wat wil de toeschouwer nog meer op een warme augustusavond in een Italiaans openlucht theater?
De rol van Robert, de graaf van Leicester die tussen twee koninginnen gevangen zit en weinig ten goede kan uitrichten wordt zeer overtuigend vertolkt door tenor Roberto de Biasio, uitstekend optreden hoewel acterend een tikje larmoyant. Talbot bij wie Maria te biecht gaat bij gebrek aan een katholieke priester is een mooie rol van Simone Alberghini.
Alles overwegend vind ik dit inhoudelijk de mooiste van het drietal Tudor opera’s, zeker in de laatste akte waarin Maria’s einde zich aankondigt en ze daarmee in het reine komt. Het is van een ingehouden schoonheid zonder showaria’s. Verder geen liefdesdrama’s met rivaliserende koppels en ander gedoe maar een duidelijke clash tussen twee familieleden die elkaar het licht in de ogen niet gunnen, tout court. Dat verbale moddergevecht neem ik dan maar op de koop toe.
De productie kan bekeken worden op de site van Opera on video
Britten’s vocal oeuvre is almost inextricably linked to one singer, Peter Pears. For years they were partners in art and in daily life. Britten composed his songs and operas for Pears, and with his voice in mind he made arrangements of English folk songs.
Death in Venice, Britten’s last opera; he was already very ill by then, was also composed for his partner. I am not sure of course, but I think that Britten put a bit more of his own life into it than into his earlier operas. And so it may be strongly autobiographical.
What do we have to compare it to? Next to my player are two DVDs and a CD. Well, CD… Let’s say CDs, because Decca has honoured one of the great British composers with a box set of all his operas (4756029). The eight-disc second volume also includes Gloriana, A Midsummer Night’s Dream, The Rape of Lucretia and The Turn of the Screw. Apart from Death in Venice and Gloriana, all of them are conducted by the composer himself.
To say that the 1974 recording is just about the very best imaginable, is, of course, stating the obvious. Not only is it the most exemplary performance imaginable(Peter Pears as Aschenbach and John Shirley-Quirk in all those baritone roles), the recording itself is also insanely good: direct, clear and so authentic that you get the impression it was recorded live. Stuart Badford conducts the English Chamber Orchestra.
TONY PALMER
The same conductor, orchestra and baritone can also be found in Tony Palmer’s film (TPDVD176), filmed on location in 1980. The role of Gustav von Aschenbach was taken by Robert Gard, a tenor unknown to me, but who really does an excellent job. Although he cannot make me forget Pears.
The film is very realistic and even if it is a bit dated (the typical seventies atmosphere is everywhere), there is no denying that it will keep you on the edge of your seat! The images of Venice are more beautiful than you can imagine, the atmosphere is oppressive and the singer-actors are more than excellent. Besides Gard and Shirley-Quirk, my eyes (and ears!) also focussed on an unnamed singer in the role of the English clerk.
On the box it says that Pears is also involved. I could not discover him, although I thought I heard his voice in the group of extras surrounding the hallucinating Von Aschenbach.
PIER LUIGI PIZZI
Venice belongs to this opera, of course. Therefore, a performance recorded in that city appeals more to one’s imagination than one from … (fill in the blank). The production recorded in June 2008 in La Fenice (Dynamic 33608) is definitely special. Pier Luigi Pizzi always stands for beautiful images and his productions are almost always semi-realistic, but with a twist to both surrealism and symbolism.
In his predilection for ballet, he can sometimes go too far, which is also the case here. The chorus and all the extras, sailors and guests of the hotel are made up of beautifully dressed (or, if you prefer, beautifully undressed) gorgeous dancers. When there is no dancing, there is stylistic walking and aesthetic standing.
It’s like a film and Visconti is never far away – even the famous hat worn by Silvana Mangano as Tadzio’s mother in the movie, has been copied here. But the atmosphere is very oppressive, the heat palpable and the final result very moving. Marlin Miller deserves an Oscar for his role of the tormented Von Aschenbach. Waving his handkerchief and wiping off his sweat, he tries to maintain some decency, only to finally having to succumb to total madness and delirium. Bravissimo! His voice is different from Pears’s. It is rounder and more focused, especially towards the audience, which only enhances his intelligibility.
Scott Hendricks is more than phenomenal in all his ‘devilish’ characters. With a sardonic smile and visible pleasure, he helps Von Aschenbach meet his doom.
Bruno Bartoletti succeeds in eliciting the most beautiful sounds from the orchestra of La Fenice.
A slight objection: Tadzio (a stunningly beautiful, it cannot be denied, Alessandro Riga) is optically too old and too sure of himself. Still – highly, highly recommended.
In 2004 ging bij Teatro la Fenice de weinig gespeelde opera Thaïs, samen met Manon en Werther een van Massenet’s bekendste opera’s. Na de mislukte première in 1894 groeide het na een tweede poging in 1898 uit tot een groot succes. Toch wordt het tegenwoordig maar weinig geprogrammeerd, niet in de laatste plaats vanwege de moeilijk te bezetten hoofdrol.
Het libretto van Thaïs is gebaseerd op de gelijknamige roman van Anatole France uit 1890. Daarin wordt het losbandige leven, de bekering door toedoen van een doortastende monnik en de boetedoening van de legendarische courtisane Thaïs beschreven. Deze historische (?) figuur leefde in de vierde eeuw in Alexandrië en werd later heilig verklaard. Santa Thaïs heeft een reputatie die ruwweg te vergelijken is met die van Maria Magdalena.
We komen het personage Thaïs echter ook tegen in Dantes Inferno, in drek ondergedompeld, in de achtste kring. Hier betreft het een hoertje uit het toneelstuk Eunuchus van Publius Terentius Afer, een toneelschrijver uit de tijd van de Romeinse Republiek. Het is goed mogelijk dat de Alexandrijnse Thaïs een op haar gebaseerde fictieve figuur is waarvan het levensverhaal werd bedacht ter stichting van de christelijke gelovigen.
Anatole France voegde een geheel nieuwe dimensie aan het verhaal toe door de monnik in kwestie verliefd te laten worden op zijn ‘bekeringsproject’ waardoor hij weliswaar haar ziel redt maar de zijne verspeelt. ‘Eeuwig leven en zielenheil, wat doet het er toe. De enige echte liefde is die tussen levende mensen’ zingt hij vertwijfeld.
Zoals wel vaker voert Pier Luigi Pizzi niet alleen de regie maar is hij tevens verantwoordelijk voor de decors en kostuums. In de eerste akte zien we het woestijnklooster waar Athanaël leeft. Het toneelbeeld wordt gedomineerd door een groot Romeins kruis, een letter T, tevens verwijzend naar Thaïs natuurlijk. Deze monnik heeft een visioen gehad dat hij interpreteert als een goddelijke opdracht om Thaïs, die in Alexandrië gezien wordt als priesteres van Venus en daardoor zeer invloedrijk is, te redden van de hel en verdoemenis die haar zonder twijfel te wachten staat. In Pizzi’s regie is dat visioen een voorbode van wat ons nog te wachten staat: halfnaakte ballerina’s, rode belichting, sensuele dans, kortom ‘everything thats’s on a man’s mind’, zou Freud zeggen.
Het huis van Thaïs wordt gedomineerd door een trappartij met links en rechts spiegelende wanden. Binnen staat een ligbank die toont als een ‘bed of roses’. Maar de stekels in het vlechtwerk zien er dreigend uit: love hurts. Athanaël arriveert ter plaatse en begint aan zijn missie. Aanvankelijk wil Thaïs er niets van weten maar tijdens een droom, begeleid door de overbekende vioolsolo ‘Meditation’, komt ze tot inkeer en laat zich door Athanaël wegvoeren naar de woestijn, getoond als een vlakte die is bezaaid met witte christelijke kruisen.
Nadat hij haar in een nonnenklooster heeft afgeleverd keert hij terug naar zijn broeders zonder vanaf dat moment nog rust te hebben. In het boek van Anatole France wordt beschreven dat hij steeds maar weer van Thaïs droomt en er niet in slaagt zijn kuisheid in die dromen te bewaren. Uiteraard komen die ballerina’s weer terug en toepasselijk ligt Athanaël nu op het stekelbed zonder de rode rozen.
De titelrol is toevertrouwd aan Eva Mei en dat is een goede keuze. Ze heeft een volledige beheersing van de partij en hoeft nergens te forceren, het klink altijd mooi. Alleen daar waar Massenet zijn sopraan een eindeloze lijn laat zingen die eindigt met een paar topnoten zonder tussentijds de mogelijkheid te bieden om even adem te halen, klinkt Mei weliswaar zuiver maar een tikje luid, alsof ze al die tijd een aanloopje heeft genomen.
Michele Pertusi vertolkt de rol van de overmoedige monnik Athanaël die volledig door het ijs zakt als hij zijn emoties niet langer weet te beheersen. Aan het slot van de opera ligt hij als een jankende hond aan de poort van het nonnenklooster waar hij Thaïs naar toe heeft gebracht. Zij heeft zich daar zozeer uitgeput in fysieke boetedoening dat ze stervende is. Dat maakt het voor hem nog erger. Pertusi zingt en acteert fenomenaal, hij levert een schitterende prestatie.
Tenor William Joyner is goed op dreef als Nicia, een jeugdvriend van Athanaël die volledig aan Thaïs is verslingerd. Een week haar minnaar mogen zijn heeft al zijn bezittingen opgeslokt. Gelukkig voor hem wint hij later het tienvoudige terug door flink te gokken.
De vioolsolo halverwege de tweede akte wordt puntgaaf gespeeld door Roberto Baraldi. Tijdens deze ‘meditation’ wordt Thaïs geacht ‘het licht’ te zien en daarmee haar overgave aan het christendom. Pizzi vindt dat maar niks en in plaats daarvan zien we prima ballerina Letizia Giuliani nog net niet naakt op een plateau boven de slapende Eva Mei een erotisch getinte dans uitvoeren, op het kleine vlak is het bijna een paaldans. Pizzi heeft er duidelijk alles aan gedaan de in het stuk aanwezige erotiek goed uit te lichten.
De muzikale leiding is in handen van Marcello Viotti. De opname is uitgebracht door Dynamic.
It was some ten years ago that I, somewhat hesitantly, started to watch Hans Heiling. Never before did I hear the opera, let alone see it. From Heinrich Marschner I only knew Der Vampyr. And, besides, I was a bit afraid of the production. After all the hassle with the ballet in most of the opera’s Pier Luigi Pizzi directed, I feared the worst. Well, that was a surprise! I immediately recognized Pizzi: his predilection for colour (mainly red in all its shades), excesses and physicality was evident here too, but it really worked here.
Hans Heiling (Jan Svatos in Czech) was a legendary king of spirits; his name is often found in Czech and German legends. He falls in love with an earthly girl and swears off his magic power to marry her.
However, she is in love with an ordinary boy and rejects him. Disillusioned (“only a human can try his luck on earth”) Heiling returns to his underground kingdom. A male equivalent of Rusalka, but without the tragic end.
There is insanely good singing and acting, there is not a single weak role. I already knew how formidable Anna Caterina Antonacci can be, but the (also to the eye) very attractive Markus Werba was a true discovery. Very exciting and dazzling. Recommended.
Het vocale oeuvre van Britten is vrijwel onlosmakelijk verbonden met één zanger, Peter Pears. Jarenlang waren ze partners zowel in de kunst als in het dagelijks leven. Voor Pears componeerde Britten zijn liederen en opera’s, en met diens stem in zijn hoofd maakte hij arrangementen van de Engelse volksliedjes.
Death in Venice, de laatste opera van de toen al zeer zieke Britten, werd ook voor zijn partner gecomponeerd. Zeker weten doe ik het uiteraard niet, maar ik denk dat Britten er iets meer van zijn eigen leven in gestopt heeft dan in zijn eerdere opera’s. En dat het sterk autobiografisch is.
Wat hebben we zoal om te vergelijken? Naast mijn speler liggen twee dvd’s en een cd. Nou ja, cd… Zeg maar gerust cd’s, want Decca heeft één van de grootse Britse componisten geëerd met een box met al zijn opera’s (4756029). In het acht schijfjes tellende tweede deel vindt u ook Gloriana, A Midsummer Night’s Dream, The Rape of Lucretia en The Turn of the Screw. Op Death in Venice en Gloriana na allemaal gedirigeerd door de componist zelf.
Om te zeggen dat de uit 1974 stammende opname zowat de beste is wat je je kan voorstellen, is natuurlijk een open deur intrappen. Het is niet alleen de meest voorbeeldige uitvoering (Peter Pears als Aschenbach en John Shirley-Quirk in al die baritonrollen) denkbaar, de opname zelf is ook waanzinnig goed: direct, helder en zo authentiek aandoend dat je de indruk krijgt dat het live is opgenomen. Steuart Badford dirigeert het English Chamber Orchestra.
TONY PALMER
Dezelfde dirigent, het orkest en de bariton komen we ook tegen in de film van Tony Palmer (TPDVD176), gefilmd op locatie in 1980. De rol van Gustav von Aschenbach werd overgenomen door Robert Gard, een mij onbekende tenor, die het werkelijk voortreffelijk doet. Al doet hij mij Pears niet vergeten.
De film is zeer realistisch en al doet het een beetje gedateerd aan (de typische jaren zeventig sfeer is alom aanwezig), het valt niet te ontkennen dat je als genageld op je stoel blijft zitten! De beelden ven Venetië zijn mooier dan mooi, de sfeer is beklemmend en de zanger-acteurs zijn meer dan voortreffelijk. Naast Gard en Shirley-Quirk viel mijn oog (en oor!) op een niet met name genoemde zanger in de rol van de Engelse klerk.
Op het doosje staat vermeld dat ook Pears eraan meedoet. Ik kon hem niet ontdekken, al meende ik zijn stem bij één van de figuranten bij de hallucinerende Von Aschenbach te horen.
PIER LUIGI PIZZI
Venetië hoort bij deze opera, natuurlijk. Vandaar dat een in die stad opgenomen voorstelling meer tot verbeelding spreekt dan één uit … (vul maar in). De in juni 2008 in La Fenice opgenomen productie (Dynamic 33608) is zonder meer bijzonder.
Pier Luigi Pizzi staat altijd garant voor mooie beelden en zijn ensceneringen zijn bijna altijd semirealistisch, maar dan met een twist naar zowel surrealisme als symbolisme.
In zijn voorliefde voor ballet kan hij soms te ver gaan, wat ook hier een beetje het geval is. Het koor en alle figuranten, zeeleden en gasten van het hotel bestaan uit prachtig geklede (of, zo je wilt, prachtig ontklede) bloedmooie dansers. Als er niet gedanst wordt, dan wordt er stilistisch gelopen en esthetisch gestaan.
Het is net een film en Visconti is niet ver te zoeken – zelfs de beroemde hoed die Silvana Mangano als Tadzio’s moeder droeg in die film is hier nagemaakt. Maar de sfeer is zeer beklemmend, de hitte voelbaar en het uiteindelijke resultaat zeer ontroerend.
Marlin Miller verdient een Oscar voor zijn rol van de gekwelde Von Aschenbach. Met zijn zakdoek zwaaiend en zweet afvegend probeert hij fatsoen te houden, om zich uiteindelijk aan de totale waanzin en het ijlen te moeten overgeven. Bravissimo!
Zijn stem is anders dan die van Pears. Ronder en meer gefocust, zeker naar de zaal toe, wat zijn verstaanbaarheid alleen maar ten goede komt.
Scott Hendricks is meer dan fenomenaal in al zijn ‘duivelse’ personages. Met een sardonische glimlach en zichtbaar veel plezier helpt hij Von Aschenbach zijn ondergang tegemoet.
Bruno Bartoletti weet van het orkest uit La Fenice de mooiste klanken te ontlokken.
Mijn kleine bezwaar: Tadzio (een bloedmooie, het valt niet te ontkennen, Alessandro Riga) is optisch te oud en te zeker van zichzelf. Toch – zeer, zeer aanbevolen.
MEER BRITTEN
Bij Intens Media (nooit van gehoord, er staat ook geen enkele informatie bij) is een box met 10 cd’s van Britten verschenen (bestelnummer 60047). Veel bekend materiaal, maar ook een paar (voor mij) nieuwe dingen, zoals de opname van Serenade for Tenor, Horn and Strings uit 1953 of het ballet The Prince of the Pagodas. Dat behoort zeker niet tot Brittens bekendste werken; het is dan ook fijn om het in de box tegen te komen.
De box is niet echt iets voor een doorgewinterde Britten-verzamelaar, maar voor een beginner en/of een geïnteresseerde liefhebber zonder meer een ‘hebbeding’. Zeker voor de prijs: rond de 15 euro.
Vergeet ook niet de prachtige documentaire Benjamin Britten & his Festival van Tony Palmer (TPDVD174). Het zeer korrelige beeld moet je voor lief nemen, maar alleen al de optredens van Julian Bream en Peter Pears die Schubert zingt maken het aanschaffen van de dvd meer dan waard!
Goden! Hebben ze het ooit met ons, mensen, goed bedoeld? We werden door hen uitgelokt en opgehitst om daarna gesard en gestraft te worden, zonder dat wij ons konden verweren. Want: hadden wij een vrije wil? Het goddelijke besluit stond vast en wij konden ons niet aan het voor ons voorbestemde lot onttrekken. Dat staat allemaal te lezen in het dikke boek dat ‘De mythologie’ heet en waaruit de grootste (toneel)schrijvers, dichters, schilders en componisten rijkelijk hebben geput.
El Juicio de Paris by Enrique Simonet, c. 1904.
Neem nou eens de Trojaanse oorlog. Het is allemaal met een appel en een ‘Miss Godin – wedstrijd’ begonnen en daar werden honderdduizenden humane wezens de dupe van. De jury werd met de belofte van de liefde van de mooiste vrouw ter wereld omgekocht, maar er werd verzuimd erbij te vertellen dat ze al getrouwd was en dat haar man haar wel eens zou kunnen opeisen. Als niet goedschiks dan kwaadschiks.
De oorlog duurde maar liefst tien jaar en aan het eind waren zowat alle helden dood of werden ze door de goden, die immers de hele toestand veroorzaakt hadden, vervloekt. En denk niet, dat je nu rustig op adem kan komen, want na de oorlog kregen we met de heuse post–Trojaanse oorlogstrauma’s (ik verzin het niet hoor!) te maken en de goden waren nog steeds aan het twisten.
Idomeneo, koning van Kreta, keert naar zijn land terug, maar soepel gaat het niet. Hij belandt in een enorme zeestorm en belooft Neptunus het eerste wezen dat hij bij zijn terugkomst tegenkomt aan hem op te offeren. Laat het nou zijn eigen zoon, Idamante zijn! Oei!
Er wordt naar uitwegen gezocht, maar goden zijn natuurlijk slimmer. En dan hebben we ook nog eens een driehoekverhouding: Elletra (ja, de dochter van Agememnon) is naar Kreta gevlucht en verliefd op Idamante geworden. Maar dat is Ilia, de buit gemaakte dochter van koning Priamus van Troje, ook. Afijn – het verhaal, mocht u hem niet helemaal kennen, kunt u gewoon nalezen, wij gaan ons nu met de verschillende uitvoeringen van de opera bezighouden.
Persoonlijk heb ik Idomeneo nooit de sterkste opera van Mozart gevonden en ik had er eigenlijk nooit zo veel mee. Maar nu, na herhaaldelijk luisteren en herluisteren, heb ik mijn mening moeten herzien. Want de muziek, die is toch echt geniaal!
Anton Raaff, de eerste vertolker van de rol van Idomeneo
CD’S
Sir Charles Mackerras
Om gelijk met de deur in huis te vallen – de in 2001 door Warner Classics (5099994823820) gemaakte opname onder leiding van Sir Charles Mackerras vind ik persoonlijk de beste. Het heeft wel één minpuntje (daarover later), maar dat kan ook aan mijn persoonlijke smaak liggen.
Om met de kleinere rollen te beginnen: Anthony Rolfe-Johnson (Arbace) heeft een stem van puur goud. Het is meer dan een genot om naar hem te luisteren en daar kan ik nooit genoeg van krijgen. Men kan zich alleen maar afvragen: waarom Arbace en geen Idomeneo zelf? Ja, ik weet dat hij de rol voor Gardiner heeft opgenomen, maar, so what?
Paul Charles Clarke is een fantastische Opperpriester, huiveringwekkend en toch menselijk tegelijk. La Voce wordt zeer indrukwekkend gezongen door de toen nog zeer jonge John Relya.
Barbara Frittoli is een prachtige Elettra. Gekweld, gekwetst en zinnend op wraak, maar uiteindelijk toch in haar rol berustend. Ik had graag wat meer drama gehoord, maar haar vertolking sluit mooi aan bij de visie van de dirigent.
De vertolking van Ilia door Lisa Milne is wellicht de mooiste die ik ooit gehoord heb. Wel lieftallig, maar nog meer liefhebbend en zeer zeker vastberaden. Haar sopraan is ‘vloeibaar’ – denk aan warme honing, maar dan wel met een pepertje. Daar past de warme, gekwelde mezzo van de betreurde Lorraine Hunt Lieberson als een handschoen bij. Samen klinken ze alsof ze inderdaad altijd een eenheid vormden.
En nu mijn minpuntje: de Idomeneo van Ian Bostridge. Nog niet zo ijdel, narcistisch en gemaniëreerd, wat zijn opnamen en optreden de laatste jaren zo ontzettend ontsierde, maar hij klinkt zo ontzettend gewoon! Geen getormenteerde koning, maar een buurman van ‘the next door’. Hij zingt zuiver, maar zijn coloraturen zijn pover – dat ook nog eens voor iemand die uit de barokke hoek komt!
De partituur is zowat helemaal compleet, zelfs het ballet aan het eind ontbreekt niet. Meestal wordt het weggelaten, en wat mij betreft absoluut terecht. Het is niet anders dan een anticlimax en ik heb het, na een keer beluisteren, ook nooit meer aangehoord. Er is een summier boekje bij met de tracklist, maar het doosje bevat ook een bonus-cd met synopsis en het complete libretto.
James Levine
In 1996 heeft Deutsche Grammophon (4477372) de opera onder leiding van maestro James Levine opgenomen met zowat de grootste sterren van de Metropolitan Opera uit die tijd. Geen idee of het idiomatisch is, maar ik vind het HEERLIJK!
De gespierde directie van Levine haalt verborgen schatten naar boven en in geen andere uitvoering hoor je hoe vooruitstrevend de muziek is! De tempi zijn uiteraard fors, maar nergens gehaast en de meeste stemmen zijn overweldigend.
De rol van Arbace is merkwaardig genoeg bezet door een bariton. Nou lijkt het timbre van Thomas Hampson inderdaad meer op dat van een tenor en is hij in de hoogte mooier dan in de laagte, maar Mozart vroeg nadrukkelijk om een (lichte!) tenor. Maar storend is het niet, integendeel. Zeker ook omdat Hampson zoveel invulling in zijn rol van de vertrouweling van de koning weet te leggen.
Frank Loppardo is geen match voor Clarke bij Mackerras, maar hij houdt zich goed staande in de kleine, maar zeer zware partij van de Opperpriester. Bryn Terfel is meer dan een luxe bezetting van La Voce, van zijn geluid ga je vanzelf trillen van angst.
Carol Vaness (Elettra) klinkt verrassend lyrisch. Gelukkig pakt ze bij ‘Oh smania! O furie!’ lekker uit, precies zoals we van haar gewend zijn. Heerlijk! Ja, zij is een Elettra naar mijn hart!
Heidi Grant Murphy (Ilia) valt in het grote stemmenfestijn een beetje uit de toon. Haar poezelig timbre doet mij veel aan Kathleen Battle denken, niet echt mijn ‘kopje thee’.
Cecilia Bartoli is een zeer virtuoze Idamante, zeer overtuigend ook, al klinkt zij soms een beetje te vrouwelijk. Plácido Domingo’s Idomeneo is tot slot precies wat wij van hem verwachten: met zijn prachtige, warme tenor, zijn koninklijke voordracht en zijn betrokkenheid maakt hij van Idomeneo een zeer emotionele en voornamelijk zeer humane koning.
DVD’S
Pier Luigi Pizzi
Uit Teatro San Carlo in Napels komt de productie van Pier Luigi Pizzi, opgenomen in 2004 (Dynamic 33463). De regie is typisch Pizzi – heb je er één gezien, dan heb je ze allemaal gezien. Zeer realistisch, maar met een twist en veel mannelijk (half)bloot. Veel ballet ook en de kleuren zijn voornamelijk zwart en wit en een beetje rood. Alleen Elettra brengt er een extra kleur bij. Haar paarse outfit moet – neem ik aan – voor de furie staan. Het decor doet zeer bordkartonachtig aan en er wordt veel liggend op de grond gezongen (je zou maar ergens op een schellinkje zitten!).
Om eerlijk te zijn: zo langzamerhand heb ik er genoeg van, van bloot en luiers, in de loop der jaren heb ik er meer dan genoeg gezien. Maar één ding moet ik Pizzi wel toegeven: zijn producties zijn altijd spannend en zijn personenregie heel erg bekwaam. Het doet ook zeer Grieks aan.
Jörg Schneider (Arbace) is aan de zeer lichte kant. Zijn stem is zonder meer mooi, maar ik mis de expressie. De Opperpriester (Dario Magnabosco) komt niet over, jammer, en over La Voce doe ik er het zwijgen toe: hij is amper te horen. Wellicht had hij versterkt moeten worden?
Iano Tamar is een voortreffelijke Elettra. Zij imponeert niet alleen met haar verschijning en haar acteren, maar ook met haar zang. Zo hoor ik het graag.
Meer moeite had ik met Ilia van Angeles Blancas Gulin. Mooie vrouw, goede actrice, maar zo ontzettend op Callas gefocust. En ik vond haar zingen soms echt hinderlijk tegen de toon aan.
Sonia Ganassi is wellicht de beste Idamante ooit. Niet alleen zingt zij mooier dan mooi, ook haar coloraturen zijn perfect en haar timbre warm. Alleen al voor haar is de dvd meer dan de moeite waard.
Kurt Streit behoorde ooit tot mijn geliefde tenoren. Hij is ook hier heel erg goed op dreef. Luister naar zijn zonder meer indrukwekkende ‘Fuor der mar’, al klinkt hij niet helemaal zuiver:
Dieter Dorn
Maar goed, vergeleken met de productie van Dieter Dorn, in juni 2008 opgenomen in München (Medici Arts 2072448) kan Pizzi voor de beste regisseur ter wereld doorgaan. Het begint met meppen, bloed en geweld. Waar slaat dit nou op? De oorlog is toch al lang geleden afgelopen? Maar misschien kijken we terug? Of zijn dat de nachtmerries van Idomeneo?
Geen idee ook waar en wanneer het zich afspeelt: het kan Kreta zijn, maar we kunnen ook in Afrika zijn beland. Kan ook München in juni 2008 zijn. De personages lijken het meest op een mengeling van hippies en Hells Angels in Afrikaanse klederdracht, maar misschien zijn dat gewoon Marsmannetjes? Ach. Waarom ook niet. Zucht.
De choreografie is verontrustend, op zich niets op tegen. De storm wordt mooi uitgebeeld – helaas slaan de beelden nergens op. Geen idee ook waarom bij de eerste aria van Elettra de figuranten met bloed besmeurd moeten zijn. Verder wordt er continu door de zaal gerend – fijn voor de mensen die boven en/of opzij zitten. Wedden dat ze helemaal niets zagen?
Rainer Trost is qua stem een zowat perfecte Arbace, maar wil je van zijn zang genieten, dan moet je je ogen dichtdoen en zo houden. Wat de regisseur voor hem bedacht heeft…
Juliane Banse is een mooie Ilia. Haar stem is klein en beperkt, maar heel erg mooi van timbre. Bovendien is zij meer dan een overtuigende actrice.
Annette Dasch (Elettra) is een jonge aantrekkelijke zangeres, die als een komeet omhoog schoot en binnen een korte tijd enorme carrière heeft gemaakt. U moet mij niet vragen waarom. Ik vind haar maar gewoontjes. O ja, zij is goed, zeker, maar zo goed? In de opname klonk zij afstandelijk en niet eens helemaal zuiver.
Voor Idamante heeft men verrassend genoeg voor een tenor gekozen. Niets op tegen, zeker als de tenor in kwestie Pavol Breslik heet en over een heerlijk lyrisch timbre beschikt. Maar je moet je oren op een ander geluid voorbereiden.
John Mark Ainsley is Idomeneo. Van hem kon ik mijn ogen niet afhouden. Wat een acteur! En wat een stem! Daar ga je vanzelf de belachelijke regie prompt vergeten. Alleen al vanwege zijn optreden zou ik de dvd niet willen missen, dat moet je minstens een keer gezien en gehoord hebben.
Hieronder trailer van de productie:
Als bonus heb ik voor u Sena Jurinac als Ilia in ‘Zeffiretti lusinghieri’. Zo mooi hoor je het tegenwoordig nog zelden!
The genesis of Dynamic can be read as a real fairy tale. The label was founded forty years ago by Pietro Mosetti Casaretto (1925-2012), a violin-playing surgeon with an enormous passion for classical music. Initially, only chamber music works were recorded, all performed by the many friends (including Salvatore Accardo and Bruno Cannino) of the founder.
Mosetti Casaretto, a sincere admirer of violin music in general and of Paganini in particular, set himself the goal of recording Paganini’s complete oeuvre, which he more or less succeeded in doing. The catalogue mentions 35 Paganini titles, many of them performed on the famous violin of the composer/virtuoso.
In 1996, however, there was a turnaround: Dynamic signed a cooperation contract with the opera festival in Martina Franca. With live recordings of weird and unknown operas and of lesser known versions of Macbeth and Lucia di Lammermoor, for example, Dynamic quickly became popular among opera lovers.
Nowadays they also work with other (small) Italian opera houses, such as Teatro La Fenice (Venice), Teatro Lirico di Cagliari and Teatro Regio di Parma. The company initially focused mainly on DVDs, nowadays all titles are offered on both DVD and CD.
With a few different titles, chosen by myself mainly for their high rarity, I settled down on the couch: the party could begin. What struck me immediately was that most of the operas were directed by Pier Luigi Pizzi. Coincidence?
According to Stefano Olcese (production supervisor), it had indeed been pure coincidence at first. “But”, he adds, “Pizzi was so enthusiastic about what we were doing that he wanted us to join him when he directed another opera”. And so it happened.
I’ll start right away with two Pizzi operas – productions for which he also designed the costumes and sets.
Les Pêcheurs de Perles (Bizet)
A production with a lot of ballet, and that bothers me a lot. When yet another dancer floats through the famous duet and thus hides the singing gentlemen from my eyes, I want to give up and read a book.
Yet it won’t let me go, so I watch again. I don’t regret it, although it is still hard for me to persevere. The blame lies mainly (except for the ballet) with the tenor: Yasu Nakajima is mainly meaningless and superficial. Too bad.
But Annick Massis is a truly enchanting Léïla. Only in her place I had chosen the baritone (good Luca Grassi). All in all: provided you do not hate ballet, it is a reasonable recording of that opera on DVD.
Below Annick Massis and Yasu Nakajima in ‘O Dieu Brama!
Hans Heiling (Marschner)
Somewhat hesitantly I started Hans Heiling. Never before did I hear it, let alone see it. From Marschner I only knew Les Vampyrs. Besides: after all the hassle with the ballet in Les Pêcheurs de Perles I fear the worst. Well, that was a surprise! I immediately recognized Pizzi: his predilection for colour (mainly red in all its shades), excesses and physicality is evident here too, but it really works here.
Hans Heiling (Jan Svatos in Czech) was a legendary king of spirits, his name is often found in Czech and German legends. He falls in love with an earthly girl and swears off his magic power to marry her.
However, she is in love with an ordinary boy and rejects him. Disillusioned (only a man can try his luck on earth) Heiling returns to his underground kingdom. A male equivalent of Rusalka, but without the tragic end.
There is insanely good singing and acting, there is not a single weak role. I already knew how formidable Anna Caterina Antonacci can be, but the (also to the eye) very attractive Markus Werba is a true discovery. Very exciting and dazzling. Recommended.
Below a fragment of the production:
Alfonso und Estrella (Schubert)
Another surprise! I love it: a romantic fairy tale about an old king, who is thrown off the throne by his rival, and about his son who falls in love with the daughter of his father’s rival.
After some complications (there is also a real bad guy) everything goes well: Alfonso and Estrella get married and the old king gets his throne back, which he then promptly hands over in favour of the young couple. And there is also a moral: a really big man forgives his enemies.
The music is very beautiful. No, it’s not a masterpiece, but still … it’s unmistakably Schubert. There are a few incredibly beautiful ballads: a song by Froila about the cloud girl, for example. Or a touching ‘Wo ist sie’ by Mauregato, who thinks he has lost his daughter.
Eva Mei, Rainer Trost, Alfred Muff, Markus Werba and Jochen Schmeckenbacher play and sing exceptionally well, and I also think the staging (directed by Luca Ronconi) is a great success. In a setting of string instruments only, the opera is played out two-dimensionally: on stage and on the platform behind it, where puppets play the scenes.
In the first act the singers are dressed in evening dress (suggesting a song recital?), in the second and third act they wear period costumes from the region (Spain in the eighteenth century).
Like Hans Heiling, the piece was performed in 2004 in Cagliari, an opera house that is not afraid of unknown repertoire.
More Dynamic (a selection): Il Matrimonio segreto, a somewhat forgotten niemendalletje LALO: LE ROIS D’YS GIOVANNI BOTTESINI: Requiem