Barrie_Kosky

Heftige Tosca van Barrie Kosky hernomen

Tekst: Peter Franken

De Nationale Opera opent het seizoen met een herneming van Barrie Kosky’s productie van Tosca uit 2022. Tijdens de première was ik op vakantie zodat ik pas de zesde voorstelling kon bezoeken, toevallig de eerste met een andere Tosca in de hoofdrol: Natalya Romaniw in plaats van Elena Stikhina.

Puccini’s opera Tosca (1900) speelt zich af op drie locaties in Rome en wel gedurende de middag, avond en nacht van 17 en 18 juni 1800. Kosky heeft de handeling van deze ‘revolutie-opera’ verplaatst naar het heden, duidelijk te zien aan de kostumering van Klaus Bruns en het minimalistische moderne decor van Rufus Didwiszus.

Scarpia wordt vrijwel voortdurend vergezeld door een posse van zes agenten in burger, keurig in het pak gestoken moordenaars in overheidsdienst. Ze krijgen ruim de gelegenheid zich uit te leven in onnodig geweld. Zo wordt de koster hard aangepakt terwijl hij niets liever wil dan alles eruit flappen wat hij gezien heeft. Ook Cavaradossi moet het later zwaar ontgelden; het verhoor is zeer bloederig en ten bewijze dat het er in de kelder hard aan toe gaat worden een paar afgehakte vingers naar boven gebracht. Aan eentje zit een ring die Scarpia zorgvuldig afveegt en aan een van zijn eigen vingers doet.

De kerk in de eerste akte is leeg op een ezel en wat schilderijtjes na. Attavanti krijgen we niet te zien, Cavaradossi loopt er sjofel bij in een schilders jas die onder de verfvlekken zit. Pas als Tosca verschijnt zien we dat Bruns zich heeft mogen uitleven. Sopraan Natalya Romaniw draagt hier een lichtblauwe creatie in meerdere lagen naar beneden uitlopend. In de tweede akte is er een rode jurk en in de derde zien we haar in een zwart broekpak: van diva naar catwoman.

Om dat kinderkoortje kon Kosky niet heen maar hij heeft een manier gevonden om het koor aan het einde van de eerste akte weg te werken. Zo’n mensenmassa past immers niet in zijn minimalistische enscenering. Een wand schuift weg en we zien een enorm schildering met talloze figuren. De hoofden worden ingevuld door de koorleden en die brengen hun paar maten vanachter dit grote doek ten gehore. Bepaald geen grensverleggend nieuw idee maar in deze opzet zeer effectief. Scarpia staat er in zijn eentje voor te zingen, het Te Deum is hier feitelijk achtergrondmuziek.

Het decor in akte twee toont een keuken waarin Scarpia op zijn gemak een bordje sushi voor zichzelf klaarmaakt. Hij wordt neergestoken met een van zijn keukenmessen. Bij aanvang van de derde akte is het toneel weer grotendeels leeg. Later wordt er een stellage opgerold waarop het vuurpeloton plaatsneemt. Drie verdiepingen hoog, tien man totaal, geen halve maatregelen: Palmieri kan er postuum over meepraten. Van diezelfde stellage stort Tosca zich naar beneden, we zien haar lichaam op de grond liggen als het gevaarte om zijn as draait.

Romaniw krijgt van Kosky vrij spel om alle facetten van Tosca’s onstuimige karakter de vrije loop te laten. Ze is onevenwichtig en onzeker ondanks haar grote reputatie als zangeres, ziet overal rivalen in de liefde. Als ze Cavaradossi in bescherming wil nemen acteert ze als een tijgerin om vervolgens als een ballon leeg te lopen wanneer dit niet helpt. Haar ‘Vissi d’arte’ is een klaagzang aan haar god en haar schutspatroon Maria. Ze heeft hen zoveel geschonken, zeg maar verwend en is dit wrede lot nu haar beloning? Het is bijna het equivalent van Jezus’ klacht aan het kruis.

Tosca is vrijwel de gehele opera agerend bezig, ze moet tegen twee mannen opboksen en doet dat met flink volume. Tijdens haar klaagzang merkte ik dat ze hiermee had weten te verhullen dat haar stem niet zo vol klinkt als je zou wensen. De lyrische Tosca in ‘Vissi d’arte’ viel me ronduit tegen. Voor het overige stond ze ‘haar mannetje’, vooral ook acterend.

Tenor Joshua Guerrero zette een uitstekende Cavaradossi neer. Bij aanvang klonk zijn stem nogal brokkelig maar al vrij snel zong hij met herkenbaar timbre. Ik hoorde hem eerder in Frankfurt als Des Grieux waar hij me zeer was bevallen. Ook in deze productie laat hij zijn klasse horen. Acterend wordt er minder van hem gevergd, hij verkeert vrijwel voortdurend in een positie waarin hij op anderen moet reageren.

Bariton Gevorg Hakobyan oogt als een straatvechter die zich met de jaren heeft opgewerkt tot chef van de geheime dienst. Daarbij zal hij over de nodige lijken zijn gegaan, moorden doet hij niet langer zelf, hij geeft nog slechts opdrachten. Eigenlijk verveelt het hem, die Angelotti is de zoveelste politicus die uit de weg moet worden geruimd. Hadden de kaarten anders gelegen dan was deze man wellicht nu gewoon zijn baas geweest. Het gaat hem om Tosca, mannen doden is saai, vrouwen veroveren als seksueel roofdier is spannend. Hakobyan acteerde weinig subtiel en zong naar mijn smaak onnodig luid. Een bulderende Scarpia is niet mijn gewenste slechterik op het toneel. Pas tijdens het kat en muis spel met Tosca in zijn keukentje voldeed hij meer aan mijn wensen en verwachtingen.

In mijn recensie van de Tosca in de Met die in november 2024 in de bioscoop te zien was schreef ik: ‘Tosca willen actualiseren is feitelijk net zo zinvol als Napoleons Grande Armée willen uitrusten met moderne tanks. Scarpia doet gewoon zijn werk zoals vandaag de dag over de hele wereld functionarissen in staatsdienst hetzelfde werk verrichten. Als hij zich niet zo knullig had laten vermoorden aan het einde van de tweede akte, zou hij zonder twijfel door Napoleons plaatsvervanger in Rome zijn herbenoemd na de instelling van het Koninkrijk Rome met Napoleons zoontje als nominaal heerser.’

En dat bepaalt feitelijk mijn kijk op Kosky’s productie. Hij heeft de handeling ontdaan van elke franje en er vooral grof geweld voor in de plaats gezet. Zijn Tosca moet het vooral hebben van de muzikale component en voor de liefhebbers van een ‘griezeleffect’. Gelukkig was de zang tijdens de door mij bezochte voorstelling beslist aan de maat en ook over de bijdrage van koor en orkest was ik alleszins te spreken. Het Nederlands Philharmonisch stelt zelden teleur, ook ditmaal niet. Nathalie Stutzmann had de muzikale leiding.

Foto’s: © Koen Broos

Heftige Tosca van Barrie Kosky op dvd uitgebracht

Tosca, finalmente mia!”? Alleen nog steeds niet helemaal voor mij


Mijmeringen over Tosca







TOP-6 VAN 2024 VAN PETER FRANKEN

Kosky maakt een spannend avond van Il trittico

Hoewel Puccini’s drieluik Il trittico bestaat uit volledig op zichzelf staande eenakters doen veel regisseurs een poging er een verbindend element aan toe te voegen. Dood als rode draad ligt voor de hand maar ook verlangen speelt in alle drie een grote rol. Barrie Kosky heeft daar in zijn productie voor DNO nadrukkelijk van afgezien en vat de drie korte opera’s op als afzonderlijke gerechten in een drie gangen menu. Niettemin wordt, met kleine variaties, steeds hetzelfde decor gebruikt: twee hoge wanden die onder een hoek toneelbreed staan opgesteld.

Geslaagde Rossini double bill van Opera Zuid

Voor de pauze La scala di seta en erna Il Signor Bruschino, allebei opera’s uit Rossini’s vroege periode maar toch ook betrekkelijk kort voor zijn eerste grote succes Un Italiana in Algeri.

Beide stukken hebben een geijkte handeling: geheime liefdesrelaties, opdringerige voogden die een meisje willen uithuwelijken, persoonsverwisselingen en veel verstopwerk. Een klucht als het Franse toneelstuk Boeing Boeing komt aardig in de buurt. Muzikaal wordt het door Rossini in een fris jasje gezet, leuk om naar te luisteren zonder ook maar een moment te beklijven. Aansprekende solostukken ontbreken, die kwamen pas later in zijn carrière.

Prachtige Favorite uit Teatro Donizetti

Uit Teatro Donizetti in Bergamo komt een nieuwe opname die daar in 2022 is gemaakt. De Bluray verscheen in 2023 op het label Dynamic, zo langzamerhand de plek waar je als operaliefhebber het eerste gaat zoeken naar iets bijzonders.

Donizetti’s opera La favorite, geschreven voor Parijs in 1840, past goed in het genre ‘Grand Opéra’ dat toen de maat aller dingen was. Het werk bestaat weliswaar uit vier aktes in plaats van de gebruikelijke vijf, maar de thematiek past volledig binnen de traditie.

Cilea’s ‘Gloria’ op Bluray: een wereldpremière

Francesco Cilea (1866-1950) schreef vijf opera’s waarvan alleen de laatste drie enige bekendheid genieten. ‘L ’Arlesiana’ ging in 1897 in première en onderging daarna twee revisies, de laatste in 1937. Daarna volgde Cilea’s succesnummer ‘Adriana Lecouvreur’ (1902) en zijn laatste opera werd ‘Gloria’. De première was in 1907 en in 1932 publiceerde de componist een herziene versie waarvan in 2024 een opname op Bluray is verschenen. Het betreft een voorstelling uit 2023 in het Teatro Lirico di Cagliari. Het is opvallend hoeveel bijzondere opnames er de voorbije jaren in dat provinciale theater zijn gemaakt. Het is zo ongeveer de hofleverancier voor het label Dynamic.

Respighi’s Maria Egiziaca is een juweeltje

Na het succes van zijn grote opera La Campana Sommersa (1927) schreef Respighi een

theaterwerk met een wat onbestemde vorm. Maria Egiziaca heeft als ondertitel ‘Mysterie in drie aktes’ en houdt het midden tussen een oratorium en een opera. Aangezien de inhoud voldoende aanknopingspunten biedt voor een scenische uitvoering kreeg het werk na de première in concertvorm (New York 16 maart 1932) als snel een geënsceneerde première in Teatro Goldoni te Venetië, op 10 augustus 1932. Het werk stond op het programma van het Internationale Festival van Moderne Muziek. In maart 2024 ging Maria Egiziaca in het Teatro Malibran in Venetië als onderdeel van de programmering van Teatro Fenice. Het betreft een productie van Pier Luigi Pizzi die op 94-jarige leeftijd nog weer eens liet blijken waar hij zijn grote reputatie in de operawereld aan te danken heeft. De opname van de voorstelling op 10 maart 2024 is door Dynamic uitgebracht op dvd, een scenische wereldpremière op video.

Kosky’s Fledermaus: Donner und Glitz

Tekst: Peter Franken

Met een overdonderende première van ‘Die Fledermaus’ in de regie van Barrie Kosky werd het eindejaar seizoen bij DNO afgetrapt, nota bene op Sinterklaasavond. Kosky, bekend om zijn voorkeur voor gender fluïditeit in zijn operette-ensceneringen, heeft zichzelf nog eens weten te overtreffen. Dit tot groot enthousiasme van het publiek.

Johann Strauss jr. (1825-1899) schreef vooral korte orkeststukken en operettes waarvan er eentje zo vaak op het programma van reguliere operahuizen is komen te staan dat het de status van opera heeft gekregen: ‘Die Fledermaus’ uit 1874. Het is een Spieloper met een eenvoudig verhaaltje dat zozeer is opgerekt met losse nummers dat het avondvullend is geworden. Met name de conference van gevangenenbewaarder Frosch in de derde akte neemt vaak veel tijd. En tijdens het feest ten huize van Prinz Orlovski worden soms gastsolisten op het toneel gebracht, alsof ze daar een gig hebben die avond.

‘Mein Herr Marquis’ gezongen door het kamermeisje Adèle is een van de topnummers, samen met de Czardas ’Klänge der Heimat’van Rosalinde die later haar niets vermoedende echtgenoot zijn horloge afhandig weet te maken om hem daar later mee te confronteren, uiteraard dan zonder vermomming: ‘Dieser Anstand, so manierlich’.

Alles goed en wel, moet Kosky gedacht hebben, maar daar is toch wel wat meer van te maken. En met behulp van de inventieve decors van Rebecca Ringst en de uitzinnige kostuums van Klaus Bruns is dat wonderwel gelukt. Wie wel eens eerder een operette in de regie van Kosky heeft gezien zal met me eens zijn dat sommige scènes de subtiliteit van een sloopkogel hebben. Tegelijkertijd wordt de toeschouwer meegenomen in een handeling waarin zoveel vaart wordt gebracht dat dit in het geheel niet stoort maar vooral bijdraagt aan het amusementsgehalte.

Zijn ‘Orphée aux enfers’ is hiervan het sprekende voorbeeld en in ‘Die Fledermaus’ probeert hij die productie nog te overtreffen. Dat dit in mijn beleving niet helemaal is gelukt komt vooral voor rekening van het werk zelf: met ‘Orphée’ is meer te beginnen dan met ‘Fledermaus’. Met name de derde akte is problematisch door het ‘verplichte’ optreden van een cabaretier in de persoon van de cipier Frosch. Gelukkig heeft Kosky daar een oplossing voor bedacht die goed in de smaak bleek te vallen.

In de eerste akte speelt de handeling zich af op een stadsplein dat zowel de binnen- als buitenruimte voorstelt. Verrijdbare gevels in Biedermeierstijl suggereren een keurige geordende maatschappij waarin iedereen vooral de schone schijn probeert op te houden. Hoeveel moeite dat kost wordt getoond door de gevels te draaien. Dan wordt de stalen constructie zichtbaar die de hele zaak overeind houdt. En aan het einde valt de papieren gevelbekleding zelfs helemaal naar omlaag: alles is van bordpapier, niets is echt.

Tijdens de ouverture ligt Eisenstein in bed en lijkt een nachtmerrie over vleermuizen te hebben, aanschouwelijk gemaakt door een vleermuizenballet. Kennelijk leeft in zijn onderbewustzijn de vrees dat Falke hem vroeg of laat op zijn beurt voor gek zal zetten na zijn grap van jaren eerder die zijn vroegere vriend de bijnaam Dr. Fledermaus heeft bezorgd.

Waar het spel in de eerste akte vooral drijft op een ‘theater van de lach’ benadering trekt Kosky in de tweede alle registers open. Het koor is uitzinnig uitgedost, Orlovsky komt op als drag queen, vergezeld door een paar paladijnen in vergelijkbare kostuums. De decorstukken zijn nu allemaal omgedraaid: in Orlovsky’s landhuis is geen sprake van schone Weense schijn, hier gaan alle maskers af. De ironie wil dat juist nu iedereen zich probeert te verschuilen achter een andere identiteit, niemand is die hij of zij voorgeeft te zijn. Massale scènes met veel beweging worden afgewisseld met momenten dat er maar twee of drie mensen op het toneel staan. Zo worden de spilmomenten van de handeling extra benadrukt.

Geen intermezzo voor bezoekende artiesten in deze productie maar vlak voor de pauze een wervelend ballet op de polka ‘Unter Donner und Blitz’. So far so good..

Mijn verwachting dat Kosly erin zou slagen ook in de moeizame derde akte het tempo hoog te houden werd niet bewaarheid. Cipier Frosch was ditmaal een zeer geoefend tapdanser die in combinatie met ‘lichaamspercussie’ een uitstekende act wist op te voeren. Maar het duurde mij te lang en toen hij het publiek probeerde mee te krijgen in het maken van geluiden en andere vormen van participatie haakte ik tijdelijk af. Ook de rest van de akte leunde naar mijn smaak onnodig sterk op slapstick en herhaling van flauwe grapjes

Na de tapdansende Frosch bleek er nog een sprekende variant te zijn die vooral als aangever voor gevangenisdirecteur Frank diende. In zijn gevolg nog vier andere ‘Froschjes’ die heen en weer renden en uitroepen mochten slaken. Als ik mezelf niet zo enorm had geamuseerd voor de pauze had ik er minder moeite mee gehad. Nu was het verschil me te groot. Een lichtpunt was vooral Adèles ‘Spiel ich die Unschuld vom Lande’.

Om een voorstelling op de planken te brengen waarin zoveel mensen zich vrijwel voortdurend in hoog tempo bewegen moet je van goede huize komen. En natuurlijk de beschikking hebben over een ervaren choreograaf: Otto Pichler. Ook de belichting van Joachim Klein had een duidelijke inbreng.

De ster van de show was voor mij bariton Björn Bürger als Eisenstein. Ik herinnerde mij hem als de wat timide Wolfram in Loy’s ‘Tannhäuser’ uit 2019 waarin hij met zijn zang veel aandacht trok. Hier bleek hij ook uitstekend te kunnen acteren, dansen en acrobatische toeren uit te kunnen halen. Een compleet pakket zogezegd, geweldig optreden.

Zijn belangrijkste tegenspeelster Rosalinde was een kolfje naar de hand van sopraan Hulkar Sabirova, ook een zeer compleet artiest. Haar entrée in huize Orlovsky met de Czardas werd met veel bravoure gebracht.

Sydney Mancasola als Adèle vond ik wat schel klinken zo nu en dan maar haar complete act maakte dat meer dan goed. Ze opent in feite de handeling met een paar coloraturen en staat indien enigszins mogelijk de aandacht van het publiek daarna niet meer af. Haar vertolking van ‘Mein Herr Marquis’ is op afstand de leukste die ik tot op heden heb meegemaakt.

Dr. Falke was in goede handen bij Thomas Oliemans, zeer degelijk en tevens bij vlagen hilarisch. Eindelijk trekt zijn personage aan het langste eind maar hij ziet er vanaf Eisenstein het metaforische genadeschot te geven.

Miles Mykkanen acteerde als een zanger die aan de cocaïne was, over the top maar ja, Kosky. Zingen kon hij ook trouwens, deze Alfred.

Frederik Bergman kon zich helemaal uitleven als gevangenisdirecteur Frank en mezzo Marina Viotti hing het feestbeest Orlovski uit. Over haar acteren was ik meer te spreken dan over de zang overigens.

In de kleinere rollen Mark Omvlee als Dr. Blind en Tabea Tatan als Ida. De tapdanser verdient een speciale vermelding: Max Pollak.

Het NedPho stak deze avond in grootse vorm, mede door toedoen van maestro Lorenzo Viotti die er alles uit wist te halen. Schmalz, weemoed, verlangen, uitbundigheid, het kwam allemaal voorbij. Het koor van DNO ingestudeerd door Edward Ananian-Cooper was nadrukkelijk aanwezig in de tweede akte, compleet met een grote groep dansers. Het ‘gevoelige’ ’Brüderlein und Schwesterlein’ gezongen door Oliemans en later overgenomen door alle aanwezigen vormde een mooie bijdrage van het koor.

Er volgen nog negen voorstellingen, de laatste op 29 december.

Foto’s: De Nationale Opera | Bart Grietens

Over Vleermuizen van hier tot daar en terug: een piepkleine selectie

Een paar opmerkingen over Rusalka

Tekst: Peter Franken

Water dat gelijktijdig beweegt in twee richtingen – voorwaarts en opwaarts –  wordt een golf genoemd. Zodra zo’n golf een naam wordt gegeven: Rusalka, krijgt dit eenvoudige natuurverschijnsel antropomorfische kenmerken. Mensen doen dat graag, het maakt zaken beter herkenbaar. Van oudsher wordt de godenwereld bevolkt met personages waaraan menselijke kenmerken worden toegeschreven. En met zo’n golfje kan een sprookjesschrijver natuurlijk ook alle kanten op.

Růžena Maturová, de eerste Rusalka – Národní divadlo 1901 (archiv ND)

Het golfje, van nu af Rusalka, heeft menselijke ervaringen, ze wordt zelfs verliefd. Op de een of andere wijze slaagt ze erin contact te maken met iemand aan de wal, de heks Jezibaba. Of ze op eigen kracht uit het water is gekomen en zo ja, in welke gedaante, vertelt het sprookje niet. Is ook niet belangrijk, slechts een detail. We concentreren ons nu gewoon op een verliefd wezen dat een menselijke gedaante wil aannemen. Ze is nu kennelijk golf noch mens, maakt niet uit. En zo ontrolt zich de rest van het verhaal waarbij tegen het einde Rusalka kennelijk weer transformeert tot golf. Maar wel eentje die ‘door haar zusters’ is verstoten, een onwelkome golf derhalve. En ook nog met liefdesverdriet tot in alle eeuwigheid.

“Rusalki” by Iwan Nikolajewitsch Kramskoj, 1871

De ene ongerijmdheid volgt kort op de andere en we slikken dat voor zoete koek omdat het een sprookje is. Maar we kunnen ook voorbij dit Bouquet reeks verhaaltje kijken en ons afvragen of die hele episode ergens voor staat, een voor mensen relevante betekenis heeft. We hebben de antropomorfische benadering al van meet af aan geaccepteerd, wat let ons om op die weg voort te gaan? Vergeet de naturalistische folklore zoals ruisende wateren en Moravische bossen. Voor iemand die gewend is zo te componeren wordt dat als vanzelf een methode. En het past ook wel aardig bij het sprookje zo lang we ons concentreren op de niet-menselijke kant van het verhaal. Dus toen Rusalka nog een golfje was en geen gemankeerd mens, immers koudbloedig en stom.

Barrie Kosky

© Monika Rittershaus

In de productie van Barrie Kosky voor Komische Oper Berlin kwam Rusalka op, zich moeizaam door een luikje wurmend. Ondanks haar enorme staart wist ze zich redelijk vlot over het toneel te verplaatsen. Na het duet met de watergeest waarin ze haar wens te kennen gaf een mens te worden, verscheen Jezibaba, de heks, op het toneel. Er volgde een scène waarin Rusalka werd geopereerd. Ze werd opengesneden waarna er een enorme visgraat naar buiten werd getrokken. Vervolgens werd haar vissenstaart afgestroopt en kwamen er benen en voeten tevoorschijn.

Kosky stelt in zijn toelichting dat Rusalka in zijn visie een sirene is, een wezen dat door haar stem mannen in het verderf stort. Haar stem is als het ware haar instrument, de oorsprong van haar macht. Als ze mens wordt, verliest ze haar stem, oftewel: haar macht. Dat daarmee op voorhand een normaal functioneren in de menselijke samenleving onmogelijk wordt, beseft Rusalka onvoldoende en dat is haar tragiek. Kosky geeft verder aan dat er bij een sprookje sprake moet zijn van enige mate van vervreemding. Het moet niet al te dicht op de werkelijkheid van de toeschouwer staan. Vandaar de keuze voor het zeemeerminlijf. Rusalka werd zo nadrukkelijk geïntroduceerd als een wezen uit een andere wereld.

Melly Still

Ter vergelijking Glyndebourne 2019. In een begeleidend schrijven vraagt Jan Smaczny, musicoloog en Dvorak expert zich af wat een reden kan zijn geweest om in een tijd dat Verismo de nieuwe trend was met een sprookje te komen over een waternimf. Het loopt natuurlijk niet goed af zoals in een echt sprookje behoort, maar toch. Librettist Jaroslav Kvapil zou wellicht geïnspireerd kunnen zijn door het lot van vele Moravische plattelandsmeisjes die dienst namen in Wenen. Omdat ze de taal niet spraken werd hen als het ware hun stem ontnomen, ze konden zich niet uiten. Eenmaal verleid door iemand uit de familie van hun werkgever werden ze dan zwanger terug naar huis gestuurd, het begin van een uitzichtloos bestaan. In die zin kan Rusalka worden begrepen als iemand die bezwijkt voor de verlokkingen van een leven onder beter gesitueerden en van een koude kermis thuis komt. Een sociaal drama verpakt als sprookje, herkenbaar voor het toenmalige publiek.

Philipp Stölzl

© Clärchen & Matthias Baus | De Nationale Opera

En daarmee komen we dicht in de buurt van de productie van Philipp Stölzl voor DNO, door mij omschreven als ‘Rusalka goes to Hollywood’. De ongerijmdheden in zijn regie vallen in het niet bij alles dat er conform het sprookje al aan vooraf is gegaan. Die kunnen we rustig voor kennisgeving aannemen. Een antropomorfische benadering is een keuze die niet achteraf selectief kan worden gehanteerd. En geen gezwijmel over de maan die in Moravië heel anders schijnt dan in de rest van de wereld, gewoon de kern van het verhaal en welke allegorie daarin wordt verbeeld is een kwestie van interpretatie.

Stefan Herheim

Hoe ver je verwijderd kan raken van het origineel bewees Stefan Herheim in zijn productie voor De Munt in 2008. De herneming uit 2012 is op dvd uitgebracht. Herheims Rusalka stamt uit hetzelfde jaar als zijn Parsifal in Bayreuth, een historiserende productie met een veelheid aan interpretatielagen en vaak verwarrende beelden. Wat Herheim hierin echter onderscheidt van deconstructie regisseurs zoals Castorf en in nog sterkere mate Rau is dat hij het verloop van de handeling onaangetast laat maar er zonder enige remming van alles en nog wat aan toevoegt tot het alleen voor ingewijden nog herkenbaar is als de opera die op het affiche staat.

Bij zijn Rusalka in Brussel heeft hij die drempel echter overschreden en is er sprake van een gedeconstrueerd werk dat Herheim de mogelijkheid biedt een ander verhaal te vertellen.

Hij maakt de Watergeest tot het centrale personage. De oudere man voelt zich opgesloten in een huwelijk dat al te lang heeft geduurd en een toevallige ontmoeting met een hoertje op straat is aanleiding voor een trip down memory lane. Daarin zien we de Vreemde Prinses als zijn echtgenote, zowel vroeger als nu, en de Prins als zijn jongere zelf, overigens in de persoon van een matroos. In plaats van te kiezen voor het hoertje, uiteraard Rusalka, is hij blijven plakken aan iemand uit zijn eigen wereld. De ouder geworden Watergeest vermoordt uiteindelijk zijn vrouw en wordt geboeid afgevoerd. Rusalka is inmiddels ook ouder geworden en dubbelt qua indentiteit met Jezibaba.

Die persoonsdubbeling worden op z’n Herheims getoond door middel van identieke kostuums en het gebruik van spiegels. Verder worden er nieuwe personages opgevoerd zoals een politieagent, een priester en een stel nonnen, en blijven de scènes met de koksmaat achterwege. Het geheel oogt als een bonte kermis waarin voortdurend veel te doen is. Je komt ogen tekort.

Voor de rol van Vodnik, de Watergeest, was veteraan Willard White gecast, een goede keuze gelet op het feit dat zijn personage voortdurend op het toneel staat en in de handeling is betrokken. Renée Morloc is goed gecast als Jezibaba. De Vreemde Prinses ofwel Vodniks echtgenote komt voor rekening van Annalena Persson, goed maar niet bijzonder, ik heb mooier horen zingen. Pavel Cernoch is weer eens te beleven als de Prins, de rol is zo ongeveer zijn visitekaartje, Rusalka wordt vertolkt door Myrto Papatanasiu, vooral oogstrelend en met goed gelukte zang in de hogere regionen.

De personenregie is zeer uitgekiend en bij vlagen hilarisch als meerdere personen dezelfde gebaren maken, beetje slapstick. Het toneelbeeld laat weinig te wensen over: een stadspleintje met een kerk, een metro-ingang, een hoerenkastje en een uitspanning in de stijl van Edward Hopper waarin de waternimfen hun opwachting maken.

Muzikaal een goede voorstelling, mede dankzij Adam Fischer en het koor en orkest van De Munt. Als opname vooral interessant voor verzamelaars van Herheim producties. 

Twintig sopranen zingen het Lied aan de Maan. Welke is de mooiste?


 

zie ook:

https://basiaconfuoco.com/2017/02/26/3-x-rusalka-kristine-opolais-gabriela-benackova-en-ana-maria-martinez/

Rusalka goes to Hollywood

Rusalka van Robert Carsen in Parijs

Glyndebourne’s Rusalka is een fraai schouwspel




Kosky maakt een spannend avond van Il trittico

Tekst: Peter Franke

Hoewel Puccini’s drieluik Il trittico bestaat uit volledig op zichzelf staande eenakters doen veel regisseurs een poging er een verbindend element aan toe te voegen. Dood als rode draad ligt voor de hand maar ook verlangen speelt in alle drie een grote rol. Barrie Kosky heeft daar nadrukkelijk van afgezien en vat de drie korte opera’s op als afzonderlijke gerechten in een drie gangen menu. Niettemin wordt, met kleine variaties, steeds hetzelfde decor gebruikt: twee hoge wanden die onder een hoek toneel breed staan opgesteld.

Il tabarro

In het openingsdeel Il tabarro is hieraan een uit twee verdiepingen bestaande brede ‘loopbrug’ toegevoegd die een schip symboliseert. Met een aantal figuranten wordt de nodige drukte gesuggereerd. Mannen lopen te sjouwen met planken en mogen na het werk ook gezellig mee drinken als de bazin wijn aanbiedt. Giorgetta sterft een langzame dood in de benauwde kajuit van het schip, alleen met een veel oudere echtgenoot en de herinnering aan haar jong gestorven kind.

In het duet met Luigi waarin ze terug kijkt op haar jeugdjaren in de wijk Belleville komt dit duidelijk naar voren. Die kajuit wordt in beeld gebracht als kleine driehoekige ruimte waarin je nauwelijks je kont kan keren, treffend gedaan.

Leah Hawkins gaf een mooie vertolking van de gefrustreerde Giorgetta die haar man Michele niet echt iets verwijt maar gewoon wil toegeven aan het verlangen naar een gepassioneerde liefdesrelatie, en wel met iemand van haar leeftijd en beslist ook niet op een schip.

Joshua Guerrero was geweldig op dreef als de jonge stuwadoor Luigi die haar niet met haar man wil delen en liever in Rouen van boord wil gaan dan in opperste frustratie elke dag toe te moeten kijken.

Zijn rivaal Michele kwam voor rekening van bariton Daniel Luis de Vicente. Hij maakte er iets moois van: sentimenteel, wanhopig, grauwend en uiteindelijk moordend. Sowieso heeft Kosky in zijn regie de scherpe kanten van de handeling zwaar aangezet: Giorgetta leeft duidelijk in een mannengemeenschap

.

Publiekslieveling Raehann Bryce-Davis wist veel aandacht naar zich toe te trekken in de bijrol van de sjacherende Frugola. Persoonlijk vind ik dat ze iets te zwaar leunt op haar ‘maniertjes’ en hier sloeg ze door: haar personage werd een nogal dellerige schreeuwlelijk.

De overige rollen waren adequaat tot goed bezet.

Suor Angelica

Achterlangs de grote wand loopt nu een trap waarlangs de nonnen hun opwachting maken. Ze zijn uniform gekleed, allen in lichtpaarse habijten. Omdat het op en neer lopen van zo’n groep tijdrovend is vindt veel van de conversatie al lopend plaats.

Hoewel ik het werk goed ken, kon ik moeilijk onderscheid maken tussen de diverse personages. Het bleef erg vlak allemaal: een groep katholieke kostschoolmeisjes met dito gedrag waartussen de ‘schoolleiding’ zich onvoldoende kon profileren. Het toneel bleef leeg op een kleine stellage met bloemen en kruidenplanten na, essentieel aangezien Zuster Angelica het kruidenvrouwtje van het klooster is.

Als La zia principessa, Angelica’s tante, arriveert betekent dit voor haar de eerste keer in de zeven jaar van haar armzalige kloosterbestaan dat ze bezoek krijgt. En hopelijk nieuws over haar zoontje, het kind dat ze na zijn geboorte maar heel even heeft mogen vasthouden. Als tante slechts spreekt over de noodzaak haar erfdeel op te geven ten gunste van haar jongere zus en met geen woord rept over het jongetje gaat ze door het lint.

Elena Stikhina en Raehann Bryce-Davis maken hier een bloedstollende scène van. Als Angelica haar tante aanspreekt als ‘zuster van mijn moeder’ krijgt ze een draai om haar oren: ‘Hoe durf je je dode moeder hierin te betrekken, gevallen vrouw?’

Op haar beurt dreigt Angelica haar tante met de afkeuring door de maagd Maria, immers zelf ook een moeder. Tante debiteert een aantal katholieke toverspreuken om haar gedrag te rechtvaardigen. Ik werd er alleen maar door bevestigd in mijn mening dat godsdienstneurose het slechtste in de mens naar boven brengt.

Het vocale topstuk ‘Senza mama’ wist daarna niet meer de gebruikelijke indruk te maken, althans niet op mij. En dat tante een urn met de as van het jochie plus een foto voor Angelica achterliet spoorde niet met haar kennelijke voornemen met geen woord over dat kind te reppen. Dat Angelica de as over zich uitstortte om bij haar kind te kunnen zijn was pure kitsch.

Stikhina wist binnen deze regie een vrij goede vertolking van de titelrol te geven al heb ik het wel eens mooier horen zingen. Ik sprak in de pauzes twee sopranen die de rol op hun repertoire hebben en die keken verlangend naar het toneel: daar had ik ook heel goed kunnen staan. Bryce-Davis was hier vooral acterend erg sterk. De overige rollen waren goed bezet.


Gianni Schicchi

Het komische derde deel, Gianni Schicchi, is uit de Middeleeuwen gehaald en geplaatst in het heden, getuige de laptop waarmee de notaris zijn opwachting maakt. Kosky brengt het stuk als een hybride van commedia dell’arte en de Marx Brothers. Alleen het verliefde koppeltje Rinuccio en Lauretta kan ‘zichzelf’ zijn in hun acteren. Zij is uitstekend op dreef en zeer geloofwaardig als papa’s kleine krengetje dat hem om haar vinger weet te winden. Ook zeer passend gekleed en opgemaakt.

Kosky laat zijn familie Donati zich regelmatig als een organisme over het toneel bewegen: geen afzonderlijke personen maar een kluwen van aaneengeklitte lijven. Verder zoveel als mogelijk grappen die liefst zo ver mogelijk over the top zijn. Wie eerder zijn Orphée aux enfers heeft gezien weet precies hoe hij te werk gaat in dit soort komische situaties.

Michele uit Il tabarro keerde hier terug als een zeer overtuigende Gianni Schicchi. De Vicente schuwde overdrijving niet en was de hele Donati meute gemakkelijk de baas. Uiteraard was hij door zijn dochter Lauretta met een natte vinger te lijmen.

Inna Demenkova zong de hit ‘O mio babbino caro’ met goed geacteerde wanhoop. Joshua Guerrero zagen we hier terug als Rinuccio, met veel verve zingend over het belang van nieuwkomers die de stad Florence een impuls geven. Het verliefde tweetal heeft de mooiste muziek, de anderen krijgen de meeste tekst. En Schicchi joeg ze tenslotte met harde hand ‘zijn’ huis uit. Een vrolijk slot van een spannende avond.

Lorenzo Viotti had de muzikale leiding en wist met zijn Nederlands Philharmonische Orkest een grote bijdrage te leveren aan het muzikale succes van de voorstelling. Er volgen er nog zes, een aanrader.

Fotomateriaal: © Monika Rittershaus | De Nationale Opera


Kosky over de opera:

Agrippina, slapstick en virtuositeit

Tekst: Neil van der Linden

Lastig is dat ik Handel – ik zal het netjes zeggen – bijna altijd saai en langdradig vind. Daarop vormt de eerste akte van Agrippina, die de eerste bijna twee uur beslaat, muzikaal en dramatisch geen uitzondering. (Ik heb het nu even niet over het feit dat ik de componist zoals hij zich later, rijk geworden, gedroeg toen hij zijn kapitaal in de Royal African Company investeerde die geld verdiende aan de trans-Atlantische slavernij.)

In feite is de eerst akte van Agrippina meer een zangwedstrijd, waarin we wel kennismaken met de personages, maar waarin ik tijdens de zoveelste dacapo-aria mijn interesse in de intrige verlies.

Eigenlijk doet de regie van Barrie Kosky in deze akte ook niet veel meer dan de zangers dienstbaar de ruimte geven om hun kunsten te vertonen. En ja, kunsten vertonen kunnen ze, deze zangers. In de pauze na de eerste akte was ik niet de enige die vond dat Stéphanie D’Oustrac als Agrippina, Tim Mead als Ottone en Ying Fang als Poppea buitengewoon fraai zongen.

De Nerone van John Holiday leed aanvankelijk aan wat schelheid in hoge passages, maar hij herpakte zich in zijn ‘liefdadigheid’-aria. Een hilarische scène waarin hij op advies van moeder Agrippina in het kader van zijn door haar geëntameerde verkiezingscampagne voor het keizerschap ook op bezoek moet bij het gewone volk. Iets wat tot een theatraal hoogtepunt in de eerste akte leidde en een voorbode werd van wat in de latere akten zou komen.

Kosky laat hem in deze passage langs de voorste rij van het publiek lopen, en nu, zo vlak bij het publiek, kwam zijn stem wél helemaal tot zijn recht. Intussen fantastisch acterend, tussen moederskindje en vileine toekomstige regeerder in, zingt hij dat hij het volk aalmoezen komt brengen, maar in deze enscenering geeft hij een paar mensen op de voorste rij alleen free hugs.

“Hier, jij mag er ook een paar hebben.” En: “Het doet me pijn dat eigenlijk niemand voor jullie opkomt.” Zijn teksten hadden zo uit een betoog die van sommige hedendaagse politici afkomstig kunnen zijn. En al is hij de zoon van de keizer: “Ik zou maar wat graag met jullie willen ruilen.” Maar in een terzijde tot de rest van de zaal zingt hij: “Zo helpen list en bedrog mij mijn doel te bereiken!”

Anders dan het eerste bedrijf bestaat de tweede akte muzikaal en tekstueel uit een veel organischer opgebouwde reeks verwikkelingen, een sequens die niet onderdoet voor sommige scène reeksen uit Mozart-Daponte-opera’s.

Hier kwam regisseur Barry Kosky helemaal op dreef. Wat sommigen bij zijn eerdere regieën van Tosca en Turandot bij De Nationale Opera stoorde, zijn gebruik van abstracte gecompliceerde hi-tech decors, kreeg nu de gestalte van een enorme metalen blokkendoos die onderling kunnen draaien en met behulp van uitschuifbare delen en Luxaflex-jaloezieën telkens verschillende ruimtes verbeelden, het paleis, het plein, bij Poppea thuis, enz.

Ook de hele zangerscast kwam nu echt op stoom. Nu excelleerde ook Giunluca Buratto, de Claudio. Waar de echte Claudius historisch bekend staat als een tamelijk humanistische vorst (denk aan “I, Claudius”), hebben Händel en zijn librettist kardinaal Grimani er een opportunist van gemaakt, die allereerst zijn geslachtsdeel achternaloopt en die dan ook als het gerucht gaat dat hij in een storm op zee is verdronken, door niemand wordt betreurd, ook niet door zijn echtgenote keizerin Agrippina.

Saillant is dat Grimani misschien een persiflage op zijn politieke rivaal paus Clemens XI voor ogen had. Interessant is dan ook dat in 1709, in de eeuw na het hoogtepunt van de Contrareformatie, protestant Händel en een kardinaal samenwerkten, en minstens even interessant is ook dat de opera bepaald niet preuts te noemen is, ondanks de bijdrage van een kardinaal.

Om aan te geven hoe uitgeput Agrippina is zong Stéphanie D’Oustrac haar sleutel-aria “Pensieri, voi mi tormentate” liggend op de grond, wat dramatisch prachtig werkt, maar niet haar niet echt hielp bij het zingen, terwijl haar stem gaandeweg wat tekenen van vermoeidheid vertoonde. Maar ook vocaal herpakte zij zich al snel.

In de derde akte is een heel geestige scene waarin Poppea, als wraak voor de intriges van Agrippina, achtereenvolgens Ottone (haar ‘echte’ geliefde) en vervolgens Agrippina’s zoon Nerone en Agrippina’s echtgenoot Claudio, bij zich thuis uitnodigt. Claudio had de hele opera lang al achter haar aangezeten en Nerone had nog wel gezongen dat naar zijn opvatting een vrouw die een man bij zich thuis uitnodigt meer wil.

Met hels licht dat plotseling aangaat krijgen we een inkijk in Poppea’s woonkamer, met ligbank en bar. Elke volgende bezoeker kondigt zich aan door dwars door de muziek heen (maar wel netjes tussen twee maten) op een luid en schel klinkende elektrisch deurbel te drukken.

Het ensemble Accademia Bizantina speelde onder directie van Ottavio Dantone adequaat maar niet opwindend. Als ik naar de opname onder René Jacobs luister hoor ik orkest het meer spetteren. Er waren ook problemen met de synchronisatie tussen zang en orkest.

René Jacobs met een wat minder vermoeiende Alexandrina Pendratchanska. Je hoort dat René Jacobs ervaring heeft met Monteverdi tot en met Mozart. En Beethoven opera’s.:

Misschien de wat cast betreft evenwichtigste ‘geïnformeerde’ uitvoering op CD met onder meer Joyce Didonato, Franco Fagioli en Jakub Orliński.

De paleismuziekpassages met koperorkest en trommels gingen bij de trompetten goed fout en ik kan mij niet voorstellen dat dit bedoeld was om de sfeer van een volkse feestparade weer te geven.

Strijkers daarentegen waren prima en de fluiten tijdens Ottone’s ‘Vaghe fonti, che mormorando’ in de tweede akte, als Poppea doet alsof ze slaapt maar intussen erachter probeert te komen of hij echt van haar houdt waren aangrijpend. Het orkest kwam sowieso beter op gang in die tweede akte die ook op het toneel zo goed uitpakte.

De echte Agrippina werd een tijdje later in opdracht van zoonlief Nero vermoord. Handel en librettist Grimani lieten die gebeurtenis achterwege, om te eindigen in een triomfantelijk koor waarbij de godin Juno komt vertellen dat nu alles goed was. Dit was conform de wensen van het toenmalige publiek om de opera niet te pessimistisch te laten eindigen.

Mede met het oog op de werkelijke historische toedracht heeft Kosky deze passage, van net iets meer dan twee minuten, weggelaten. In zekere zin is dat vergelijkbaar met hoe hij indertijd op ditzelfde podium de (gebruikelijke, maar niet door Puccini geautoriseerde) ‘optimistische’ slotscène van Turandot wegliet. Gelukkig waren er nu geen boe-roepers zoals toen, maar dat ligt natuurlijk ook aan het feit dat Handels opera minder bekend is.

In plaats daarvan voegden Barrie Kosky en dirigent Dantone als slot een introspectieve orkestrale passage uit het Handels oratorium L’Allegro, il Penseroso ed il Moderato toe. In een aangrijpend slotbeeld, waarin het hi-tech-decor nu een hoofdrol speelt, zien we Agrippina, in het zwart, tussen de torenhoge stellages plaats nemen, een mortuarium en praalgraf, waarna de Luxaflex-luiken omlaag schuiven. Toch de dood.

Accademia Bizantina olv Ottavio Dantone
Regie Barrie Kosky
Agrippina Stéphanie d’Oustrac
Poppea Ying Fang
Ottone (Otho) Tim Mead
Nerone (Nero) John Holiday
Claudio (Claudius) Gianluca Buratto

Coproductie met Bayerische Staatsoper München, Royal Opera House Covent Garden London, Staatsoper Hamburg
Gezien 13 januari De Nationale Opera

Foto’s Ben van Duin

Agrippina is een coproductie met Bayerische Staatsoper München, Staatsoper Hamburg en Royal Opera House Covent Garden.

Onlangs besprak ik de live-streaming van de door Kosky geregisseerde Das Rheingold uit Covent Garden. In close-up kwam Kosky’s werken met het acteervermogen van zanges zo mooi in beeld:

Heeft operaregisseur Barrie Kosky ongelijk?

Heeft operaregisseur Barrie Kosky ongelijk?

Tekst: Neil van der Linden

Onlangs beweerde operaregisseur Barrie Kosky dat videostreaming van opera de kunstvorm corrumpeert. Dezer dagen streamt het Royal Opera House Kosky’s enscenering van Das Rheingold in een groot aantal bioscopen. Ik kan alleen maar concluderen dat Kosky het bewijs van zijn eigen ongelijk geeft. Zeker als het zo goed gebeurt als in deze Rheingold.

Al decennialang worden opera- en theater-ensceneringen per televisie uitgezonden. Wie heeft geen geweldige herinneringen aan de televisieregistraties van Madame Butterfly met als ik me goed herinner Freni en Karajan, Salome met Teresa Stratas en Böhm in de regie van Götz Friedrich en een Fidelio – was het die in de regie van Walther Felsenstein? (De laatste was voor mij als kind tevens een prettig verwarrende eerste kennismaking met genderbender – zou vertoning op televisie heden ten dage in sommige kringen taboe zijn?)


Later zat ik vastgelijmd aan het beeldscherm bij de sensationele Parijse Lulu met Boulez, Chéreau en Stratas; en ja, even naar de Opéra gaan was er niet bij, en bovendien wist opera- annex filmregisseur Chéreau precies wat hij deed. In diezelfde jaren zond Theatertreff am ZdF wekelijks toneelensceneringen uit, en zo kreeg je As you like it door Stein, Das Kätchen von Heilbronn door Flimm en alle Thomas Bernhards thuis op de buis. En ja, de kijk- en luisterervaring thuis bij de buis zijn niet als in de zaal. En Kosky heeft gelijk als hij stelt dat de gezamenlijke ervaring met uitvoerenden en publiek in de zaal de basis van het theater- en muziek-leven moet blijven.

Maar deze Rheingold op bioscoopscherm-formaat met Dolby-geluidsinstallatie, in een vrijwel uitverkochte zaal, die net als het publiek daar in Covent Garden op 400km afstand in spanning afwacht, voor 27,50 zonder Cinevillepas en 17,50 mét, levert een eigen soort ervaring op. Met de mogelijkheid details te zien die je anders zelfs vanuit de duurste plaatsen in Covent Garden niet zou zien.

Het is juist misschien de noodzaak om bijvoorbeeld closeups te maken die Kosky onnatuurlijk vindt, omdat de componist en de librettist ook niet in closeups dachten. Maar ik zou me kunnen voorstellen dat zeker Wagner de mogelijkheden juist geweldig zou hebben gevonden. Bovendien bieden de camera’s de mogelijkheid om af en toe naar de orkestbak af te dalen, waar we Antonio Pappano en het feilloos spelende ROH-orkest bezig zien. Wat een mooie klank stijgt er op uit het orkest, zeker van de strijkers en het hout, maar met name ook van de telkens weer onberispelijk inzettende hoorns en Wagnertuba’s.

Daarbij zie je niet alleen orkest en dirigent van dichtbij, maar je ziet ook de knalgele T-shirtsdie de orkestleden aan hadden met de tekst ‘#fairpay’. Dat slaat op de 10% loon die de musici in 2020 inleverden om het ROH voor ondergang te helpen behoeden tijdens Corona maar die sindsdien nog steeds niet naar het oude niveau zijn teruggebracht. In een toelichting bij de productie schrijft het ROH dat het nog steeds bezig is met herstel na Corona en vraagt het om donaties. Blijkbaar in reactie op het protest. Gelukkig voor ons had dit alles niet tot een staking geleid in het nog steeds Thatcheristische Groot-Brittannië.

De huidige Britse regering leek ook in beeld te komen, in de persoon van Loge, vertolkt door de jongensachtige Amerikaanse tenor Sean Panikkar, van Indiaas-Srilankese komaf, die wel wat weg heeft van de Britse premier Rishi Sunak. Menig regeringsleider zou nog wat kunnen opsteken van Loges geslepenheid en humor. Panikkar speelt Loges cynisme en opportunisme ten volle uit, maar laat ook de innemende kanten van het personage zien. Dartel en energiek huppelt hij rond door het decor, de restanten van een gigantische dode boom, die achtereenvolgens fungeert onderwaterwereld waar de Rheintöchter rondzwemmen, als boshut waar de goden wonen en als werkplaats in Nibelungenwereld waar Alberich uit het Rijngoud de tarnhelm en de magische ring laat smeden.

Eigenlijk is Kosky’s Rheingold Loges Rheingold. Misschien is dat mede doordat Kosky (zelf joods en queer) het meest sympathiseert met Loge, die immers als halfgod (een hoogbegaafd) altijd een outsider binnen de godenfamilie zal blijven.

NYTimes A ‘Gay Jewish Kangaroo’ Takes on Wagner at Bayreuth:

Het lijkt om een vergelijkbare reden dat Kosky van Alberich, vaak beschouwd als een joodse karikatuur, een exacte alter ego van Wotan maakt. Niet alleen heten de zangers toevallig beiden Christopher, maar ze lijken ook exact op elkaar. Kosky behandelt op interessante manier de nature en nurture thematiek, Loges anders zijn wordt gedetermineerd door nature, maar het verschil tussen Wotan en Alberich door waar je toevallig terechtkomt.

Merk trouwens op hoe Kosky Wotan, met zijn ooglapje, op Fritz Lang laat lijken. Fenomenale Fritz Lang in de clip van Le Mépris; en zie Langs tekst in deze film: It’s the fight of the individual against the circumstances, en It’s the fight against the Gods.

Naast Loge geeft Kosky ook Erda (de oermoeder van de aarde) een centrale rol, in de vorm van een oude vrouw die in alle scenes aanwezig is. Een groot deel van de tijd naakt, verschrompeld, gebogen, in de huiselijke scenes met de godenfamilie gekleed als serveerster optreedt, en in de scenes in Alberichs Nibelungenheim vastgeketend aan een buizenstelsel dat aan haar borsten als melk het goud onttrekt.

Prachtig melancholiek zijn de scenes waarin haar frêle naakte gestalte en haar lange grijze haren, door niemand een blik waardig gekeurd, contrasteren met het hitsige jonge grut dat het over niets anders dan seksuele en materiële lusten heeft; Freia met Fafner en Fasolt, Wotan die door Fricka en Loge wordt aangesproken op zijn seksuele escapades, en de mannetjesputters Froh en Donner die zich eveneens willen laten gelden. Tijdens de scene waarin Erda haar profetieën zingt horen we vanuit het duister de warme altstem van Wiebke Lehmkuhl.

De twee andere vrouwenrollen waren ook prachtig bezet. Marina Prudenskaya is Fricka, krachtig van stem en in uiterlijk met haar paardrij-tenu en zijden sjaaltje een toonbeeld van een kak-dame. Dit zou karikaturaal kunnen worden, maar Kosky laat liefdevol zien dat ook Fricka als het ware een mens van vlees en bloed is er gloren geregeld liefdevollen blikken tussen haar en Wotan.

Ook de reuzen waren mooi bezet, met de Koreaan Insung Sim al Fasolt en de Afro-Amerikaan Soloman Howard als Fafner, die natuurlijk als mafiosi binnen komen zetten, maar ze komen wel terecht halen wat hun is beloofd door Wotan. Namelijk Freia Kiandra Howarth, die ook mag mooi gillen als ze door de twee wordt meegenomen. Want niemand had haar wat gevraagd.

The Royal Opera: Das Rheingold trailer:

Wotan Christopher Maltman
Alberich Christopher Purves
Loge Sean Panikkar
Fricka Marina Prudenskaya
Freia Kiandra Howarth
Stem van Erda Wiebke Lehmkuhl
Fasolt Insung Sim
Fafner Soloman Howard
Orchestra of the Royal Opera House onder leiding van Antonio Pappano
Regie Barrie Kosky
Toneelbeeld Rufus Didwiszus

Gezien 20 september in de Filmhallen Amsterdam, herhaling maandag 25 september.

Fotomateriaal: © Monicka Rittershaus/Royal Opera House

In conversation with Antonio Pappano and Barrie Kosky:

Loge, Alberich en Wotan in actie in de ontfutsel-de-tarnhelm-truc-scene, live uit de bioscoop. We mogen ons gelukkig prijzen dat Sean Pannikkar hier dit seizoen de titelrol in Oedipus Rex komt zingen:

Katia Kabanova was een triomf voor Corinne Winters

Tekst: Peter Franken

Barrie Kosky regisseerde voor de Salzburger Festspiele van 2022 dit drama over een jonge koopmansvrouw in een ongelukkig huwelijk met een echtgenoot die haar verwaarloost en een opdringerige tirannieke schoonmoeder die haar hinderlijk volgt. Als haar man Tichon Kabanov op reis is verklaart haar aangetrouwde neef Boris haar zijn liefde, en ze gaat erop in. De thematiek is een hybride van die in Jenůfa en Lady Macbeth van Mtsensk.

Kosky over Katia Kabanova:

De handeling speelt zich af midden 19e eeuw in een plaatsje aan de Wolga. We zitten in centraal Rusland en zodoende is Tichons zakenreis naar Kazan alleszins aannemelijk in een tijd van paarden en rijtuigen. Katia is weliswaar ongelukkig in haar huwelijk maar dat komt niet zozeer door het onverschillige gedrag van haar echtgenoot – die gedraagt zich niet heel anders dan andere mannen in zijn positie – maar door het tirannieke gedrag van haar schoonmoeder.

Deze weduwe wordt Kabanicha genoemd en is al net zo’n ‘present from hell’ als haar naamgenoot in Jenůfa. De geadopteerde wees Varvara neemt het regelmatig voor Katia op maar dat heeft weinig effect.

Als Katia haar vertelt dat ze een onbedwingbare crush heeft op haar aangetrouwde neef Boris die bij zijn oom Dikoj inwoont en het daar ook niet gemakkelijk heeft, moedigt Varvara haar aan daar werk van te maken als Tichon langere tijd weg is.

Tien nachten lang wandelen beide jongedames langs de Wolga met hun minnaars, Boris respectievelijk de schoolmeester Kudrjás, waarbij ‘wandelen’ uiteraard een eufemisme is. Katia voelt zich echter zo schuldig als Tichon weer terug is dat ze ten overstaan van de hele goegemeente alles eruit flapt.

Kudrjás en Varvara houden de eer aan zichzelf en verlaten het dorp, op zoek naar een nieuw bestaan in Moskou. Katia blijft wanhopig achter, getreiterd en vernederd. Als Boris door zijn oom naar Siberië wordt gestuurd springt ze in de Wolga en verdrinkt.

Tegen de achterwand van het brede toneel van de Felsenreitschule heeft Kosky een enorme groep etalagepoppen geplaatst, drie rijen dik en alledaags gekleed.

Ze staan met hun rug naar de zaal, symboliseren de dorpsgemeenschap waarbinnen Katia zich volledig geïsoleerd voelt. De handeling speelt zich ervoor af, zonder rekwisieten of decorstukken. Er wordt veel van links naar rechts gehold, en weer terug. Soms komt het wat geforceerd over en dan weer opzettelijk nogal kinderlijk, vooral bij Varvara. Maar als het erom spant wordt er geacteerd met een ingehouden intensiteit, vooral in de scènes van Katia met Boris.

De kostuums van Victoria Behr zijn redelijk eigentijds maar nogal aan de fletse kant. Alleen Varvara en Katia mogen wat kleur tonen, vooral de springerige Varvara.

We zien Jens Larsen als de onaangename oom van Boris en Evelyn Herlitzius als de nog veel onaangenamere Kabanicha. In een dronken bui weten die twee elkaar ook nog even te vinden, ach ja, allebei zonder partner dus dan mag het. Hij kruipt rond in een felrode onderbroek en zij speelt de meesteres in dit goedmoedige sadomasochistische intermezzo. Kosky kon het kennelijk niet laten om hier iets grappigs van te maken.

Kudrjás komt voor rekening van Benjamin Hulett en Jarmila Balazova is een leuke ongezeglijke Varvara, de intellectueel en het jonge meisje, prima koppel, gauw wegwezen uit dat dorp. Zijn wetenschappelijke kennis wordt overigens ook nog kort gememoreerd in een verhandeling over het nut van bliksemafleiders, een nieuwigheid.

Het gedoemde tweetal Boris en Katia is in handen van David Butt Philip en Corinne Winters . Zeer goed spel van beiden. Waar vrijwel alle aandacht naar uitgaat is de vertolking van Katia door Corinne Winters. Ze weet perfect de innerlijke onrust te tonen van iemand die radeloos verliefd is maar daar niets mee aankan. Rondhollend en om haar as draaiend, dan weer verstild, maar geen moment rustig. En het is dezelfde innerlijk onrust die haar als het ware ertoe dwingt om seks met Boris te hebben als die maakt dat ze vervolgens alles en plein publique opbiecht. Waarmee ze en passant het leven in het dorp niet alleen voor zichzelf maar ook voor Boris onmogelijk maakt. Ze kan niet meer vrij denken, zegt ze; dat wil zeggen dat ze met een ander lichaamsdeel ‘denkt’ dan haar hoofd.

Winters’ zang is om door een ringetje te halen, vlekkeloos mooi in alle registers en met een enorme emotionaliteit. Het was een hoogtepunt in haar ‘stellar year 2022’ en werd beloond met een overdonderend applaus.

Ook de andere hoofdrollen zijn uitstekend bezet, vooral mooi om Herlitzius in zo’n karakterol te kunnen beleven. Leuk hoe ze met iets lossere kleding en dito haren plotseling een heel anders men is als ze zich onbespied waant. En zingen kan ze nog steeds. Veel lof verder voor David Butt Philip als Boris.

Trailer:

We horen de Wiener Philharmniker en het Wiener Staatsopernchor. Jakub Hrusa heeft de muzikale leiding. Het prachtige geluid dat opklinkt uit de orkestbak completeert het geheel wat het tot een memorabele voorstelling maakt.

De opname is uitgebracht door Cmajor.

Fotomateriaal: © Monika Rittershaus

De hele opera:



Meer Corinne Winters:
For soprano Corinne Winters 2022 was a stellar year


Discografie van de opera: Kát’a Kabanova

Heftige Tosca van Barrie Kosky op dvd uitgebracht

Tekst: Peter Franken

In mei 2022 ging in de Nationale Opera een nieuwe productie van Tosca in de regie van Barrie Kosky. Het ging er bij vlagen heftig aan toe in deze revolutie opera en op sommige scènes kwam dan ook het nodige commentaar in de pers en op social media. Maar de muzikale component werd alom geprezen. Een live opname gemaakt op 3 en 6 mei is kort geleden op dvd uitgebracht op het label Naxos. Een goede aanleiding om alles nog eens terug te zien.

poster van de première

Puccini’s opera Tosca (1900) speelt zich af op drie locaties in Rome en wel gedurende de middag, avond en nacht van 17 en 18 juni 1800. Op 17 juni ontvangt Scarpia het bericht van Napoleons nederlaag in de slag bij Marengo. Kort daarna wordt dit gecorrigeerd, Napoleon heeft alsnog de overwinning op de Oostenrijkers behaald en de volgende 14 jaar zal Rome onder Franse overheersing komen te staan.

Napoleon was al eerder met zijn troepen in Rome geweest en had in 1796 aldaar een republiek ingesteld. Die werd bestuurd door zeven consuls waaronder Liborio Angelucci die vermoedelijk model heeft gestaan voor het personage Angelotti. Gedurende die tijd verbleef de paus als gijzelaar in Parijs waar hij en passant behulpzaam kon zijn bij de kroning van Napoleon tot keizer.

Maar toen de Fransen zich in september 1799 terugtrokken werd de stad ingenomen door troepen van het Koninkrijk Napels. Van autonoom pauselijk gezag was geen sprake, feitelijk was de stad gewoon bezet. Vandaar dat in de opera wordt gesproken over de koningin die Cavaradossi wellicht op Tosca’s verzoek gratie zou kunnen verlenen.

Scarpia is een type zoals Fouché in Parijs, hoofd van de geheime politie en een overlever die ongetwijfeld al voor die republikeinse periode de bloedhond van het pauselijk of het Napolitaanse gezag is geweest. De overige personages zijn bijkomende theatercreaties, een diva en een kunstschilder. Die heb je nodig voor een liefdesaffaire. De waaier van markiezin Attavanti is te vergelijken met het zakdoekje in Otello, dat wordt door Scarpia letterlijk zo aangegeven. Bij de pathologisch jaloerse Tosca werkt dat als een trein.

De handeling wordt in gang gezet door de ontsnapping van Agelotti uit Sant’Angelo. Hij was als consul een prominent politicus en is voor politiechef Scarpia een ‘grote vis’ die hij zeker niet wil laten zwemmen. Vandaar de schijnbaar grote urgentie waarmee door Scarpia op zijn prooi wordt gejaagd.

Cavaradossi wordt hier bij toeval in betrokken maar zet zonder aarzelen zijn leven op het spel om Angelotti te redden. Tosca raakt er in verwikkeld door haar nieuwsgierigheid die het gevolg is van haar grenzeloze jaloezie. Feitelijk was alleen Angelotti in politiek opzicht van belang, maar alle drie leggen ze het loodje.

Opmerkelijk is dat Scarpia naar eigen zeggen het toevoegen van Tosca aan zijn lijst van veroveringen belangrijker vindt dan het executeren van Angelotti. Door zijn ongetemde geilheid krijgt het verhaal zijn definitieve vorm. De uiteindelijke bodycount mag er zijn: twee moorden en twee zelfmoorden, waarvan alleen die van Angelotti buiten beeld blijft. Als zoiets gaande is in een tv serie haak ik direct af maar Puccini’s muziek doet wonderen, je blijft luisteren en kijken en die moord op Scarpia? Ach, hij kon er op wachten.


Kosky heeft de handeling verplaatst naar het heden, duidelijk te zien aan de kostumering van Klaus Bruns en het minimalistische moderne decor van Rufus Didwiszus. Scarpia wordt vrijwel voortdurend vergezeld door een posse van zes agenten in burger, keurig in het pak gestoken moordenaars in overheidsdienst. Ze krijgen ruim de gelegenheid zich uit te leven in onnodig geweld. Zo wordt de koster hard aangepakt terwijl hij niets liever wil dan alles eruit flappen wat hij gezien heeft.

Ook Cavaradossi moet het later zwaar ontgelden; het verhoor is zeer bloederig en ten bewijze dat het er in de kelder hard aan toe gaat worden een paar afgehakte vingers naar boven gebracht. Aan eentje zit een ring die Scarpia zorgvuldig afveegt en aan een van zijn eigen vingers doet. Het werd niet door iedereen met instemming begroet en bij het bekijken van de dvd had ik er ook moeite mee.

De kerk in de eerste akte is leeg op een ezel en wat schilderijtjes na. Attavanti krijgen we niet te zien, Cavaradossi loopt er sjofel bij in een schilders jas die onder de verfvlekken zit. Pas als Tosca verschijnt zien we dat Bruns zich heeft mogen uitleven.

Sopraan Malin Byström is van zichzelf een zeer knappe verschijning: mooi, slank en met een gezicht dat een bijna koninklijke waardigheid uitstraalt. Ze draagt hier een lichtblauwe creatie in meerdere lagen naar beneden uitlopend, je blijft er naar kijken. In de tweede akte is er een rode jurk en in de derde zien we Byström in een zwart broekpak: van diva naar catwoman.

Om dat kinderkoortje kon Kosky niet heen maar hij heeft een manier gevonden om het koor aan het einde van de eerste akte weg te werken. Zo’n mensenmassa past immers niet in zijn minimalistische enscenering. Een wand schuift weg en we zien een enorme schildering met talloze figuren. De hoofden worden ingevuld door dekoorleden die zingen vanachter dit grote doek. Bepaald geen grensverleggend nieuw idee maar in deze opzet zeer effectief. Scarpia staat ervoor te zingen in zijn eentje, het Te Deum is hier feitelijk achtergrondmuziek.

Het decor in akte twee toont een keuken waarin Scarpia op zijn gemak een bordje sushi voor zichzelf klaarmaakt. Hij wordt neergestoken met een van zijn keukenmessen. Bij aanvang van de derde akte is het toneel weer grotendeels leeg.

Later wordt er een stellage opgerold waarop het vuurpeloton plaatsneemt. Drie verdiepingen hoog, tien man totaal, geen halve maatregelen: Palmieri kan er postuum over meepraten. Van diezelfde stellage stort Tosca zich naar beneden, we zien haar lichaam op de grond liggen als het gevaarte om zijn as draait.

Byström krijgt van Kosky vrij spel om alle facetten van Tosca’s onstuimige karakter de vrije loop te laten. Ze is onevenwichtig en onzeker ondanks haar grote reputatie als zangeres, ziet overal rivalen in de liefde. Als ze Cavaradossi in bescherming wil nemen acteert ze als een tijgerin om vervolgens als een ballon leeg te lopen wanneer dit niet helpt.

Haar ‘Vissi d’arte’ is een klaagzang aan haar god en haar schutspatroon Maria. Ze heeft hen zoveel geschonken, zeg maar verwend en is dit wrede lot nu haar beloning? Het is bijna het equivalent van Jezus’ klacht aan het kruis. Byström maakt echt iets moois van deze showstopper. Over de gehele linie is haar zang van grote klasse en zeker op dvd is goed te zien hoe prachtig verzorgd ze acteert, vooral ook met subtiel wisselende gelaatsuitdrukkingen.

Tenor Joshua Guerrero zet een uitstekende Cavaradossi neer. Ik hoorde hem eerder in Frankfurt als Des Grieux waar hij me zeer was bevallen. Ook op deze opname laat hij zijn klasse horen. Acterend wordt er minder van hem gevergd, hij verkeert vrijwel voortdurend in een positie waarin hij op anderen moet reageren.

Joshua Guerrero in Recordita harmonia:

Bariton Gevorg Hakobyan oogt als een straatvechter die zich met de jaren heeft opgewerkt tot chef van de geheime dienst. Daarbij zal hij over de nodige lijken zijn gegaan, moorden doet hij niet langer zelf, hij geeft nog slechts opdrachten. Eigenlijk verveelt het hem, die Angelotti is de zoveelste politicus die uit de weg moet worden geruimd. Hadden de kaarten anders gelegen dan was deze man wellicht nu gewoon zijn baas geweest. Het gaat hem om Tosca, mannen doden is saai, vrouwen veroveren als seksueel roofdier is spannend. Hakobyan acteert ingehouden en zingt tamelijk gepolijst, bijna iets te mooi om zijn karakter goed te laten uitkomen.

Behind the scenes:

Het NedPho staat onder leiding van chefdirigent Lorenzo Viotti. Hij weet er een prachtige voorstelling van te maken.

Lorenzo Viotti over Tosca:




Fotomateriaal: © Marco Borggreve

“Tosca, finalmente mia!”? Alleen nog steeds niet helemaal voor mij




De Nationale Opera presenteert seizoen 2023/24




Het nieuwe seizoen is bekend gemaakt. Ik heb er een paar dagen over gedaan om er iets van te vinden, want eigenlijk vond ik er niets van. Een oneliner? Ja, zeker, vandaar dat ik ga toelichten. Want: moeten we juichen? Nee. Mogen we teleurgesteld zijn? Ja. Zijn er veel herhalingen en te veel van hetzelfde? Ja. Zijn er dan helemaal geen verrassingen en leuke dingen? Ja, die zijn er, maar heus?

Om met de ‘verrassingen’ te beginnen: we krijgen voor het eerst sinds… dertig ? Veertig jaar ? Il Trittico van Puccini.  Ik heb het in ieder geval hier nog nooit gezien, althans niet op de planken, want Riccardo Chailly bracht Puccini’s juweeltjes mee naar de Kerst Matinees (waar is die tijd gebleven?)

Wel hebben wel Gianni Schicchi gehad, als onderdeel van een “Florentijns tweeluik”. Het was een mooie productie, dat wel, maar zo hoort het niet. Althans zo denk ik… Puccini heeft het niet voor niets aan elkaar geknoopt en daar had hij zijn bedoelingen mee. Maar wie heeft er nog een oog (en oor) voor de bedoelingen van de schrijver, componist, schilder? Juist.

Hoe de productie gaat worden, dat moeten we maar afwachten, maar met de wetenschap  wat Barrie Kosky met Tosca en Turandot heeft geflikt hou ik mijn hart vast. Maar wie weet? Weet hij ons te verrassen? Een ding is zeker: de cast is om te zoenen!

EINE FLORENTINISCHE TRAGÖDIE/GIANNI SCHICCHI. Amsterdam november 2017

Waar ik persoonlijk echt naar uit kijk, is de Innocnce van Kaija Saariaho. Ik hou immens veel van deze Finse componiste en wat ik over haar nieuwste opera heb gehoord (en gelezen, het ging in Aix en Provence in première) belooft veel spanning, goed libretto en fantastische muziek. Goede bezetting ook.



We krijgen ook Oedipus Rex van Stravinsky, die hebben wij, bij mijn weten hier ook nooit gehad. De cast ziet veelbelovend uit  en het wordt gekoppeld aan Antigone, een nieuwe opera van de mij onbekende Samy Moussa, in ieder geval iets om in de gaten te houden

Ook Agrippina van Händel is hier nooit eerder geweest. Regie is in handen van Barrie Kosky, afwachten dan maar. Maar gezien de foto.. Ik zwijg

En dan komt deel drie van de ‘Tudor-trilogie’, Roberto Devereux. Op Ismael Jordi na ken ik de andere zangers niet. Of niet goed en de foto doet mij denken aan mierikswortel.

Verder?  
Die meer dan afschuwelijke  La Traviata  van Tatjana Gürbaca mag weer lekker terug.
Peter Franken had het al gezien:

Gürbaca’s Traviata is spijkerhard

Die Zauberflöte in de regie Simon McBurney komt nu voor de vierde (vijfde? keer terug  . Ik heb er nooit iets aan gevonden, maar mensen hebben gelachen.



Ook Beethovens Fidelio komt weer eens langs. Weliswaar een nieuwe productie, maar die opera hebben we hier al zo vaak gehad!
De regisseur ken ik niet. En Eric Cutler als de heldentenor?


En dan Lohengrin, toch een van mijn geliefde Wagners komt voor de zoveelste keer terug. Weliswaar in een nieuwe productie van Loy die ik zeer waardeer  maar ik had hem graag tegen Andrea Chenier gewisseld. Of Fedora. De cast is, althans op papier, ook niet om over naar huis te schrijven


Terug naar het begin. De allereerste productie is Kurt Weill’s  Mahagony, geregisseerd  door Ivo van Hove, geleend uit Antwerpen. Daar was Peter van Franken niet echt blij mee

Redelijk geslaagde Mahagonny bij Opera Vlaanderen

Maar er is ook goed nieuws: voor het eerst sinds 40 jaar krijgen we Der Rosekavalier niet!



Voor meer info, details en speeldata kijk op de site van DNO

https://www.operaballet.nl/nieuws/nationale-opera-ballet-presenteert-seizoen-20232024