Deze korte opera van de Falla (1876-1946) ging in 1913 in première en is een modern doorgecomponeerd muziekstuk in Spaanse stijl.
De handeling speelt zich af in Granada en draait rond de altijd moeizame verhouding tussen de zigeuners en de burgerij. De mooie zigeunerin Salud is hevig verliefd op Paco, een jongeman uit de gegoede burgerij. Zij weet niet, en hij vertelt dat haar ook niet, dat haar minnaar verloofd is met een vrouw uit zijn eigen sociale klasse.
Haar oom en grootmoeder zijn daar echter zelf achter gekomen en proberen Salud ervan te weerhouden om Paco’s bruiloft te verstoren nadat ze daar zelf ook lucht van heeft gekregen. Het komt tot een confrontatie als Salud als wedding crasher de festiviteiten ruw onderbreekt. Dit tot verbijstering van de bruid en de gasten.
Paco is zozeer van zijn stuk gebracht dat hij Saluds naam noemt. Direct herpakt hij zich en ontkent haar ooit eerder te hebben gezien. Als hij opdracht geeft haar te verwijderen stort Salud in, laat zich aan zijn voeten vallen en sterft aan een gebroken hart. Daarmee geeft de trotse zigeunerin uiting aan haar minachting voor die ontrouwe leugenachtige minnaar.
In de productie die Giancarlo del Monaco in 2012 maakte voor Palau de les Arts Reina Sofia in Valencia krijgt het werk een iets realistischer einde. Salud grijpt een mes uit de handen van haar oom en benadert daar haar ontrouwe lover mee. Ze duwt het in zijn handen en trekt zijn arm naar zich toe waardoor ze zichzelf doorsteekt.
Het is een treffend einde van een doorleefde uitvoering waarin de Chileense sopraan Christina Gallardo-Domas een zeer complete Salud neerzet. Het hele scala aan emoties passeert de revue, fascinerend om naar te kijken en plaatsvervangend te beleven.
De openingsscène toont Salud ten prooi aan twijfel. Zou Paco wel komen, is hij haar niet vergeten. Verliefde mensen kunnen erg onzeker zijn wat zich uit in hevige gevoelens. Zo ook Salud, ze sterft er bijna aan. Haar grootmoeder probeert haar gerust te stellen en inderdaad komt Paco opdagen. Hij benadert zijn zigeunerliefje zoals altijd, de hartstochtelijke minnaar die haar volledig is toegewijd.
Saluds oom weet wel beter en wil hem doden maar grootmoeder weerhoudt hem daarvan. ‘We hebben al problemen genoeg.’ Door een opening in het doosvormige decor dat rood belicht wordt komt een vrouw in bruidsjurk op. Paco stoot Salud van zich af, tilt zijn bruid op en gaat met haar af. Salud stort volledig in.
In diezelfde ruimte, nu wat neutraler belicht, vindt de bruiloft plaats. Een zigeunerin zingt een flamenco en wordt gedanst. Alles lijkt goed te gaan tot Salud arriveert. Met voor haar fatale afloop.
De voorstelling is een triomf voor Gallard-Domas maar ook in de kleinere rollen wordt er uitstekend gezongen en geacteerd. Maria Luisa Corbacho geeft gestalte aan de bezorgde grootmoeder en Felipe Bou aan Saluds oom die Paco het liefst direct een kopje kleiner wil maken en zich ook dreigend gedraagt op de bruiloft. Jorge de León heeft de ondankbare rol van Paco, te vergelijken met die schurkachtige Pinkerton die het publiek van tegenwoordig graag op boegeroep trakteert.
De Monaco staat in zijn producties garant voor authenticiteit en dat bereikt hij hier door een echte flamencozangeres op te voeren met begeleiding door een flamenco gitarist. Esperanza Fernnandez zingt met ongeschoolde schorre stem en Juan Carlos Gómez Pastor ondersteunt haar op klassieke wijze. Het is alsof ze beiden rechtstreeks uit Albaicin komen. Met tien dansers completeert del Monaco de Andalusische couleur locale.
Lorin Maazel heeft de muzikale leiding. Orkest en koor van de Opera in Valencia. Uitgebracht op BluRay door Unitel.
For me an absolute ‘numero uno’ is the 1966 recording by EMI (now Warner 0190295735913) under Sir John Barbirolli. One might imagine a more lyrical or alternatively a more dramatic Cio Cio San; one with less metal in her voice or maybe one with a more childlike voice. But no other singer was able to grasp the complex nature of the girl so well and to characterise her change from a naive child into an adult woman, broken by immense grief, so impressively
CLARA PETRELLA
At number two on my list is a 1953 Italian Rai recording (Urania URN22.311) starring Clara Petrella. This terribly underrated soprano is a very dramatic Butterfly, with an intensity that just makes you ache on listening. Feruccio Tagliavini’s sweet, lyrica
l voice evokes an atmosphere of songs by Tosti: this is a Pinkerton to fall in love with.
VICTORIA DE LOS ANGELES
At number three, another oldie: a recording recorded by EMI in 1954 and now reissued on Regis (RRC 2070) featuring Victoria de los Angeles and Giuseppe di Stefano. De los Angeles is a Butterfly with a childlike warmth, brittle, fragile. Hurting her feels like hurting the Madonna herself. This is where Giuseppe di Stefano with his very macho tenor fits wonderfully.
In 2015 stond Rossini’s La Donna del Lago op het programma van de Metropolitan Opera. Een van de voorstellingen was wereldwijd in de bioscoop te zien in de serie Live in HD. Een opname daarvan is op dvd uitgebracht. Het moet een spectaculaire avond geweest zijn met veel vocaal vuurwerk.
De handeling van de opera is eenvoudig: drie mannen strijden om de gunst van Elena, de Donna uit de titel. Ze heeft trouw beloofd aan Malcolm maar die is al langere tijd weg, ergens aan het rebelleren tegen de koning. Haar vader heeft haar beloofd aan Rodrigo, leidend krijgsman in de opstand. En plotseling staat een vriendelijke jonge man op de stoep die zich Uberto noemt.
Voor Rossini een uitgelezen gelegenheid om een tenorenduel te schrijven waarin Rodrigo en Uberto elkaar naar het leven staan, overigens zonder echt te beseffen dat ze concurrenten in de liefde zijn.
John Osborn is geweldig op dreef als de alfa male Rodrigo, mooie vertolking met passend assertieve voordracht.
Zijn tegenstrever Uberto krijgt hem vocaal er niet onder maar buiten beeld kennelijk wel. In de apotheose waarin Uberto zich bekend maakt als de koning en iedereen vergiffenis schenkt, zien we Rodrigo niet meer terug.
Juan Diego Flórez weet het publiek op zijn hand te krijgen met een uitstekende vertolking van Uberto alias James V. Hij wordt op slag verliefd op Elena die hij aanvankelijk aanziet voor een bosnimf. Het is een licht ontvlambaar type, die Uberto. Voor de bevrediging van zijn amoureuze gevoelens is hij bereid grote risico’s te nemen.
Regisseur Paul Curran laat hem zo op het oog volledig zijn eigen gang gaan. De kleine handtastelijkheden die hij zich veroorlooft jegens Elena maken duidelijk dat hij gewend is aan een vanzelfsprekende meegaandheid waar het de vrouwen in zijn omgeving betreft. Flórez’ vertolking van Rossini’s vocale capriolen ontaardt nergens in een circusact maar blijft voortdurend geloofwaardig. Uiteraard met hoge goed getroffen noten.
Elena’s vader komt voor rekening van de bas Oren Gradus, geheel in de stijl van de oudere patriarch die geen tegenspraak duldt. Mooie bijrollen verder voor Olga Makarina als Albina en Eduardo Valdez als Serano. Verder een uitstekende bijdrage van het koor van de Met.
Malcolm is een Hosenrolle maar in deze productie draagt de zangeres een kilt, dus geen broek. De kostumering van Kevin Knight suggereert een authentiek kostuumdrama al moet eraan worden getwijfeld of de kostuums in kwestie 16e eeuws zijn, de periode waarin de handeling zich afspeelt.
Al die mannen in kilts maken een wat onbeholpen indruk, vooral door hun gemiddelde lichaamsomvang. Daniela Barcellona vormt hierop geen uitzondering, ze oogt weinig geloofwaardig als Elena’s love interest maar haar zang maakt veel goed. Malcolm is maar weinig op het toneel maar krijgt steeds een vrij veld als hij verschijnt. Het is een zware rol, zang technisch vooral en dat wordt door het publiek ruimhartig beloond.
Als liefdesobject tussen drie mannen die om haar strijden, al moet de dood erop volgen want zonder haar heeft verder leven immers geen enkele zin meer, is Elena meestentijds onderdeel van een duet of een terzet. Ze is dan wel veel op het toneel, veelal is ze niet agerend maar reagerend waarbij een tegenspeler het voortouw neemt. Aan het begin heeft ze een solo maar pas tegen het einde, als al die mannen haar eindelijk eens met rust laten, krijgt ze de kans zich ongestoord te manifesteren.
Joyce DiDonato is absoluut top in deze voorstelling. Ze werpt zich vol in de moeilijkste passages en het resultaat is elke keer weer verbluffend. Haar coloraturen zijn wellicht niet altijd geheel vlekkeloos maar steeds zo goed als men redelijkerwijs mag verwachten in een live uitvoering.
Acterend komt ze erg overtuigend over, het meisje dat zich moet verweren tegen een overheersende vader, een koning incognito die haar vanaf het eerste moment dat hij in de buurt komt al probeert te kussen, de voor haar uitgekozen echtgenoot die geen misverstand laat bestaan over zijn argwaan en ongenoegen en dan ook nog Malcolm die vooral achter de schermen aan trekt. Didonato laat prachtige mimiek en subtiel klein spel zien, ze is geweldig.
Ondanks de verwoede pogingen van de twee tenoren om haar voor zich te winnen trekt de mezzo aan het langste eind. Refererend aan DiDonato’s stemtype merkt moderator Patricia Racette aan het begin van de avond dan ook een tikje sarcastisch op: ‘Tonight the mezzo gets the mezzo, bad luck for the tenor.’
Het orkest van de Met staat onder leiding van Michele Mariotti.
In 2018 bracht Theater an der Wien een nieuwe productie van de weinig gespeelde opera Euryanthe van Carl Maria von Weber. Christof Loy had de regie wat min of meer garant staat voor het achterwege blijven van een overdaad aan historische details in de enscenering.
Euryanthe had première in 1823 en volgde zodoende vrij kort op Webers grote succesnummer Der Freischütz uit 1821. Beide werken zijn grote romantische opera’s die het licht zagen in de periode van betrekkelijke rust na de woelige Napoleontische tijden. Dat de voorbije oorlogsperiode diepe sporen nalaat komt in Der Freischütz nadrukkelijk aan de orde maar speelt in de marge ook een rol in Euryanthe.
Waar het in het eerste werk de Dertigjarige Oorlog betreft hebben de protagonisten in Euryanthe net een onbestemde strijd uit de 13e eeuw ergens in Frankrijk achter de rug. Hierin heeft graaf Adolar van Nevers zich weten te onderscheiden en koning Lodewijk IV overlaadt hem met dank en hulde.
Voor de feestvreugde echter kan losbarsten moet Adolar eerst met zijn verloofde Euryanthe worden herenigd die als een trouwe middeleeuwse maagd al die tijd in angst heeft gezeten om haar aanstaande. Een koor prijst Euryanthe zo ongeveer de hemel in en dat wekt de irritatie van graaf Lysiart die om te stangen zijn vraagtekens zet bij de vermeende absolute trouw van Adolars geliefde.
De emoties lopen hoog op en met de koning als arbiter komt het tot een weddenschap. Beide heren zetten al hun bezittingen in waarbij Lysiart moet aantonen dat Euryanthe wel degelijk ontrouw aan Adolar kan zijn als ze in de verleiding wordt gebracht. Daartoe reist Lysiart naar het kasteel waar Euryanthe verblijft met als excuus dat hij door de koning is gezonden om Euryanthe naar het hof te brengen waar ze met Adolar zal huwen.
Onmiddellijk na aankomst worden twee dingen duidelijk. Euryanthe toont zich niet in het minst op enigerlei wijze geïnteresseerd in Lysiart die op zijn beurt als een blok voor haar valt maar zich realiseert dat zijn queeste vruchteloos is. Erger nog, door haar toedoen verliest hij alles dat hij bezit. In een plotselinge emotionele ommekeer krijgt Lysiart zozeer de pest aan die vrouw dat hij zich op haar wil wreken. En daarbij krijgt hij hulp uit onverwachte hoek. Er is nog iemand die een rekening te vereffenen denkt te hebben: Eglantine.
Deze vrouw verblijft om onduidelijke redenen bij Euryanthe en heeft haar vertrouwen kunnen winnen. Ze is eerder door Adolar van de ondergang gered en die heeft haar kennelijk bij zijn verloofde geparkeerd. Eglantine is straalverliefd op Adolar maar die ziet haar niet staan, natuurlijk omdat hij alleen maar aandacht heeft voor die verfoeide Euryanthe. Zo vinden Lysiart en Eglantine elkaar in een complot dat doet denken aan Lohengrin. Euryanthe in de rol van Elsa, een reine vrouw die vals wordt beschuldigd door een gewetenloos duo dat op wraak zint, en die twee anderen als Telramund & Ortrud.
De MacGuffin is een ring op het graf van Adolars overleden zuster Emma die zelfmoord heeft gepleegd toen haar geliefde Udo in de oorlog was gesneuveld. In de middelleeuwen was zelfmoord taboe en bracht grote schande over de nabestaanden. Adolar heeft Emma’s doodsoorzaak in absoluut vertrouwen met Euryanthe gedeeld maar Eglantine heeft haar dit geheim weten te ontfutselen. Als vervolgens Lysiart terugkeert met Euryanthe en Eglantine in zijn kielzog toont hij die van het graf geroofde ring als bewijs voor Euryanthes ontrouw.
Iedereen in alle staten maar vooral Adolar die zich beroofd ziet van zijn verloofde en al zijn bezittingen. Maar meer nog van zijn eer: nu weet iedereen wat er met Emma is gebeurd. Euryanthe heeft haar eed jegens hem gebroken, hem verraden. Emma’s enorme geheim niet hebben kunnen bewaren maakt haar ontrouw aan Adolar op een wijze die in de middeleeuwse context bijna nog erger is dan gebrek aan seksuele standvastigheid.
Adolar verwijt Euryanthe die eedbreuk zoals Lohengrin doet bij Elsa. Het volk bemoeit zich ermee zoals in Lohengrin en Tannhäuser. Na de nodige verwikkelingen waarin Euryanthe schijndood is en Eglantine haar triomf voortijdig viert door te verklappen wat zij en Lysiart hebben gedaan, kantelt de handeling en worden de ‘goeden’ beloond en de ‘slechten’ gestraft.
Wilhelmina Christiane von Chézy
Het libretto van Helmina von Chézy is gebaseerd op de 13e eeuwse romance ‘L’histoire du très-noble et chevalereux prince Gérard, comte de Nevers et la très-virtueuse et très chaste princesse Euriant de Savoye, sa mye’. Rimski Korsakov zou dit vermoedelijk als titel voor zijn opera hebben gekozen in plaats van Euryanthe.
Chézy’s teksten zijn vaak tenenkrommend en het verhaal hangt van onwaarschijnlijke situaties en absurde wendingen aan elkaar. Naar verluidt heeft Mahler bij gelegenheid van een Euryanthe in de Wiener Staatsoper ooit opgemerkt dat Madame Chézy beschikte over een vol hart en een leeg hoofd. We kunnen ons dus maar het beste op de muziek richting van dit romantische drama.
In tegenstelling tot Der Freischütz kent Euryanthe geen dialogen. Weber zet een stap vooruit van Spieloper naar een doorgecomponeerd werk. Behalve inhoudelijk zien we ook op dit punt duidelijke overeenkomsten met Lohengrin. De stijl is puur romantiek en er zijn nauwelijks stukken die het karakter hebben van een reguliere aria. Overigens is de muziek weinig gevarieerd, verloopt vaak volgens hetzelfde patroon: nerveus met horten en stoten opklimmend tot een climax, denk aan ‘Leise leise fromme Weise’.
De handeling in Theater an der Wien speelt zich af in een witte diepe zaal met hoge wanden en een deur achterin. Er staat een eenvoudig ijzeren bed en een vleugel. Alleen dat bed heeft een functie. Daar spelen diverse scènes zich af waarin de protagonisten één op één elkaar het leven bemoeilijken.
De kostumering van Judith Weirauch is stemmig eigentijds, zoals we dat in de producties van Loy gewend zijn. Het liefst laat hij iedereen in smoking rondlopen, zo lijkt het wel eens. De reine maagd Euryanthe in gedeeltelijk wit, het serpent Eglantine dat ze aan haar boezem koesterde in een prachtige rode jurk. Lysiart begint zich zodra hij Euryanthe ziet direct uit kleden. Als de tweede akte begint ligt zij op dat bed en draait hij er geheel naakt omheen.
De titelrol wordt zeer standvastig vertolkt door Jacquelyn Wagner, geheel conform het karakter van haar personage. Weber heeft voor de sopraan een veeleisende partij geschreven maar Wagner weet daar uitstekend raad mee. Ze is een rots in de branding in de rommelige handeling.
Eglantine komt voor rekening van mezzo Theresa Kronthaler, een beauty met een stem die zeer goed zingt en acteert maar tevens een perfecte typecast is.
Bariton Andrew Foster Williams begint als een recalcitrante edelman die jaloers is op alle aandacht die Adolar indirect krijgt met dat gedoe om die fantastische verloofde van hem, en natuurlijk ook zijn doorslaggevende rol in het winnen van de oorlog. Vervolgens verkeert hij in ‘a man scorned’ die op wraak zint en eindigt als een verstotene. Hij doorloopt deze rollercoaster op herkenbare wijze en weet dat in alle stadia voortreffelijke door zijn zang te ondersteunen. Hij is de beste man van het veld.
Zijn rivaal Adolar doet eigenlijk weinig meer dan achter de feiten aanlopen. Weber geeft hem veel te zingen en Norman Reinhardt brengt zijn partij vaak handenwringend of gewoon verbijsterd met verve over het voetlicht. Stefan Cerny geeft een goede vertolking van Lodewijk IV, de pendant van Heinrich der Vogler.
Constantin Trinks geeft leiding aan het prachtige spelende ORF Radio-Symphonieorchester Wien en het Arnold Schönberg Chor.
In 2021 ging in Wenen een nieuwe productie van Massenets opera Thaïs. De regie was in handen van Peter Konwitschny. Decors en kostuums kwamen voor rekening van Johannes Leiacker. Dit gerenommeerde duo stond voor de taak om ondanks alle corona gerelateerde beperkingen een volwaardige productie af te leveren. Daar zijn ze redelijk in geslaagd. Een opname zonder publiek is op Bluray uitgebracht door Unitel.
Het libretto van Thaïs is gebaseerd op de gelijknamige roman van Anatole France uit 1890. Daarin wordt het losbandige leven, de bekering door toedoen van een doortastende monnik en de boetedoening van de legendarische courtisane Thaïs beschreven. Deze vermoedelijk historische figuur leefde in de vierde eeuw in Alexandrië en werd later heilig verklaard. Santa Thaïs heeft een reputatie die ruwweg te vergelijken is met die van Maria Magdalena.
Anatole France voegde een geheel nieuwe dimensie aan het verhaal toe door de monnik in kwestie verliefd te laten worden op zijn ‘bekeringsproject’ waardoor hij weliswaar haar ziel redt maar de zijne verspeelt. ‘Eeuwig leven en zielenheil, wat doet het er toe. De enige echte liefde is die tussen levende mensen’ zingt hij vertwijfeld.
De handeling speelt zich in Wenen af op een vrijwel leeg toneel met een groot gordijn als achterdoek. Door dit gedeeltelijk opzij te schuiven of op te halen kunnen personages of zelfs een geheel koor snel opkomen en afgaan.
Athanaël maakt zijn opwachting in Alexandrië bij zijn jeugdvriend Nicias die toevallig net ten koste van zijn complete (?) vermogen een week exclusieve aandacht van Thaïs heeft weten te verwerven. Het wordt zijn laatste avond met haar en hij is niet te beroerd die verdwaasde monnik aan haar voor te stellen.
Het huis van Thaïs wordt slechts geduid door een kleurige sofa. Haar rijkdom moeten we aflezen aan een exuberant kostuum, getooid met rode vleugels. Alle anderen lopen ook met vleugels rond maar die ogen veelal wat meer ingehouden. De menigte is modern stemmig gekleed, met witte vleugels. Ter onderscheid lopen alle monniken rond in het zwart met bijpassende vleugels. Wellicht wordt hier bedoeld dat je niet perse in een klooster hoeft te leven om een engel te kunnen zijn.
Athanaël begint voortvarend aan zijn missie om Thaïs terug tot het christelijk geloof te brengen door haar levenswijze af te kraken en haar een prachtig bestaan in het hiernamaals voor te spiegelen. Konwitschny heeft echter zo zijn twijfels over wat er in het hoofd van die monnik omgaat.
Athanaël gaat zo tekeer dat hij Thaïs angst inboezemt. Zij zingt ‘Pitié, ne me pas de mal’. De regie laat hem haar zonder pardon verkrachten en vervolgens wordt hij door haar bereden. Dat gebeurt natuurlijk niet in werkelijkheid maar zo wordt op niet mis te verstane wijze getoond dat hij niet denkt wat hij zegt. Later geeft hij dat toe: ‘Het was een leugen. Er is geen hiernamaals, alleen het leven telt.’
Aanvankelijk wil Thaïs er allemaal niets van weten maar tijdens een droom, begeleid door de overbekende vioolsolo ‘Meditation’, komt ze tot inkeer en laat zich door Athanaël wegvoeren naar de woestijn met achterlating van al haar bezittingen. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Ze wil een beeldje meenemen dat Eros voorstelt. Het wordt hier voorgesteld door een klein jongetje met een pijl en boog dat zo nu en dan gezellig bij Thaïs op schoot kruipt. Als Athanaël hoort dat ze het ooit van Nicias heeft gekregen, dat verdorven heidense individu, ontsteekt hij in woede en schiet het jongetje neer.
De menigte krijgt lucht van Thaïs’ vermeende ontvoering en wil die beletten. Athanaël schiet wild in het rond om hen op afstand te houden maar het volk komt pas tot bedaren als Nicias arriveert met een kruiwagen vol geld dat hij begint rond te strooien. Kennelijk had hij nog iets achter de hand gehouden.
Muzikaal doet Thaïs me zo nu en dan denken aan Manon, een van Massenets grote succesnummers. Als ze zichzelf in de spiegel bekijkt en zingt ‘Dis-moi que je suis belle’ hoor ik echo’s van ‘Je marche sur tous les chemins’. Ook scenisch is er een parallel: beide dames slepen zich aan het einde voort door een woestijn. Manon sterft, Thaïs bereikt nog net het nonnenklooster waar Athanaël haar naar toe brengt. De scène waarin hij terugkeert in zijn eigen klooster is gecoupeerd. We zien en horen hem direct aansluitend van zijn geloof afvallen.
Nicole Chevalier is niet helemaal opgewassen tegen de eisen die de titelrol aan haar stelt maar houdt zich toch vrij goed staande. Hetzelfde kan worden gezegd van Josef Wagner als Athanaël. Roberto Sacca geeft een goede vertolking van Nicias. De overige rollen zijn adequaat bezet.
Dirigent Leo Hussain geeft leiding aan het Arnold Schoenberg Chor en het ORF Radio-Symphonieorchester Wien. Al met al toch een wat tegenvallende Thaïs, ik had me er in elk geval meer van voorgesteld.
In het voorjaar van 2021 ging in Theater an der Wien een nieuwe productie van Prokofjevs opera The fiery angel in een enscenering van Andrea Breth. Unitel heeft hiervan recent een opname op Blu-ray uitgebracht.
Sergej Prokofjev baseerde het libretto van zijn opera op de gelijknamige roman van Valeri Brjoesov uit 1908. Hij werkte er met tussenpozen van 1919 tot 1929 aan maar tot een opvoering kwam het tijdens zijn leven niet. De scenische wereldpremière vond pas plaats op 29 september 1955 in het Teatro La Fenice.
De vuurengel vertelt het verhaal van een vrouw die als kind is bezocht door een schitterende verschijning, die ze voor een engel hield. Ze kon het goed met hem vinden en elke keer als hij terugkwam, speelden ze gezellig allerlei spelletjes.
Maar als het meisje Renata een jonge vrouw wordt, wil ze meer dan dat. Ze wil zich lichamelijk met deze geestverschijning verenigen. De engel weigert dit, maar belooft dat hij over enige tijd zal terugkeren in de gedaante van een gewone man die aan haar wens zal voldoen.
In graaf Heinrich meent Renata haar engel te herkennen, maar na een jaar verlaat hij haar zonder ooit nog iets van zich te laten horen. Dat brengt haar volledig uit haar evenwicht, ze begint te zwerven en schreeuwt voortdurend in haar slaap. Een passant die toevallig met haar in een zelfde herberg logeert trekt zich haar lot aan en raakt gaandeweg geheel verstrengeld met Renata en haar onoplosbare problemen.
Deze Ruprecht helpt bij het zoeken naar Heinrich, maar probeert feitelijk Renata ertoe te brengen die hersenschim op te geven en voor hem te kiezen. De handeling voltrekt zich vervolgens in Keulen, waar ze samen Heinrich proberen te vinden. Daar wordt ook de metafysicus Doktor Agrippa von Nettesheim geraadpleegd. Uiteindelijk komt Renata in een nonnenklooster terecht waar ze door een inquisiteur wordt berecht.
De grens tussen waanbeelden en werkelijkheid is in het verhaal flinterdun, er gebeuren de meest vreemde dingen als Agrippa ten tonele verschijnt en later maken ook Faust en Mephistofeles nog hun opwachting. Breth heeft daarom gekozen voor een psychiatrische inrichting als plaats van handeling. De personages die in het libretto worden benoemd zijn hier allemaal aanwezig waarbij de toeschouwer zich kan afvragen of er wezenlijk onderscheid gemaakt kan worden tussen patiënten en medisch personeel.
Door de handeling zo nadrukkelijk te beperken tot een kliniek haalt Brett feitelijk de angel uit het stuk. De toeschouwers weten zich veilig, het zijn de anderen die van het pad zijn, niet zijzelf. Volgt men het libretto wat nauwkeuriger dan ontstaan er meer mogelijkheden om het publiek te ontregelen.
In dat opzicht was de benadering van regisseur Immo Karaman in zijn productie voor Deutsche Opera am Rhein beter geslaagd. Daarin werd voortdurend gesuggereerd dat bepaalde scènes zich op andere locaties afspelen, maar steeds blijkt de toeschouwer op een dwaalspoor te zijn gebracht en bevindt iedereen zich nog steeds in een sanatorium.
Prokofjev beoogde naar verluidt de vierde wand ten minste gedeeltelijk te slechten zodat het publiek zich kon gaan afvragen of het deel uitmaakte van die wereld die uit zijn voegen was geraakt. Bij Brett is daar van meet af aan geen sprake van, het blijft bij aapjes kijken.
Deze instelling wordt getoond als een krankzinnigengesticht in de benadering van een griezelfilm. Er zijn sjofele, rond schuifelende stakkers te zien, die schokkende bewegingen maken en ongecontroleerde geluiden uitstoten. Renata koestert een knuffelbeer die ze voor haar Heinrich houdt en lijkt bij vlagen delirisch. Geen cliché wordt geschuwd, ook een kringgesprek zoals in One flew over the cuckoos nest ontbreekt niet.
Het decor bestaat grotendeels uit ijzeren ziekenhuisbedden die in de slotscène aan elkaar gelast een hoge toren vormen waarin de nonnen (ook patiënten) zich aan duivelse extase mogen overgeven. Eigenlijk is het toneelbeeld tamelijk onaangenaam om naar te kijken, wit, grijs, kil, afstotend.
Renata komt voor rekening van Ausrine Stundytre, een rol die haar op het lijf geschreven is. Ze is een absoluut theaterdier dat beslist tegen een stootje kan. En dat komt hier heel goed van pas. Haar zang en acteren zijn geheel in lijn, ze zet een geestelijk ontspoorde vrouw neer en je twijfelt er geen moment aan of ze is dat ook werkelijk. Van haar Elektra in Salzburg en Heliane in Gent was ik veel minder onder de indruk, Renata geeft haar de kans echt uit te blinken.
Ruprecht wordt vertolkt door Bo Skovhus, eveneens een veeleisende rol die hij een geloofwaardige invulling weet te geven.
Nikolai Schukoff speelt Agrippa en Mephistofeles alsof het een en dezelfde persoon is, niet vreemd natuurlijk voor een patiënt in een inrichting die is opgenomen vanwege een gespleten persoonlijkheid en mogelijk nog veel ernstiger problemen. Je ziet bijna de waanzin in zijn ogen en zijn zang is uitstekend verzorgd.
Natasha Petrinsky loopt rond in witte jas en hanteert achteloos een injectiespuit. Formeel speelt ze de herbergierster en de abdis maar hier is ze het enige personage dat herkenbaar niet tot de patiënten behoort. Met ook nog eens strak achterover gebonden haar en een bril boezemt haar verschijning angst in, mooi gedaan. Ze heeft niet veel te zingen maar doet dat adequaat. Dat geldt ook voor de overige bijrollen.
We horen het ORF Radio-Symphonieorchester Wien en het Arnold Schoenberg Chor. Constantin Trinks heeft de muzikale leiding.
Vooral door toedoen van Stundyte, Schukoff en Skovhus de moeite van het bekijken waard.
Dit werk uit 1902 is de enige opera die Debussy wist te voltooien. In 2009 stond het op het programma in Theater an der Wien, een productie van Laurent Pelly. Een opname is op dvd uitgebracht door Virgin Classics.
De eerste akte speelt zich af in een bos bij een watertje waarin zowel Prins Golaud als het jonge meisje Mélisande zijn verdwaald. Pelly en zijn decorontwerper Chantal Thomas hebben dit vorm gegeven door middel van een groot aantal op bomen gelijkende zuilen en een groepje grote keien rondom een opening die een bron moet verbeelden. Het is de opmaat voor een tamelijk naturalistische enscenering waarin het libretto zeer getrouw wordt gevolgd.
De kostumering van Pelly is vrijwel tijdloos maar met accenten die wijzen in de richting van de ontstaansperiode van de opera. Mélisande gaat gekleed in verschillende lichtgekleurde jurken en heeft lang afhangend blond haar.
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Door gebruik te maken van een draaitoneel kunnen verschillende grote decorstukken zonder onderbreking voor steeds een volgende scène worden benut. We zien een paar wanden met een bed, de suggestie van een kamertje; een vrijstaande wenteltrap eindigend in een kanteel, een wat onbestemde stellage die de grot voorstelt waarin Pelléas en Mélisande zogenaamd naar een ring lopen te zoeken en zo meer. Van alle producties die ik tot op heden van deze opera heb gezien, is dit de enige waarin alles zo tot in detail wordt getoond.
Uit de dialogen maken we op dat het een sombere boel is op dat kasteel. Hoge bomen laten alleen in de zomer wat direct zonlicht toe, het leven wordt beheerst door het ziekbed van Pelléas’ vader en in de omgeving heerst hongersnood. Ingmar Bergman had er een mooie film van kunnen maken, wellicht nog beklemmender dan de opera, immers zonder zang. Mélisande voelt zich opgesloten in haar omgeving en in haar huwelijk met de oudere Golaud. ‘Je ne suis pas heureuse ici’ zingt ze in de tweede akte. Veel meer komen we over haar gevoelens niet aan de weet.
Pelléas probeert Mélisandes gezelschap aanvankelijk te mijden maar gaandeweg trekken ze steeds meer met elkaar op. Van een affaire is geen sprake maar de wederzijdse liefde groeit, zonder dat een van beiden dat wil toegeven. Pelléas besluit te vertrekken als hij er niet meer tegen kan. Een laatste ontmoeting met zijn schoonzus wordt hem fataal, zijn halfbroer steekt hem dood.
Mélisande baart een dochter maar overlijdt kort daarna, vermoedelijk aan kraamvrouwenkoorts. Tot het laatst probeert Golaud ‘de waarheid’ over haar omgang met Pelléas uit haar te kloppen, zonder resultaat. Grootvader Arkel ziet als enige een lichtpuntje: het nieuwe meisje zal Mélisandes plaats gaan innemen in de familie.
De keuze van Debussy voor het verhaal van Maurice Maeterlinck werd sterk bepaald door de afwezigheid van dramatiek, context, en het naspelen van het ‘echte’ leven. Veel te gekunsteld allemaal, de toeschouwer zou door de summiere handeling en de veelal onderkoelde uitspraken van de protagonisten veel dieper kunnen doordringen in hun ervaringen. Feitelijk blijft alles een uur lang vrijwel bevroren om plotseling over te gaan in kolkende emoties.
Het begint zodra Golaud argwaan krijgt en zichzelf niet langer ervan kan overtuigen dat zijn halfbroer en zijn jonge bruid gewoon nog twee kinderen zijn die graag bij elkaar zijn, samen spelen als het ware. Maar door Pelléas mee te nemen naar een diepe kelder met een put waaruit een lijkenlucht opstijgt maakt Golaud duidelijk wie de baas is. De scène heeft een onverholen dreigend karakter.
Tegen het einde van de vierde akte laat Golaud zich gaan en sleept zijn vrouw aan de haren door de kamer. Maar meer dan opnieuw ‘je ne suis pas heureuse’ levert dat van haar kant niet op. Men leeft en lijdt in stilte en dat maakt het stuk tot een beklemmend geheel.
Bariton Laurent Naouri is een prachtige Golaud, een rijzige gestalte met bijbehorende stem. Vocaal uitstekend verzorgd en binnen de beperkte bewegingsruimte die de rol biedt een geloofwaardige middelbare man die transformeert van een naïeve goedbedoelende echtgenoot in een achterdochtige jaloerse potentaat die meer waarde lijkt te hechten aan de zekerheid dat zijn jonge vrouw hem niet heeft bedrogen, dan aan haar overleven. Als ze sterft moet hij tenminste een zuivere herinnering aan haar hebben. Hij krijgt uiteindelijk geen van beide.
Stéphane Degout is een zeer goed gecaste Pelléas, oogt jong, gedraagt zich vergeleken met de anderen vrij impulsief en zijn zang is voorbeeldig. Dit personage is tragisch, hij wordt geleefd.
Zijn grootvader Arkel verbiedt hem om een stervende vriend te bezoeken omdat hij zijn eigen langdurig zieke vader niet alleen mag laten. En hij wil de wijde wereld in om niet in de verleiding te komen zijn broer te bedriegen met die mooie onwereldse Mélisande die hem vanaf haar binnenkomst al fascineert. Ondanks zijn goede bedoelingen wordt hij gedood maar dat schijnt eigenlijk niemand van zijn familieleden echt te deren. Que sera, sera.
De derde in de driehoek word vertolkt door de verrukkelijke Natalie Dessay. Probleem is dat ze er in al haar rollen uitziet als het lieve meisje met de bijbehorende mooie stem. Haar Mélisande lijkt de onschuld zelve, onbegrepen maar niet erg geheimzinnig. Hoewel, ‘ik lieg nooit, alleen tegen je broer’, vertelt ze Pelléas. Maar Dessay’s aanwezigheid heeft zo’n enorme meerwaarde dat dit aspect gemakkelijk kan worden vergeten. Ze zingt prachtig en haar acteren is volstrekt naturel. Philip Ens is ontroerend als de oude koning Arkel en Beate Ritter is gewoon erg goed als Golauds zoontje Yniol.
Het ORF Radio-Symphonieorchester Wien onder leiding van Bertrand de Billy heeft een groot aandeel is het succes van deze voorstelling. Prachtige balans tussen orkest en solisten, ze kunnen zich ook fluisterend verstaanbaar maken, precies zoals Debussy het bedoeld heeft.
Georges Seurat, 1889-90, Jeune femme se poudrant (Young Woman Powdering Herself), oil on canvas, 95.5 x 79.5 cm, Courtauld Institute of Art.jpg
Deze kameropera had première in 1995 en maakte van componist Adès op 24 jarige leeftijd op slag een beroemdheid in de muziekwereld. Het libretto is gebaseerd op het onstuimige leven van Margaret Campbell die in de jaren ’30 en ’40 met haar scabreuze levenswandel een centrale figuur was in de Londense High Society.
Dankzij haar grote geërfde vermogen kon ze zich vrijwel alles permitteren en toen haar eerste huwelijk op de klippen was gelopen werd ze een aantrekkelijke partij voor de libertijnse Duke of Argil die in haar een mogelijkheid zag om zijn in verval rakende familiekasteel te restaureren. Voor de verandering hier eens de man als golddigger.
Doordat ze nu officieel in adellijke kringen figureert wordt er enerzijds meer op haar gelet maar is ze anderzijds nog meer de lieveling van de boulevardpers dan voorheen. Geruchten gaan over haar talloze minnaars waaronder veel homofiele mannen.
Begin jaren ’60 duiken er foto’s op die zijn gemaakt met een Polaroid camera waarop ze, slechts gekleed in haar onafscheidelijke parelsnoer, een man oraal bevredigt. Zijn hoofd is niet te zien en er komt een geruchtenstroom op gang over zijn identiteit. De minister van defensie is een van de kandidaten.
Nadat een hotelbediende met het verhaal kwam dat ze door hem was verleid was er geen houden meer aan voor Margaret. Dit komt in de opera terug als nagespeelde scène waarin ze roomservice laat komen. Terwijl ze die man voor de deur laat wachten krijgt ze al masturberend een orgasme en zegt vervolgens heel laconiek: ‘Come in’. Maar de opwinding is nog niet geweken en ze zet net zo lang door tot ze de hotelbediende in de badkamer kan pijpen.
Al die onthullingen zouden het kantelpunt blijken in de society carrière van de Duchess. In plaats van haar stiekem te bewonderen vanwege haar rijkdom en vrije manier van leven werd ze het slachtoffer van een juridische lynchpartij. Gaandeweg verliest ze haar vermogen en moet zelfs haar huis verkopen.
Ze neemt haar intrek in een suite van het Dorchester Hotel en moet daar na een tijdje vertrekken omdat ze haar rekening niet wenst te voldoen. Net als Jim Mahoney in Mahagonny begaat ze de ultieme misdaad: ze kan niet betalen. De Duchess slijt haar laatste levensjaren in een verzorgingshuis.
MargHet libretto van Philip Hensher laat de Duchess ruimschoots aan het woord waardoor we als toeschouwer een goed beeld krijgen van hoe ze zichzelf altijd heeft gezien, tot op hoge leeftijd. Ze spreekt over haar enorme rijkdom en hoe men haar op een voetstuk plaatste. En er vervolgens enthousiast vanaf hamerde. Maar: no regrets.
De handeling speelt zich af in de suite van het Dorchester Hotel waar ze verblijft met haar enig overgebleven kamermeisje. Bij aanvang van de opera zien we deze bediende in de weer met een hotel elektricien die direct al de toon zet door gekleed als de hertogin een ‘pijparia’ ten beste te geven. Mevrouw komt binnen en kijkt er nauwelijks van op dat ze door het personeel wordt bespot. Zo ver is het al gekomen, maar vroeger……
Er volgen flashback scènes die haar leven volgen over een periode van een halve eeuw waarin de Duchess voortdurend zichzelf speelt en drie andere zangers in verschillende hoedanigheden optreden. Zo zien we het kamermeisje terug als confidante, maîtresse van de hertog, societyverslaggever en tv interviewer. De elektricien is een ‘lounge lizard’, hotelbediende die de was ophaalt en roomservice verzorgt en society fotograaf. De hotelmanager is tevens de hertog en de rechter.
In 1999 is de opera verfilmd, deel op locatie, door de Birmingham Contemporary Music Group onder leiding van Adès, en uitgebracht op dvd.
De muziek is zeer gevarieerd en sluit veelal aan bij de periode waarin bepaalde scènes zich afspelen of geacht worden plaats te vinden. Zo is er bij aanvang typisch vooroorlogse dansmuziek te horen als de elektricien het favoriete tijdverdrijf van de Duchess naspeelt.
Op andere momenten klinkt het atonaal als in Wozzeck en dan weer uitgesproken laatromantisch. Het 15 koppige orkest bestaat uit klarinet, saxofoon, koper, strijkers, slagwerk en accordeon, geheel in overeenstemming met de ballroom orkesten van yesteryear.
Mary Plazas in Almeida Opera’s 1999 production of Powder Her Face. Photograph: Tristram Kenton
Sopraan Mary Plazas zingt en acteert met veel verve. Wel nodig om je door deze toch wel atypische rol te kunnen slaan. Het lukt haar wonderwel en je ervaart afwisselend bewondering, medelijden en afkeer van haar personage. Hilarisch is haar vertolking van de ‘roomservice scène’ waar ze zich volledig instort. Daarmee geeft ze perfect invulling aan het libretto.
Tenor Dan Norman is een uitstekende elektricien en vertolkt ook zijn andere personages met overtuiging. Bas bariton Graeme Broadbent speelt zijn hertog en hotelmanager alsof het een en dezelfde persoon is, verder dan een lage stem en irritante grijns komt hij niet. Als hypocriete fatsoenrakker in de rol van rechter die onder zijn formele outfit met pruik een rok blijkt te dragen is hij echter leuk op dreef.
Muzikaal wordt het meeste gevergd van coloratuursopraan Heather Buck als kamermeisje die zich helemaal uitleeft in alle andere typetjes en een fantastische vertolking van haar moeilijke partij te beste geeft.
De opera is een rariteit maar zeer binnenkort in ons land op de planken te zien. De Reisopera gaat er mee op tournee met niemand minder dan Laura Bohn als de Duchess. Ze vertolkte die rol ook al in Oakland tijdens het West Edge Bay Area Summer Festival. Afgaande op de videoclips is ze een zeer goede keuze voor deze rol.
Almost immediately, within the first bars of the overture, I spring to my feet: this will be a delight! Muti starts firmly and immediately afterwards the mood changes into an unparalleled lyricism. His tempi are generally on the high side, but nowhere do they degenerate into panting.
Stefano Vizioli’s direction is a textbook example of what an opera should look like. His conventional, 1994 staging is truly sparkling, exciting, innovative and inspiring. Comical and sentimental at the same time and with great attention to detail.
The costumes are dazzlingly beautiful and correspond to the characters of all the characters. The emergence of the good-for-nothing Ernesto (phenomenally played by Gregory Kunde) is truly precious: in slippers and a silk dressing gown, he lies down on the sofa, sipping his espresso, waiting for the luck to come by itself or with the help of Malatesta (Lucio Gallo at his best).
Ferruccio Furlanetto is a Don Pasquale in a thousand and Nuccia Focile a delightful Norina. Everyone sings and acts at an all-time high and the orchestra could charm the stars from heaven.
No sooner has it happened to me that I couldn’t find a minus point anywhere: for me it is one of the best opera’s on DVD I have ever seen, don’t miss it!
Don Pasquale from Geneva: a must-see not just for painting lovers
Admittedly, the staging sometimes seems too contrived, but isn’t that how it usually goes, with concepts? Surrender to it, I would say, and your evening can’t go wrong, because the production is just incredibly fun (do keep watching until the end!)
Daniel Slater, aided by designer Francis O’Connor moves the action to 1920s Paris of ‘Oh la la!’, cafes, street painters, the avant-garde and psychoanalysis. Images of Picasso and Magritte are liberally sprinkled and the third act is all Mondrian. Wonderful to watch and you can immediately test your art knowledge.
Simone Alaimo is a fantastic don Pasquale. He sings and acts like hell, delightful! Together with Marzio Grossi (Doctor Malatesta), he provides many a hilarious moment.
Only in Patrizia Ciofi (Norina) do they have to acknowledge their superiority, but then she is the uncrowned queen of (dramatic) bel canto and dominates the stage from her first appearance. She portrays a woman of the world, whom it is better not to mock. Ernesto (a nice Norman Shankle) might also find that out painfully.
My dear readers: you should know how important you all are. We music reviewers, we too are ego-trippers, just as much as novelists or psychologists. We do what we do because it helps us get rid of our problems. Or not.
Because you are all so faithful and take the trouble to read me (I hope), I am going to tell you a bit about myself. Also because I received ‘death threats’ following an interview (am I a BN now?) and got a bit ‘unheimlich’ about it.
Music is not a science, certainly not in the strict sense. There are no mathematical rules for it, although there were (and still are) plenty of ‘pioneers’ who claimed so. The result of their mathematical calculations was cacophony or just the opposite: the endlessly repeating sequence of three notes. I know there are plenty of enthusiasts for it and I grant them their pleasure. But now I want to talk to you about something that is still a taboo subject: sentiment.
When I was a 4-year-old girl, my parents ‘separated’. My violin-playing father took me to see Sviatoslav Richter, which naturally resulted in piano lessons. My mother loved operetta and since there was no one else to accompany her, I was taken along. I went along and I enjoyed myself. Still, more than 60 years later, I know most operettas by heart. In Polish, that is, because everything was translated back then.
Jan Kiepura and Martha Eggerth in the duet from Lehár’s Lustige Witwe. In Polish:.
Why am I telling you about it? Because I want to share with you what I call ‘my little sentimental journey’. On New Year’s Eve – sitting on the sofa in my heated home, with my cat beside me and glass of bubbles in hand – I listened and watched the operetta night from Dresden and I was overcome with melancholy and, well, longing for the old days. I felt like the four-year-old girl again and all I wished was that my mother could sit next to me and experience it too. Too bad there is no phone connection to the afterlife, otherwise I could call her: ‘Mom, you have to hear this!’
Below, Beczala sings ‘Freunde, das Leben ist lebenswert’ from Giuditta. Live recording from 2007:
Anyway. Now we’ll leave the sentiments and confine ourselves to the ‘product’. The annual ‘Christmas Operette Galas’ in Dresden are now famous and achieve high viewing figures. The Staatskapelle Dresden is conducted by none other than Christian Thielemann, and apart from Piotr Beczała, a soprano (or two) also take part.
In 2011, Angela Denoke and Ana Maria Labin were featured; in 2012, the scheduled Diana Damrau had to cancel at the last minute due to illness and was replaced by Ingeborg Schlöpff. Both Galas were released by DG in 2013: Kalmán (2012) on CD with a bonus Lehár from 2011 on DVD.
Angela Denoke & Piotr Beczala – Warum hat jeder Fruhling, ach, nur einen Mai (Franz Lehar):
That I rate the CD (why not on DVD?) slightly higher than the DVD has everything to do with my own preferences: I love Lehár insanely, but Kalmán has long since more than stolen my heart. ‘Weisst du es noch’ from the Csárdásfürstin did not leave my CD player (and my head) for days (and nights!).
Do you think it’s a weird review? So do I. But if you like operetta, no, if you like music and don’t shy away from sentiment, then go buy the box set. I assure you it will warm your heart.