cd/dvd recensies

Regards sur l’Infini: een les in loslaten

 

Corona, pandemie, isolatie, maatregelen, quarantaine, geen optredens, geen livemuziek, mensen zonder werk, zangers die niet meer mogen zingen. Rampzalig. En dan heb ik het niet eens over de fysieke aspecten van de dodelijke ziekte die ons heeft overvallen. Maar er gebeurde ook veel moois. Live streamings, opera archieven die open gingen en gratis en voor niets op onze laptops waren te bewonderen. En, en dat vind ik eigenlijk het mooiste, die ellendige tijd heeft ook prachtige projecten opgeleverd.

 

Neem alleen maar Regards sur l’Infini, een onwaarschijnlijk mooi album met liederen van Olivier Messiaen, Claude Debussy, Henri Dutilleux, Kaija Saariaho en Claire Delbos; gezongen door Katharine Dain met op de piano Sam Armstrong. Het project is tot stand gekomen door (of moet ik zeggen: vanwege) quarantaine: ze trokken zich een half jaar terug en al die tijd hebben ze onafgebroken aan de het project kunnen werken.

Het resultaat is werkelijk geweldig. Niet alleen zijn de meeste liederen geen alledaagse kost, er is ook over de opbouw van de recital goed nagedacht. Je kunt het vergelijken met een exclusief chic viergangendiner, waarbij Messiaen en zijn vrouw Claire Delbos (kent iemand haar nog?) het ‘hoofdgerecht’ zijn.

Zijn Poèmes pour Mi componeerde Messiaen voor zijn vrouw, die zelf ook een begenadigde componist was. Het is dan eigenlijk best logisch dat zijn cyclus gevolgd wordt door Delbos’ L’âme en bourgeon, liederen die zij componeerde op gedichten van Cécile Sauvage, Messiaens moeder

Het programma begint en eindigt met twee liederen van Saariaho: ‘Parfum de l’instant’ en . ‘Il pleut’. Noem het een amuse en het digestief. Debussy en Dutilleux zijn dan een voor- en nagerecht

.

 

Katharine Dain: “Onder stressvolle omstandigheden zijn we vaak geneigd terug te verlangen naar het verleden of uit te kijken naar een betere toekomst. De liederen op het album zijn meditatief van aard en bedoeld om te aarden in een stressvol heden, zodat je daar uiteindelijk toch schoonheid en betekenis aan kunt ontlenen. Het laatste lied op de cd, ‘Il pleut’ van Saariaho, maakt een eind aan al het geworstel en komt met de enige werkzame remedie: loslaten.”

De Amerikaanse, in Nederland wonende Katharine Dain beschikt over een heldere sopraan en haar voordracht is niet alleen zeer expressief maar ook warm. In haar uitvoering zijn al de liederen niets minder dan kleine drama’s. Drama’s die passen in een afgesloten kamer die je voorlopig niet mag verlaten en waar geen buiten bestaat.

Samuel Armstrong toont zich meer dan begeleider alleen. Hij heeft zich dienstbaar opgesteld  aan de sopraan en zichzelf op de achtergrond geplaatst. En toch is hij duidelijk aanwezig, iets wat je het beste in Messiaen kunt horen. Dat kunnen alleen de allergrootsten.

foto’s © Jasper Grijpink.

 

Ooit van Joseph Marx gehoord?

Orkest van de Achttiende Eeuw herneemt Cosi fan tutte

Prachtige zang in Der Schauspieldirektor

Nikolai Medtner: a ‘silly sentimentalist’?


Nikolai Medtner. For many music lovers no more than a name in the music history books. Except for the pianists, perhaps, because they cannot ignore Medtner. If only because he has written such beautiful pieces for the instrument, which immediately remind you of Rachmaninov and pianists like to include them in their repertoire. And that’s the cause. Because nobody can match Rachmaninov?

Medtner does. His pieces are no less virtuoso. And forget his genuine sentiment, that I prefer to call nostalgia. Although Medtner called himself a “silly sentimentalist”. But he had a lot more to offer. Just think of his songs, he composed no fewer than 107! Hundred and Seven! Why don’t we hear them? And why not? Because we’re one-eyed?

Fortunately, there are still artists who go beyond the usual Schuberts, Strausses and Schumanns. Ekaterina Levental is one of them. Wonderful singer, harpist, actress and performer who goes above and beyond. Not that she shies away from the standard repertoire, but she spreads her wings and looks beyond the horizon. Together with the pianist Frank Peters she took care of the songs of Medtner: the intention is that they will put all his songs on CD. Applause!

The first, titled Incantation, has just been released. The songs, based on the lyrics of Lermontov, Pushkin, Tyutchev and Fet were composed in the first decade of the last century and, how could it be otherwise, they are almost all about love. The unanswered love, the love that has passed, the pain that love can cause… Call me a jerk, but I can really cry about that. Not only because of those beautiful songs, but mainly because of the time for such songs has passed. Although there are sparks on the horizon that the expressed feelings are allowed again. The sentiment. The feeling.

But make no mistake: singing Medtner is not easy! This is due to the complexity of the music. The piano part is emphatically present, while vocal lines are mainly lyrical and modest, and that is what makes Medtner’s music attractive and challenging. Both performers fulfilled their task excellently.

I eagerly await the sequel. And as long as it lasts, this CD stays in my CD player.


English translation: Frans Wentholt

Nikolai Medtner
Incantation; Complete Songs Volume 1
Ekaterina Levental (mezzo-soprano), Frank Peters (piano)
Brilliant Classics 96056

Grimmig en hartverscheurend mooi: De Tovenares van Tsjaikovski

Charodeyka (De Tovenares) was de zevende van de negen opera’s van Tsjaikovski, gecomponeerd tussen Mazeppa en Schoppenvrouw. De tot voor kort weinig bekende opera is inmiddels aan zijn zeer verdiende inhaalmanoeuvre begonnen. In de 2011 werd het werk bij onze Vlaamse buren gepresenteerd en in september 2014 regisseerde Christoph Loy haar in Wenen. De productie had een bijzonder sterke bezetting (bestaat er eigenlijk een opname van?), met in de hoofrollen Asmik Grigorian, Agnes Zwierko, Hanna Schwarz en de Nederlandse bariton Martijn Cornet.

In 2011 verscheen op Melodiya een nieuwe opname van de opera, met allemaal onbekende zangers onder leiding van een even onbekende dirigent: Gennady Provatorov. Het is een zeer welkome uitgave, want, voor zover ik weet bestond er tot die tijd maar één opname van (maar dan wel onder  Samuil Samosud en mét Georgiy Nelepp!) en die stamde uit 1954.


De muziek is behoorlijk grimmig maar hartverscheurend mooi en de uitvoering is zonder meer excellent. Het verhaal over een van tovenarij beschuldigde mooie jonge vrouw, liefdesdriehoek, geheime passies, corruptie en omkoperij is niet makkelijk te volgen. Het is dan ontzettend jammer dat in het dun boekje alleen synopsis is afgedrukt en geen libretto. Desalniettemin: zeer aanbevolen. (MEL CD 10 01811)


Le Timbre d’argent: de eerste opera van Saint-Saëns herontdekt

Tekst: Lennaert van Anken

 

 

Het is een enerverende tijd voor de verzadigde operaliefhebber. Ondanks dat het medium van de CD in populariteit aan het inboeten is, zijn er een aantal labels die zich hebben toegelegd op het uitbrengen van opera’s die minder bekend zijn bij het grote publiek. Naast de bekende voorbeelden van Opera Rara, Bon Giovanni, Dynamic en zelfs Naxos, specialiseert het label Palazzetto Bru Zane zich in de Franse opera. En dat doen ze met een enorme gedrevenheid. De eerste editie, toen reeds vormgegeven als boekje met hardcover, Amadis de Gaule (van JC Bach nota bene) is van 2012 en voor mij ligt alweer de 25ste titel in deze prachtige serie: Le timbre d’Argent van Camille Saint-Saëns.

De ontstaansgeschiedenis van Le Timbre d’Argent is turbulent te noemen. Het libretto – geschreven door het duo Jules Barbier en Michel Carré – ontsproot uit een toneelstuk dat ze reeds in 1852 hadden geschreven, volgend op hun Faust en Les Contes d’Hoffmann. Het libretto belandde na wat omzwervingen via o.a. Litolff en Halévy bij Camille Saint-Saëns, die zich als jonge succesvolle componist op het werk stortte in 1864.

De componist had echter geen geluk: door faillissementen, oorlogen en andersoortige belemmeringen werd het werk (dat inmiddels ook al een aantal keer gereviseerd was) pas in 1877 voor het eerst op de planken gebracht in het Théâtre de la Gaîté (hetzelfde jaar waarin zijn Samson et Dalila in première is gegaan). Saint-Saëns zou nog een aantal keer zijn tanden in het werk zetten voor latere uitvoeringen, waarvan de laatste in Brussel was in 1914. Daarna is het werk in de archieven terecht gekomen om in 2017 afgestoft en wel weer op de planken te staan in de Opéra Comique. De CD opname is volgend op deze uitvoeringen in de studio opgenomen.

Le Timbre d’Argent (de zilveren bel) verschaft de schilder Conrad een stortvloed aan goud door het laten klinken van de bel, in ruil waarvoor er iemand in zijn nabijheid abrupt sterven zal. Omdat hij arm is en desondanks indruk wil maken op een onbereikbare vrouw (Circé ook wel Fiammetta, een dansrol) kiest hij op instigatie van Spiridion (Mefisto-achtig personage) ervoor om de bel te laten klinken, zodat hij met het goud/geld indruk kan maken op haar. Het eerste slachtoffer blijkt de vader van zijn verloofde Hélène te zijn.

Uiteraard raakt het geld op, dus een nieuwe slag op de bel is onvermijdelijk. Het tweede slachtoffer blijkt Conrad’s beste vriend te zijn, Bénédict, net getrouwd met Rosa, de zus van Hélène. Bij een derde keer weet hij zich te vermannen en besluit hij alles op te biechten aan zijn aanstaande. Prompt wordt hij wakker. Alles bleek een droom te zijn. Hij vraagt Hélène ten huwelijk en berust zich in zijn lot met weinig geldelijke middelen.

Het overdadige libretto kent wat zijpaden. Vooral het karakter van Spiridion, die ook wedijverde met Conrad om de gunsten van de danseres, komt continu ten tonele. Deels als Mefisto, deels als rivaal van Conrad. In de proloog en de epiloog is dokter die de zorg heeft over Conrad.

Het libretto doet sterk denken aan het meesterwerk van Offenbach: Het hoofdpersonage is een kunstenaar die een onbereikbare vrouw najaagt en daarvoor bereid is alle mogelijke offers te doen. Het feit dat deze rol (Fiammetta) een dansrol is, draagt bij aan dat onbereikbare, wat ik het wel een vondst vind van de componist, maar voor de cd is dat uiteraard wat merkwaardig. Ook het personage van Spiridion is heel duidelijk sterk verwant met de schurken uit ‘Hoffmann’.

Dat ‘Hoffmann’ repertoire heeft gehouden en de opera van Saint-Saëns niet komt mijns inziens door het zwakkere libretto, maar ook de ervarenheid van Offenbach speelt een rol: Hoffmann was Offenbachs zwanenzang, terwijl Le Timbre D’Argent Saint-Saëns´ eerste opera was, geschreven in zijn dertigste levensjaar.

Dat het zijn opera-compositiedebuut was kun je ook wel horen. In lijn met het libretto is de muziek nog wat onsamenhangend. Maar de opera kent prachtige momenten. De lange ouverture, die luistert als een onbekend werk van Berlioz, biedt al een keur aan melodieën, is sprankelend en opverend. Verder kent het werk prachtige lyrische aria’s, buffo aria’s, mooie duetten, zelfs een ‘duet’ tussen Conrad en de danseres en prachtige koren. Van de ene mooie passage belanden we in de volgende.

Gelijk aan eerdere producties maakt Bru Zane gebruik van een aantal zangers die we vaker tegenkomen in hun serie. De hoofdrol wordt gezongen door de tenor Edgaras Montvidas. Zijn dramatische rondborstige stem is wat grofmazig, maar hij is beter op dreef dan op eerdere edities. De sopraan Hélène Guilmette (die de rol met haar eigen naam vertolkt) klinkt niet heel erg egaal en heeft wat moeite in de hoogte, maar zet uiteindelijk wel een prima vertolking neer.

De bariton Tassis Christoyannis (Spiridion) is uitstekend op dreef. Hij geeft meer kleur dan de andere twee hoofdrol protagonisten. Met soepel stemgebruik hoor je overduidelijk dat hij zeer veel plezier heeft in het zingen van deze veelzijdige rol.

In de bijrol van Bénédict soleert de tenor Yu Shao met verve. Met een soepele en stralende hoogte brengt hij zijn openingsaria die naar meer verlangt. Jodie Devos zingt de rol van zijn gemalin, Rosa. Ze heeft een prachtige lyrische sopraan, maar helaas is de rol van Rosa wel heel erg klein, zodat we daar niet veel van kunnen genieten.

Het geheel wordt uitstekend, met hart en ziel, begeleid door François-Xavier Roth. Zijn orkest, Les Siècles, speelt prachtig.


Over Romeo en Julia van Bellini

RomeoAndJuliet 1884 painting by Frank Bernard Dicksee.                                               Romeo and Juliet, painting by Frank Bernard Dicksee, 1884

 

Ongelukkige liefdes zijn door de eeuwen heen de grootste de inspiratiebron geweest van schrijvers, dichters, schilders en toondichters. Logisch, want wat kan ons meer ontroeren dan het treurige lot van twee mensen die uit liefde voor elkaar de dood boven het leven verkiezen? Romantiek ten top en een beetje mens houdt eenmaal van snotteren.

 

 

Shakespeares Romeo en Julia zijn wellicht het bekendste liefdespaar van ze allemaal. Toneelstukken, films, balletten zijn er op gebaseerd en/of door geïnspireerd. En opera’s, uiteraard. Iedereen kent Romeo et Juliette van Gounod. Berlioz komt ook het en der voorbij. Maar wist u dat ook Bellini daar een opera over schreef? Nee? En waarom niet? Omdat het bijna nooit meer uitgevoerd wordt? En dat terwijl zijn I Capuletti e i Montecchi adembenemend mooi is!

 

Romeo Bellini Scotto

 

Mijn geliefde uitvoering is in 1968 live in de Milanese La Scala opgenomen, met een tenor (Giacomo Aragall op zijn bestl!) als Romeo en Renata Scotto als Giulietta. Tebaldo werd gezongen door (wat een weelde!) een jonge Luciano Pavarotti en Claudio Abbado dirigeert (Gala GL 100.517).

Aragall en Scotto in ‘Si, fuggire!… Vieni ah! vieni, e in me riposa’:

 

 

Romeo Bellini Netrebko

 

In 2009 kwam er een nieuwe opname op de markt met niemand minder dan Anna Netrebko en Elina Garanča in de hoofdrollen. Als Tebaldo hoort u, toen een nieuwe tenorale hoop, nu een naam van faam, Joseph Calleja (DG 4778031). Zonder meer de moeite waard.

 

 

 

Romeo Bellini box

 

In de Dynamic-box (CDS 552/1-25) met alle Bellini opera’s (mocht u hem nog niet bezitten – ga meteen er achteraan!) wordt Julia gezongen door Patricia Ciofi. Wat een zangeres! Niet alleen alle noten en kwinkslagen zijn er (en allemaal ‘a punto’), ook als stemactrice is zij bijzonder overtuigend. De opname is in 2005 gemaakt in Martina Franca.

 

Patrizia Ciofi in  ‘Oh! quante volte’ uit de productie vana I Capuleti e i Montecchi in Barcelona 2016:

 

Over Emmanuel Chabrier en zijn vergeten operette

 

 

Emmanuel Chabriers L’Étoile is een heerlijke operette in de stijl van Offenbach, met aanstekelijke melodieën en een satirisch libretto. Zelfs de can-can ontbreekt niet. En toch…

Weinig mensen, inclusief grote operette liefhebbers kennen L’Étoile echt goed. Waarom? Aan de kwaliteit van het werk dat in 1877 in Offenbachs Théâtre des Bouffes Parisiens in première ging, ligt het niet. Daar is niets mis mee. Waar het wel mee te maken kan hebben, is het feit dat de enige complete opname van het werk van de markt gehaald is.

 

 

Eens leidde John Eliot Gardiner in Lyon een werkelijk fantastische uitvoering, met onder anderen Colette Alliot–Lugaz, François Le Roux en Gabriel Bacqier. De Franse tv filmde het en bracht het uit op dvd, en EMI maakte er een studio-opname van. Zowel de productie als de uitvoering werden de hemel in geprezen, maar… weg zijn ze! Het internet biedt wel enig soelaas, maar voor een gebruikt exemplaar vragen ze zowat een vermogen.

Blijft over een kleib fragment op YouTube

 

En op Spotify staat de volledige EMI-opname:

Op Youtube is een radio-opname van L’Étoile uit 1957 met Claudine Collart als Laoula vinden. Het geluid is prima en het orkest onder leiding van Désiré-Emile Inghelbrecht speelt zeer gedreven, maar mij is verteld dat de versie gecoupeerd is.

Verder zijn er ook fragmenten uit o.a. Berlijn (heerlijk! Waar blijft de dvd?), Frankfurt, Genève en Montpellier te vinden, beslist het bekijken waard!

 

 

Mocht u niet zo veel van Chabrier weten en is zijn muziek voor u nog een beetje een tabula rasa, dan kan ik u de cd met zijn orkestwerken aanraden. Onder leiding van Neeme Järvi heeft het Orchestre de la Suisse Romande in 2013 al zijn belangrijkste werken voor orkest opgenomen, inclusief zijn grootste hit España en drie fragmenten uit L’Etoile (Chandos CHSA 5122). Een echte aanrader:

Plácido Domingo as Andrea Chénier

chenier-portret
André Chénier

 

For me, Andrea Chénier is one of the best and most beautiful operas ever. I think the music is nothing less than divine and the story is timeless. It remains current, perhaps now more than ever. The tyrant must be cast off his throne and the people must take control. Surely, we all agree on that?

If only it were that simple! Anyone who grew up in a post-revolutionary totalitarian regime knows how much horror it brings. One terror is replaced by another.

This, at least for me, is the main theme in Giordano’s biggest hit. I don’t think the real lead role is the actual poet, André Chénier (did you know that Giordano used Chénier’s poems in his arias?) nor his beloved Maddalena. It is the French Revolution, which, as Gérard (once Maddalena’s houseboy and now one of the revolutionary leaders) bitterly observes, devours its own children.

To my great surprise, I read that Domingo didn’t much like the part of Andrea Chénier. He loved the opera, but the role, one of the toughest in the ‘lirico-spinto’ repertoire, was not really interesting for him dramatically. For him, Chénier was ‘an idealist who always has his head in the clouds’. And yet it was one of the operas he loved to sing!

I myself think the role of the poet/revolutionary fits him like a glove. Passion for love and enormous involvement in everything that happens in the world were – and still are – his trademarks.

Domingo sings ‘One of all’azzurro spazio’:

 

 

He sang his first Cheniér in 1966 in New Orleans, as the last-minute replacement for Franco Corelli, but that was not his first performance of the opera. In the 1960/61 season he sang The Incredible and The Abbot, in Mexico.

 

chenier-domingo-cd

 

My favourite CD recording was recorded in 1976 by RCA (GD 82046). The cast is delectable. Renata Scotto sings Maddalena, Sherrill Milnes is Gérard and in the small roles we hear, among others, Jean Kraft, Maria Ewing, Michel Sénéchal and Gwendolyn Killebrew. James Levine, who conducts the National Philharmonic Orchestra, understands exactly what the opera is about. Tear jerkingly beautiful.

Scotto sings ‘La Mamma morta’:

 

 

 

 

 

chenier domingo dg

 

In 1981 the opera in Vienna was recorded for TV. That recording has since been released on DVD (DG 073 4070 7). Gabriela Beňačková, one of the most underrated singers in history, sings a Maddalena of flesh and blood. Horrifyingly beautiful and moving.

Piero Cappuccilli is a Gérard among thousands and the small roles are also filled by great singers: Madelon is sung by none other than Fedora Barbieri. Otto’s Schenk’s production is a feast for the eyes.

 

English translation: Douglas Nasrawi

Sfeervolle Francesca da Rimini uit Macerata

Tekst: Peter Franken

Tijdens het Sferisterio operafestival van 2004 in Macerata werd Zandonai’s meesterwerk Francesca da Rimini opgevoerd met Daniela Dessi in de titelrol. Een opname hiervan werd in 2009 door Arthaus op dvd uitgebracht. De beeldkwaliteit is duidelijk nog van voor het HR tijdperk maar het geluid compenseert dit afdoende.

De Sferisterio is een openluchttheater dat oorspronkelijk dienst deed als arena voor een traditioneel balspel. Het ruime speelveld wordt in deze productie slechts ten dele benut maar biedt de mogelijkheid veel personen tegelijkertijd ten tonele te voeren. De feitelijke handeling beperkt zich echter tot een klein opengewerkt paviljoen met een ‘gouden’ koepel en een paar trappen er naar toe. Het decor en de zeer weelderige kostumering suggereren eerder een koninklijk paleis dan het kasteel van een plaatselijke potentaat maar ze dragen bij aan het sfeervolle beeld van de enscenering van Massimo Gasparon, voordien de assistent van Pier Luigi Pizzi.

Het verhaal van Francesca da Polenta en Paolo Malatesta is gebaseerd op personages uit de 13e eeuw. Paolo, bijgenaamd Il bello, wordt naar Francesca gestuurd als huwelijksmakelaar voor zijn oudere broer, de weinig aantrekkelijke manke Giovanni. De twee worden op slag verliefd en beginnen een affaire. Ze worden echter ontmaskerd door Malatestino, de jongste broer van het stel en die zorgt ervoor dat Giovanni het koppel in flagrante weet te betrappen. Beiden worden samen aan het zwaard geregen en sterven in hun laatste omhelzing.

Francesca wordt wel de Italiaanse Tristan genoemd. Ook hier de aantrekkelijke jonge man die een bruid moet werven voor een onaantrekkelijke partij. Giovanni in de rol van Marke en Malatestino als Melot. Saillant detail is echter dat in de literatuur geen nadrukkelijk moreel oordeel over die liefdesrelatie wordt geveld. Dit in tegenstelling tot die van Francesca en Paolo, met dank aan Dante en zijn Goddelijke Komedie.

Dante plaatst het tweetal in Canto 5 in de Tweede Kring van de hel, op zich ver verwijderd van Canto 34 in de Negende Kring waar Lucifer te vinden is, maar evengoed in de hel. Het is de straf voor diegenen die zich niet hebben kunnen beheersen en zich overgaven aan wellust. In een wervelende wind is het liefdespaar voor eeuwig aan elkaar gekoppeld, ze delen het verblijf in de hel. Daarmee vergeleken is het aardse huwelijk een korte flirt. Een plekje in het Purgatorio zou ons vandaag de dag wat meer geëigend hebben geleken.

Francesca heeft vele componisten geïnspireerd tot het schrijven van een opera. Als ik goed heb geteld was die van Zandonai nummer 26. Zijn librettist Tito Ricordi baseerde zich op een toneelstuk van Gabriele d’Annunzio waarbij zich vooral concentreerde op de liefdesaffaire van de protagonisten.

Bij Ricordi komt Paolo en een stuk slechter af dan Francesca. Eerst bedriegt hij haar om zijn oudere broer een dienst te bewijzen en vervolgens dringt hij zich zo aan haar op, zonder acht te slaan op smeekbeden haar met rust te laten, dat ze door de knieën gaat. Francesca valt weinig te verwijten, ze heeft zich tot het uiterste tegen zijn avances geweerd.

De opera ging in 1914 in première en heeft sindsdien een leven in de luwte geleid: nooit echt doorgedrongen tot het bekende repertoire maar evenmin vergeten. Incidenteel zijn er wel uitvoeringen van te zien zoals in 2011 in Parijs en in 2013 in New York met Eva-Maria Westbroek in de titelrol. Van de oorspronkelijke Met-productie uit 1984 is een dvd verschenen. De registratie uit Macerata is pas de tweede opname op dvd en als zodanig een echte aanwinst.

De cast is goed verzorgd, over de volle breedte. Van de hofdames en de intriganten tot de drie broers Malatesta en hun gemeenschappelijk liefdesobject Francesca, immers Malatestino is ook verliefd op haar. Giacinta Nicotra is mooi gecast als het jongere zusje Samaritana die bij Francesca op de kamer slaapt, het zijn duidelijk nog tieners die twee.

Malatestino heeft een betrekkelijk kleine rol maar de tenor Ludovit Ludha laat hem door zijn overtuigende vertolking veel groter lijken dan hij is. Zowel tegenover Francesca als Giovanni laat hij duidelijk blijken hen een slag voor te zijn en dus niets te vrezen heeft, hoe onaangenaam zijn gedrag ook mag wezen. Een echte kleine etterbak die Malatestino.

Bariton Alberto Mastromarino is een schitterende potentaat, een genoegen hem in die rol te zien. Zijn zang is dienovereenkomstig, overheersend en bedreigend zonder ook maar ergens zichzelf te overschreeuwen. Hij doodt zijn broer Paolo en krijgt vermoedelijk van Dante een plaatsje in de Zevende Kring (Phlegeton).

Het liefdespaar komt voor rekening van Fabio Armiliato en Daniela Dessi. Ik ben niet weg van Armiliato, ooit een paar keer live gehoord in Antwerpen in de jaren ’90, maar hij zat vast aan zijn echtgenote denk ik. Zijn Paolo is goed verzorgd maar het doet me niets wat hij zingt. Dessi geeft zich volledig in haar vertolking van de gedoemde Francesca. Ze kan de moeilijke partij goed aan en klinkt nergens geforceerd. Minder geslaagd is haar gelaatsuitdrukking, voortdurend met wijd opengesperde ogen en een vertrokken mond om vertwijfeling uit te drukken.

De muzikale leiding is in handen van Maurizio Barbacini. Hij dirigeert een goed spelend Orchestra Filarmonica Marchigiana.

Daniela Dessì en Fabio Armiliato:

Uitgebracht door Arthaus Musik 101363

Francesca da Rimini van Zandonai in Parijs. Waarom nooit in Amsterdam?

Riccardo Zandonai, Ildebrando Pizzetti en Arrigo Boito in een paar liveopnamen

 

 

Beethoven zoals het hoort

Tekst: Willem Boone

Er zijn van die pianisten die weinig optreden en zelden cd’s opnemen. Als het dan een keer gebeurt, spring je een gat in de lucht. Zo vergaat het mij iedere keer bij Naum Grubert. Hij treedt mij veel te weinig op en ik zou willen dat hij zoveel cd’s opgenomen had als Daniel Barenboim. Het mooie is wel dat iedere cd door zijn zeldzaamheidswaarde een schot in de roos is, zo ook zijn tweede opname met Beethoven-sonates op het label Navis. Ik ben producent Daan van Aalst dan ook zeer dankbaar dat hij de Letse pianist wederom wist over te halen om een cd op te nemen.

Mijn kennismaking met deze artiest dateert van lang geleden: ooit had ik een studentenbaantje als rondvaartgids in Amsterdam en ik raakte in gesprek met een collega, een conservatoriumstudente piano die van Grubert les kreeg. Ze vertelde hoe bijzonder hij was en kort daarna maakte ik kennis met zijn spel toen hij bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder Gergiev als solist optrad in het derde pianoconcert van Rachmaninov.

Ik zat op een van de eerste rijen en had een goed zicht op de piano. Grubert leek aanvankelijk wat schuw, maar bleek over een enorme passie te beschikken en gaf een fenomenale uitvoering van dit bekende pianoconcert. Toen hij het jaar daarna een minstens zo indrukwekkende interpretatie gaf van Schuberts laatste pianosonate, was ik definitief om. Ook alweer geruime tijd geleden speelde hij in Den Haag op Eerste Kerstdag een recital, waar ik met een vriendin naartoe ging. Zij was eigenlijk ziek, maar ging toch mee en werd zo door zijn spel gegrepen dat ze in ieder geval tijdens het concert vergat dat ze ziek was.

En nu is er dus een opname verschenen met drie pianosonates van Beethoven, uit zijn vroege, midden- en late periode. Het aantal uitvoeringen hiervan is niet meer te tellen en je vraagt je af of iemand daar nog iets aan toe kan voegen. Die vraag is in dit geval alleen maar met een volmondig “ja” te beantwoorden.

Het is minder makkelijk om aan te geven waarom deze cd zo’n indruk maakt. Grubert is een pianist die zich dienend opstelt en nooit de muziek ter meerdere eer en glorie van zichzelf gebruikt. Zijn tempi zijn ideaal, zijn toucher is buitengewoon mooi, de dynamiek is indrukwekkend, maar wat vooral indruk maakt is de diepzinnigheid van dit spel. Er spreekt een hele bijzondere gevoeligheid en oprechtheid uit, die ervoor zorgen dat geen enkele noot zonder de juiste intentie klinkt.

Diepzinnige momenten zijn er genoeg in deze drie sonates: in nr 7, opus 10 nr 3, is dat het langzame deel, het largo e mesto, dat al vooruitwijst naar zijn late sonates, evenals in de Appassionata. De voorlaatste, nr 31 is in zijn geheel een van de mooiste en ontroerendste sonates die Beethoven geschreven heeft. Je blijft je erover verbazen dat de componist deze muziek geschreven heeft toen hij volledig doof was, terwijl hij spiritueel toch zo ver kon reiken.  Aangrijpend zijn de zingende lijnen in het eerste en derde deel en indrukwekkend is het slot van de fuga. De piano is uitstekend opgenomen.

Met zijn spel evenaart Grubert collega’s als Arrau, Richter en Gilels die voor mij als de top in Beethoven gelden. Zo moet je Beethoven spelen! Wat zou ik graag willen dat hij alle sonates opnam, daar zou ik meer naar uitkijken dan naar de vierde of vijfde integrale van Barenboim die DGG onlangs uitgegeven heeft!

Beethoven: sonates op 10/3, 57 en 110 door Naum Grubert, Navis NC20010


Een jongeling is een volwassen man geworden: Thomas Quasthoff en Die Schöne Müllerin

“1 meter 34 groot, korte armen, zeven vingers – vier rechts, drie links -, groot vrij goed gevormd hoofd, bruine ogen, prominente lippen. Beroep: zanger”. Zover Thomas Quasthoff over Thomas Quasthoff. Nee, gevoel voor humor kan je hem niet ontzeggen. Ook het vermogen om te relativeren, of een buitengewone intelligentie en een enorme muzikaliteit. Maar het allerbelangrijkste is zijn stem: donker, warm en fluwelig, waarmee hij met gemak de allergrootste zalen ter wereld kan vullen.

Nooit vergeet ik de eerste keer dat ik hem live hoorde, een jaar of 24 geleden. Ik kende zijn cd met liederen van Loewe dat net uit was (EMI, thans niet meer in de handel) en waar ik meer dan kapot van was. Ik wist, dat hij een softenonkind was en toch schrok ik toen hij waggelend het podium betrad. Hij klom op een stoeltje en toen gebeurde het. Zodra hij begon te zingen vergat ik alles en kon de hele wereld mij gestolen worden. Zijn stem was zeer groot, te groot voor de Kleine Zaal, en van een ongekende schoonheid. Ik wentelde mij in zijn geluid. Het voelde als een warm bad: vertrouwd en lekker.

Als toegift zong hij een aria uit….(?) en dat deed mij pijn. Want; welke rollen zou hij kunnen zingen, vooropgesteld dat hij überhaupt een operabühne zou kunnen betreden? Rigoletto was uiteraard te wrang. En ik mijmerde over een operazanger die ons ontnomen werd voordat hij überhaupt begon

Maar wat heb ik me toen vergist! Quasthoff bewees eens te meer dat zijn doorzettingsvermogen en zijn wilskracht groter dan groot zijn, en is inderdaad opera gaan zingen. In het theater. Ik denk nog steeds aan zijn Amfortas in de Wiener Staatsoper.

Maar hij bleef voornamelijk liederen zingen. In 2005 had hij zijn interpretatie van de Die Schöne Müllerin vastgelegd, een cyclus die hij al sinds het begin van zijn carrière op het repertoire had staan. Best jammer dat hij het niet eerder had opgenomen, het zou fascinerend kunnen zijn om te vergelijken in hoeverre zijn visie op Schuberts verklanking van Müllers gedichten is veranderd.

In 2005 was Quasthoff geen naïeve jongeling meer. Hij was toen al veertig en had en grote zangcarrière en daarmee gepaarde successen achter de rug. Zou hij nu anders kijken tegen de eerste verliefdheid? Jaloezie? Liefdesverdriet? Daar komen we niet achter.

In en interview met Thomas Voigt zei hij dat hij veel meer wilde dan alleen maar een mooi geluid maken. Hij wilde alle kleuren gebruiken die zijn stem ter beschikking had om de inhoud van gezongen teksten te kunnen duiden. Want: hoe kan je recht doen aan een tekst dat over helse jaloezie gaat als je alleen maar mooi zingt?

En opnieuw vraag ik me af of zijn zingen vroeger meer ingetogen was? Hoe hij ‘Der Müller und der Bach’ destijds had gezongen? Verstilder wellicht? Zo jammer dat ik het niet kan vergelijken met de, met zijn volle stem gezongen versie van nu.

Ik zet die cd nogmaals op en luister naar het verhaal dat hij mij wil vertellen. In zijn interpretatie bestaat de cyclus uit minidrama’s, in een keurslijf van een liedcyclus gegoten. Geen kamermuziek meer, maar een opera. Weliswaar één in een miniatuurformaat, maar toch. Een jongeling is een volwassen man geworden. En die zelfmoord aan het eind, ach, misschien komt hij tot bezinning en doet hij het niet? Als je ouder wordt weet je dat alles ooit overgaat. Ook het allergrootste liefdesverdriet.