Tekst: Peter Franken

Het Orkest van de Achttiende Eeuw is momenteel op tournee met een pastiche van twee Mozart opera’s: de korte eenakter Der Schauspieldirektor en Die Zauberflöte. Aangezien het plannen van een volledige Toverfluit in deze tijd teveel risico inhield, heeft men zich beperkt tot de meest aansprekende aria’s uit Mozarts zwanenzang, aangevuld met het vaudeville niemendalletje over een theaterdirecteur die audities laat doen voor zijn gezelschap. Die opzet is tevens als aanleiding gebruikt om een reeks zangers die andere aria’s te laten zingen.

Roberta Alexander treedt op als Schauspieldirektorin en laat een reeks kandidaten opdraven om hun kunnen te tonen. Het geheel wordt aan elkaar gepraat om er een beetje eenheid in te krijgen. Ik woonde de voorstelling in De Doelen bij en was voorin de zaal gaan zitten. Naar verluidt was de verstaanbaarheid van de gesproken teksten, ondanks de versterking, nogal matig in andere theaters. Zelf heb ik zodoende in elk geval alles kunnen volgen en het moet me van het hart dat die anderen weinig hebben gemist. Het gesproken deel is van een niveau dat niet uitstijgt boven dat van een zelfgeschreven middelbare school voorstelling uit de jaren zestig, ik spreek uit ervaring. Maar lichaamstaal en stil spel van de zangers maakt zoveel goed dat je die teksten prima kan missen.

Jeroen de Vaal is als eerste aan de beurt en zingt Tamino’s aria ‘Dies Bildnis’. Of hij misschien ook iets in het Italiaans kan zingen? Zeker, dat kan hij en dan volgt de concertaria ‘Con osequio, con rispetto’. Jeroen is nerveus en heeft zijn vriendin meegebracht, die overigens nog nerveuzer lijkt dan hijzelf. Ze blijkt zelf ook aardig te kunnen zingen, wat een geluk. Ilse Eerens vertolkt vervolgens Pamina’s ‘Ach ich fühl’s’ en natuurlijk in het Italiaans ‘Chi sa, chi sa, qual sia’. Beide Italiaanse aria’s geven een mooi contrast met die gedragen Zauberflöte topstukken.

Zo gaat het spel verder. Henk Neven komt met ‘Der Vogelfänger bin ich ja’ en wordt in de wacht gezet, eerst Monostatos. Zodra Jan-Willem Schaafsma de gewraakte passage begint te zingen over de ‘zwarte man’ die in een ‘blanke omgeving’ niet aan de vrouw kan komen, natuurlijk ook nog eens omdat hij onderaan de sociale ladder staat in Sarastro’s paradijselijke maatschappij, tikt Alexander af. Schaafsma heeft echter een alternatieve tekst in het Nederlands achter de hand waarin het de buffo is die die nooit aan zijn trekken komt. Gelukkig heeft hij het off stage beter getroffen.
Berend Eijkhout komt op om te auditeren voor Sarastro maar in die vrouwonvriendelijke babbelaar heeft Alexander geen belangstelling. In plaats daarvan klinkt ‘Per questa bella mano’, een curieuze aria waarin de bas wordt begeleid door een contrabas, voorbeeldig gespeeld door Margaret Urquhart. Dat valt in de smaak en als dank mag Berend ook nog een meezinger ‘Ich möchte wohl der Kaiser sein’ ten gehore brengen, beetje alla turca waar alle zangers zich uiteindelijk in mengen en ook het orkest zich van zijn jolige kant laat zien.
Neven wurmt zich er tussen met ‘Ein Mädchen oder Weibchen’ en mag daarna nog samen met Eerens het duet ‘Bei Männern’ ten gehore brengen, waarbij de Vaal duidelijk jaloers is (stil spel!). Tenslotte komt Anne Sophie Petit met opgestoken zeil haar woede uiten omdat die hele Zauberflöte plotseling gecanceld blijkt te zijn, ja corona hè. ‘Der Holle Rache’ is hier wel op zijn plaats natuurlijk.
Na de pauze volgt de Duitse dans nr. 6, voluit alla turca ditmaal. En Katharine Dain die te laat is gekomen voor de audities zingt moederziel alleen dan maar de wonderschone aria ‘L’amero’ uit Il re pastore. Na weer wat amateurtoneel volgt tenslotte de complete Schauspieldirektor waarin Dain en Petit elkaar vocaal naar het leven staan. In ‘Ich bin die erste Sangerin’ probeert Jan-Willem Schaafsma de kijvende sopranen uit elkaar te houden. Dat lukt hem zowaar zonder gekrabd te worden.

Muzikaal is de pastiche een zeer geslaagde voorstelling. Je moet er vooral naar toe omdat er uitstekend wordt gezongen over de gehele linie. Door zangers er uit te lichten zou ik anderen te kort doen. Het orkest onder leiding van Kenneth Montgomery speelt als vanouds en gaat goed mee in de kleine muzikale grapjes die er zo nu en dan worden gemaakt. Al met al een vermakelijke avond.
