cd/dvd recensies

Guillaume Tell in de Royal Opera

Tekst: Peter Franken

Deze opera bleek achteraf in 1829 Rossini’s zwanenzang als operacomponist. Het was bedoeld als eerste van een serie van vijf grand opéra’s voor Parijs maar de revolutie van 1830 maakte het afgesloten contract van nul en gener waarde.

Aubers La muette de Portici stamt uit 1828 dus toen Rossini begon te werken aan zijn Guillaume Tell was er nog geen sprake van een grand opéra traditie. Hij volgt echter inhoudelijk wel het stramien dat later zozeer bepalend zou worden. Kort gezegd: een persoonlijke drama tegen een historische achtergrond. Het gekozen format wijkt echter af, slechts 4 aktes maar er zijn wel twee balletten. Een pas de six in de eerste en een groot ballet in de derde akte.

Muzikaal lijkt het alsof er sinds Il viaggio a Reims en Le comte Ory een heel andere componist aan het werk is geweest. Het maakt je nieuwsgierig naar het idioom van de vier opera’s die nog hadden zullen volgen. Belangrijker nog is het volledig ontbreken van vaart en verve, altijd zo kenmerkend voor Rossini. Hoewel het gaat over onderdrukking en verzet sleept de handeling zich in een gezapig tempo voort, ‘glacial’ noemen we dat tegenwoordig. Het heeft er de schijn van dat Rossini er teveel van is uitgegaan dat het werk vooral heel lang moest duren zodat ook de abonnementhouders die later arriveerden aan hun trekken konden komen. Zodoende komt de voorstelling eigenlijk pas echt op gang in de tweede akte, vooral dankzij de grote inbreng van Mathilde en Arnold. Die twee zorgen er ook in het vervolg voor dat belcantoliefhebbers niet voortijdig afhaken. Er wordt wel beweerd dat de opera zo weinig wordt opgevoerd omdat die twee rollen erg moeilijk te bezetten zijn. Waar natuurlijk, maar een tweede reden is zonde twijfel dat het een nogal langdradig werk is.

**************
The Guardian:

“Guillaume Tell review – sex, violence and protracted booing

Royal Opera House, London
Rossini and a fine cast of singers just about survive Damiano Michieletto’s wretched new production of Guillaume Tell”
*************

De première van Guilaume Tell bij de Royal Opera in Londen zorgde in 2015 voor de nodige ophef. Die had niet zozeer betrekking op de opera als wel op een verkrachtingsscène die in het derde bedrijf de plaats in had genomen van het voorgeschreven ballet. In de opname die voor Opus Arte aan het einde van de voorstellingenreeks is gemaakt, zijn de scherpe kantjes van deze scène afgevijld maar het blijft een onprettig intermezzo.

Regisseur Damiano Michieletto benadrukt in zijn enscenering de gewelddadige kant van het verhaal over Zwitsers die zuchten onder het juk van een Oostenrijkse bezetter. Ware het niet vanwege de legende van ‘William Tell’ dan zou deze langdurige episode niet meer zijn dan een voetnoot in de geschiedenis. Nu is het gebeuren in elk geval aan operaliefhebbers bekend, al blijft het een folkloristische anekdote.

Michieletto neemt de legendarische held Tell als uitgangspunt door Jemmy, Tells zoontje, een stripverhaal te laten lezen en met soldaatjes van verschillende kleur te laten spelen. Gesuggereerd wordt dat het verhaal zich in zijn verbeelding afspeelt, een idee dat verder zichtbaar wordt gemaakt door een als de historische Tell geklede figurant zo nu en dan ten tonele te voeren om in de handeling in te grijpen.

Dat laatste is in zoverre niet onnodig omdat de setting verder nogal modern is. Niet geheel eigentijds maar zeker niet middeleeuws. De Zwitsers zijn gekleed conform de stijl Engeland jaren veertig. Je zou bijna denken dat ROH wat kleding uit een Britten opera heeft recycled. De Oostenrijkers in keurige uniformen, stijl Duitsland jaren veertig. Dat laatste maakt bovengenoemde verkrachtingsscène extra storend: geüniformeerde mannen die veel durven omdat ze met veel zijn en ook nog eens wapens dragen.

Moderne wapens zijn er te over in Michieletto’s geschiedenisles over oorlog en bezetting. Figurant Tell overhandigt de zingende Tell een kruisboog en pijlen maar voor het overige is het automatische wapens dat de klok slaat. Bij aanvang van de derde akte probeert een groep Oostenrijkse soldaten een paar kinderen geduldig en vriendelijk glimlachend te leren schieten met automatische pistolen. Het heeft een hoog HJ-gehalte allemaal. Maar de bedoeling schijnt te zijn geweest om de toeschouwer de link met Bosnië te laten leggen, ach ja, Bosnië.

Het toneelbeeld wordt bepaald door een witte doos die aan de voorzijde open is. Daarin hangt een groot aantal buislampen die zo nu en dan voor enige belichting zorgen. Het toneel is kaal op een stel stoelen na. Michieletto’s opvatting van acteren beperkt zich in deze productie tot veel duw- en trekwerk, op de grond werken van mensen en dreigen met wapens. De enige die hieraan grotendeels ontsnapt is Mathilde, maar dat is dan ook een prinses. Neemt niet weg dat zij door Gesler ruw wordt behandeld als ze in het conflict tussenbeide wil komen.

In de tweede en navolgende aktes ligt een ontwortelde boom dwars over het toneel, symbool voor de geschonden Heimat. Verder staat er zo nu en dan wat meubilair opgesteld om een specifieke omgeving te suggereren. De grond is bedekt met aarde en het oorlogskarakter van de handeling wordt benadrukt door de Zwitsers elkaar een bloed-eed te laten afleggen. Voorspelbaar loopt iedereen er na verloop van tijd bij onder de zwarte en/of rode vlekken.

De hoofdrollen waren in de opgenomen voorstelling goed bezet. John Osborn moest in de eerste akte duidelijk nog wat opwarmen maar was in de latere aktes zeer goed op dreef. Zijn rol is veeleisend in de hoogte en Osborn wist daar zeer goed raad mee. Jammer dat de regie hem opzadelde met een catalogus aan stereotiepe gebaren. Het personage Arnold is al zo ‘wishy washy’ en nu balanceerde hij op de rand van een schertsfiguur.

Gerald Finley kreeg alle ruimte om de titelrol in te vullen als de held van het verhaal. Zijn gehele optreden kwam geloofwaardig over en de zang was absoluut van een goed niveau. Ook de interactie met Jemmy, mooi vertolkt door Sofia Fomina, kwam goed uit de verf. Enkelejda Shkosa completeerde op adequate wijze de familie Tell als handenwringende moeder Hedwige.

Malin Byström was in deze productie te bewonderen als Mathilde. Net als in haar Salome raakt ze aan de grenzen van haar mogelijkheden, maar dat lijkt haar niet te deren. Geen moment is ze in echte problemen, ook niet in de lastigste passages. Haar Mathilde mag er zijn, het is het sieraad van deze opname.

Het geheel stond onder leiding van Antonio Pappano. Hij liet het orkest voluit spelen tijdens de beroemde ouverture maar beperkte het vervolgens tot een ondersteunende rol. De zangers kregen van Pappano alle ruimte, meer dan van Michieletto. Compliment nog voor de prestatie van het koor o.l.v. Renato Balsadonna. Aangeraden vanwege de zang. De enscenering als geheel mist spanning en als die zich op momenten toch aandient wekt dat vooral irritatie.

Opera’s uit Engeland: Les contes d’Hoffmann uit de ROH

Tekst Peter Franken

De Royal Opera in Londen hernam in 2016 de klassieke productie uit 1980 van Les Contes d’Hoffmann in de regie van John Schlesinger. Het is een weelderig kostuumdrama met veel aandacht voor details. Offenbach is voornamelijk bekend als zeer succesvolle componist van operettes. Zijn laatste werk Les contes d’Hoffmann is echter van een andere orde. Gelet op de indeling in vijf aktes en het grote dansnummer in akte twee vertoont het werk alle uiterlijke kenmerken van een Grand Opéra. De componist stierf voor het werk was voltooid, waardoor er geen ‘definitieve’ versie van bestaat. Gelet op de duur van de voorstelling in Londen mag worden aangenomen dat men hier zo ongeveer al het beschikbare materiaal heeft gebruikt. Zo zong Nicklausse in de derde akte een aria over de liefde die ik nog niet eerder in een voorstelling had gehoord.

De dichter Hoffmann is verliefd op operazangeres Stella en vertelt zwaar onder invloed van de nodige alcohol wat hij in haar ziet: een gekunstelde pop, een courtisane en een op haar kunst verliefde zangeres. Hij doet dit in de vorm van drie verhalen, over de robot Olympia, de chique hoer Giulietta en de ten dode opgeschreven sopraan Antonia. In het echte leven is de magistraat Lindorf zijn directe tegenspeler, ook als concurrent in de liefde van Stella. Altijd als hij verschijnt, gebeurt er iets vreselijks in mijn leven, zo stelt Hoffmann.

De afkeer voor Lindorf vindt een weg in de drie vertellingen, waarin dit personage steeds weer opduikt in een nieuwe gedaante die verantwoordelijk is voor het mislukken van Hoffmanns relatie met bovengenoemde vrouwen. Zo zien we Lindorf als de personificatie van bedrog in de vertelling over Olympia, van verderf in Giulietta en van de dood in Antonia.

Hoffmann in een ‘complete’ librettogetrouwe enscenering is een belevenis. Dat filmregisseur Schlesinger er in 1980 ook nog eens een kostuumdrama van heeft gemaakt, is wel wat verwonderlijk. Ik herinnerde me deze man eigenlijk alleen maar van zijn prachtige film Midnight cowboy waarvoor hij in 1970 een Oscar won. Wel beschouwd heeft Schlesinger het kant en klare libretto verfilmd zonder daar iets aan toe te voegen, gewoon zo goed mogelijk alles in beeld brengen, meer niet. En dat is hem prima gelukt, getuige deze revival die inmiddels bij Sony op dvd en Blu-ray is verschenen.

Een klein minpuntje in het geheel is dat met de keuze voor een kostuumdrama de kijker nu niet alleen de overdreven dronken gespeelde Proloog moet zien te overleven maar dat ook nog eens in een uitgesproken 19e-eeuwse Duitse setting met overjarige ‘studenten’. Daarna gaat het een stuk makkelijker. In de Epiloog komt alles nog een keer terug, maar dat duurt maar kort.

De Italiaanse tenor Vittorio Grigòlo was een ideale Hoffmann. Schreeuwerig in de Proloog, opgewonden in het eerste bedrijf, lyrisch in het vervolg. Bewonderenswaardig hoe hij deze zware partij tot een goed einde wist te brengen, het is een marathon voor de tenor. Veteraan Thomas Hampson nam de vier slechteriken voor zijn rekening: Lindorf, Coppélius, Dappertuto en Dr. Miracle. Wat hij vocaal inmiddels wel een beetje tekort komt, compenseerde Hampson door zijn arrogante uitstraling. Heel mooi gedaan.

Van de vrouwen viel Sofia Fomina op door haar robotachtige interpretatie van Olympia, zowel in bewegingen als haar zang. Korte afgemeten tonen zonder overgang, zoals een door een spraakcomputer gegenereerde boodschap. Christine Rice bleek een goede Giulietta, waarbij aangetekend dat haar kostuum meer aandacht trok dan haar zang. Sonja Yoncheva maakte veel indruk als de ten dode opgeschreven zangeres Antonia, zonder meer prachtig.

En tenslotte Nicklausse, voortreffelijk vertolkt door de Amerikaanse mezzo Kate Lindsey. Net als Hoffmann is zij vrijwel voortdurend op het toneel aanwezig, zij is zijn muze maar in de drie vertellingen representeert ze vooral zijn gezond verstand. Dat hij nauwelijks naar haar wil luisteren verklaart veel van zijn gedrag in het werkelijke leven. Lindsey bleek een absolute eyecatcher die in deze productie ook nog eens een solo te zingen kreeg. Good for her.

Vincent Ordonneau nam op komische wijze de vier kleine bijrollen voor zijn rekening. Zijn aria van Frantz (‘C’est la methode’) was hilarisch. De overige rollen waren adequaat tot goed bezet. Mooi koor- en danswerk in de eerste akte (Olympia). Evelino Pidò gaf met groot enthousiasme, en met duidelijk waarneembare grote liefde voor het werk, leiding aan het goed spelende orkest van ROH. Een mooie wel wat lange avond met een fraaie vertolking van een museumstuk. Alleszins de moeite waard maar het wordt nu wel tijd voor iets nieuws.

trailer

https://www.youtube.com/watch?v=XAa8cGDDeGg

Foto’s ©/ Catherine Ashmore & Tristram Kenton/The Guardia

Another one whom we forgot: Karl Weigel and the Viennese tradition

Karl Weigl, ca. 1910; the photograph was featured in Die Musik (1910) to accompany Richard Specht’s essay “Die Jungwiener Tondichter.


Karl Ignaz Weigl was born in 1881 in Vienna into an assimilated Jewish family. In 1938, he fled to New York, where he died ten years later. He was important contributor to the ferment of musical styles in Vienna in the early twentieth century. His compositions, which are still rarely being performed, are very traditional, anchored in a ‘Viennese sound’.

Karl Weigl on board the S.S. Statendam during the transatlantic crossing from Southampton to New York in October 1938.


That his symphonies are occasionally reminiscent of Mahler is not so surprising: Weigl worked closely with Mahler as his personal assistant at the Vienna Court Opera. But Brahms, too, is never far away.

In 1938 Arnold Schönberg wrote: ‘I have always regarded Dr. Weigl as one of the best composers of the old school; one of those who continued the glittering Viennese tradition’. No one could have put it better.rl Weigl on board the S.S. Statendam during the transatlantic crossing from Southampton to New York in October 1938.rl Weigl on board the S.S. Statendam during the transatlantic crossing from Southampton to New York in October 1938


Weigl studied with Zemlinsky, who held his pupil’s compositions in very high esteem. His works were performed by the most distinguished musicians, like Furtwängler and Georg Szell. It is truly unimaginable that he was so utterly forgotten: it was only after the year 2000 that record companies began to take some interest in his music. So huge kudos to Capriccio that, it seems, is in the process of creating a real Weigl (and more forgotten composers)-revival.


Weigl composed his fourth symphony in 1936. When I put the CD on, I first thought I was dealing with an unfamiliar version of Mahler 1; the resemblance is more than striking. But even the sixth symphony has its ‘Mahler moments’: think of the seventh!  The performance by the Deutsche Staatsphilharmonie Rheinland-Pfalz conducted by Jürgen Bruns is outstanding



The ‘glittering Viennese tradition’ is Weigl’s main trademark. To put it irreverently, his music may be seen as sort of a gateway. A kind of corridor that runs from a classical Beethoven via a soul-stirring Schubert and an underground erotic Zemlinsky to finally end up in Weigl’s calm waters, and from there it finds its way to our hearts.

Weigl is not a composer I have heard much of (no, it’s not my fault) and apart from his, by the way, wonderful songs and a few of his chamber music compositions, I did not know him very well. So this CD is more than welcome, especially because the musicianship is so incredibly good.

I am most charmed by the violinist David Frühwirth. His tone is very sweet, as sweet as a Viennese Sachertarte. You can hear it best in the very Schubertian piano trio, but make no mistake! Just listen to the allegro molto, the third movement of the second violin sonata from1937 and you discover the complexity of the ‘Wiener-sound’.

And I feel free to use another quote, this time from Pablo Casals: “His music will not be lost, after the storm we will return to it, one day we will return to those who wrote real music.” It has taken a while and we are still far away, but a beginning has been made.

Detail of Karl Weigl diary entry, summer, 1937.

.

A few words about Mara Zampieri, one of the greatest soprano’s of the last thirty years of the 20th century

© Tamino autographs

IL GIURAMENTO


Some forty years ago, I paid a real fortune for those two badly copied cassette tapes of Saverio Mercadante’s Il Giuramento, recorded live in Vienna on September 9, 1979. And now that the Austrian broadcaster ORF is digging up one after the other live recorded opera from their archives and transferring them to CDs, this splendid opera also came on the market – for little money and in an excellent sound quality (Orfeo C 6800621).

Il Giuramento is, just like La Gioconda, based on Victor Hugo’s play ‘Angelo, Tyrant de Padoue’, but there is a world of difference between the two works. La Gioconda is a very passionate, at times overwhelming, opera and contains a selection of (over)famous arias. Think of ‘Suicidio’ or ‘Cielo e mare’. Il Giuramento is smaller and more intimate. Think of Bellini with a touch of early Verdi.

The whole opera is really nothing but a succession of the most beautiful melodies, which force you to listen without even wanting to sing along. Or it must be ‘Compita è ormai la giusta e terribil vendetta’, a beautiful aria sung with much melancholy and elan by Domingo.



Domingo rehearsed the role, which was completely new to him, in four days (!) and stepped in – after only one rehearsal – for the sick Peter Dvorsky. Who else would be capable of pulling this off?

Mara Zampieri, unlike many of her contemporary colleagues, had a very individual sound that you may or may not like, but you cannot not possibly confuse her with anyone else. Her silver-coloured, sensuous soprano blends in beautifully with the golden velvet of Agnes Baltsa (then still without the ugly register break that marred her later performances so much) and in ‘Oh! Qual nome pronunziaste’ their voices melt together into a wonderful unity that is so beautiful it hurts.


ATTILA



There are those performances where everything is just in perfect harmony and you get the feeling that it could not be any better. People keep talking about them and they become legends.

Verdi’s Attila was such a performance, at the Vienna State Opera on 21 December 1980. It was Giuseppe Sinopoli’s debut in the house, his name was still virtually unknown, but the initial reluctance of the audience turned into frenzied enthusiasm from the very first bars. Verdi’s score – not the strongest – has never been heard before with such warmth, fervour and tenderness.

Nicolai Ghiaurov was a great Attila. With his sonorous bass, he gave the character not only the allure of a general but also the gentleness of a loving man.

In her role as Odabella, Mara Zampieri proved that she is not only a fantastic singer with a radiant height and a dramatic attack, but also a great actress.

The stretta ‘E gettata la mia sorte’ in the second act requires the baritone to sing the high b flat. Piero Cappuccilli hit it with ease and suppleness, and then was forced to encore by the frenzied audience, something one seldom experiences in opera. A rare occurrence.



Met Plácido Domingo in La Fanciulla del West

Mara Zampieri sings verismo

And try to find this one, You can’t live without this recording, believe me!
Just  few examples



https://www.youtube.com/watch?v=3H_xnGJemW8

Domingo in de Met, deel 4 Samson et Dalila

Tekst: Peter Franken

In 1998 werd het dertigjarig jubileum van Domingo aan de Met gevierd met een voorstelling van Samson et Dalila als seizoen opening. Toenmalig burgemeester Giuliani zat in het publiek en was ook een van de sprekers na afloop bij deze heuglijke gebeurtenis. Uiteraard werd het live uitgezonden en later op dvd uitgebracht.

Het betrof hier de productie van Elijah Moshinsky. In 1998 wilde men liever niet het Palestijns Israëlisch conflict op het toneel naspelen dus werd de handeling verplaatst.

Palestijnen zijn inwoners van Palestina, de naam die de Romeinen aan het gebied hadden gegeven. Van een directe link met de Filistijnen die in de grijze oudheid een smalle kuststrook bewoonden is echter geen sprake. De bijbel voert hen echter op ter versterking van een vijandbeeld en als voorbeeld van wat er gebeurt als de Israëlieten van de rechte leer afwijken.

We zien de Filistijnen hier op het toneel als donkere mensen, halfnaakte beschilderde mannen met speren en schilden. De Hebreeërs hebben ook een tintje. We zitten duidelijk in Afrika. Je zou er Falasha’s in kunnen zien die mot hebben met ‘ongelovige’ Ethiopiërs.

Het toneelbeeld wordt bepaald door de mooie kleding en decors van Richard Hudson, eerder verantwoordelijk voor The lion king. Hudson maakt veel gebruik van helle kleuren: blauw, oranje en magenta. De Hebreeërs zijn in grauwe kledij, grijs en zwart. Alleen Samson heeft een wit shirt en blauwe mantel. De satraap Abimélech heeft idioot lange nagels waardoor hij oogt als Edward Scissorhands. We zien veel cliché’s van ‘Afrikaanse wilden’ en spectaculaire dansscènes met als hoogtepunt het bacchanaal.

De liefdesrelatie tussen Samson en Dalila ligt al in het verleden als het verhaal begint. Hij is een uitverkorene, moet wel want hoe komt hij anders aan die enorme kracht, zij heeft haar volk verraden door zijn minnares te worden. Van beide kanten zal er met weinig sympathie naar gekeken zijn. Kijken we echter wat preciezer naar de tekst dan blijkt dat Dalila hoereert voor haar volk. Van liefde is geen sprake, ze is louter uit op wraak voor de nederlaag die Samson haar volk zo ongeveer in zijn eentje heeft toegebracht al moet gezegd dat Dalila’s beweegredenen slechts worden geuit in de beslotenheid van een monologue intérieur.

Ondanks verwoede pogingen is ze echter niet in haar missie geslaagd: hem ertoe brengen dat hij het geheim van zijn uitzonderlijke kracht aan haar prijsgeeft. Dat is en blijft iets tussen hem en zijn god, hij is immers zoveel als een ‘richter’, een spiritueel leidsman. Dalila heeft het opgegeven maar nu wil de Filistijnse hogepriester haar voor zijn karretje spannen. Ze moet hem opnieuw zien te verleiden om zodoende dat geheim aan de weet te komen.

Het verleiden van een man met het doel misbruik te maken van zijn post coïtale sluimer komt op verschillende plaatsen voor in bijbelse mythen. Dalila is in dat opzicht een collega van Debora en Judith die korte metten maken met hun vijand. Probleem is echter dat Dalila geen jodin is en dus in het verkeerde kamp zit. Zodoende laten de bijbelschrijvers haar slechts het voorbereidend werk doen, zodat Samson alsnog de Filistijnen de genadeklap kan geven en het uitverkoren volk aan het langste eind kan laten trekken.

De gedachte dat Samson zijn bovenmenselijke kracht zal verliezen door zijn haar af te knippen wordt geparafraseerd in Lohengrin. Ortrud bezweert Telramund dat Lohengrin zijn magische krachten onmiddellijk kwijt zal raken als hij ook maar een klein deel van zijn lichaam zou verliezen, het topje van zijn pink is al voldoende.

Dalila sputtert tegen maar gehoorzaamt uiteindelijk. Hij vertrouwt haar niet, maar laat zich toch inpalmen. Zij bedriegt hem en als toeschouwer zien we het stereotiepe beeld van de bitch die hoereert voor geloof en volk. In ‘Mon coeur s’ouvre à ta voix’, volgens Susan Graham het volkslied voor mezzosopranen, spint Olga Borodina op kunstige wijze een web om Samson. Pas als ze haar huis inloopt, het wordt weer niks met die man, gaat Samson voor de bijl en volgt hij zijn hormonen.

Sergei Leiferkus als de hogepriester zingt goed maar klinkt niet mooi, zijn stem lijkt minder geschikt voor de Franse taal. Olga Borodina is geweldig als Dalila, ze beeldt perfect uit wat ze zingt.

Domingo zingt een prima Samson, vol overgave. Hij kan echter niet verhullen dat zijn personage eigenlijk een hersenloze krachtpatser is. In een interview liet hij blijken gefascineerd te zijn door rollen waarin een sterke man te gronde gaat door toe te geven aan een zwakheid. Het is bijna profetisch te noemen, met de kennis van wat Domingo zelf nog te wachten zou staan.

James Levine heeft de muzikale leiding. Al met al een mooie opname om nog eens terug te zien.

Meer Samson van Domingo:

https://basiaconfuoco.com/2022/12/02/just-a-few-words-about-three-recordings-of-samson-et-dalila-by-saint-saens/





About ‘Knoxville, Summer of 1915’ by Samuel Barber

‘Knoxville, Summer of 1915’, is, apart from Adagio, perhaps the best-known work by the American tone poet Samuel Barber, who is still being blatantly and infamously neglected in the Netherlands.



Barber composed the piece after James Agee’s prose poem in 1947, when his father was on his deathbed. The nostalgia and wistfulness, the longing for the old days, for the time when you were a child and everything was taken for granted, all that immediately appealed to him. But there was more. Agee, who was more or less a peer of Barber’s, wrote the poem in memory of his own father who had died in a car accident in 1916, after which the family left Knoxville, never to return.



‘Knoxville, Summer of 1915’ was first performed by Eleanor Steber in 1948, after which the song would remain attached to her name for a long time, despite renditions – brilliant at times – by many leading sopranos such as Leontyne Price, Dawn Upshaw and Roberta Alexander.

Eleanor Steber:


Leontyne Price


Renée Fleming also has included the song in her repertoire.  She recorded it in 2016 for Decca, with the Stockholm Philharmonic Orchest onder hun Finse dirigent Sakari Oram

Basiaconfuoco’s  top tien 2022. Addendum

Toen ik mijn top tien lijstje maakte was ik een viertal geweldige uitgaven totaal vergeten. Waarom? Wie het weet maak het zeggen. Blackout? Of gewoon onnadenkendheid?
Maar nu komen ze alsnog aan bod. En, geloof mij, deze vier uitgaven mag niemand missen!

Het lijstje is alfabetisch opgesteld, naar de componist, titel of de uitvoerende

Celebrating Woman

Hoeveel vrouwelijke componisten kent u?  […] The Hague Stringtrio, een ensemble die mij eerder al meer dan prettig verrast had met een pleidooi voor (veelal vergeten) werken van ‘Entartete componisten’, heeft nu een cd opgenomen die vrouwelijk componisten in the picture zet. Op hun cd met de titel Celebrating Women! hebben ze strijktrio’s van vrouwelijke componisten uit de tweede helft van de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw vastgelegd. Alle vier de componisten zijn zo verschillend als het maar kan. Ze komen niet alleen uit vier verschillende landen (en drie werelddelen), ook hun culturele en sociale achtergrond kan niet diverser zijn […]

Ik hoop zo dat deze CD een navolging krijgt en dat de vrouwelijke componisten steeds vaker uitgevoerd en opgenomen gaan worden. Het zijn veelal echte juweeltjes die de vergetelheid niet verdienen

In English

Luigi Concone

Zowel de Israëlische harpiste Rachel Talitman als de Grieks-Cypriotische fagottist Mavroudes Troullos zijn meer dan voortreffelijk. Echte vakmensen, virtuoos en inspirerend. […]


Ooit hadden we zoiets als huismuziek. Iets wat inmiddels vervangen is door house music (nomen omen?). Of zoiets. Niemand die nog luistert, het gaat om de alles verhullende herrie. Maar, als ik goed nadenk, is er eigenlijk iets veranderd, behalve de decibellen? Hebben de mensen van toen daadwerkelijk geluisterd? […]

Een paar weken geleden werd er een cd ten doop gehouden met zes sonates voor harp en fagot van ene Luigi Comencini. Niet alleen is de combinatie bijzonder, de componist zelf is het ook.

Dick Kattenburg

Vierentwintig is hij geworden. Vierentwintig. Meer mocht het niet van de nazi’s. Wie weet, wat hij nog meer in zijn mars had? Welke opera’s hadden we van hem kunnen verwachten? Wie weet was hij nu Wagner voorbijgestreefd, de componist die het niet zo op Joden op had? Maar misschien was hij een totaal andere richting opgegaan en werd hij een jazz gigant? […]

Hoe hij opgepakt is, is niet helemaal duidelijk, vermoed wordt dat hij tijdens een razzia werd opgepakt en kort daarop naar Westerbork werd gedeporteerd. Op 14 mei 1944  werd hij op transport gesteld naar Auschwitz. Een op 30 september 1944 gedateerde overlijdensakte vermeldt dat hij in Midden-Europa is gestorven. Daar kunnen we het mee doen. […]

De ‘Ouverture voor twee piano’s’ uit 1936 is het enige werk dat Kattenburg schreef voor twee piano’s (dus niet voor piano vierhandig). Hij was toen 17. Uit dezelfde periode stamt ook  ‘Tap dance’ waar ook echt een tapdanser aan te pas moest komen.

Kattenburg maakt zelfs een zeer geslaagde tekening van de tapdanser in het manuscript. Op deze nieuwe album is deze bijzondere rol Tonio Geugelin werkelijk perfect aangemeten.

In English:

https://basiaconfuoco.com/2022/03/30/stolen-melodies-by-dick-kattenburg-as-a-kind-of-metaphor-for-his-short-life/

Origin door Delta stringtrio

Onvoorstelbaar eigenlijk hoe veel geweldige musici ons klein landje telt! […]
De pianiste Vera Kooper, de violist Gerard Sponk en de celliste Irene Enzlin hebben elkaar in 2013 in Salzburg ontmoet, waar ze alle drie toen studeerden […]

Origin is al de derde cd die ze samen hebben opgenomen, […] de titel slaat op de afkomst van de muziek waar de componisten uit putten: de onvervalste folklore als leidraad [,,,]

Delta Piano Trio: “Drie componisten drie verschillende culturen en drie verschillende tijdperken, maar met één overeenkomst: een zoektocht naar de muzikale oorsprong”.

Domingo in The Met, deel 3: Simon Boccanegra

Tekst Peter Franken

Placido Domingo heeft talloze malen in de Met gezongen en veel daarvan is live uitgezonden en zodoende later op dvd uitgebracht, zo ook een uitvoering van Simon Boccanegra.

Dit werk ging in 1857 in première in Venetië. Verdi was tijdens de voorbereiding nog druk doende in Parijs met Les vêpres siciliennes waardoor het een beetje een haastklus werd. Dat gevoegd bij het feit dat het werk gaat over Venetië’s aartsrivaal Genua, maakt achteraf de matige ontvangst van deze opera wel enigszins begrijpelijk.

Simon Boccanegra raakte nog net niet in de vergetelheid maar een succes vergelijkbaar met Verdi’s werken uit zijn rijpe periode bleef uit.

In 1881 ging een compleet omgewerkte versie in première met een klankbeeld waaruit duidelijk blijkt dat de componist inmiddels zijn topwerken Don Carlos en Aida heeft voltooid. De nieuwe Boccanegra verdient zeker een plek in de rangorde tussen deze twee, de muziek is wonderschoon. De keuze van het onderwerp en het weliswaar enigszins aangepaste libretto hebben echter ook nadien een zegetocht in de weg gestaan.

Toch zou het helpen als in een chronologisch overzicht van Verdi’s werk Simon Boccanegra geplaatst wordt na Aida, al is het maar om aan te geven dat het hier een opera betreft waarin Verdi alles heeft ingebracht aan kennis en ervaring dat hij vervolgens in een soort nagekomen bericht nog eens tentoon zou spreiden in Otello en Falstaff.

De handeling speelt zich af in de 14e eeuw, de tijd dat Venetië en Genua samen de dienst uitmaakten in de Middellandse Zee en Genua bovendien haar invloed wist uit te breiden in het gebied rond de Zwarte Zee. In de stad is een eindeloos conflict gaande tussen de plebejers en de patriciërs. Deze groepen staan lijnrecht tegenover elkaar en een oplossing is niet in zicht, zal er ook nooit echt komen. Net als in een periode van oorlog of revolutie zet dat de verhoudingen op scherp als persoonlijke belangen de virtuele maatschappelijke scheidslijn overschrijden.

De proloog begint met een grote groep plebejers die een coup voorbereiden. Ze rekenen erop dat de dienstopdracht zal zijn dat men de kandidatuur van Lorenzo als nieuwe Doge moet steunen, maar de ambitieuze Paolo Albiani heeft andere plannen. Deze is in gesprek met hun aanvoerder Pietro. Ze worden het eens, Simon Boccanegra, de plaatselijke Piet Hein, zal geprest worden een verkiezing tot Doge te aanvaarden. Met Paolo als macht achter de schermen zullen zodoende de belangen van de plebejers beter worden behartigd.

Simon voelt echter weinig voor het plan maar laat zich overhalen. Als Doge zal hij een betere kans maken zijn geliefde Maria, dochter van de patriciër Fiesco, te trouwen. Al gauw blijkt dit ijdele hoop. De plotseling opduikende Fiesco weigert hem te vergeven dat hij zijn dochter heeft verleid. Slechts als Simon hem het dochtertje uit deze relatie bezorgt, is hij bereid zijn wrok te laten varen. Het kind in kwestie is echter ontvoerd en niemand weet waar ze is gebleven. Bovendien is Maria uitgerekend die avond gestorven. Daarmee bevat de proloog alle ingrediënten voor een verhaal met fatale afloop.

Robert Loyd zingt Il lacerato spirito:

De voorstelling die in 1995 ‘live from the Met’ te zien was is door DG op dvd uitgebracht. De enscenering van Giancarlo del Monaco en Michael Scott is op en top naturalistisch, zozeer dat het bijna gaat  irriteren. Zware kledij, wapens, alles volgens het boekje, maar is het 14e eeuw?

Act 2 trio: Placido Domingo,Vladimir Chernov, Kiri Te Kanawa

Vladimir Chernov is een ideale Boccanegra, fenomenaal met name in de tweede en derde akte.

Zijn sterfscène doet denken aan Boris Godoenov. Dat effect wordt onbedoeld versterkt door de aanwezigheid van Robert Lloyd als Fiesco

Hoewel Domingo min of meer als vanzelfsprekend wordt gepresenteerd als het boegbeeld van de productie is dit duidelijk geen romantische ‘tenor opera’. Gabriele Adorno is feitelijk een grote bijrol maar Domingo haalt er alles uit wat er inzit. Zijn personage is een heetgebakerde edelman en in de tweede akte kan hij zich behoorlijk uitleven. Chernov blijft echter de hoofdpersoon in woord, gebaar en zang.

Lloyd is een prima Fiesco maar ik blijf er zijn Boris in zien. Kiri te Kanawa brengt een mooie Amelia maar wordt door de regie een beetje truttig neergezet.

James Levine heeft zoals gebruikelijk de muzikale leiding.

U kunt de opera ook op de FB van Plácido Domingo bekijken

https://www.facebook.com/watch/?v=322913778833895

Domingo in de Met, deel 2: Otello

Tekst: Peter Franken

Plácido Domingo heeft in zijn glorieuze carrière de rol van Otello honderden keren gezongen. Toen hij er in 1995 mee in de Met optrad stond de teller al op 200. Van een van de voorstellingen is een opname op dvd uitgebracht. Het betreft een productie van Elijah Moshinsky die het libretto zeer getrouw weet te volgen.

De protagonist die de handeling initieert en gaande houdt is Iago. Alle anderen zijn slechts marionetten in zijn spel. Om die reden was er wel wat voor te zeggen geweest de opera ‘Iago’ als titel te geven, wat librettist Boito ook daadwerkelijk heeft overwogen. De bekendheid van het ‘merk’ Otello en de gedachte dat het publiek zich liever identificeert met een tragisch slachtoffer dan met een doortrapte schurk, zal de doorslag hebben gegeven bij de titel van Shakespeares drama te blijven.

Die Iago vind ik een moeilijk te duiden personage ook al doet hij veel moeite zichzelf uit te leggen in zijn credo, het muzikale hoogtepunt van zijn optreden. Het wil er bij mij niet in, die tekst, veel te glad. In plaats van de slechtheid in persoon doet Iago meer denken aan iemand die dwangmatig alles de grond inboort wat niet tot zijn grimmige belevingswereld behoort. Als een doorgeschoten criticus die parasiteert op de creatieve energie van anderen. En zoals iemand met hoogtevrees de zuigende werking van de diepte voelt, zal Iago de sterke drang ervaren alles wat mooi en goed is in zijn omgeving te vernietigen. Hij is een ordinaire psychopaat die net zo goed voor een carrière als seriemoordenaar had kunnen kiezen. Dat hij is gepasseerd voor promotie heeft zijn gedrag getriggerd, de lont aangestoken. Maar het kruitvat was er al die tijd al.

Het toneelbeeld is zeer klassiek, een echt kostuumdrama en Otello is zwart geschminkt, net als Amonasro in Moshinsky’s productie voor de Royal Opera het jaar ervoor.

Otello weet zich door zijn afkomst niet geaccepteerd in zijn nieuwe functie van gouverneur. Als veldheer was hij meer op zijn plaats mede doordat daar de krijgsdiscipline in zijn voordeel werkte. Als politicus staat hij er alleen voor en dat maakt hem onzeker. Vandaar ook dat hij zo’n gemakkelijke prooi is voor Iago.

Behalve dat aspect speelt natuurlijk ook onverholen racisme een rol. Wat moet die zwarte man met zo’n mooie blanke vrouw. Is het nog niet erg genoeg dat hij tot gouverneur is benoemd? Desdemona in bed met Otello is voor zijn omgeving like adding insult to injury. Zo bekeken is die zwarte schmink ook wel functioneel. De toeschouwer wordt gedwongen de man te zien door de ogen van zijn ondergeschikten.

James Morris is een uitstekende Iago maar wordt een beetje gehinderd door het beeld dat ik van hem heb als Wotan. Kijk je daar doorheen dan zie je een zeer vilein personage, precies zoals het moet zijn.

Renée Fleming is een prachtige Desdemona, mooi en heel naïef maar haar onvermogen om non verbale signalen op te pikken wordt haar fataal. Ze blijft maar doorzeuren over Cassio terwijl toch duidelijk is dat Otello daar niet van is gediend. Dat ze zijn jaloezie aanwakkert ontgaat haar volledig, zozeer overtuigd van haar eigen onschuld dat het kennelijk niet in haar opkomt zich af te vragen of zij de oorzaak is dat haar echtgenoot met rook uit zijn oren rondloopt. Fleming acteert prima en zingt wonderschoon.

Domingo is de man waarom alles draait. Zijn aftakeling begint al vrijwel direct en hij snelt met open ogen zijn einde tegemoet. De scène waarin hij Desdemona wurgt wordt door beiden zeer realistisch geacteerd. Daarna is Domingo’s Otello nog slechts een wrak.

James Levine heeft de muzikale leiding.

Over Sadko, wellicht één van de mooiste sprookjes in de opera

Wilt u een Russisch sprookje zien in al haar pracht en praal, met alles daarop en daaraan, dan kunt zich het beste tot Sadko wenden, in 1996 in Mariinski live voor dvd opgenomen (Philips 0704399).

Ik krijg er niet genoeg van, al heb ik de DVD al tig keren bekeken. Het is een lust voor het oog, maar ook het oor komt niets te kort. Vladimir Galutsin, Gegam Grigorian, Sergei Aleksashkin, Larissa Diadkova, Marianna Tarasova, Gennadi Bezzubenkov (als Bard te bewonderen in de Amsterdamse ‘Kitesj’), mooier en beter kan je het niet verzinnen.

Het verhaal, over een koopmaan die, ondanks dat hij getrouwd is verliefd wordt op de dochter van de zee-tsaar, is inderdaad een echt sprookje. De koopman wordt rijk, keert naar zijn echtgenote terug en de tsaar’s dochter verandert in een rivier, tot groot genoegen van de bewoners van Novgorod. Eind goed al goed..

Sadko is, denk ik, de bekendste opera van Rimski-Korsakov, niet in de laatste plaats vanwege de waanzinnig mooie tenoraria van de ‘Indian Soul’.

Een van de allermooiste versies van de aria werd volgens mij ooit gezongen door de legendarische tenor Sergei Lemeshov:

De hele opera is hier te zien:

http://www.youtube.com/watch?v=V7tkdLMjlco&feature=related