cd/dvd recensies

Recovered Voices: A Lost Generation’s Long-Fortgotten Masterpieces

Like no other renowned conductor, James Conlon has been an ardent advocate of the ‘Entartet composers’ for years. In his Cologne years (between 1989 and 2002 he was chief conductor of the Gürzenich-Orchester and artistic director of the opera) he performed and recorded almost all of Zemlinski’s orchestral and vocal works. I cherish his recordings on EMI (unfortunately most of them are no longer on the market) as the greatest treasures, which they probably are.

James Conlon

In 2006, Conlon was appointed musical director of the Los Angeles opera and one of his first projects was a series of ‘Recovered Voices: A Lost Generation’s Long-Fortgotten Masterpieces.

The series started in 2008 with a double-bill of Ullmann’s Der zerbrochene Krug and Zemlinsky’s Der Zwerg. (Arthaus Music 101 528)

DER ZERBROCHENE KRUG

Victor Ullmann

Der Zerbrochene Krug (1941/1942) was the last work Ullmann composed before being deported to Theresienstadt. In October 1944, he was deported to Auschwitz and gassed two days after his arrival, The libretto (written by Ullmann himself), a delightful Commedia dell’arte, is based on an 1808 classic by von Kleist.



It was the first time I saw the opera and I fell for it immediately. The music is wonderful: jazzy, occasionally atonal, but with lovely waltzes. Basically a bit of everything. Eclectic? Sure, but since when is that a dirty word?

The production stole my heart. That already happened with the overture: while maestro Conlon whips up the orchestra to unprecedented heights (can you also play comically?), we also get a performance of a ballet pantomime (choreography: Peggy Hickey), which “tells” us what happened beforehand.

The images, the shadows, the light, the choreography – everything makes that you can’t help but smile.

The highly erotically charged story is about a man who, during a night-time visit to Eve, has broken a cherished jug belonging to her mother, Frau Marthe Rull. The woman seeks justice for this from Judge Adam, but in the end it turns out that the judge himself was the perpetrator.

Set in a small village (Heisum) in Holland, it produces delightfully recognisable images. Anton Pieck, Delft Blue, Frau Antje, windmills, clogs – it is all there! And it is so beautiful! The lighting technician (David Weiner) really deserves an Oscar award.

Melody Moore (Eve) is a true discovery. With her pliant, lyrical, sparkling soprano, she manages to express the conflicting feelings of innocence and vice, flirtation and genuine love in an inimitable way. At times, she reminded me of the young Lucia Popp.

Her mother is in a enchantingly exaggerated way sung by Elisabeth Bishop and Richard Cox is excellent as her fiancé Ruppert.

But everything and everyone pales in comparison to James Johnson, who sings judge Adam. What a voice! Such diction! And what a performance! What he does with the role borders on the impossible. This is what makes a person happy.Victor Ullmann

Der Zerbrochene Krug from Los Angeles:

https://www.operaonvideo.com/der-zerbrochene-krug-ullmann-la-opera-2008/

Der Zerbrochene Krug on cd., with a.o. Michelle Breed tand Claudia Barainsky.
Gerd Albrecht conducts:

DER ZWERG

The idea of composing an opera about an ugly man who is in love with a beauty has haunted Zemlinsky all his life, and that’s how he ended up with Oscar Wilde and his The Birthday of the Infanta

.Costume design for ‘Der Zwerg’ by August Haag, Cologne 1922.

On her eighteenth birthday Donna Clara receives a remarkable gift: a dwarf, who is also hideously ugly. A delightful toy for the infante, especially since the dwarf does not know he is ugly himself – he has never seen his own reflection… Donna Clara makes him fall in love with her and makes him think that she loves him too, after which she puts him in front of mirrors. He doesn’t survive, but that doesn’t interest the spoiled princess.

A delightful toy for the infante, especially since the dwarf does not know he is ugly himself – he has never seen his own reflection… Donna Clara makes him fall in love with her and makes him think that she loves him too, after which she puts him in front of mirrors. He doesn’t survive, but that doesn’t interest the spoiled princess.

Diego Velázques: Las Meninas

The very traditional and naturalistic setting is exceptionally beautiful and the costumes are dazzling. You really think you’re at the Spanish court. The whole thing looks like a painting of Velazques, breathtaking.

The execution is also breathtaking. James Johnson sings and acts an excellent Don Esteban. Mary Dunleavy has everything it takes to perform the conceited infante: she is beautiful and capricious. Her voice is silvery and childishly light. As an actress she also knows how to convince.

Rodrick Dixon sings the leading role here in an inimitable way. The only singer I ever liked better in this part was Douglas Nasrawi, whom I heard singing it during a Saturday Matinee at the Concertgebouw.



James Conlon:

 
“The music of Alexander Zemlinsky and Viktor Ullmann remained hidden for decades by the aftermath of the destruction wrought by the policies of the Nazi regime […]. Full recognition of their works and talent is still lacking, more than 65 years after their deaths […].
Their lives and personal histories were tragic, but their music transcends it all. It is up to us to appreciate their story in its full historical and artistic context.

Er valt veel te genieten van Mariame Cléments conceptueel Don Quichotte uit Bregenz

Tekst: Peter Franken

Een productie van regisseur Mariame Clément voor de Bregzenzer Festspiele van 2019 werd op Blu-ray uitgebracht door Unitel. De comédie héroïque Don Quichotte was de voorlaatste opera van Jules Massenet die tijdens zijn leven première had. Het is zeker niet zijn meest gespeelde werk maar een must voor liefhebbers die verder kijken dan Werther en Manon. Gábor Bretz vertolkt de titelrol.

Clément kwam in 2018 met een Salome voor de Aalto Opera die zwaar leunde op een #metoo concept. Daar was ze in 2019 duidelijk nog niet van los, getuige de belerende mini documentaire waarmee de voorstelling wordt geopend. Het blijkt een reclamefilm van Gilette te zijn met als thema ‘toxic masculinity’ waar een toeschouwer in de zaal zeer negatief op reageert.

Voorspelbaar krijgt deze in het publiek geplaatste acteur weinig bijval, men wacht rustig af tot de voorstelling echt begint. Overigens is de enige scène die Clément ter rechtvaardiging van deze opening kan aanvoeren de vrouwonvriendelijke monoloog van Sancha Panza ‘Comment peut-on penser du bien’ in de tweede akte, die de regie hem laat zingen gezeten op een toiletpot. Dat detail was wat mij betreft wel afdoende geweest.

Track 2 is het feitelijk begin van de eerste akte, geheel vormgegeven als kostuumdrama met allerhande Spaanse clichés en tongue in cheek acting. Don Quichotte wordt door Dulcinea op een queeste gestuurd, hij moet haar gestolen parelketting terughalen bij een bandiet die dit waardevolle object haar ontnomen heeft.

In akte twee zien we Don Quichotte en Sancho Panza in een badkamer. De Don scheert zich en Sancho kraakt het vrouwelijk geslacht af. Plotseling krijgt de Don oog voor een ventilator, hoog in de muur. Hij ziet er een reus in die verslagen moet worden. Heel inventief laat de regie de kijker meebeleven hoe de dolende ridder dit ervaart. De wanden schuiven opzij en er wordt een enorme ventilator zichtbaar die de Don met een toiletborstel te lijf gaat.

Na dit kijkje in de verwarde belevingswereld van Don Quichotte komt zijn verschijnen als Spiderman in de derde akte niet als een verrassing. De superheld die alles en iedereen denkt aan te kunnen. Het decor toont een achterbuurt met graffiti op een muur en de bandieten zijn eigentijdse hoodlums. De aanvoerder zwicht voor Spidermans charisma, zo lijkt het. De queeste heeft zijn doel bereikt.

De vierde akte toont een kantoor met Dulcinea als manager. Alle mannelijke medewerkers  lopen letterlijk achter haar kont aan, maar die loze aandacht verveelt haar. Ook een verjaardagspartijtje met werknemers van andere afdelingen erbij kan haar niet blij maken.

Opkomst Sancho die de komst van zijn heer aankondigt. Beiden zijn uitgemonsterd als grijze muizen, kantoortypes die voor hun collega’s vrijwel onzichtbaar zijn. Je zou bijna denken dat de regie een scène uit Debiteuren Crediteuren heeft willen kopiëren. Don Quichotte maakt een opmerking die meer dan alle voorgaande scènes inzicht geeft in zijn perceptie van de werkelijkheid. Als Dulcinea toch wat verrast is door zijn terugkeer, met ketting, mompelt hij: ‘Elle a douté’.

Zij wijst hem af maar zoekt later toch weer kort enige toenadering. Ze is hem niet waard, wil hem niet teleurstellen. In de liefde volgt ze haar hormonen en niet haar hart, dat kan ze hem niet aandoen.

In de laatste akte neemt Don Quichotte afscheid van het leven, bij een bordpapieren boom voor een decor met een landschap erop. Niets is echt in zijn wereld, alles is slechts zijn fantasie. Maar wel een fantasie die hem groots en meeslepend heeft laten leven.

De veelal als ‘vrouwelijk’ getypeerde muziek van Massenet is hier minder prominent. Hier en daar hoor je vlagen van de grote emoties uit Werther maar die momenten zijn zeker niet bepalend voor het geheel. Typische Massenet momenten ervaar ik vooral in ‘Elle m’aime et va me revenir’ (Don Quichotte) aan het einde van de eerste akte, ‘Lorsque le temps d’amour a fui’ en ‘Oui, je souffre votre tristesse’ (Dulcinea) in akte 4 en ‘O mon maître, ô mon grand!’ (Sancho Panza) in akte 5.

Muzikaal is dit zeker niet Massenets sterkste werk, vind ik. Maar de combinatie van het beroemde verhaal van Cervantes en de versie waarin de naar knoflook stinkende keukenmeid Dulcinea is getransformeerd tot femme fatale, maakt deze opera tot een must voor alle liefhebbers van zijn werk. Die keukenmeid komt overigens uit de koker van Clément die in een interview laat merken het eigenlijk maar niks te vinden dat Massenet geen muziek kon schrijven voor een vrouw uit het gewone volk.

De drie hoofdrollen zijn prima bezet met mezzo sopraan Anna Goryachova als een goed zingende Dulcinea. Haar bereik in de laagte is net aan, maar ze komt er mee weg. Je zou bijna denken dat Massenet een alt in gedachten had voor deze rol. Haar streng ogende uiterlijk als manager maakt invoelbaar dat al die mannelijke collega’s nieuwsgierig zijn naar wat er onder die bepantsering op ontdekking ligt te wachten.

Bariton David Stout excelleert als sidekick Sancho Panza, de schakel tussen de steeds vreemder wordende belevingswereld van zijn meester en die van hemzelf en zijn omgeving. Hij verdedigt hem naar de anderen in zijn overtuigend gebrachte ‘Riez, allez, riez du pauvre idéologue’. Van het publiek krijgt Stout het meeste applaus, terechte waardering.

De bas Gábor Bretz zong in augustus 2019 een aantal malen Jochanaan in Salzburg. Ik vond hem toen tamelijk onopvallend, ook doordat de regie hem nauwelijks liet zien. In Bregenz nam hij in juli van dat jaar deze Don Quichotte voor zijn rekening. Vermoedelijk liepen de repetities wel een beetje door elkaar. In deze productie is hij natuurlijk nadrukkelijk aanwezig, in steeds weer andere uitmonstering, met een opzetstuk dat hem een oud gezicht geeft in de eerste en de laatste akte. Zijn zang is goed verzorgd maar maakt op mij weinig indruk, zeker adequaat maar niet bijzonder.

Opvallend dat alle drie hoofdrollen voor rekening komen van lage stemtypes. Een enkele tenor zingt slechts een kleine bijrol. Daniel Cohen heeft de muzikale leiding, goed spel van de Wiener Symphoniker en een prima verzorgde bijdrage van het Praag Philharmonisch Koor.

Trailer van de productie:

Foto’s: © Karl Forster

Un giorno di regno

Tekst: Peter Franken

Na het succes van zijn eersteling Oberto ontving Verdi een opdracht van de Scala voor een komische opera. Hij kreeg een bestaand libretto aangeleverd over een edelman die zich tijdelijk moet voordoen als Koning Stanislas van Polen zodat de echte Stanislas veilig naar zijn land kan terugreizen om daar tot koning te worden gekozen door de Diet. We hebben dus feitelijk te maken met een simulant en een pretendent. De simulant gaat geheel op in zijn rol en begint over zijn gastheer, de baron van Kelbar ergens in Bretagne, en diens entourage te regeren alsof zijn macht reëel is en zijn beloften enige waarde hebben.

Een extra complicerende factor is de markiezin van Poggio, de (vroegere?) verloofde van de zogenaamde Stanislas die nog immer op hem verliefd is en maar niet kan begrijpen dat de man van haar keuze voorgeeft haar niet te kennen.

Op zich is dit genoeg materiaal voor een amusante opera, er zijn minstens zo armzalige libretto’s bekend die het succes van het voltooide werk niet in de weg hebben gestaan. Denk bijvoorbeeld aan Rossini’s Le comte Ory en Donizetti’s Don Pasquale. Wel oubollig natuurlijk, zelfs in 1840 toch al wel een beetje uit de tijd. 3

Muzikaal doet de componist hier een grote stap terug. Waar ik in zijn Oberto een echte Verdi meen te horen, zij het met Rossiniaanse invloeden en wellicht ook wel een beetje Donizetti, zijn de rollen hier volledig omgedraaid. Un giorno di regno klinkt als een opera van Rossini waarin we moeten wachten tot de markiezin diep in de tweede akte met haar aria ‘Ma voi tacete’ iets laat horen dat met enige goede wil aan Verdi doet denken.

De muziek is nogal eenvoudig, veel unisono zang van de protagonisten, zelfs regelmatig met een compleet koor van bedienend personeel erbij. Het koppeltje Giulietta en Eduardo zorgt voor extra verwikkelingen, er moet immers te allen tijde een dubbele bruiloft worden gevierd aan het einde van zo’n stuk, en valt muzikaal volledig in de Rossini-Donizetti groef. Die twee zorgen voor de hoge noten in het geheel.

Als onderdeel van het project alle Verdi’s op het toneel te brengen en in 2013 op dvd uit te geven ter gelegenheid van Verdi’s 200e geboortejaar bracht Teatro Regio di Parma dit zelden gespeelde werk in een productie van Pier Luigi Pizzi.

De aandacht gaat hier vooral uit naar de prima donna Anna Catarina Antonacci die het toneel in bezit neemt zodra ze verschijnt. Haar zang is uitstekend maar wat ze extra inbrengt is een onverwacht talent voor

Guido Loconsolo geeft een aardige vertolking van ‘Stanislas’ en krijgt goed tegenspel van Andrea Porta als de baron van Kelbar. Alessandra Marianelli is een prima zingende doortastende Giulietta die door roeien en ruiten gaat om met Eduardo te kunnen trouwen in plaats van met diens gefortuneerde oom. Neef en oom komen voor rekening van respectievelijk Ivan Magri en Paolo Bordogna.

Guido Loconsolo:

Pizzi heeft het gehele project op zich genomen: regie, decors en kostuums, waardoor een consistent geheel is ontstaan. Zijn naam staat bijna garant voor stijlvolle ensceneringen en hij doet die reputatie eer aan. Koor en orkest zijn van Teatro Regio di Parma en Donato Renzetti heeft de muzikale leiding.

De première op 5 september 1840 in de Scala was een flop. Het werk werd direct van het tableau gehaald. In dat opzicht komt het begin van Verdi’s carrière als operacomponist aardig overeen met dat van zijn tijdgenoot Wagner. Diens eersteling Die Feen is al herkenbaar als een echte Wagner. Maar Das Liebesverbot is, in de woorden van Nike Wagner die ik daarnaar vroeg tijdens het Wagnercongres in Amsterdam, een ‘perfecte Lortzing’. En ook die opera kwam niet verder dan de première.

De complete opera staat ook op YouTube:

De Operastudio Nord Rhein Westfalen brengt op 9, 11 en 18 juni een geënsceneerde voorstelling van dit zelden gespeelde werk.

Zie ook:

Un Giorno di Regno – 2022.23 · Musiktheater im Revier (musiktheater-im-revier.de)

Heftige Tosca van Barrie Kosky op dvd uitgebracht

Tekst: Peter Franken

In mei 2022 ging in de Nationale Opera een nieuwe productie van Tosca in de regie van Barrie Kosky. Het ging er bij vlagen heftig aan toe in deze revolutie opera en op sommige scènes kwam dan ook het nodige commentaar in de pers en op social media. Maar de muzikale component werd alom geprezen. Een live opname gemaakt op 3 en 6 mei is kort geleden op dvd uitgebracht op het label Naxos. Een goede aanleiding om alles nog eens terug te zien.

poster van de première

Puccini’s opera Tosca (1900) speelt zich af op drie locaties in Rome en wel gedurende de middag, avond en nacht van 17 en 18 juni 1800. Op 17 juni ontvangt Scarpia het bericht van Napoleons nederlaag in de slag bij Marengo. Kort daarna wordt dit gecorrigeerd, Napoleon heeft alsnog de overwinning op de Oostenrijkers behaald en de volgende 14 jaar zal Rome onder Franse overheersing komen te staan.

Napoleon was al eerder met zijn troepen in Rome geweest en had in 1796 aldaar een republiek ingesteld. Die werd bestuurd door zeven consuls waaronder Liborio Angelucci die vermoedelijk model heeft gestaan voor het personage Angelotti. Gedurende die tijd verbleef de paus als gijzelaar in Parijs waar hij en passant behulpzaam kon zijn bij de kroning van Napoleon tot keizer.

Maar toen de Fransen zich in september 1799 terugtrokken werd de stad ingenomen door troepen van het Koninkrijk Napels. Van autonoom pauselijk gezag was geen sprake, feitelijk was de stad gewoon bezet. Vandaar dat in de opera wordt gesproken over de koningin die Cavaradossi wellicht op Tosca’s verzoek gratie zou kunnen verlenen.

Scarpia is een type zoals Fouché in Parijs, hoofd van de geheime politie en een overlever die ongetwijfeld al voor die republikeinse periode de bloedhond van het pauselijk of het Napolitaanse gezag is geweest. De overige personages zijn bijkomende theatercreaties, een diva en een kunstschilder. Die heb je nodig voor een liefdesaffaire. De waaier van markiezin Attavanti is te vergelijken met het zakdoekje in Otello, dat wordt door Scarpia letterlijk zo aangegeven. Bij de pathologisch jaloerse Tosca werkt dat als een trein.

De handeling wordt in gang gezet door de ontsnapping van Agelotti uit Sant’Angelo. Hij was als consul een prominent politicus en is voor politiechef Scarpia een ‘grote vis’ die hij zeker niet wil laten zwemmen. Vandaar de schijnbaar grote urgentie waarmee door Scarpia op zijn prooi wordt gejaagd.

Cavaradossi wordt hier bij toeval in betrokken maar zet zonder aarzelen zijn leven op het spel om Angelotti te redden. Tosca raakt er in verwikkeld door haar nieuwsgierigheid die het gevolg is van haar grenzeloze jaloezie. Feitelijk was alleen Angelotti in politiek opzicht van belang, maar alle drie leggen ze het loodje.

Opmerkelijk is dat Scarpia naar eigen zeggen het toevoegen van Tosca aan zijn lijst van veroveringen belangrijker vindt dan het executeren van Angelotti. Door zijn ongetemde geilheid krijgt het verhaal zijn definitieve vorm. De uiteindelijke bodycount mag er zijn: twee moorden en twee zelfmoorden, waarvan alleen die van Angelotti buiten beeld blijft. Als zoiets gaande is in een tv serie haak ik direct af maar Puccini’s muziek doet wonderen, je blijft luisteren en kijken en die moord op Scarpia? Ach, hij kon er op wachten.


Kosky heeft de handeling verplaatst naar het heden, duidelijk te zien aan de kostumering van Klaus Bruns en het minimalistische moderne decor van Rufus Didwiszus. Scarpia wordt vrijwel voortdurend vergezeld door een posse van zes agenten in burger, keurig in het pak gestoken moordenaars in overheidsdienst. Ze krijgen ruim de gelegenheid zich uit te leven in onnodig geweld. Zo wordt de koster hard aangepakt terwijl hij niets liever wil dan alles eruit flappen wat hij gezien heeft.

Ook Cavaradossi moet het later zwaar ontgelden; het verhoor is zeer bloederig en ten bewijze dat het er in de kelder hard aan toe gaat worden een paar afgehakte vingers naar boven gebracht. Aan eentje zit een ring die Scarpia zorgvuldig afveegt en aan een van zijn eigen vingers doet. Het werd niet door iedereen met instemming begroet en bij het bekijken van de dvd had ik er ook moeite mee.

De kerk in de eerste akte is leeg op een ezel en wat schilderijtjes na. Attavanti krijgen we niet te zien, Cavaradossi loopt er sjofel bij in een schilders jas die onder de verfvlekken zit. Pas als Tosca verschijnt zien we dat Bruns zich heeft mogen uitleven.

Sopraan Malin Byström is van zichzelf een zeer knappe verschijning: mooi, slank en met een gezicht dat een bijna koninklijke waardigheid uitstraalt. Ze draagt hier een lichtblauwe creatie in meerdere lagen naar beneden uitlopend, je blijft er naar kijken. In de tweede akte is er een rode jurk en in de derde zien we Byström in een zwart broekpak: van diva naar catwoman.

Om dat kinderkoortje kon Kosky niet heen maar hij heeft een manier gevonden om het koor aan het einde van de eerste akte weg te werken. Zo’n mensenmassa past immers niet in zijn minimalistische enscenering. Een wand schuift weg en we zien een enorme schildering met talloze figuren. De hoofden worden ingevuld door dekoorleden die zingen vanachter dit grote doek. Bepaald geen grensverleggend nieuw idee maar in deze opzet zeer effectief. Scarpia staat ervoor te zingen in zijn eentje, het Te Deum is hier feitelijk achtergrondmuziek.

Het decor in akte twee toont een keuken waarin Scarpia op zijn gemak een bordje sushi voor zichzelf klaarmaakt. Hij wordt neergestoken met een van zijn keukenmessen. Bij aanvang van de derde akte is het toneel weer grotendeels leeg.

Later wordt er een stellage opgerold waarop het vuurpeloton plaatsneemt. Drie verdiepingen hoog, tien man totaal, geen halve maatregelen: Palmieri kan er postuum over meepraten. Van diezelfde stellage stort Tosca zich naar beneden, we zien haar lichaam op de grond liggen als het gevaarte om zijn as draait.

Byström krijgt van Kosky vrij spel om alle facetten van Tosca’s onstuimige karakter de vrije loop te laten. Ze is onevenwichtig en onzeker ondanks haar grote reputatie als zangeres, ziet overal rivalen in de liefde. Als ze Cavaradossi in bescherming wil nemen acteert ze als een tijgerin om vervolgens als een ballon leeg te lopen wanneer dit niet helpt.

Haar ‘Vissi d’arte’ is een klaagzang aan haar god en haar schutspatroon Maria. Ze heeft hen zoveel geschonken, zeg maar verwend en is dit wrede lot nu haar beloning? Het is bijna het equivalent van Jezus’ klacht aan het kruis. Byström maakt echt iets moois van deze showstopper. Over de gehele linie is haar zang van grote klasse en zeker op dvd is goed te zien hoe prachtig verzorgd ze acteert, vooral ook met subtiel wisselende gelaatsuitdrukkingen.

Tenor Joshua Guerrero zet een uitstekende Cavaradossi neer. Ik hoorde hem eerder in Frankfurt als Des Grieux waar hij me zeer was bevallen. Ook op deze opname laat hij zijn klasse horen. Acterend wordt er minder van hem gevergd, hij verkeert vrijwel voortdurend in een positie waarin hij op anderen moet reageren.

Joshua Guerrero in Recordita harmonia:

Bariton Gevorg Hakobyan oogt als een straatvechter die zich met de jaren heeft opgewerkt tot chef van de geheime dienst. Daarbij zal hij over de nodige lijken zijn gegaan, moorden doet hij niet langer zelf, hij geeft nog slechts opdrachten. Eigenlijk verveelt het hem, die Angelotti is de zoveelste politicus die uit de weg moet worden geruimd. Hadden de kaarten anders gelegen dan was deze man wellicht nu gewoon zijn baas geweest. Het gaat hem om Tosca, mannen doden is saai, vrouwen veroveren als seksueel roofdier is spannend. Hakobyan acteert ingehouden en zingt tamelijk gepolijst, bijna iets te mooi om zijn karakter goed te laten uitkomen.

Behind the scenes:

Het NedPho staat onder leiding van chefdirigent Lorenzo Viotti. Hij weet er een prachtige voorstelling van te maken.

Lorenzo Viotti over Tosca:




Fotomateriaal: © Marco Borggreve

“Tosca, finalmente mia!”? Alleen nog steeds niet helemaal voor mij




Chants Juifs, thirty years later

When this CD landed on my ‘to do’ pile, I had to take a really good look at it for a moment. Because: hey, what’s new? I’ve owned this CD for over thirty years? When it came out, the recording was really something exceptional, people were only then becoming a little aware of what the fascists and anti-Semites had done.



Thirty years old, in other words. Does it matter? Yes and no. More recordings of Jewish traditional and liturgical music have been published during that time, but I really liked the renewed acquaintance with cellist Sonia Wieder-Atherton and pianist Daria Hovora. Both these ladies’ playing is emotionally charged, poetic and very appealing.




The 1989 recording had been preceded by a special event. The filmmaker Chantal Akerman filmed a special document, in which all Jewish residents of Brooklyn were allowed to participate. The cellist was also involved in that, and she was asked to create music to accompany the film.



Three pieces by Ravel have now been added to the original album, these were recorded in 2006 by the Sinfonia Varsovia olv János Fürst, I find this quite unfortunate. Maurice Delage’s arrangements detract from the poetic and emotional atmosphere of the first 14 tracks. It feels like being brutally woken after a time of dreamlike contemplation by rock-hard heavy metal. Well, not really because Delage died back in 1961, but… why? The sound (or should I say colour?) of Atherton’s cello has also changed, less warm, more distant.




Colette Brunschwig’s illustrations are undoubtedly impressive but also terrifying. My advice: skip the last three tracks and keep on dreaming, you won’t regret it. Hence also my high rating.




Wereldpremière van Mercadante’s Francesca da Rimini

Tekst: Peter Franken

Paolo and Francesca da Rimini by Dante Gabriel Rossetti (1862)

Het verhaal van Francesca da Polenta en Paolo Malatesta is gebaseerd op personages uit de 13e eeuw. Een gangbare versie hiervan gaat als volgt: ‘Guido da Polenta was in oorlog met de familie Malatesta. Toen er vrede werd gesloten, wilde Guido deze consolideren door zijn dochter te laten huwen met de erfgenaam van de Malatesta’s, Giovanni Malatesta (Gianciotto), zoon van Malatesta da Verucchio, heer van Rimini. Giovanni was een dapper man, maar invalide en misvormd. Guido wist wel dat Francesca een huwelijk met Giovanni zou weigeren en daarom had hij de bruiloft zo georganiseerd dat Francesca dacht dat ze met Giovanni’s knappe broer Paolo (‘il bello’) zou trouwen.

William Dyce – Francesca da Rimini

Francesca werd verliefd op Paolo en had pas in de gaten dat ze met zijn broer was getrouwd de ochtend na de huwelijksnacht. Francesca en Paolo werden vervolgens verleid door het elkaar voorlezen lezen van het verhaal van ridder Lancelot en koningin Guinevere en werden minnaars. Hoewel Paolo gewoon met iemand anders trouwde duurde zijn affaire met Francesca een jaar of tien totdat Giovanni het stel uiteindelijk in Francesca’s slaapkamer betrapte en hen beiden vermoordde.’

Francesca da Rimini dateert uit 1831 en was Saverio Mercadantes 30e opera. De jonge componist stond in die tijd waarneembaar nog onder invloed van Rossini en Bellini en had Donizetti als directe rivaal voor de aandacht van het publiek. Zijn Francesca is een uitgesproken belcantowerk en in theatraal opzicht tamelijk gedateerd. De componist neemt werkelijk alle tijd voor de afwikkeling van de (beperkte) dramatische handeling waardoor de opera maar liefst 200 minuten duurt.

Door een samenloop van omstandigheden kwam het in 1832 niet tot een uitvoering en Francesca lag tot 2016 te wachten op het moment dat ze eindelijk aan de wereld kon worden getoond. De wereldpremière vond plaats tijdens het Festival della Valle d’Itria onder leiding van Fabio Luisi. Hij dirigeerde een festivalorkest (Orchestra Internazionale d’Italia) en het koor van de opera in Cluj-Napoca. De uitvoeringslocatie was de voorhof van het hertogelijk paleis in Martina Franca (Puglia).

Pier Luigi Pizzi was aangetrokken voor de regie en de kostumering. Het decor beperkte zich tot een plankier voor de wand van het paleis en een catwalk waarop de zangers tussen orkest en publiek in het nodige konden zingen. Feitelijk gebeurt er heel weinig in deze versie, het is vooral veel zang. Om die reden heeft Pizzi een ballet aan het koor toegevoegd en natuurlijk is ook zijn favoriete ballerina Letizia Giuliani van de partij.

Alle zangers, ook de koorleden, zijn gestoken in lange gewaden die flink wapperen de hele avond. Er moet wel een bries met windkracht 5 hebben gestaan. Gelukkig heeft dit geen invloed op de geluidskwaliteit, die is onberispelijk.

Francesca gaat in het rood, Paolo in het blauw en Lanciotto in zwartblauw met gele voering. Guido draagt een paarse mantel en Fez-achtige hoge hoed. Daarmee moet de toeschouwer het doen, de belichting is schaars en op een boekje en enkele zwaarden na zijn er ook geen rekwisieten. Francesca en Paolo zitten intiem op de grond elkaar voor te lezen uit Lancelot en Guinevere.

Paolo komt voor rekening van de indrukwekkend mooi zingende mezzo Aya Wakizono. De duetten met Francesca, een schitterende Leonor Bonilla, krijgen hierdoor nadrukkelijk een Aldagisa Norma tintje. Beiden zingen lang uitgesponnen teksten, feitelijk zoals in een barok opera, zonder veel ophef of gedoe. Pas als Paolo voor het klooster staat te zingen waaruit hij zijn Francesca op de valreep wil bevrijden is er sprake van Rossiniaanse opwinding. Niettemin blijft het wel degelijk boeien, de muziek is werkelijk oorstrelend en Luisi doet de partituur alle eer aan.

Tenor Merto Sungu neemt aanvankelijk wat teveel hooi op zijn vork met een serie geïmproviseerde coloraturen maar beperkt zich later tot de reguliere partij die al lastig genoeg is. Daarmee weet hij veel indruk te maken.

Bariton Antonio di Matteo weet acterend en zingend te overtuigen als Francesca’s vader Guido. Een opname van de (winderige) première is op Blu-ray uitgebracht door Dynamic.

From Tragédiennes to Visions. Véronique Gens, a mini portrait

In 1999, Véronique Gens was named singer of the year by the French ‘Victoires de la Musique’, but her career began 13 years earlier, when she was introduced to William Christie.


Her voice was not yet trained and that was exactly what he was looking for. In 1986, she made her debut as a member of his famous baroque ensemble Les Arts Florissants. Very quickly she became an established singer of baroque music and she worked with the biggest names in the circuit: Marc Minkowski, Philippe Herreweghe, René Jacobs, Christophe Rousset and Jean-Claude Malgoire.


Gens sings ´Ogni vento´ from Hàndel’s Agrippina, conducted by Malgoire




It was Malgoire who gave her her first Mozart roles: Cherubino (Le Nozze di Figaro) and Vitellia (La Clemenza di Tito), but if anyone had predicted to her 20 years ago that she would one day sing the Contessa from Le Nozze or Elvira (Don Giovanni), she would surely not have believed it.


Véronique Gens as Donna Elvira in Barcelona:




She always wanted to sing, but her family of almost exclusively doctors and pharmacists didn’t like it. No steady income, no pension… So she studied English in her hometown Orléans, and then at the Sorbonne.


Since then, she has made hundreds of recordings – many of them award-winning – and her repertoire is constantly expanding: after Mozart came Berlioz – she sang the role of Marie in L’enfance du Christ, for instance – and for her recording of Les Nuits d’été she was chosen as the ´Editor’s Choice´ by English Gramophone.

Her CD titled Nuit d’étoiles with songs by Fauré, Poulenc and Debussy was also very enthusiastically received everywhere.



Tragédiénnes



For Virgin, she had embarked on a voyage of discovery through the mostly unknown treasures of the French Baroque in 2006, and the result is quite something.

Accompanied by the Ensemble Les Talens Lyriques, conducted by Christophe Rousset, she recorded arias from the operas of Lully, Campra, Rameau, Leclair, de Mondonville, Royer and Gluck. The so-called “tragédie-lyrique” was inspired by the great classical plays, in which the tragic element was considered the most important. It also contained long dramatic scenes, which allowed the divas of the time to display the whole range of emotions.


It fits her all like a glove. She takes us on a journey of discovery, in which a lot of forgotten gems provide immense pleasure. But however wonderful they all are, she reaches the absolute climax in ‘Dieux puissants que j’atteste…’, Clytamnestra’s poignant cry of the heart for her daughter, from Gluck’s Iphigénie and Aulide.

There she soars with the speed of a rollercoaster to enormous heights, leaving the listener gasping and palpitating. Brava.



Tragédiennes
Arias from early French operas by Lully, Campra, Rameau, Mondonville, Leclair, Royer, Gluck; Les Talens Lyriques conducted by Christophe Rousset. Virgin 346.762


Néère




For her album Néère, named after the title of Reynaldo Hahn’s opening song, Veronique Gens has made a more than brilliant selection of the most beautiful songs by Reynaldo Hahn, Henri Duparc and Ernest Chausson.

They cannot be called cheerful: they all exude a very wistful and melancholic atmosphere and are – how could it be otherwise when the French talk about ‘amour’? –  all ‘tristesse’.

The beautiful mélodies fit Gens’s dark-toned and slightly-veiled voice with its sensual undertones like a velvet glove.

Trailer:




Nothing but praise too for the pianist. Susan Manoff plays more than sublime and in her accompaniment she sounds like Gens’ twin sister: the perfection with which she manages to transpose the rich colours so present in the singer’s voice (and there are many!) to the keys is truly unimaginable.


Rare beauty.



Néère; Songs by Reynaldo Hahn, Henri Duparc and Ernest Chausson, Alpha 215



Visions




No one can possibly ignore this CD. Palazetto Bru Zane is long overdue for a fame that transcends all countries and borders! Just look at their programming and all their releases! They are so very special!

Not only is their repertoire extremely rare and extraordinarily fascinating, their releases are done to perfection. Something that deserves not just kudos but the highest awards.

Their latest project, Visions, also exceeds all expectations and desires. At least mine. The CD is bursting with unknown arias from unknown operas and oratorios by largely lesser-known and/or forgotten composers. All the pieces collected here have the motto ‘religious visions’ and exude an atmosphere bordering on sanctuary and martyrdom but served up with the extremely grand gesture that only opera can offer.


Trailer of the recording:




Véronique Gens sings the arias with a great élan and an enormous empathy. Her delivery is dramatic, sometimes even a tad too much. That the arias call for a healthy dose of hysteria is rather obvious, but a little more devotion and piety would have made the result even better, even more impressive.


There is no point in speculating what a singer like Montserrat Caballé could have done with all this material: first, she has never sung it (apart from Massenet’s La Vierge) to my knowledge, and second, singers of her calibre really don’t exist anymore.


Montserrat Caballé sings ‘Rêve infini, divine ecstasy’ from Massenet’s La Vierge:




In this context, Véronique Gens is more than up to the task. Not only because of her exemplary diction and intelligibility, but also because her voice has developed into a true ‘Falcon soprano’ and has reached a level that more than lends itself to this repertoire.




Visions; Arias from the operas by Alfred Bruneau, César Franck, Louis Niedermeyer, Benjamin Godard, Félicien David, Henry Février, Camille Saint-Saëns, Jules Massenet, Frometal Halévy, Georges Bizet; Munich Radio Orchestra conducted by Hervé Niquet; Alpha 279

Montserrat  Caballé as Norma, Salome and Salome. And herself

Norma

Metropolitan Opera’s production of “Norma” starring Montserrat Caballé, John Alexander, Fiorenza Cossotto, and Giorgio Tozzi in February 1973. Photo by Jack Mitchell/Getty Images

Caballé is a kind of cross between Callas and Sutherland: wonderful top notes, incredibly beautiful legato arches, perfect trills, and moreover a pianissimo that none of her colleagues could match. She was a much better actress than Sutherland, moreover she had great charisma. She never went to extremes like Callas or (later) Scotto, but her performances were always very convincing.


In 1973 she recorded the role for RCA and the result was very decent (GD 86502). Her Pollione, a very young Plácido Domingo, was vocally crystal clear and sounded like a bell. However, he lacked dominance, making him sound far too young for the role.

Fiorenza Cossotto in her role of Adalgisa looked more like Azucena than a young girl, but her singing as such was flawless. Unfortunately, the orchestra sounds uninspired and hurried, which must surely be blamed on the conductor, Carlo Felice Cillario.




In 1974 she sang Norma in the Roman amphitheatre in Orange (Provence). It was a very windy evening, and everything blew and moved: her hair, veils and dresses. A fantastic sensation, which added an extra dimension to the already great performance. It was filmed by French television (what luck!), and has now appeared on DVD (VAIV 4229).

Caballé sings ‘Casta Diva’:



Caballé was in superb voice, very lyrical in ‘Casta Diva’, dramatic in ‘Dormono etrambi’ and moving in ‘Deh! Non volerli vittime’. Together with Josephine Veasey, she sang perhaps the most convincing ‘Mira , o Norma’ – of all, at least in a complete recording of the opera. As two feminists avant la lettre, they renounce men and transform from rivals into bosom buddies.



John Vickers (Pollione) was never my cup of tea, but Veasey is a fantastic (also optically) Adalgisa and Patané conducts with passion. Of all the recordings on DVD (and there are not many), this is definitely the best.

Herodiade



This recording may only be obtained via a pirate (or You Tube), but then it is complete and moreover with (admittedly bad) images!


Dunja Vejzovic portrays a deliciously mean Hérodiade and Juan Pons is a somewhat youthful but otherwise fine Hérode. A few years later, he will become one of the best “Hérodes” and you can already hear and see that in this recording.

Montserrat Caballé is a fantastic Salomé, the voice alone makes you believe you are in heaven and José Carreras is very moving as a charismatic Jean.



None of the protagonists is really idiomatic, but what a pleasure it is to watch a real Diva (and Divo)! They really don’t make them like that anymore

The whole opera on you tube:

Salome



Montserrat Caballé as Salome? Really? Yes, really. Caballé sang her first Salome in Basel in 1957, she was only 23 at the time.

Salome was also the first role she sang in Vienna in 1958 and I want to (and can) assure you: she was one of the very best Salome’s ever. Especially on the recording she made in 1969 under the blistering direction of Erich Leinsdorf.

Her beautiful voice, with the whisper-soft pianissimi and a velvety high even then, sounded not only childlike but also very deliberately sexually charged, a true Lolita.

The Jochanaan, sung very charismatically by Sherrill Milnes, has an aura of a fanatical sect leader, and Richard Lewis (Herod) and Regina Resnik (Herodias) complete the excellent cast (Sony 88697579112).

Caballé as Salome in 1979:



<

What’s the difference between a terrorist and a diva? ‘Caballé, beyond music’

“We all owe a great deal to music (…) It is a form of expression that originates not so much from thinking as from feeling”. These words come from one of the greatest singers of the twentieth century, Montserrat Caballé.

In his film Caballé Beyond Music, Antonio Farré portrays the diva*, her life and her career, talking to her, her family and her colleagues. The documentary also contains a lot of wonderful (archival) footage, starting with Caballé’s debut in Il Pirata in 1966 in Paris.

The film is interspersed with fun anecdotes such as how she smashed a door because she was not allowed to take time off (Caballé wanted to attend a performance of Norma with Maria Callas). How she had stopped a dress rehearsal in La Scala because she noticed that the orchestra was not tuned well. About her debut at the Metropolitan Opera in New York, the discovery of José Carreras (how beautiful he was!), her friendship with Freddy Mercury ….

About her Tosca in the ROH in London in the production that was made for Callas. She wasn’t happy with that, it didn’t feel good, but no one wanted to change it. Caballé called Callas, it was exactly eight days before her death, and complained about her fate. “But of course it doesn’t feel right”, said Callas. “I am tall and you are not, I am slim and you are not, I have long arms and you have not. Tell them to call me, I will convince them that you are not me”.

And so the production was adapted for Caballé. “Copies are never good,” Caballé says, and I agree with her. This is a fascinating portrait of a fascinating singer. Very, very worthwhile.

* London taxi driver: “What is the difference between a terrorist and a diva? You can negotiate with a terrorist”.

Caballé beyond music
With José Carreras, Plácido Domingo, Joan Sutherland, Cheryl Studer, Giuseppe di Stefano, Freddie Mercury, Claudio Abbado and others.
Directed by Antonio A. Farré, EuroArts 2053198

Jan Svatoš oftewel Hans Heiling: een griezelsprookje van Marschner

Tekst: Peter Franken

Heinrich Marschner (1795-1861) was een belangrijke Duitse componist ten tijde van de Romantiek. Hoewel hij een uitgebreid oeuvre op zijn naam heeft staan, is Marschner bij het grote publiek vrijwel in vergetelheid geraakt. Zijn naam leefde in kleine kring wel voort als schrijver van Twaalf Bagatellen voor gitaar, een jeugdwerkje, dat op muziekscholen werd gebruikt. Een soort Clementi voor beginnende gitaristen.

Van de talrijke opera’s die Marschner schreef hadden er drie veel succes: Der Vampyr (1828), Der Templer und die Jüdin (1829) en Hans Heiling (1833). Zijn werk wordt – vooral bij gebrek aan andere voorbeelden – in brede kring gezien als schakel tussen de opera’s van Weber en Wagner. Dat geldt vooral voor Der Vampyr en Hans Heiling die beiden tot het subgenre ‘Scheuerromantik’ gerekend kunnen worden. Hierin is sprake van bovennatuurlijke verschijnselen die de toeschouwer moeten doen huiveren.

Kenmerkend personage is ‘Der bleiche Mann’ die zich onder de mensen begeeft om zichzelf van een vervloeking of een pact met de duivel te verlossen. Daarbij moeten zijn menselijke slachtoffers het natuurlijk ontgelden, tenzij er tijdig door een tegenkracht een stokje voor gestoken wordt. De vampier in de gelijknamige opera behoeft op dit punt geen toelichting. Zijn collega’s vinden we bij Weber in de persoon van Kaspar (Der Freischütz) en bij Wagner in de persoon van Der Holländer. Hans Heiling is de prins van de Aardgeesten die pendelt tussen de bovenaardse en de onderaardse wereld. Hier zien een overeenkomsten met meerdere personages uit Wagners eerste opera Die Feen, meer in het bijzonder Arindal.

Hans Heiling heeft zich onder de mensen begeven en is verliefd geworden op het meisje Anna. Daarbij heeft hij de gedaante van een mens aangenomen en zich voorgedaan als een rijk, geleerd en machtig persoon. Zijn belangstelling voor de ‘bovenwereld’ is genetisch bepaald, hij is namelijk half mens. Ook zijn moeder waagde zich ooit onder de mensen met zoon Hans als tastbare herinnering.

Eenmaal terug in het onderaardse rijk besluit hij definitief zijn kans te wagen bij Anna. Op zijn tocht naar boven neemt hij juwelen mee als ‘Brautschmuck’ en een toverboek dat hem macht geeft over zijn onderdanen. Anna’s moeder zag wel wat in die chique vrijer en heeft haar dochter aangemoedigd hem te accepteren. Maar als Anna in een onbewaakt ogenblik het toverboek heeft ingezien is ze zo geschrokken van de inhoud dat ze van Heiling eist dat hij het verbrandt als voorwaarde voor haar jawoord. Vervolgens gaat hij met haar mee naar een dorpsfestival waar Konrad met Anna wil dansen.

Konrad is al lang verliefd op Anna en de achterdochtige Heiling doorziet dit en weigert Anna te laten gaan. Maar zij maakt hem duidelijk dat hij nog geen rechten heeft omdat het huwelijk nog niet is gesloten. Als Anna later wat door het bos loopt te dwalen beseft ze dat ze een probleem heeft: ze is verliefd op Konrad maar heeft Heiling een trouwbelofte gedaan.

Op dat moment verschijnt de koningin van de Aardgeesten die haar op dreigende wijze ‘verzoekt’ haar zoon los te laten (Hör auf mein Wort’). Moeder wil haar zoon gewoon weer terug waar hij hoort, zonder daarbij acht te slaan op diens wensen. De confrontatie met deze bovennatuurlijke verschijning doet Anna flauwvallen, maar gelukkig vindt Konrad haar, verklaart haar zijn liefde en brengt haar naar huis.

Heiling komt opnieuw naar Anna toe en wil het goed maken door haar meer juwelen te geven. Maar nu ze weet waar die vandaan komen – niet uit de aardse wereld, dus niet pluis – weigert ze deze aan te nemen. Woedend steekt Heiling zijn rivaal Konrad neer en vertrekt weer naar zijn eigen terrein.

Daar blijkt hij geen macht meer over zijn onderdanen te hebben aangezien zijn toverboek in vlammen is opgegaan. Maar als de dwergen zijn wanhoop zien, nadat hij heeft vernomen dat Anna de volgende dag met de slechts licht gewonde Konrad zal trouwen, krijgen ze medelijden en zweren ze hem ondanks alles opnieuw hun trouw.

Boven onderbreekt Heiling de trouwplechtigheid waarop Konrad hem probeert neer te steken, maar zijn mes breekt door Heilings toverkracht. Vervolgens roept hij zijn onderdanen op om de complete dorpsgemeenschap te doden, maar net op tijd komt de koningin tussenbeide. Ze weet haar zoon ertoe te brengen om zich met zijn tegenstrevers te verzoenen (‘Der Liebe Lust und Leid’) en daarna vertrekt het gehele korps weer naar de onderaardse wereld.

Op het label Dynamic is een live opname van Hans Heiling uitgebracht. Het betreft een voorstelling in het Teatro Lirico di Cagliari uit 2004. Regie, kostuums en decor zijn van Pier Luigi Pizzi en dat staat borg voor een goed verzorgd geheel.

Een prachtige vondst van Pizzi is het gebruik van geprojecteerde beelden in de stijl van Salvador Dali op het moment dat Anna het toverboek opent. Plotseling lijkt ze zich in een surrealistische omgeving te bevinden, een angstaanjagende overgang vanuit het Boheemse boerenland.

De titelrol is in handen van Markus Werba, prima verzorgd. Hij weet zijn personage volledig tot leven te wekken, van eenzame Prins via verliefde buitenstaander (‘An jenem Tag’) tot gedesillusioneerde op wraak beluste man. Anna_CaterinaAnna Caterina Antonacci tekent voor de rol van Anna, prachtig gezongen. Gabriela Fontana zingt de rol van de Koningin en Herbert Lippert staat op het toneel als de koene held Konrad.

Behalve een regulier koor is er een belangrijke rol weggelegd voor een uitstekend zingend kinderkoor dat de Aardgeesten vertolkt. We kunnen hen vergelijken met de Nibelungen bij Wagner, dwergen. Het treft dat de kinderen klein van postuur zijn en mooi ijl en hoog kunnen zingen. Daardoor wordt het verschil tussen de bewoners van de boven- en de benedenwereld op geloofwaardige wijze benadrukt.

Goed spelend orkest onder leiding van Renato Palumbo.

Eerste acte:

Tweede en derde acte:

Foto’s: © Priamo Tolu / Teatro Lirico di Cagliari


Hans Heiling: a (not so fairy) tale for Christmas?


HANS HEILING als mijnbouwopera in Essen

The other Cavalleria Rusticana

People say verismo and think: Mascagni and Leoncavallo. Rightly so? Mascagni’s Cavalleria Rusticana and Leoncavallo’s  Pagliacci are among the most popular and most frequently played verist opera’s ever. What many people don’t know: there are actually two (and even three if you include La Mala Pasqua by a certain Stanislao Gastaldon from 1888) Cavalleria Rusticana’s.

Domenico Monleone (1875 – 1942), a composer not unknown at the time at the time, also used the story of Giovanni Verga for his one-acter, which his brother Giovanni converted into a libretto.

Illustration Gamba Pipein. Courtesy Boston Public Library, Music Department

Sonzogno, Mascagni’s publisher, accused Monleone of plagiarism (and indeed: careful study shows that Monleone’s libretto is closer to Mascagni than to Verga’s original story), after which the opera was not performed anywhere for a long time.

Until 1907, when Maurice de Hondt brought Monleone to Amsterdam, where his opera had its belated premiere. Coupled with … yes! Cavalleria Rusticana.

Both works were directed by their composers: it apparently did not bother Mascagni that his colleague had “borrowed” his libretto from him.

Cavalleria Rusticana

Intermezzo played by Hauser:

And the whole opera:

Il Mistero



Nevertheless, Monleone had to accept the court ruling, which meant that he had to find a new libretto for his music

It was changed into Il Mistero, another story by Verga, and this time the author himself had helped Giovanni Monleone with the libretto.

Both operas with the same music but on two different libretto’s were released by Myto on CD’s (Cavalleria Rusticana: 012.H063; Il Mistero: 033.H079). In both works the leading role (Santuzza/Nella) is sung by Lisa Houben, originally from the Netherlands.

Duett (romance e scena): Santuzza & Nunzia – Il dì che andò soldato…

The whole Il Mistero:

An ‘encore’: duet Santuzza/Turiddu, sung here by Denia Mazzola-Gavazzeni and Janez Lotric. Recording was made in Montpellier, in 2001: