opera/operette/oratorium/koorwerken

Iphigénie en Tauride: Glucks beste opera?

Pylades and Orestes Brought as Victims before Iphigenia (1766) by Benjamin West

Ik ben geen echte Gluck-fan – zijn opera’s zijn me vaak te statisch en te ‘klassiek’ van vorm. Maar ik kan niet ontkennen dat hij een meester was in het scheppen van sfeer – meestal verstild, dat wel – die tot de diepste roerselen van je ziel kon reiken. Zijn grootste verdienste was echter het wakker schudden van de ingeslapen Franse opera. Men kwam toen niet verder dan Lully en Rameau; voor de Fransen betekenden de opera’s van Gluck hun eerste revolutie.

Het ging natuurlijk niet van harte, maar ja, zo gaat dat met revoluties. Zelfs (of misschien juist?) de culturele. En de Fransen waren strijdvaardig en fel: was de oorlog tussen de Lully- en Rameau-aanhangers eindelijk geluwd, nu kwam het tot de uitbarsting tussen de aanhangers van Gluck en Niccola Piccinni.

Beide componisten hadden net een opera over Iphigeneia gecomponeerd en dat heeft de massa’s de straat op laten gaan (hier een zucht: ik zou er heel wat voor over hebben om dat soort straatrellen en demonstraties nog mee te kunnen maken, maar dit terzijde).

Anonymous, Iphigénie en Tauride, 17th century. Oil on canvas. Musée des beaux-arts de Brest

Iphigeneia en haar lotgevallen zijn de hoofdthema’s van twee opera’s van Gluck. Ik weet eigenlijk niet of ze inderdaad bedoeld waren als een tweeluik, maar logisch is het wel. Het ‘Aulide’-deel vertelt hoe ze bijna geofferd wordt aan Diana in de aanloop naar de Trojaanse oorlog. In deel twee leren we hoe het haar verder verging in het barbaarse Tauris.

Iphigenia in Tauride, decoration in Pompeii

De oorlog is inmiddels lang voorbij, haar vader en moeder zijn vermoord en ook haar zus Elektra is dood. Hier beleeft zij het weerzien met haar dood gewaande broer Orestes en wordt zij weer eens verliefd. Dat alles natuurlijk niet zonder allerlei verwikkelingen en al helemaal niet zonder goddelijk ingrijpen.

In tegenstelling tot Aulide ben ik werkelijk gek op Tauride. En ik ben niet de enige, niemand minder dan Schubert ging mij voor. Volgens één van zijn vrienden heeft hij ooit gezegd dat hij ‘totaal buiten zichzelf was door de impact die deze prachtige muziek op hem heeft gehad en verklaarde dat er niets mooiers in de wereld bestaat’.

Iphigenia’s escape from Tauris. Ancient Roman relief, end of a marble sarchophagus. Middle of the 2nd century A.D.

Waarom de ene Iphigénie wel en de andere niet? Zelf vind ik Tauride veel spannender dan de nogal statische Aulide. Er zit veel meer drama in en de muziek is zonder meer innovatief – je herkent meteen de weg naar Berlioz. Hiermee was Gluck een echte precursor.

Ook de karakters zijn beter uitgewerkt en de rol van Iphigénie was dramatisch genoeg om zulke uiteenlopende zangeressen als Maria Callas, Montserrat Caballé, Shirley Verett en Sena Jurinac, om een paar grootheden te noemen, aan te spreken. Allemaal hebben ze haar op de lessenaar gehad ….

Maria Callas:

Montserrat Caballé (in het Duits):

JOHN ELLIOT GARDINER

Gardiner is zonder meer betrouwbaar  (Philips 478 1705), maar echt spannend?
Thomas Allen is een mannelijke, maar zeer beheerste Oreste en John Aler is een zoetgevooisde Pylade. Mooi, maar zonder – hmmmm, hoe zal ik het netjes uitdrukken? – het mannelijke testosteron… Diana Montague, een mezzo (!), heeft een pracht van een lyrische stem, licht en wendbaar. En René Massis is een voortreffelijke Thoas.

De opname is me zeer dierbaar, maar als ik eerlijk mag zijn: ik mis drama.

RICCARDO MUTI

Muti is, zoals altijd, bijzonder trouw aan de partituur en wat is het levendig! Zijn storm is inderdaad stormachtig, daar word je bijna duizelig van.

Carol Vaness is een Iphigénie naar zijn hand. Al meteen bij haar eerste aria gaat zij zo hysterisch te keer dat je meteen recht op je stoel gaat zitten. Je voelt op je klompen aan: het wordt een drama van jewelste. En je wordt niet teleurgesteld, want de spanning is om te snijden.

Carol Vaness sings  ‘Ô malheureuse Iphigénie!’

Ook Thomas Allen haalt hier echt uit. Bij Muti is hij veel minder beschaafd dan bij Gardiner, je kan zelfs angst in zijn stem horen. Ik mag het. De opname heeft ook een extra troef – de rol van Pylade wordt gezongen door de veel te jong gestorven Gösta Winbergh (hij stierf in 2002 aan een hartaanval, nog geen 50 jaar oud). Een zanger die, zoals zijn landgenoot Gedda, werkelijk alles in zijn stem verenigde: de lyriek van Tagliavini, de elegantie van Kraus en de mannelijkheid van zijn andere landgenoot, Jussi Björling. Nog net met een been in Mozart, maar met het ander al voorzichtig Wagner aftastend. Daar wordt een mens droevig van.

De opname (Sony 52492) is live, wat behalve applaus en toneelgeluiden ook het gevoel ‘ik ben erbij’ meegeeft. Ik vind het prachtig, maar ik kan me voostellen dat de meeste mensen voor de veilige en betrouwbare Gardiner kiezen.

JOSEPH KEILBERTH

Over Nicolai Gedda gesproken: in de opname onder Joseph Keilberth uit 1956 (Capriccio 5005) zingt hij de rol van Pylades. De opvatting van de dirigent is zeer vooruitstrevend, zeker voor de tijd – het lijkt meer op Gardiner dan op Muti, al heeft hij ook wat van het hysterische van de laatste.

Hermann Prey doet mij een beetje aan Thomas Allen denken, zeker vanwege de lyriek, de lichte smacht en het onnadrukkelijk zingen. Echt woedend wordt hij niet, hij is meer van het treurende type.

Maar dan Gedda! Daar smelt niet alleen het hart van Iphigénie (een zeer elegante maar wel met schmalz zingende Hilde Zadek) van, daar gaat ook Diana humaan van worden. Geen wonder dat uw discografe een traantje moest wegpinken. Het geluid is een beetje dof, maar het went snel. En ja, het is in het Duits.

Bonus:

Opname onder Prétre  met Rita Gorr, Nicolai Gedda en Luis Quilico:



Bonus 2:

Katia Ricciarelli als Iphegénie van Piccinni:

Semyon Kotko uit het Mariinsky op BluRay

Tekst: Peter Franken

Stage design for Prokofiev\’s opera Semyon Kotko, 1970 (tempera on plywood) by Levental, Valery Jakovlevich (b.1938); State Museum and Exhibition Centre ROSIZO, Moscow

Prokofjev componeerde dit werk in de jaren 1938-39 waarna de première plaatsvond op 23 juni 1940.

Links, Grigori Sokolnikov. Rechts, het originele verdrag van Brest-Litovsk in vijf talen: Duits, Hongaars, Bulgaars, Ottomaans Turks (met Arabische letters geschreven) en Russisch.

De handeling speelt zich af in een dorpje ergens in Oost-Oekraïne kort na de Vrede van Brest Litovsk waarbij de nieuw gevormde Russische Communistische Republiek vergaande concessies had gedaan. Zo was overeengekomen dat Russisch Oekraïne een semi onafhankelijke vazalstaat van Duitsland zou worden. Maar ‘op de grond’ waren in de lente en zomer van 1918 de verhoudingen nog lang niet uitgekristalliseerd en met die kennis voor ogen is het mogelijk de warboel aan groeperingen die de handeling van de opera bepalen enigszins te doorgronden.

Bedelende straatmuzikanten in Kiev, op de achtergrond kijken Duitse soldaten toe© IWM (Q 86621)

In het dorp waar de hoofdfiguur Semyon Kotko terugkeert na bijna vier jaar oorlog is de macht in handen van de Communistische Sovjet, feitelijk een dorpsraad met verstrekkende bevoegdheden, althans zo zien ze dat zelf. De Sovjet heeft have en goed van de plaatselijke grootgrondbezitter onder de dorpelingen verdeeld en de teruggekeerde soldaat Kotko wordt bij zijn terugkomst verblijd met de mededeling dat hij vanaf nu de eigenaar is van een flink stuk grond, een paar paarden en een kudde koeien.

De ironie wil dat ten tijde van het schrijven van het boek waarop het libretto is gebaseerd – Katayevs roman ‘I, Son of Working People’ uit 1937 – Kotko zonder meer zou zijn gebrandmerkt als ‘kulak’ en waarschijnlijk al hoog en breed zijn gedeporteerd.

Delegates from the Ukrainian People’s Republic and the Central Powers during a break in the negotiations in Brest-Litovsk, early February 1918

Intussen woedt er een burgeroorlog tussen de Roden en de Witten waarbij laatstgenoemden het regime van Lenin omver willenwerpen en uiteraard Brest Litovsk willen herroepen. Daar tussendoor lopen de Kozakken, van oudsher de Mobiele Eenheid van de Tsaar die in de opera een niet goed te duiden loyaliteit hebben. Aan de zijde van de Duitsers strijden de Haydamaks, een geuzennaam van Oekraïense onafhankelijkheidsstrijders die belang hebben bij de volledige implementatie van Brest Litovsk.

Al deze groeperingen maken op enig moment hun opwachting in Kotko’s dorp. Uiteindelijk behalen de Roden de overwinning maar hoe definitief dat is blijft ongewis. De regie heeft gekozen voor een algehele verzoening tussen de strijdende groepen in de vorm van een ludiek bedoeld ballet waarbij iedereen hetzelfde uniform draagt. Het einde is daarmee volstrekt onzinnig maar het ziet er allemaal wel aardig uit.

Kotko was voor hij vier jaar eerder vertrok officieus verloofd met Sofya, de dochter van Tkachenko die iets hoger op de sociale ladder stond in 1914. Nu de kansen zijn gekeerd en Kotko als landeigenaar iets te bieden heeft kan hij formeel om Sofya’s hand vragen. Het Sovjet bestuur helpt hem een handje door de onwillige Tkachenko onder druk te zetten. Die probeert tijd te rekken in de hoop dat de communisten binnen afzienbare tijd zullen worden verslagen. De op handen zijnde ‘rode bruiloft’ wordt verstoord door de komst van de Duitsers met de Haydamaks in hun kielzog. Een serie verwikkelingen vol moord en doodslag, gelamenteer en een handvol andere oorlogsclichés volgt tot uiteindelijk het volk (?) zegeviert.

Prokofjev zag zich hier voor de taak gesteld een propagandastuk te componeren, net als korte tijd later het geval was met zijn Oorlog en Vrede. Als we dat voor lief nemen dan valt er muzikaal nog wel het een en ander te genieten. Visueel komt de toeschouwer sowieso niets tekort, het toneelbeeld is ronduit spectaculair met veel schitterend uitgevoerd toneelgeweld.

De opname is een verfilming van twee voorstellingen in maart 2014 maar werd pas in 2016 uitgebracht. Valery Gergiev heeft de muzikale leiding.

In de titelrol zien we de tenor Viktor Lutsyuk die een uitstekende vertolking geeft van zijn partij. Het is een zware rol maar hij geeft geen krimp. Ook acterend komt hij vrij goed uit de verf.

Zijn directe tegenstrever is Sofya’s vader die samenspant met de onteigende grootgrondbezitter en iedereen die de vroegere status quo probeert te herstellen. Dit minder prettige personage wordt ten tonele gevoerd door de bas Gennady Bezzubenkov. De man zingt en acteert prima en wordt geholpen door een onprettige grijns waardoor je automatische een afkeer van hem krijgt. Zijn dochter Sofya is in handen van sopraan Tatiana Pavlovskaya, mooie rolinvulling.

De Sovjet is aanwezig in de persoon van voorzitter Remeniuk, gespeeld door een vrijwel onherkenbare Evgeni Nikitin die zijn reputatie alle eer aandoet. En verder Tsariov, de onvermijdelijke matroos, vertolkt door bariton Roman Burdenko.

Daarnaast komt er nog een peloton aan bijfiguren en figuranten langs die stuk voor stuk goed werk leveren. Al met al een goede opname van een problematisch werk.

Cd-recensie:

https://basiaconfuoco.com/2022/01/09/semyon-kotko-uit-het-mariinski-theater/

Semyon Kotko in Amsterdam:

The Greek Passion uit Salzburg: uitstekende uitvoering van een opera die meer aandacht verdient

Tekst: Peter Franken

In 2023 stond tijdens de Salzburger Festspiele The Greek Passion op het programma, een weinig gespeeld werk met een wel zeer actuele problematiek: hoe gaat een gemeenschap om met een groep vluchtelingen die zo groot in getal is dat men erdoor overspoeld lijkt te worden?

Nikos Kazantzakis © Universal Edition Magazine

De Tsjechische componist Martinú had na zijn terugkeer uit Amerikaanse ballingschap zijn zinnen gezet op het schrijven van een opera die zich zou afspelen in zijn geboorteland maar vond daarvoor maar geen geschikt libretto. Bij toeval leerde hij in Frankrijk de Griekse schrijver Nikos Kazantzakis kennen die kort daarvoor furore had gemaakt met zijn boek Christus wordt weer gekruisigd.

Martinú ging hiermee aan de slag en bewerkte de stof tot een libretto waarin nog slechts de Griekse namen en een vleugje muziek dat is overgewaaid uit de Orthodoxe Kerk aan de oorspronkelijke situering herinneren. The Greek Passion is een universeel drama dat heel wel beleefd kan worden als een reeks gebeurtenissen die zich afspelen in een willekeurige gesloten dorpsgemeenschap.

Martinú’s stijl is neo-klassiek, een voorkeur die na zijn vlucht naar de Verenigde Staten in 1940 werd versterkt door de eisen die de Amerikaanse muziekwereld aan nieuwe composities stelde. Met atonaal werk kwam men niet ver in de jaren ‘40 in New York. In dat opzicht kan The Greek Passion wel vergeleken worden met Prokofjevs War and Peace hoewel Martinú’s werk sterker wordt gekenmerkt door ‘Sprechgesang’. Ook Peter Grimes komt zo nu en dan om de hoek kijken, mede doordat in het Engels wordt gezongen.

In een Grieks dorpje heeft men de gewoonte eens in de zeven jaar een passiespel op te voeren. Kort na Pasen worden door de priester Grigoris de dorpelingen aangewezen die hierin de hoofdrollen zullen vervullen. Gedurende een jaar worden zij geacht zich in hun rol in te leven en ernaar te handelen. De rol van Christus wordt toegekend aan de herder Manolios.

De weduwe Katerina, die zich prostitueert, wordt als vanzelfsprekend aangewezen als de toekomstige Maria Magdalena, haar souteneur Panais wordt zeer tegen zijn zin opgescheept met een bestaan als Judas.

Vrijwel onmiddellijk schiet iedereen in zijn rol. Manolios verliest alle belangstelling voor zijn verloofde Lenio, Katerina begint van Manolios te dromen en stoot Panais af. Maar de vlam slaat pas echt in de pan als er plotseling een compleet dorp op de stoep staat, verdreven en gevlucht, op zoek naar een nieuwe plek om te wonen.

Als een van de vluchtelingen ter plekke sterft aan uitputting ziet Grigoris zijn kans schoon om van hen af te komen. Hij roept luidkeels dat de vrouw is overleden aan cholera waardoor de dorpelingen zich uit angst voor besmetting tegen de vluchtelingen keren. Deze zoeken hun toevlucht op een naburige heuvel en stichten daar een nieuw dorp.

Plotseling is er nu sprake van grotere problemen dan het gebruikelijk dorpsgeneuzel. De nieuwkomers hebben geen voedsel, geen kleding, moeten geholpen worden. En de beoogde passie-acteurs nemen hierin het voortouw, Manolios en Katharina voorop, wat tot ontwrichting van de dorpsgemeenschap leidt. Manolios gaat nog verder, begint te prediken en krijgt volgelingen in het dorp. Tamelijk voorspelbaar wordt dit zijn ondergang: rond kersttijd wordt hij vermoord, door Panais om in stijl te blijven.

Version 1.0.0

De productie die Simon Stone voor Salzburg maakte ruimt een grotere rol in voor het vluchtelingen aspect dan uit het libretto kan worden gehaald. Als de groep ontheemden, afkomstig uit een ander Grieks dorp dat door de Turken is verwoest, zich wil vestigen op een heuvel in de omgeving laat Stone aan het einde van de tweede akte er een stel schreeuwende dorpelingen op af komen die hen zogenaamd verdrijven. Maar in de derde akte zitten ze er gewoon nog.

Verder wordt op de witte achterwand van het toneel door een paar aan kabels hangende schilders de tekst ‘refugees out’ aangebracht. Dat leidt af van de kern van de zaak: priester Grigoris ziet zich aangetast in zijn absolute autoriteit. Hij regeert met de bijbel als plaatsvervanger gods, klaar om deze of gene te excommuniceren die hem voor de voeten loopt. Dat zijn passiepersoneel zich een jaar lang moet gedragen conform de hen opgespelde rol kan geen kwaad. Hun gedrag kan er alleen maar door verbeteren en dat de beoogde Jezus geen belangstelling meer heeft voor zijn verloofde maar zich nu richt op Katerina is hooguit amusant, leuk om naar te kijken.

De komst van die andere groep Grieken die in nood verkeren geeft de passiespelers die Jezus en zijn apostelen moeten vertolken echter de gelegenheid zich te manifesteren als echte navolgers van de joodse rabbi. Ook Katerina valt in haar rol als Maria Magdalena en cijfert zichzelf weg ten gunste van deze groep minder bedeelden. En voor je het weet zien beide dorpen Manolios als weldoener en leidsman. De maatschappelijke orde raakt verstoord, lees: ‘de autoriteit van Grigoris.’

De ontheemden wachten de verdere gebeurtenissen niet af, die trekken gewoon verder. Grigoris en zijn dorpsgenoten blijven achter met een trauma dat hen nog generaties zal belasten. Dat laatste aspect komt bij Stone wel goed naar voren, vooral de blik van ontzetting die Gábor Bretz als Grigoris ten beste geeft laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Maar hij herpakt zich en doet de dood van een dorpsgenoot verder zwijgend af als een ongelukje.

Het decor van Lizzie Clachan benut de volledige breedte van het ondiepe toneel van de Felsenreitschule. Het is vrijwel leeg op een paar openingen na, zowel in de wand als in de vloer. Die kunnen open en dicht respectievelijk naar boven komen en weer verzinken. Een van de openingen suggereert de bron in het centrum van het dorp.

De achterwand is lichtblauw en daarop verschijnt de eerder genoemde tekst ‘refugees out’. De kostumering van Mel Page toont de dorpelingen overwegend in grijstinten, de ontheemden zien er uit alsof ze net ergens van de straat zijn geplukt, hooguit een beetje te sjofel naar Salzburgse maatstaven.

Tenor Sebastian Kohlhepp zit als de schaapherder Manolios van meet af aan prachtig in zijn rol van de joodse rabbi die door zijn gedrag en uitspraken de maatschappelijke verhoudingen op hun grondvesten doet trillen. Uitnemende vertolking van deze grote rol.

Een betere tegenspeelster dan Sara Jakubiak als Maria Magdalena had hij, en het publiek, zich niet kunnen wensen. Haar optreden roept bij mij de herinnering op aan Das Wunder der Heliane waarin ze als Heliane een vergelijkbaar personage vertolkt. Heerlijke sopraan en een voltreffer in de casting.

Sopraan Christina Gansch weet te overtuigen als tweede vrouw in de driehoeksverhouding die ontstaat zodra Manolios in zijn rol valt. Als versmade verloofde zet ze alle zeilen bij om hem tot de afgesproken bruiloft te bewegen maar als dat niet lukt zoekt ze direct iemand anders in de persoon van Nikolio, ook een schaapherder.

Mooi optreden ook van Gábor Bretz als Grigoris, de barse priester die over lijken gaat om de eenheid in zijn eigen dorpsgemeenschap te handhaven. Zijn collega Fotis, priester van de ontheemden, geeft hem prima weerwerk: mooie rol van Lukasz Golinski. In een van de kleinere rollen zien we Helena Rasker als ‘oude vrouw’.

Prachtige zang van het koor, met name in de vierde akte. Prima spel van de Wiener Philharmoniker onder leiding van Maxime Pascal. Al met al een uitstekende uitvoering van een betrekkelijk onbekend werk van de componist die door menig operaliefhebber eerder wordt geassocieerd met het dromerige Julietta.

Grafschrift op de graf van Nikos Kazantzakis
Ik hoop niets. Ik vrees niets. Ik ben vrij.

Trailer van de productie:

Foto’s: © Salzburger Festspiele / Monika Rittershau




Meer over The Greek Pasion:

Der Köning Kandaules or the lesson not to share your happiness with everyone

In 1938, Zemlinsky fled to New York. In his suitcase was the unfinished opera Der Köning Kandaules. Once in New York, he hoped it would be performed at the Metropolitan Opera.

André Gide



The libretto, based on André Gide’s play, was about a sex scandal that shook an entire royal house and meant the end of an entire dynasty. According to the Greek historian Herodotus, it happened in Lydia in the 7th century BC, when King Kandaules widely spread the word of his wife’s utter beauty as he wanted to share his happiness and also his wife’s loveliness with everyone.



Encouraged by the king and aided by an invisibility ring, Gyges, his beloved bodyguard spends a night with the queen. When she finds out the true facts, she urges Gyges to kill the king after which he himself is crowned king.


Herodotus:

“Gyges,” The queen said, as soon as he presented himself, “there are two courses open to you, and you may may take your choice between them. Kill Candaules and seize the throne, with me as your wife; or die yourself on the spot, so that never again may your blind obedience to the king tempt you to see what you have no right to see. One of you must die: either my husband, the author of this wicked plot; or you, who have outraged propriety by seeing me naked.” (Livius.org)

Antony Beamont


The libretto proved too daring for American audiences, and when Zemlinsky died in 1942, his opera was still unfinished.

Much later the English musicologist and Zemlinsky biographer Antony Beaumont completed the score. In October 1996, the opera was performed in Hamburg, with enormous success. The performance was recorded live and released on the Capriccio label (600712).



The performance conducted by Gerd Albrecht is undoubtedly excellent, and the leading roles are very adequately cast with James O’Neal (Kandaules), Monte Pederson (Gyges) and Nina Warren (Nyssia). In the minor role of Nicomedes, we hear a young debutant, Mariusz Kwiecień.




Salzburg staged the opera in 2002 and the phenomenally cast, live-recorded, performance was released in a very well-crafted edition on 2 CDs (Naïve 3070). The role of Kandaules was sung assiduously by Robert Brubacker and Wolfgang Schöne   was an excellent Gyges. Sweden’s Nina Stemme, then still in the lyrical ˜fach”, sang a fine Nyssia. The Deutsche Symphonie Orcherst conducted by Kent Nagano sounds very exciting.

Part 1:



Part 2:




Our unsurpassed Saturday Matinee performed the opera concertante in November 2007, unfortunately no recording of it exists. A pity, because the conductor Bernhard Kontarsky conducted with great abandon and Stuart Skelton and Jeanne- Michèle Charbonnet were unforgettable as the royal couple.

Gyges (or was it Zemlinsky himself?): ˜Der, der ein Glück hält, soll sich gut verstecken! Und besser noch, sein Glück vor Andern”.







Cilea’s ‘Gloria’ op Bluray: een wereldpremière

Tekst: Peter Franken

Francesco Cilea (1866-1950) schreef vijf opera’s waarvan alleen de laatste drie enige bekendheid genieten. ‘L ’Arlesiana’ ging in 1897 in première en onderging daarna twee revisies, de laatste in 1937. Daarna volgde Cilea’s succesnummer ‘Adriana Lecouvreur’ (1902) en zijn laatste opera werd ‘Gloria’. De première was in 1907 en in 1932 publiceerde de componist een herziene versie waarvan in 2024 een opname op Bluray is verschenen.

Het betreft een voorstelling uit 2023 in het Teatro Lirico di Cagliari. Het is opvallend hoeveel bijzondere opnames er de voorbije jaren in dat provinciale theater zijn gemaakt. Het is zo ongeveer de hofleverancier voor het label Dynamic.

A 14th-century conflict between the militias of the Guelph and Ghibelline factions in the comune of Bologna, from the Croniche of Giovanni Sercambi of Lucca


Gloria speelt zich af in de Middeleeuwen en centraal staat de eeuwig lijkende strijd tussen Guelfen en Ghibellijnen. De stad Siena wordt bestuurd door de Guelfen die de strijd met de Ghibellijnen al langere tijd geleden in hun voordeel hebben beslist. Men is dermate zeker van zijn zaak dat bij gelegenheid van de inwijding van een grote nieuwe fontein in het hart van de stad voor een dag amnestie wordt afgekondigd aan allen die uit de stad zijn verbannen, lees Ghibellijnen. Ze zijn welkom op deze gewijde en ook feestelijke dag mits ze ongewapend de stad betreden en voor middernacht deze weer verlaten.

De legeraanvoerder van de Ghibellijnen Fortebrando betreedt de stad incognito onder de naam Lionetto. Bij de fontein vraagt hij Gloria om wat water. Ze raken aan de praat tot groot ongenoegen van haar broer Bardo en haar vader Aquilante die aan het hoofd staat van de Signoria en feitelijk de stad regeert.

Lionetto zweert dat hij ongewapend is maar gaandeweg begint hij uit een ander vaatje te tappen. Als kind is hij uit de stad meegenomen toen zijn familie werd afgemaakt door aanhangers van Aquilante. Nu zint hij op wraak. Komt bij dat hij Gloria nog als klein meisje heeft meegemaakt, ze hebben samen gespeeld. Nu wil hij haar meenemen als zijn bruid. Na een kort gevecht waarbij ook Lionetto’s aanhangers wel degelijk gewapend blijken te zijn slagen de Ghibellijnen erin de stad te verlaten met medeneming van Gloria.

Er woedt strijd buiten de stad waarbij Aquilante wordt gedood. Gloria stelt als voorwaarde voor een huwelijk met Lionetto dat hij de strijd staakt en de status quo wordt hersteld. Bardo ziet in haar een afvallige ook al weet ze hem ervan te overtuigen dat ze niet Lionetto’s lover is. Niettemin is en blijft ze ‘dood’ voor hem. En die verrader Lionetto zal boeten voor zijn woordbreuk en erop volgende misdaden. Als Gloria en Lionetto hun bruiloft in Siena vieren probeert Lionetto zich broederlijk met Bardo te verzoenen. Die steekt hem echter neer en bedreigt ook zijn zuster. Uiteindelijk ziet Gloria geen uitweg meer en doorsteekt zich.

Het is geen briljant verhaal maar dat heeft de muzikale uitvoering niet in de weg gestaan. Aan bepaalde melodische wendingen en orkestrale details herken je al snel de hand van Cilea, ook al heb je van ‘Gloria’ nog nooit eerder gehoord. Het werk is een prachtig vehikel voor een sopraan die ook mezzo rollen zingt en als het werk meer bekendheid zou genieten zou het ongetwijfeld een gedroomde rol voor de grote namen in het vak hebben kunnen worden.

Naar verluidt heeft Cilea kort voor zijn dood per brief getracht om Maria Callas voor dit werk te interesseren. Een paar jaar later had ze wellicht haar reputatie kunnen benutten om zo’n obscuur werk op de planken te krijgen zoals bijvoorbeeld in het geval van ‘La Vestale’, maar 1950 kwam in dat opzicht nog te vroeg.

De regie in Cagliari was in handen van Antonio Albanese, Leila Fleita ontwierp de decors en Carola Fenocchio nam de kostumering voor haar rekening. Ze hebben een zeer verzorgde goed ogende productie gerealiseerd. In de eerste akte zien we natuurlijk die fontein, op een pleintje aan de voet van een trappartij die bovenaan overgaat in een smalle opening met blauwe achtergrond. Daar zijn we buiten de stad. Later is die fontein verdwenen en staat er een tafel en meer naar boven het skelet van een boom.

Het beeld is rustig en leidt niet af van de handeling. De personenregie is nogal summier overigens, het koor dat een grote rol heeft komt geen millimeter van zijn plek en ook de protagonisten beperken zich grotendeels tot zingen zonder enigerlei contact met hun tegenspelers.

Gloria is een dragende rol, ze staat vrijwel voortdurend op het toneel en zingt in zeker de helft van de scènes. De sopraan Anastasia Bartoli geeft een indrukwekkend mooie vertolking van de titelrol, om door een ringetje te halen. Ze heeft wat Pierre Audi vermoedelijk een ‘kloeke stem’ zou noemen en kan haar partij met ogenschijnlijk gemak aan.

Bartoli zingt ‘Vergine d’astri e di viole’:

en ‘Mia cuna fiorita’:

Dit najaar is ze zowel te beleven in de Deutsche Oper als in Staatsoper Berlin. Dus bepaald niet een zangeres die slechts in kleinere huizen te horen is.

Bariton Franco Vasallo is een donkere Bardo, een rol die hem goed past. Ik zag hem ooit in München als Rigoletto en iets van dat gekwelde personage weet hij in deze rol tot uiting te brengen.

Lionello komt voor rekening van tenor Carlo Ventre die aardig op dreef is als de outcast die meineed heeft gepleegd toen hij zwoer ongewapend Siena te zijn binnengekomen. Het is een weinig sympathieke figuur maar met zijn zang weet Ventre je toch wel een beetje voor zich in te nemen. De kleinere rollen zijn adequaat bezet.

Koor en orkest van Teatro Lirico Cagliari staan onder leiding van Francesco Cillufo.

Trailer van de productie:

Rattle or van Zweden? Two-nearly a decade-old Rheingold’s under the microscope.

Entry of the Gods into Valhalla

There is no shortage of recordings of the complete Ring – let alone the individual parts- but apparently the need (among consumers or conductors?) is inexhaustible. Because: you haven’t had time to properly listen to one version or a new one is already being presented.



Simon Rattle is no novice when it comes to Wagner. Between 2006 and 2010, he conducted the complete Ring cycle in both Aix-en-Provence and Bayreuth. But ˜everything the conductor Sir Simon Rattle touches turns to gold”, and thus Das Rheingold was put back on the music stands, this time with the Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks. There, Rattle conducted a concert performance of the first Ring part in April 2015, and it has been released on the orchestra’s own label.



Like Rattle, Jaap van Zweden is a master as to conducting Wagner. His interpretations of his operas with the Radio Philharmonic Orchestra were very well received by critics and audiences alike. The Ring was the logical next step. The choice of orchestra – Van Zweden brought the music to his own Hong Kong Philharmonic – was also obvious. Now that his Das Rheingold is out: shall we compare it with Rattle?

Tomasz Konieczny as Alberich © Wiener Staatsoper/Michael Poehn



The performance under Rattle is carried by the two bass-baritones: Michael Volle (Wotan) and Tomasz Konieczny (Alberich). The latter in particular manages to impress me. His voice is so big that I am almost blown away by it, and the way he manages to put a sly deviousness in his voice is more than sublime. Compared to him, Van Sweden’s Peter Sidhom is nothing more than a ˜character”. Exquisite singing, yes, but he lacks finesse.

Bildquelle: picture alliance / Geisler-Fotopress | Thomas Bartilla/Geisler-Fotopres

Michael Volle’s voice, despite a good dose of pleasant lyricism, also has something compelling about it. Truly a supreme being who has to be obeyed. Matthias Goerne cannot match that. Although I really like his voice, he sounds like he is singing oratorio.


The giants with Rattle – Peter Rose (Fasolt) and Eric Halfvarson (Fafner) – are so insanely good that the basses with Van Zweden – the surely not insignificant Kwangchul Youn and Stephen Milling – have trouble competing with them.

I don’t like Annette Dasch (Freia). There is something in her timbre that I do not like, but that is a personal and subjective opinion. I do like Anna Samuil’s voice on the Van Zweden recording more, but neither of these ladies is a my dream Freia.

Photo:Metropolitan Opera / Marty Sohl

The only one much better cast in the van Zweden recording is Loge. Whereas Burkhard Ulrich does not sound very pleasant to me on the Rattle production- a bit shrill, although that may suit the character of Loge – Kim Begley shows that a devious character and good singing, can and do, really go together.

Rattle makes the orchestra play lightly and sparklingly. Moreover, he keeps the momentum going. Van Zweden is much more slow and more ˜long- winded”, so the performance lacks drama. In addition, the recording is far too soft. So even though I also have some reservations about Rattle: I still opt for his version.



Impression of the rehearsal by Rattle:



Trailer of van Zweden’s recording:

Michael Volle, Christian Van Horn, Benjamin Bruns, Burkhard Ulrich, Elisabeth Kulman, Annette Dasch, Janina Baechle, Tomasz Konieczny, Peter Rose, Eric Halfvarson e.a.
Symphonieorchester des Bayerichen Rundfuks olv Simon Rattle
BR Klassik 900133 • 143’


Matthias Goerne, Michelle de Young, Kim Begley, Peter Sidhom, Anna Samuil, Deborah Humble, Kwangchul Youn, Stepen Milling e.a.
Hong Kong Philharmonic Orchestra olv Jaap van Zweden
Naxos 8660374-75 • 153’



Een paar opmerkingen over Rusalka

Tekst: Peter Franken

Water dat gelijktijdig beweegt in twee richtingen – voorwaarts en opwaarts –  wordt een golf genoemd. Zodra zo’n golf een naam wordt gegeven: Rusalka, krijgt dit eenvoudige natuurverschijnsel antropomorfische kenmerken. Mensen doen dat graag, het maakt zaken beter herkenbaar. Van oudsher wordt de godenwereld bevolkt met personages waaraan menselijke kenmerken worden toegeschreven. En met zo’n golfje kan een sprookjesschrijver natuurlijk ook alle kanten op.

Růžena Maturová, de eerste Rusalka – Národní divadlo 1901 (archiv ND)

Het golfje, van nu af Rusalka, heeft menselijke ervaringen, ze wordt zelfs verliefd. Op de een of andere wijze slaagt ze erin contact te maken met iemand aan de wal, de heks Jezibaba. Of ze op eigen kracht uit het water is gekomen en zo ja, in welke gedaante, vertelt het sprookje niet. Is ook niet belangrijk, slechts een detail. We concentreren ons nu gewoon op een verliefd wezen dat een menselijke gedaante wil aannemen. Ze is nu kennelijk golf noch mens, maakt niet uit. En zo ontrolt zich de rest van het verhaal waarbij tegen het einde Rusalka kennelijk weer transformeert tot golf. Maar wel eentje die ‘door haar zusters’ is verstoten, een onwelkome golf derhalve. En ook nog met liefdesverdriet tot in alle eeuwigheid.

“Rusalki” by Iwan Nikolajewitsch Kramskoj, 1871

De ene ongerijmdheid volgt kort op de andere en we slikken dat voor zoete koek omdat het een sprookje is. Maar we kunnen ook voorbij dit Bouquet reeks verhaaltje kijken en ons afvragen of die hele episode ergens voor staat, een voor mensen relevante betekenis heeft. We hebben de antropomorfische benadering al van meet af aan geaccepteerd, wat let ons om op die weg voort te gaan? Vergeet de naturalistische folklore zoals ruisende wateren en Moravische bossen. Voor iemand die gewend is zo te componeren wordt dat als vanzelf een methode. En het past ook wel aardig bij het sprookje zo lang we ons concentreren op de niet-menselijke kant van het verhaal. Dus toen Rusalka nog een golfje was en geen gemankeerd mens, immers koudbloedig en stom.

Barrie Kosky

© Monika Rittershaus

In de productie van Barrie Kosky voor Komische Oper Berlin kwam Rusalka op, zich moeizaam door een luikje wurmend. Ondanks haar enorme staart wist ze zich redelijk vlot over het toneel te verplaatsen. Na het duet met de watergeest waarin ze haar wens te kennen gaf een mens te worden, verscheen Jezibaba, de heks, op het toneel. Er volgde een scène waarin Rusalka werd geopereerd. Ze werd opengesneden waarna er een enorme visgraat naar buiten werd getrokken. Vervolgens werd haar vissenstaart afgestroopt en kwamen er benen en voeten tevoorschijn.

Kosky stelt in zijn toelichting dat Rusalka in zijn visie een sirene is, een wezen dat door haar stem mannen in het verderf stort. Haar stem is als het ware haar instrument, de oorsprong van haar macht. Als ze mens wordt, verliest ze haar stem, oftewel: haar macht. Dat daarmee op voorhand een normaal functioneren in de menselijke samenleving onmogelijk wordt, beseft Rusalka onvoldoende en dat is haar tragiek. Kosky geeft verder aan dat er bij een sprookje sprake moet zijn van enige mate van vervreemding. Het moet niet al te dicht op de werkelijkheid van de toeschouwer staan. Vandaar de keuze voor het zeemeerminlijf. Rusalka werd zo nadrukkelijk geïntroduceerd als een wezen uit een andere wereld.

Melly Still

Ter vergelijking Glyndebourne 2019. In een begeleidend schrijven vraagt Jan Smaczny, musicoloog en Dvorak expert zich af wat een reden kan zijn geweest om in een tijd dat Verismo de nieuwe trend was met een sprookje te komen over een waternimf. Het loopt natuurlijk niet goed af zoals in een echt sprookje behoort, maar toch. Librettist Jaroslav Kvapil zou wellicht geïnspireerd kunnen zijn door het lot van vele Moravische plattelandsmeisjes die dienst namen in Wenen. Omdat ze de taal niet spraken werd hen als het ware hun stem ontnomen, ze konden zich niet uiten. Eenmaal verleid door iemand uit de familie van hun werkgever werden ze dan zwanger terug naar huis gestuurd, het begin van een uitzichtloos bestaan. In die zin kan Rusalka worden begrepen als iemand die bezwijkt voor de verlokkingen van een leven onder beter gesitueerden en van een koude kermis thuis komt. Een sociaal drama verpakt als sprookje, herkenbaar voor het toenmalige publiek.

Philipp Stölzl

© Clärchen & Matthias Baus | De Nationale Opera

En daarmee komen we dicht in de buurt van de productie van Philipp Stölzl voor DNO, door mij omschreven als ‘Rusalka goes to Hollywood’. De ongerijmdheden in zijn regie vallen in het niet bij alles dat er conform het sprookje al aan vooraf is gegaan. Die kunnen we rustig voor kennisgeving aannemen. Een antropomorfische benadering is een keuze die niet achteraf selectief kan worden gehanteerd. En geen gezwijmel over de maan die in Moravië heel anders schijnt dan in de rest van de wereld, gewoon de kern van het verhaal en welke allegorie daarin wordt verbeeld is een kwestie van interpretatie.

Stefan Herheim

Hoe ver je verwijderd kan raken van het origineel bewees Stefan Herheim in zijn productie voor De Munt in 2008. De herneming uit 2012 is op dvd uitgebracht. Herheims Rusalka stamt uit hetzelfde jaar als zijn Parsifal in Bayreuth, een historiserende productie met een veelheid aan interpretatielagen en vaak verwarrende beelden. Wat Herheim hierin echter onderscheidt van deconstructie regisseurs zoals Castorf en in nog sterkere mate Rau is dat hij het verloop van de handeling onaangetast laat maar er zonder enige remming van alles en nog wat aan toevoegt tot het alleen voor ingewijden nog herkenbaar is als de opera die op het affiche staat.

Bij zijn Rusalka in Brussel heeft hij die drempel echter overschreden en is er sprake van een gedeconstrueerd werk dat Herheim de mogelijkheid biedt een ander verhaal te vertellen.

Hij maakt de Watergeest tot het centrale personage. De oudere man voelt zich opgesloten in een huwelijk dat al te lang heeft geduurd en een toevallige ontmoeting met een hoertje op straat is aanleiding voor een trip down memory lane. Daarin zien we de Vreemde Prinses als zijn echtgenote, zowel vroeger als nu, en de Prins als zijn jongere zelf, overigens in de persoon van een matroos. In plaats van te kiezen voor het hoertje, uiteraard Rusalka, is hij blijven plakken aan iemand uit zijn eigen wereld. De ouder geworden Watergeest vermoordt uiteindelijk zijn vrouw en wordt geboeid afgevoerd. Rusalka is inmiddels ook ouder geworden en dubbelt qua indentiteit met Jezibaba.

Die persoonsdubbeling worden op z’n Herheims getoond door middel van identieke kostuums en het gebruik van spiegels. Verder worden er nieuwe personages opgevoerd zoals een politieagent, een priester en een stel nonnen, en blijven de scènes met de koksmaat achterwege. Het geheel oogt als een bonte kermis waarin voortdurend veel te doen is. Je komt ogen tekort.

Voor de rol van Vodnik, de Watergeest, was veteraan Willard White gecast, een goede keuze gelet op het feit dat zijn personage voortdurend op het toneel staat en in de handeling is betrokken. Renée Morloc is goed gecast als Jezibaba. De Vreemde Prinses ofwel Vodniks echtgenote komt voor rekening van Annalena Persson, goed maar niet bijzonder, ik heb mooier horen zingen. Pavel Cernoch is weer eens te beleven als de Prins, de rol is zo ongeveer zijn visitekaartje, Rusalka wordt vertolkt door Myrto Papatanasiu, vooral oogstrelend en met goed gelukte zang in de hogere regionen.

De personenregie is zeer uitgekiend en bij vlagen hilarisch als meerdere personen dezelfde gebaren maken, beetje slapstick. Het toneelbeeld laat weinig te wensen over: een stadspleintje met een kerk, een metro-ingang, een hoerenkastje en een uitspanning in de stijl van Edward Hopper waarin de waternimfen hun opwachting maken.

Muzikaal een goede voorstelling, mede dankzij Adam Fischer en het koor en orkest van De Munt. Als opname vooral interessant voor verzamelaars van Herheim producties. 

Twintig sopranen zingen het Lied aan de Maan. Welke is de mooiste?


 

zie ook:

https://basiaconfuoco.com/2017/02/26/3-x-rusalka-kristine-opolais-gabriela-benackova-en-ana-maria-martinez/

Rusalka goes to Hollywood

Rusalka van Robert Carsen in Parijs

Glyndebourne’s Rusalka is een fraai schouwspel




Bevenuto Cellini by Berlioz

Bust of Benvenuto Cellini, by Raffaello Romanelli (1901), at the centre of the Ponte Vecchio, Firenze, Italy. Photo by Thermos.

Benvenuto Cellini was a 16th-century Italian artist considered the representative of Mannerism. He was a sculptor, silversmith, writer and musician, clearly an example of the ˜uomo universale.”

We know from his memoirs that he was no sweetheart: he is portrayed as a self-assured, egotistical man who was not averse to sexual excesses and who had lots of affairs, both with women and with men. That he also did not treat his fellow man with the utmost decency was forgiven from higher up: after all, he was a gifted artist.



Why exactly did Berlioz choose Cellini for his first opera? Perhaps he thought he had found a new Don Giovanni and thus created a new masterpiece?



The premiere of the opera in Paris in September 1838 was a flop. For the revival a year later, Berlioz made some changes, but to no avail. Later, for a performance in Weimar in 1852, he made another shorter version of his work, on the advice and in collaboration with Liszt and Von Bülow.


CD’S



Colin Davis, one of the greatest advocates of Berlioz’s music, recorded the opera in 1972. For years, the recording (Philips 4169552) was regarded as the example of how it should be done. It took more than 30 years before it met a formidable opponent in John Nelson’s registration (once Virgin Classics 54570629).



Whichever of the two you choose: the orchestra is fine and both conductors are a match for each other. Nelson is perhaps a bit brighter while Davis is more into lyricism.

Can you imagine a better Cellini than Nicolai Gedda (Davis)? One would say not. I thought so too. Until recently, at least, because Gregory Kunde comes pretty close.

I love Kunde’s slim, agile yet firm tenor. His high notes are produced so easily that you’d almost think he was rehearsing a shopping list. And then his power… What a voice, what a singer! Incredible that the record companies ignored him for so long. He almost didn’t participate in this recording either: he replaced Roberto Alagna.

Jules Bastin (Balducci with Davis) was matched by Laurent Naouri. I personally prefer the second, but that’s personal.

The choice for my favourite Ascanio is quickly made: even Jane Berbié (Davis) has to concede superiority to Joyce DiDonato (Nelson). Just listen to her ˜Mais quai-je donc”. No, not everything was always better in the olden days!


But Nelson has more to offer, should you feel the need: the score is more than complete, as he combines both Paris versions and adds another appendix with a whopping 15 minutes of additional music.


Below is the trio ‘Ô Teresa’, sung by Gedda, Eda-Pierre and Massard under Colin Davis:




And by Kunde, Ciofi and Lapointe under John Nelson:



Nelson’s recording is officially off the market, but you can find it on Spotify:


And then there is Colin Davis II. In 2007, he once again ˜dusted off” the opera, resulting in several cuts in the dialogues. Cellini and Teresa’s duet from the second act also had to go. The live performance from Barbican Hall was released on two SACDs on London Symphony Orchestra’s own label (LSO Live 0623).

I find the result satisfactory, but a little too polished for me. Gregory Kunde once again shows what a great singer he is: for him alone, the recording is more than worthwhile. I am less pleased with Laura Claycomb (Teresa) and the other singers do not really appeal to me either.





DVD’S


Salzburg 2007



Presented in Salzburg in 2007, Benvenuto Cellini was subsequently recorded for DVD (Naxos 2110271). The production is great fun. It contains all sorts of things that makes one laugh: commedia dell’arte, comedy theatre, a pope accompanied by dancing blonde drag queens, a helicopter, robots as house servants, a madonna as a naked angel with wings… You name it and it’s there.
It starts off in quite a nice way: Rome, carnival, fireworks… Almost Fellini-like. The whole thing is set in a ˜world of once upon a time”. The Wizard of Oz is not far away. Yes, director Philipp Stölzl knows his film classics! Beautiful, yes. Funny? Yes. Logical? No. The audience is overenthusiastic, I am not.

There is good singing without any question, though I don’t really get excited. Burkhard Fritz (also a substitute, this time for Shicoff) at the time still had both feet firmly in the heavier belcanto repertoire, but he lacks charisma.

You can leave the latter to Maija Kovalevska. She is beautiful and slender (an indispensable requirement these days, it seems) and has a ditto voice. She is a good actress too. What she lacks is the ˜typical characterization” needed for this role. Without it she sounds like just one of many beautiful slender sopranos from Eastern Europe.
Terr
Whether Valery Gergiev is the appropriate conductor for this work I doubt. He makes a lot of noise, like heavy fireworks. At the start of the overture, I thought for a moment I was in the middle of one of the Bruckners.

Below is the trailer of the Salzburg production:



Amsterdam 2015



It’s still not really my kind of opera but I enjoyed Terry Gilliams’ 2015 Amsterdam production so immensely that I visited the show several times.

I can sum up the lavish, rich production in one word: whirlwind. Cellini is one hell of a role, but leave it to John Osborn! Just listen to his ˜La gloire était ma seule idole”, wow!

Mariangela Sicilia is a fantastic Teresa. Her light soprano seems created for the role but it is mainly thanks to the fantastic persona direction and the unimaginably good orchestral accompaniment by Sir Mark Elder that she is able to make the role her very own.

Laurent Naouri (Fieramosca) is a delicious schemer. What a voice and what an actor! Michèle Losier is a superb Ascanio, Maurizio Muraro an excellent Balducci and Orlin Anastasov a fine Pope.

In the innkeeper scene, it is Marcel Beekman who steals the show with his irresistible performance as Le Cabaretier, but the smaller roles of Bernardino (Scott Conner), Francesco (Nicky Spence) and Pompeo (André Morsch) are also more than excellently cast.

François Roussillon’s video direction is excellent. He highlights all the important details without losing sight of the whole. As a result, you can perfectly see what really good direction does for an opera. Also note the more than excellent chorus: each chorus member is an individual character.



Those who were not there can now catch up on a missed opportunity. For those who did attend: this DVD is a lasting memory of one of the finest DNO productions ever.










 

De verovering van Mexico door de romantische ogen van Spontini: Fernand Cortez

Tekst: Peter Frank

© Gees Voorhees, de Volkskrant

Kort na de première van La Vestale in 1808 kreeg Spontini op instigatie van Napoleon Bonaparte en keizerin Joséphine de opdracht voor een opera over Fernando Cortez, de veroveraar van Mexico.

Het werk had première in 1809 maar Spontini bleef er tot 1840 aan werken. De versie uit 1817 werd in de 19e eeuw echter gezien als de definitieve.

De opname uit Florence betreft een reconstructie van het origineel uit 1809. De kritiek die indertijd werd geuit door de zangers dat veel passages te lang werden uitgesponnen waardoor het moeilijk was de eigen aandacht en die van het publiek vast te houden, kan ik na het afspelen van deze Blu-ray wel begrijpen.

Naast zich eindeloos voortslepende recitatieven en aria’s is er bijna een uur balletmuziek, met hier en daar wat koorzang erin, op een totale speelduur van drie uur. Ook al heeft zo’n ballet wel een verhalende functie, dan nog is het erg lang naar huidige maatstaven gemeten.

De opera behandelt de korte periode na het initiële succes van Cortez doordat de Azteken in hem en zijn krijgers een soort goddelijke gezant zien. De Spanjaarden van hun kant vinden die indianen maar een stel wilden die leven nog in het bronzen tijdperk en brengen zeer wrede mensenoffers aan hun goden. Maar inmiddels is de status quo dat men elkaar ziet als normale tegenstanders in een gevecht om macht en territorium.

Cortez heeft hulp gekregen van een naburig volk dat door de Azteken werd onderdrukt en Moctezuma moet nu alles op alles zetten om hem terug de zee in te drijven. Het aspect van verbroedering krijgt een gezicht in de persoon van Amazily die door Cortez van de dood is gered toen zij op het punt stond in de Aztekentempel geofferd te worden. Haar broer Télasco vertegenwoordigt de kant van de Azteken en in een later stadium maken we ook kennis met de Hogepriester. Moctezuma blijft buiten beeld, is feitelijk ondergeschikt aan de priesterkaste.

In een zeer lang ballet proberen Mexicaanse vrouwen op instigatie van Télasco de soldaten van Cortez op te vrijen wat aardig lukt. Cortez ziet het gevaar en zet er een soort militair ballet tegenover om zijn superioriteit op het punt van oorlogvoering te tonen.

Maar Cortez’ broer wordt in de tempel gevangen gehouden en de Hogepriester is slechts bereid hem vrij te laten als de afvallige Amazily wordt uitgeleverd en alsnog geofferd. Cortez gijzelt op zijn beurt Télasco en zet de aanval in op de stad Mexico. Om zijn vastberadenheid te tonen heeft hij kort daarvoor al zijn schepen in vlammen laten opgaan, de dood of de gladiolen.

Het eindigt met de overwinning van Cortez die met een breed gebaar iedereen tot bondgenoot probeert te maken. Een nieuw tijdperk breekt aan met een nieuwe godsdienst die geen mensenoffers eist. Zijn adjudant Moralez wordt echter tijdens de ouverture en het naspel (weer een ballet!) opgevoerd als oude man die terugkijkt op de gebeurtenissen en benadrukt dat de latere kijk erop vooral een propagandistisch succes van de grote conquistador Cortez is geweest.

De decors tonen schepen op de achtergrond die later in brand vliegen. Een compleet maisveld wordt het toneel op geduwd waaruit een zwerm vrouwen opduikt die de soldaten gaan bewerken onder toeziend oog van Télasco. Verder wordt gewerkt met achtergrondprojecties en een basaal vormgegeven tempel.

De Spanjaarden gaan in kuras, de Mexicanen zijn wat toegetakeld met verf en veren. De vrouwen zijn vooral zeer kleurrijk gekleed met uitzondering van Amazaly die al een beetje Spaans is geworden en zelfs een kruis aan een ketting draagt.

Aanvankelijk doet de zang van Cortez me vagelijk denken aan Enée in Les Troyens, ook een avonturier op jacht naar roem. Wellicht heeft Spontini zijn latere collega Berlioz weten te inspireren. Anderzijds klinkt ergens in de zang van Amazaly met enige fantasie Glucks aria ‘Malheureuse Iphigénie’ door. Maar merkwaardig genoeg roept het werk niet of nauwelijks het klankbeeld van La Vestale bij me op.

De Argentijnse tenor Dario Schmunck zet een zeer solide Cortez neer, is ook qua postuur en uitstraling geknipt voor deze rol. Hij draagt grote delen van de opera en aangezien de handeling nogal eens inzakt is dat geen sinecure.

Interview met Dario Schmunk :

De Griekse sopraan Alexia Voulgaridou zingt een zeer goed verzorgde Amazaly maar mist de uitstraling die haar personage enige overtuigingskracht zou kunnen geven. Ze heeft lange solo’s te zingen, te lang zal men in 1808 hebben gedacht, en weet daarin de spanning redelijk vast te houden. Maar de dramatiek die we verwachten met een ‘Tu che invoco’ uit La vestale in ons achterhoofd blijft lang uit. Pas in haar grote aria ‘Dieu terrible. Prêtre jaloux’ als ze besluit zich voor Cortez’ broer op te offeren, tegen diens wil overigens, klinkt de ernst van de situatie in de zang door.

Koorzang en balletten zijn goed verzorgd. Het orkest van Maggio Musicale Fiorentino geeft voor zover ik kan beoordelen een goede weergave van Spontini’s partituur. Het is moeilijk er iets meer over te zeggen, ik hoorde het werk voor het eerst.

De muzikale leiding is in handen van Jean-Luc Timgaud.

Trailer:


Foto’s van de voorstelling © Michele Monasta

Stephen Fry and his love for Wagner

Stephen Fry takes in the view from Neuschwanstein Castle in Germany, one of the stops on a pilgrimage to explore his complicated feelings about the life and work of Richard Wagner.

Of course every film and stage lover knows Stephen Fry, one ot the greatest English actors of the last decades. But Fry is much more than that. As he had been very open about his homosexuality and his psycological problems (he suffers from manic-depressive disorder, about which he has made a movie called “The Secret Life of the Manic Depressive), he has made himself extremely vulnerable.




He is also a huge Wagner fan, something that has reinforced his bipolarity; Stephen Fry is Jewish and the majority of his family were murdered in the Holocaust. He also made a film about that, Wagner & Me (1102DC).



The documentary has won awards at several festivals. Quite rightly so, as the result is not only hugely fascinating because of the internal conflict or call it a dilemma which a Jewish Wagner enthusiast finds in himself, but it also provides us with images that a mere mortal normally never gets to see.

Because, should you ever manage to get tickets to Bayreuth: you’ll never get behind the stage. I think.



Entire film:

Bit more:


Debate Verdi vs Wagner:

A little laughter: joke by Darren Duton; X Factor Special Stephen Fry on Wagner:





Stephen Fry’s website:

https://www.stephenfry.com/