Kát’a_Kabanov”a

Karina Canellakis dirigeert sterke Kat’a Kabanova

Tekst: Neil van der Linden

Opmerkelijk hoe binnen vijf jaar vrouwelijke dirigenten hun vanzelfsprekende plaats hebben ingenomen.Vijf jaar geleden konden mannelijke collega’s nog schampere opmerkingen maken zonder dat daar een haan naar kraaide. Die tijd is nu echt wel voorbij.

Het is ook duidelijk dat een dirigent voor het echt tragische repertoire, zoals Kat’a Kabanova, niet per se ouder, sadder and wiser hoeft te zijn. Karina Canellakis was deze middag degene die het kwiekst de trap van het Concertgebouw op en af kwam, anderen zag je echt een beetje uitkijken en zelfs de leuning vastpakken. Maar misschien is het ook omdat Canellakis onderhand – gelukkig – vaak in het Concertgebouw heeft opgetreden. Ach, over nog eens vijf jaar hebben we het hier niet eens meer over.

Dit is natuurlijk opera waarin vrouwen de drijvende krachten zijn. Het gaat over het keurslijf van burgerfatsoen en dubbele moraal, waarmee vrouwen in een keurslijf werden gedwongen, terwijl mannen nog gemakkelijk met de dingen wegkwamen. En het loopt tragisch af.

Tragische ironie is dat de aanstichtster van dit alles in het verhaal zelf een vrouw is, de bazige schoonmoeder Kabanicha, die ongeveer een moreel schrikbewind voert over haar zoon Tichon en diens echtgenote Kat’a. Kat’a is heimelijk verliefd op een ander, Boris, maar wil de huwelijksmoraal hooghouden. Maar als echtgenoot Tichon op zakenries wordt gestuurd geeft Kat’a toch toe aan haar gevoelens.

Er zijn nog wat andere rollen, zoals Tichons pleegzuster Varvara, die zich minder gelegen laat liggen aan het bewind van Kabanicha en die vrijelijk geniet van haar romance met een jonge leraar in het dorp, Kudrjas. En Dikoj, een koopman, met wie, naar blijkt, Kabanicha een heimelijke verhouding heeft, ook al pretendeert ze de verpersoonlijking te zijn van de huwelijksmoraal. Dit alles drijft Kat’a tot waanzin, en ze verdrink zich aan het eind van het verhaal in de Wolga.

Toch zou het te simpel zijn om te stellen dat deze uitvoering zo geslaagd was omdat Canellakis zich speciaal voelde aangetrokken tot dit vrouwendrama. Dit werk leent zich uitstekend voor een dirigent die én zoals zo vaak al bleek zo goed gelaagde partituren tot klank kan brengen én zo goed gevoel heeft voor muziek met passie.

De openingsklanken waren uitermate spannend, met een enorme energie. Dat had wel tot gevolg dat het orkest nog op steroïden zat toen de zangers moesten beginnen, en ja, daardoor duurde het even voordat de juiste balans tussen orkestvolume en vocalisten was gevonden. Ook al was het orkest relatief bescheiden in omvang gehouden, aan het minimaal aantal hoorns bijvoorbeeld ontkom je niet, en bovendien houdt Janacek altijd van pauken.

Amanda Majeski was een ontroerende Kat’a. Mede gebruik makend van haar gedistingeerde gestalte spaarde ze de emotie op tot die echt tot uitbarsting moest komen. Daardoor kwam Kat’a’s uiteindelijke keus voor zelfmoord des te hartverscheurender over. Volgens het libretto loopt ze met gekruiste armen de rivier in. In deze opvoering liep ze naar haar laatste noten voor het podium langs en ging met gekruiste armen met de rug naar het publiek staan.

Karina Dalayman (Kabanicha) © Lodi Lamie

Katarina Dalayman maakt als Kat’a’s dictatoriale schoonmoeder Kabanicha gebruik van alle muzikale mogelijkheden om de furie uit te hangen, maar liet daarmee ook doorschemeren dat haar personage misschien zelf wel degene is die het meest verstrikt zit in sociale dwang.

Er staan in deze opera maar liefst drie lyrische tenoren op het toneel, maar de drie vertolkers leken in deze uitvoering perfect getypecast al naar gelang de persoonlijkheden. Marcel Beekman maakte van Tichon een goedzak. Als ervaren theaterman in vileinere rollen, zoals Rameaus Platée, legde hij in zijn partij vele subtiele accenten, en maakte hij toch gebruik van de mogelijkheden die de sobere enscenering bood, het soort personenregie dat inmiddels vaak wordt toegepast in concertante opera’s . Maar zag ik Marcel Beekmans Tichon niet toch een beetje jaloers kijken naar het vrijere jonge paar, zijn stiefzus Varvara en haar jonge blaag Kudrjas?

Dat jonge paar steelt geregeld de show. Van mezzosopraan Anna Lapkovskaja als Varvara verbaasde het mij niet dat ze ook Carmen zingt, zangtechnisch en qua uitstraling. Zij is in Minsk geboren, maar in Duitsland werkzaam.

Ik ben blij dat er blijkbaar geen reden was om de jonge Rus Boris Stepanov te cancelen.

Wellicht te veel hinein interpretierend leek het alsof hem dat een flinke dosis zang- en speelvreugde had gegeven, want telkens als hij opkwam straalde hij dat het een lust was. En er zit ook een klein beetje Lenski in zijn optreden, een rol (uit Eugen Onegin) die hij ook zingt. Maar ja, in het verhaal, naar Ostrovski’s toneelstuk Het Onweer, is hij tevens een Tsjechoviaanse jonge academicus die de ingeslapen feodale boel wat komt wakker schudden, waarbij hij al snel de piepjonge maar emotioneel al volwassen Varvara aan zijn zijde vindt.

Boris zou dan degene moeten zijn waarvan wij ook als publiek zouden moeten begrijpen wat Kat’a voor hem voelt. Dat lukte de Litouwse tenor Edgaras Montvidas zangtechnisch wel, maar qua uitstraling niet. Dat is misschien ook lastig met een personage waarvan je aannemelijk moet maken dat het hoe het met Kat’a afloopt hem eigenlijk tamelijk koud laat.   

Esther Kuiper, Tim Kuyper, Clive Bayley en Karina Dalayman © Lodi Lamie

De rol van Dikoj heeft Janáček muzikaal wellicht opzettelijk wat kleurloos gehouden. Een saaie, maar natuurlijk wel gevaarlijke man. En zo vertolkte de Engelsman Clive Bayley hem ook, die blijkens zijn CV bijvoorbeeld ook thuis is in vergelijkbare rollen als Biterolf, degene die als eerste Tannhäuser beschuldigt van godslasterij, en als de cynische Dokter in Bergs Wozzeck.

Wat mij betreft had paukenist Paul Jussen bij het slotapplaus samen met de vocalisten naar voren mogen worden gehaald. In deze opera mag hij lekker hameren op zijn instrumenten, maar dat moet ook een flinke inspanning zijn.

Toevallig: in de tekst van de opera zegt Kat’a zoiets gezegd als dat de dood eigenlijk zou moeten komen voordat het levensgeluk een einde neemt. Als volgt: ‘Tegenwoordig is het: al verlang je ernaar, de dood komt niet; blijf leven en mogen je zonden je kwellen!’

De dag ervoor werd dat even treffend verwoord in de tekst van de uitvoering die ik zag van Lassus’ Lagrime di San Pietro door het Nederlands Kamer Koor met de Oekraïense danser Alexandre Riabko.

Zoals in de tekst van Lassus’ Lagrime di San Pietro wordt gesteld: “Ach, hoeveel mensen, die ooit gelukkig waren in hun jeugd, heeft jouw (bedoeld is de dood) getreuzel langdurig lijden bezorgd. En dat terwijl ze, als ze vóór de komst van de ouderdom verlost waren geweest van de wereld, dood veel gelukkiger waren geweest.’ Over die eveneens fenomenale uitvoering dinsdag meer.

Kát’a Kabanova, Leoš Janáček
Radio Filharmonisch Orkest, Groot Omroepkoor, Karina Canellakis dirigent
Amanda Majeski Kát’a
Katarina Dalayman Kabanicha
Edgaras Montvidas Boris
Clive Bayley Dikoj
Marcel Beekman Tichon
Boris Stepanov Kudrjáš
Anna Lapkovskaja Varvara
En verder Tim Kuypers, Esther Kuiper, Lotte Verstaen.

Gezien 26 maart NTR Matinee Concertgebouw Amsterdam.

Foto’s Simon van Boxtel

Kát’a Kabanova.Discografie

DVD

ROBERT CARSEN

katja-mattila

Wolga, de langste rivier in Europa, is voor de meeste Russen het symbool voor werkelijk alles, inclusief het leven zelf. In ettelijke liederen wordt zij bezongen, en in vele verhalen en gedichten speelt zij de hoofdrol.

Ook in De storm van Ostrovski, waar de opera van Janaček op is gebaseerd, en zo ook in de opera zelf: in haar spiegelt zich de ziel van de ongelukkige Kát’a, die haar leven dan ook in Wolga laat eindigen. Je hoort haar ook in de muziek

Dat heeft Robert Carsen in zijn Antwerpse enscenering in 2004 goed begrepen: hij liet de hele bühne door water bedekken en het verhaal zich op vlonders afspelen. Ik vond het de aller-allermooiste productie van het werk. Het is in 2008 door het Teatro Real in Madrid overgenomen en niet zo lang geleden ook op dvd uitgebracht (Fra Musica 003).

Ik moet u heel eerlijk bekennen dat ik echt bang was om het terug te zien. Zou ik het nog steeds zo mooi vinden? Het antwoord is volmondig: ja! Sterker. Het is nog veel mooier dan ik het mij kon herinneren.

Karita Mattila is een Kát’a om verliefd op te worden en Jiří Bělohlávek is, naast Mackerras, de beste pleitbezorger voor de opera. Wilt u mijn eerlijke mening weten? KOPEN, want mooier bestaat niet!

Derde akte: de storm

 

 

CHRISTOPHER MARTHALER

 

katja-marthaler

Geloof het of niet: voor de meeste operaliefhebbers behoort Kát’a Kabanova tot het standaardrepertoire, maar in Salzburg beleefde zij haar première pas in 1998. Dat de productie toen met gemengde gevoelens werd ontvangen, lag niet aan de muziek of de zangers, noch aan het orkest of de dirigent.

Sylvain Cambreling ontfermde zich over Janačeks meesterwerk, met de nodige liefde en begrip. Al bij de ouverture zat mijn keel dicht en liepen mijn ogen vol met tranen.

Maar helaas, er was ook een regisseur. Marthaler plaatste de handeling ergens in het Oostblok van de jaren zestig, zijn inspiratie duidelijk puttend uit de Tsjechische filmhits uit die tijd. Degenen die ooit Liefde van een blondje van Miloš Forman hebben gezien, weten wat ik bedoel.

Er is nergens een rivier te bekennen (een foto op de muur telt niet mee) en dat is iets wat ik absoluut onacceptabel vind, want Kát’a Kabanova zonder Wolga is voor mij als de Die Zauberflöte zonder fluit.

Een liefhebber van het moderne, conceptuele regietheater kan er misschien plezier aan beleven, want muzikaal zit het werkelijk goed in elkaar. Het was duidelijk, dat hij over een bijzonder lange repetitietijd kon beschikken: de zangers waren gekneed tot een formidabel ensemble.

De zang was ook superieur. Angela Denoke zette een kwetsbare Kát’a neer en Dagmar Pecková schitterde als de opstandige Varvara. David Kuebler en Rainer Trost waren perfect gecast als respectievelijk Boris en Kudrjas, en allemaal hebben ze hun bravo’s wel verdiend. Voor ons Nederlanders is het bovendien leuk om twee Nederlandse zangers: Henk Smit (Dikoj) en Hubert Delamboye (Tichon) in actie te kunnen zien. In de strijd tussen regie en muziek won de laatste het.

 

NICOLAUS LEHNHOFF

 

Дерек Бейли (Derek Bailey) – биография, фильмография. Режиссер

Lehnhoff behoorde tot de regisseurs die graag een eigen draai aan een voorstelling gaven, maar in Glyndebourne heeft hij een vrij traditionele productie geleverd (Arthaus 100158). Zeer sober, maar met veel oog voor details en voor de psychologische ontwikkeling van de personages.

Hij benadrukt alle aspecten van Kát’a’s karakter, ook haar piëteit, dringt diep door in haar gekwelde ziel en maakt haar ellende voelbaar. Er heerst een gevoel van algehele verlatenheid, wat door de prachtige, felle kleuren, die af en toe sterk aan schilderijen van Münch doen denken, versterkt wordt.

Ook muzikaal is er geen reden om te klagen: Nancy Gustafson is een prachtige Kát’a en Barry McCauley een uitstekende Boris.

 

CD

katja-decca

 

Beide door Charles Mackerras gedirigeerde cd-opnames met respectievelijk Elisabeth Söderström op Decca (4218522) en Gabriela Beňačková op Supraphon (SU3291-2 632) in de hoofdrol zijn heel erg goed en geen van beide zou ik willen missen, al heb ik een lichte voorkeur voor Beňačková.

Kata Kabanova Benackova

Peter Straka (Supraphon) is als Boris net zo geloofwaardig als Petr Dvorsky (Decca) en Nadĕžda Kniplova en Eva Randová (Kabanicha) zijn aan elkaar gewaagd.

 

 

https://open.spotify.com/album/00ecyvNzFFwrv3y9fnjEZn?si=FDH0cmHFTZOCYYtuJ2pciA

 

 

 

 

 

 

Hartverscheurende Kát’a Kabanová door Opera Zuid

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

Johanni van Oostrum (Kát’a) ©Morten de Boer

Het bezoek aan een operahuis is tegenwoordig tot een soort hazardspel verworden.
Onderwerp, stijlperiode, libretto en muziek doen er tegenwoordig zo langzamerhand niet toe. Ongeacht of je naar Carmen, Ulysse, of Lulu gaat –  niemand garandeert je dat je niet alweer in Srebrenica of in Gaza tijdens een ‘porno live show’ gaat belanden.

Maar als de regisseur in kwestie Harry Kupfer heet, kan je rustig door blijven ademen. Hij is een echte vakman die alle opera’s op zijn duimpje kent. Hij kan logisch nadenken, is consequent en – een bijna rariteit tegenwoordig – hij werkt vanuit het libretto. En de muziek, vanzelfsprekend.

Hij let op de geschreven taal en zijn nuances. Hij laat zijn protagonisten ook de taal en de accenten van de muziek volgen in hun bewegingen en gebaren – volgens mij één van de belangrijkste elementen in de operaregie.En onontbeerlijk als je met een componist als Janáček te maken hebt, voor wie de prosodie (integratie van de gesproken taal en de muziek) zowat het uitgangspunt voor al zijn composities was.

Voor zijn productie van Kát’a Kabanová voor de Opera Zuid heeft Kupfer voor een tamelijk traditionele enscenering gekozen. Bij hem speelt de opera zich daadwerkelijk in Rusland in de tweede helft van de XIX eeuw en de kostuums en de (zeer spaarzame) decors zij navenant. Maar denk nu maar niet dat je een superrealistische voorstelling gaat krijgen, want de enscenering is alles behalve natuurgetrouw en er zit een ‘twist’ in.

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

©Morten de Boer

Kupfer heeft, samen met zijn congeniale decorontwerper Hans Schawernoch, een hele slimme eenheids-enscenering bedacht, dat naar believen zowel binnen als buiten suggereert. Op het toneel staan een paar schots en scheef gedeponeerde ouderwetse meubelstukken die aan het zicht worden onttrokken door enorme ijzeren ‘bomen’. Worden de bomen omhoog gehesen dan bevinden we ons binnen.

Het ijkpunt van het decor vormt een prominent aanwezige elektriciteitsmast en ergens op de achtergrond, onzichtbaar maar zeer voelbaar, stroomt de Wolga.

Net als tijdens het echte onweer, was de storm al vanaf het begin voelbaar. Zachtjes waarneembaar in de eerste scène werden de lichtflitsen steeds heviger en tegen het einde kwam het tot de echte uitbarsting. Daar werd ik stil van, want hiermee werd de zere vinger op de juiste plek van de opera gelegd: de (ondergrondse) spanning, de ontlading en dan de stilte.

Trailer van de productie:

 

De uitvoering was goed tot zeer goed tot uitstekend.
Om met minpuntjes te beginnen – het orkest kon mij niet echt bekoren. Ik miste de ‘Slavische ziel’ (wat het ook mocht zijn) en ook de accenten vielen voor mij niet op de juiste plaatsen. Nou is Stefan Veselka zelf van de Tsjechische origine, dus hij zou het moeten weten, maar het miste iets essentieels. Het spel was ook – voor mij, althans – iets te afstandelijk.

Fragment van de repetities:

 

Dat gold ook de hoofdrol vertolkster, Johanni van Oostrum. Zij zong zonder meer prachtig, bij vlagen zelfs zeer ontroerend, maar ik miste het ‘bipolare’ in Kát’a’s karakter, de combinatie van devotie, hysterie, berusting, neiging naar de zelfvernietiging en doodsverlangen. Allemaal eigenschappen die haar uiterst breekbaar maken (denk aan Amy Winehouse, maar dan vertaald naar de negentiende eeuw):

“Wat zou het zalig zijn om nu te sterven.
”Waarom sterven, nu het leven zo mooi is?
”Nee, leven kan ik niet”

(vertaling Theodor Duchamps)

 

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

©Morten de Boer

Ook Boris werd zeer goed maar niet al te passioneel (maar misschien past dat bij zijn karakter?) gezongen door Mark Duffin.

Michael Baba wist precies de juiste toon te treffen om het karakter van Tichon te typeren: hij was zeer meelijwekkend in zijn spagaat tussen zijn tirannieke moeder en zijn liefde voor Kát’a.

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

Miranda van Kralingen & Henk van Heijnsbergen ©Morten de Boer

Miranda van Kralingen was voor mij niet overheersend en weerzinwekkend genoeg. Zij gaf een goede gestalte aan de rol van Kabanicha, maar echt sidderen deed zij mij niet. Henk van Heijnsbergen was een zeer goede Dikoj.

 

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

Karin Strobos (Varvara) en Johanni Van Oostrum ©Morten de Boer

De echte ster van de voorstelling was Karin Strobos als Varvara. Met haar heerlijke lichte mezzo en haar zeer aanwezige bühne-presènce wist zij een meisje van vlees en bloed neer te zetten: licht, maar niet lichtvoetig. Vrolijk maar ook bezorgd. En vol plannen voor de toekomst.

Haar geliefde Kudrjáš werd prachtig vertolkt door Elmar Gilbertsson. Bewapend met de heuse balalaïka, zong hij het volksliedje over een boerenmeisje en de op haar verliefde rijke jongen met veel smachtende lyriek, maar wel ‘down to the earth’. Precies zoals het hoort. Al met al – één van de beste operavoorstellingen van het jaar 2011.

 

Wellicht een leuk wetenswaardigheidje: in 1998 werd Kátá Kabanova uitgevoerd door de Nationale Reisopera. De hoofdrol werd  gezongen door Miranda van Kralingen en in de cast waren er toen vrijwel alleen maar Nederlanders: Marcel Reijans (Kudrjáš), Corinne Romijn (Varvara), Kor-Jan Dusseljee (Tichon). Lucia Meeuwisen zong Kabanicha en de kleine rollen van Glaša en Fekluša werden vertolkt door Annelies Lamm en Janny Zomer.

Leoš Janáček
Kátá Kabanova
Henk van Heijsbergen, Mark Duffin, Miranda van Kralingen, Michael Baba, Johanni van Oostrum, Elmar Gilbertsson, Karin Strobos e.a.
Limburgs Symfonie Orkest olv Stefan Veselka
Regie: Harry Kupfer

Bezocht op 18 november 2011 in Theater aan het Vrijthof in Maastricht

KAT’A KABANOVÁ. Discografie