,,Het vergeten vormt een deel van alle handelingen”, schreef Nietsche in één van zijn pamfletten. ,,Om te (over)leven moet men soms zijn verleden vernietigen.” Korngold zou het moeten weten, want juist met die woorden kun je de werkelijke thema’s van zijn bekendste opera, Die Tote Stadt, samenvatten.
“A scene from the original 1920 Hamburg production of Die tote Stadt. From left to right: Walter Diehl (Graf Albert); Josef Degler (Fritz) Anny Münchow (Marietta); Felix Rodemund (Gaston); and Paul Schwartz (Victorin).”
Die Tote Stadt beleefde gelijktijdig haar wereldpremière in Keulen (onder directie van Otto Klemperer) en Hamburg op 4 december 1920, waarna de hele wereld volgde. Voor de oorlog was het de meest gespeelde van alle eigentijdse opera’s.
RENÉ KOLLO (ooit RCA, tegenwoordig Sony)
Na 1938 werd Die Tote Stadt niet meer uitgevoerd. Pas in de jaren zeventig begon men aan een voorzichtige comeback. Uit die tijd (1975) stamt de eerste studio-opname van de opera.
Jammer genoeg vertelt het tekstboekje (dat voor de rest prima is verzorgd met de goed weergegeven synopsis en het volledige libretto in twee talen) niet het ‘waarom’ van die uitgave. Graag had ik willen weten wie het idee om juist Die Tote Stadt op te gaan nemen had opgevat, des te meer daar het werk toen nog als inferieur werd beschouwd.
Ook Leinsdorf heeft nooit onder stoelen of banken gestoken dat hij het werk niet hoog achtte. En toch dirigeert hij het alsof het om een meesterwerk gaat. Wellicht ging hij er gaandeweg in geloven? Hij geeft de opera de grandeur van een monument en de glans van goud. Bijzonder spannend en energiek leidt hij het schitterend spelende Radio-orkest uit München door de partituur heen. Aan het eind van de eerste acte, als het portret van Marie tot leven komt, waan je je midden in de droomscène uit ‘Spellbound’ van Hitchckock, en zelfs zonder beeld is de spanning om te snijden.
Er wordt ook voortreffelijk gezongen, al heb ik een beetje moeite met Kollo in zijn veeleisende rol van Paul. Tijdens de opname pendelde hij tussen München en Bayreuth, waar hij toen Parsifal zong, waardoor zijn stem wat vermoeid klinkt. Bovendien prefereer ik in die rol een meer lyrische tenor, maar wel één met voldoende kracht om boven het orkest uit te kunnen komen. Fritz Wunderlich had ideaal kunnen zijn, maar die was toen al bijna tien jaar dood, en aan Gösta Winbergh had toen niemand gedacht.
Carol Neblett is een fantastische Marie/Mariette, haar romige sopraan bezit veel kleuren en is goed stabiel in de hoogte. Benjamin Luxon zet een warme en vaderlijke Frank neer en Herman Prey (Fritz) brengt het paradijs dichterbij met zijn zoet gezongen Serenade.
Hieronder zingt Herman Prey ‘Mein Sehnen, mein Wähnen”
Ook de kleine rol van Brigitte wordt fenomenaal gezongen door Rose Wagemann, wellicht de beste Brigitte die ik tot nu toe hoorde.
THOMAS SUNNEGÅRDH (Naxos 8660060-1)
In 1996 werd Die Tote Stadt in het Royal Swedisch Opera House in Stockholm op het repertoire gezet. Twee van de voorstellingen werden door Naxos live opgenomen en op cd uitgebracht. Het resultaat is beslist niet slecht, men voelt de spanning van het theater wat in feite altijd een pré is. De toneelgeluiden zijn hoorbaar, mij stoort het niet, integendeel. Leif Segerstam dirigeert bedaard en het is te wijten aan een paar coupures dat het geheel bij hem bijna 15 minuten korter is dan bij Leinsdorf.
Paul wordt gezongen door Thomas Sunnegårdh, een Wagner-tenor die voornamelijk imponeert door zijn volume: af en toe ontaardt hij in sprechgesang en de lyriek is nergens te bekennen. Schitterend daarentegen Katarina Dalayman als Marie/Mariette en ook Anders Bergström (Frank) en Per-Arne Wahlgren (Fritz) zetten hun rollen overtuigend neer.
TORSTEN KERL
DVD
Opéra National du Rhin in Strasbourg zette Die Tote Stadt in april 2001 op de planken. De zeer omstreden productie door Inga Levant werd door Arthaus Musik (100 342) op dvd uitgebracht.
Als u dacht dat het verhaal van Die Tote Stadt zich aan het eind van de negentiende eeuw in Brugge afspeelt dan heeft u het mis. Weliswaar baseerde Korngold zijn meesterwerk op Rodenbachs ‘Bruges-la-morte’ en drukte die middeleeuwse stad met zijn mist en symboliek zijn stempel op zowel het libretto als op de muziek, maar Inga Levant weet beter. Zodoende belanden we in Hollywood waar alles mogelijk is en Marietta lijkt niet alleen op Marie maar tevens op Marylin Monroe.
Het geheel is gelardeerd met citaten uit de films van Fellini, maar fusion is in en alles moet kunnen. Gelaten accepteer ik dus dat ‘Mein Sehnen, mein Wänen’ niet door Pierrot maar door de barman – overigens schitterend en met voldoende dosis schmalz vertolkt door Stephan Genz – wordt gezongen.
Moet kunnen? Nee, want als ook het libretto geweld wordt aangedaan dan houdt mijn geduld en tolerantie op. Ik accepteer dus de zelfmoord van Paul niet want hiermee vermoordt hij niet allen zichzelf, maar ook de hele opera.
Torsten Kerl (Paul) en Angela Denoke (Marie/Mariette) zingen prima, maar de laatste overtuigt voornamelijk door haar overweldigende bühnepresence en acteervermogen.
CD Orfeo C 634 042 I
In de zomer van 2003 werd die opera tijdens de Salzburger Festspiele uitgevoerd. De regie was in handen van Willy Decker en de hoofdrollen werden gezongen door Torsten Kerl, Angela Denoke (ze schenen er een patent op te hebben) en Bo Skovhus. De voorstellingen werden zowel door het publiek als door de pers met een enorm enthousiasme ontvangen en de volledige cast werd beloond met een staande ovatie.
De uitvoering van 18 augustus werd door ORF live opgenomen en op cd uitgebracht. Waarom niet dvd? Door gebrek aan beeld mist men een belangrijk aspect van de voorstelling, des te meer daar de regisseur de rollen van Frank en Fritz door dezelfde zanger liet vertolken wat optisch wellicht in het regieconcept werkte, maar zonder beeld bijzonder verwarrend is.
Torsten Kerl zit duidelijk aan zijn vocale grenzen, wat zich voornamelijk in zijn geknepen hoogte uit. Maar hij kent ook veel mooie en lyrische momenten, iets wat niet gezegd kan worden van Angela Danoke: zonder beeld blijft van haar niets over.
De opera is ook op You Tube te beluisteren:
Maar ook over Bo Skovhus kan ik maar niet enthousiast worden, iets wat me bijzonder zwaar valt: ooit behoorde hij tot één van mijn geliefde baritons. Hij zingt mat, zonder ziel en zijn voordracht van ‘Mein Sehnen, mein Wänen’ is ronduit bleek. Jammer, want dat hij het beter kan heeft hij al aan het begin van zijn carrière laten horen op één van zijn eerste cd-opnamen:
Maria Jeritza sie de rol van Marie/Mariette heeft gecreerd:
He was a child prodigy. At the age of twenty he was already world-famous and established as a composer. He wrote several operas, songs, concertos, symphonies, quartets, quintets and some more. His compositions were performed by prominent musicians such as Arthur Schnabel, Carl Fleisch, Bruno Walter, Rose and his quartet, Böhm, Tauber, Lotte Lehmann, Strauss…
He was the inventor of the famous Hollywood sound, which in reality was nothing more than a combination of the Viennese schmalz (including the waltz) and a healthy dose of tension and a sense of drama. Worshipped before the war, totally ignored afterwards.
Korngold, the son of a leading Austrian music critic, was destined to to become a musician – a genius! His father had not called him Wolfgang for nothing.
On the recommendation of Mahler, who became quite impressed by the boy’s talent, he was taught composition by Zemlinsky. After eighteen months (Korngold was then 12 years old) his teacher thought it was pointless to teach him anything.
An amusing anecdote also dates from that time. Zemlinsky was appointed chief conductor in Prague. When he heard that Korngold studied counterpoint with Hermann Grädener (then a famous music teacher), he sent him a telegram: “Dear Erich, I heard that you are studying with Grädaner. And, is he already making progress?”
Below: Korngold plays Korngold:
Korngold was eleven years old when his ballet pantomime Der Schneeman premiered at the Vienna State Opera and at the age of eighteen he presented two operas: Ring des Polykrates and Violanta. The last one starring Maria Jeritza. Both achieved enormous success. “Meister von Himmel gefallen”, headlined one of the newspapers.
Maria Jeritza as Violanta
In 1934 Korngold left for Hollywood. His friend Max Reinhardt, a world-famous stage director, asked him to write music for A Midsummer Night’s Dream, a film he worked on at the time. Thanks partly to the beautiful music it became a great success and the directors of Warner Bros. offered Korngold a fantastic contract.
Traailer of A Midsummer Night’s Dream:
]
Korngold lived between two worlds. Literally and figuratively. In the years 1934-1938 he commuted between Hollywood and Vienna. In the winter he worked on film music, the summers he spent on his more ‘serious’ works.
At that time his last opera, Die Kathrin, was created. The premiere (originally planned for January 1938) had to be postponed several times. Richard Tauber, who had taken over the leading role from Jan Kiepura, was working on a film in England and was only available in March.
On 22 January a telegram arrived: whether Korngold could be back in Hollywood within ten days, to start the score for The Adventures of Robin Hood as soon as possible. Korngold considered it an omen and with the last ship he left Europe on 29 January 1938. On 3 February he arrived in New York, together with his wife and one of his two children (the rest of the family followed a month later).
Below is a trailer of Robin Hood:
He was doing well in America and was very successful (two of his films won an Oscar), but still he didn’t feel at home there. His heart and soul had stayed behind in Vienna. In 1949 he travelled back to Vienna, but nobody knew him anymore. In Salzkammergut he visited his villa, where he had once been so happy. What a pleasure that you have returned”, was said to him. And when will you leave again? Disillusioned he returned to Hollywood, where seven years later he literally died of a broken heart.
Below: Konrad Jarnot sings Korngold’s ‘Sonnett fur Wien’:
DIE TOTE STADT
“This cover illustration of the Schott publication of excerpts from Die tote Stadt, arranged for piano duet, depicts very well the sort of atmosphere which Korngold sought to portray. The medieval city of Bruges with its dark streets, canals, processing nuns and tolling church bells.
“Any act requires oblivion,” Nietsche wrote in one of his pamphlets. “To survive one sometimes has to destroy one’s past.” Korngold must have known, because it is precisely with these words that you can summarize the real themes of his best-known opera, Die Tote Stadt.
After the death of his wife, Paul, a widower, locked himself up in his house in a deserted Bruges, where he lives among the relics. One day he meets a young woman who reminds him of his deceased wife, and in whom he sees her reincarnation. What follows is a ‘Vertigo’-like, hallucinatory search through the mystical and misty city, balancing between dream and reality. Only when Paul lets go of the past, he can leave the ‘dead city’ and start a new future.
The Tote Stadt had its world premiere in Cologne (under the direction of Otto Klemperer) and Hamburg on 4 December 1920, followed by the rest of the world. Before the war it was the most played of all contemporary operas. And because Maria Jeritza had chosen the work for her American debut, Die Tote Stadt became the first opera to be performed in the Metropolitan Opera in New York after the First World War. In German.
Below: Maria Jeritza sings ‘Glück das mir verblieb’ in a 1926:
KORNGOLD IN THE NETHERLANDS
taken from “A boy of cheeky sway” by Caspar Wintermans
After the very successful premieres in Cologne and Hamburg, Die Tote Stadt travelled around the world. A year later there were also enthusiastically received performances in Vienna and New York, but the Netherlands had to wait until 1929. The opera was performed on 26 January in The Hague, in the Building of Arts and Sciences. It was a one-off performance in the series of so-called ‘Extraordinary Opera Evenings’, produced by Jacob Meihuizen, then director and intendant of the Building of Arts and Sciences.
taken from “A boy of cheeky sway” by Caspar Wintermans
Korngold himself conducted the Residentie Orkest, and the leading roles were sung by the then stars from Hamburg: Gertrude Geyersbach, Fritz Scherer and Josef Degler. It was an overwhelming success, even though the hall was not fully occupied. After the second act the applause was so great that the composer had to appear on stage.
Yet the review in the NRC was only moderate. The reviewer found the music old-fashioned, weak and sentimental, and the story (of which I don’t think he had understood much) too ridiculous for words. How different in Het Volk! A.d.W. had already studied the score long before the performance, and considered it a “work of inwardness, of lautrer Innenklang”. He also added: “After a year of dealing with work, I dared to express my understanding of its inner value in written and spoken words.”
In his extensive article he concludes that he loves the music: “There is something very attractive and youthful in it, the heart is always strongly involved, and nowhere the technical skills dominate. An important thing in this music, filled with and drenched in moods, is that it moves from peak to peak, always with tension and with core themes full of invention”. And he ends with: “A work like this needs to be given again later. I believe that the public will certainly appreciate it, now that the ice of acquaintance has broken”.
A work like this needs to be given again later….. A.d.W. wrote it 90 years ago, on 28 January 1929. After 1938 ‘Die Tote Stadt’ was no longer played. Only at the end of 1970s it started a cautious comeback.
If you would like to read more about Korngold in the Netherlands, I warmly recommend “Een jongen van brutale zwier” (“A boy of cheeky sway”) by Caspar Wintermans.
Wintermans in the introduction to his book: “In a life that was overshadowed by jalousie de métier and racism, this pet child of muses has created an oeuvre that shimmers and glows with joy and beauty, that gives lustre and colour to the existence of lovers of late-Romanticism, who know that it is never too late for romance. “
De Nederlandse Reisopera heeft het aangedurfd Korngolds grootste succes Die tote Stadt op het programma te nemen. Een klein waagstuk omdat het werk minder bekend is bij het grote publiek. Maar met deze productie kan men de tournee die in januari van start gaat met vertrouwen tegemoet zien.
Die tote Stadt stamt uit 1920 en is muzikaal op twee manieren te duiden. Enerzijds een terugblik op het laat romantische repertoire, anderzijds de voorbode van de filmmuziek waarmee Korngold later furore zou maken in Hollywood. Hoe het ook zij, het werk ligt gemakkelijk in het gehoor ook al komen er slechts twee geheel op zichzelf staande melodieën in voor. Het is wel een echt theaterstuk dat vraagt om een aansprekende enscenering.
Daar is de Reisopera met deze productie volledig in geslaagd. Regisseur Jakob Peters-Messer heeft zich laten inspireren door Hitchcocks beroemde film Vertigo, waarin net als in Die tote Stadt de hoofdpersoon een levende vrouw zozeer vereenzelvigt met een betreurde dode, dat hij haar wil veranderen in haar voorgangster. Alles beter dan toegeven dat het verlies definitief is. Dat zoiets ook in werkelijkheid wel voorkomt zien we bij Agnes Luckemeyer die na haar huwelijk door het leven zou gaan als Mathilde Wesendonck. Op aandringen van echtgenoot Otto had ze de naam aangenomen van diens jong gestorven eerste vrouw.
Voor Paul is Brugge na het overlijden van zijn vrouw Marie een dode stad. Voor de rest van de wereld was dat al langer zo, sinds het dichtslibben van de haven. Hij heeft de dood van zijn vrouw niet kunnen verwerken en houdt de herinnering aan haar in leven door middel van een klein tempeltje dat hij in een aparte kamer heeft ingericht. In deze productie is dat vervangen door een kabinet waarin diverse objecten zijn uitgestald die met Marie te maken hebben waaronder haar portret, een shawl, een luit en het pronkstuk: Marie’s haar.
Als Paul na jaren van rouw en vergeefse hoop op een wonder dat zijn vrouw weer tot leven zou wekken, iemand op straat ziet lopen die Marie’s evenbeeld is, spreekt hij haar aan en nodigt haar op dringende wijze uit naar zijn huis te komen. De ramen moeten open, er moeten rozen worden gehaald, Marie is gereïncarneerd in de vrouw die aanstonds op bezoek komt.
Als deze Marietta binnenkomt, blijkt ze niet slechts het evenbeeld van Marie maar ook van Kim Novak uit Vertigo, type ‘Hitchcock Blonde’. Nieuwsgierig naar deze vreemde man die kennelijk zo onder de indruk was van haar verschijning, kijkt ze wat rond in het tempeltje. Hij hangt haar Marie’s shawl om en drukt haar de luit in handen: zing wat voor mij. Dan volgt het topstuk van de opera ‘Glück, das mir verblieb’, aanvankelijk door Marietta maar later in duet met Paul.
Deze raakt hierdoor verstrikt in zijn herinneringen waardoor bij Marietta, een gevierd danseres die aan elke vinger een aanbidder heeft, de verveling toeslaat. ‘Ein andrer wirkt stärker’ constateert ze en vertrekt. Niet nadat ze heeft verteld in de stad op te treden in Robert le Diable daarmee Paul onopvallend een lijntje toewerpend, je weet waar je me kan vinden.
Vanaf dat moment volgen we Pauls fantasie, alle gebeurtenissen die de revue passeren blijken later zich slechts in zijn droomwereld te hebben afgespeeld. De confrontatie met zijn vriend Frank, het bezoek aan Marietta’s huis, de nagespeelde derde akte van Robert le Diable waarin nonnen uit hun graf opstaan om Robert en dus ook Paul te verleiden. De regie heeft er echter van afgezien deze droom te laten voortduren in de laatste akte.
Marietta heeft er mee ingestemd naar Pauls huis te komen en ze hebben hun eerste liefdesnacht beleefd. Routine voor haar, toch wel een beetje een hybride van Zerbinetta en Lulu. Paul verliest zich echter al snel weer in het verleden, in de hand gewerkt door een processie die bij hem kennelijk een trauma oproept. Een jongen die Paul als kind voorstelt blijkt door een groep zwartrokken van top tot teen te zijn bepoteld. Maar dan heeft Marietta er genoeg van en gaat de strijd aan met Marie.
Het is haar eer te na dat zij, aantrekkelijk, sensueel en in het volle leven staand, het zou moeten afleggen tegen een dode. Ze eist Pauls volledige aandacht op, niet als Marie’s dubbelganger maar als Marietta en als dat niet lukt treitert ze hem door een dans uit te voeren met Marie’s haar als trofee. Hij verdraagt dat niet en wurgt haar met die lange haren. Omdat dit in de benadering van Peters-Messer geen deel meer uitmaakt van Pauls droom, blijft de dode Marietta gewoon liggen. Dit tot ontzetting van de binnengekomen Frank en Pauls huishoudster Brigitta.
Op de achtergrond staan een Rijkswachter en drie mannen in witte jassen al gereed om zich over de patiënt te ontfermen. Door de ingreep van de regie wringt het hier wel een beetje met de tekst en de afsluitende handeling, maar de echte moord maakt het geheel wel geloofwaardiger. Daarmee gaat men overigens terug naar de afloop in de roman ‘Bruges la Morte’ van Georges Rodenbach waarop het libretto is gebaseerd.
Het toneelbeeld van deze nieuwe productie is ronduit schitterend met een fraai kabinet, een uit lamellen bestaande achterwand die dubbelt als venster en projectiescherm, fantasierijke kostuums die met name de scène met de herrezen nonnen een barok tintje geven. Mooi detail is Marietta’s kostuum in de derde akte. Ze draagt een overhemd van Paul, achteloos verkeerd dichtgeknoopt, over een zwarte maillot. Een duidelijke aanwijzing dat ze die nacht samen hebben doorgebracht.
De dramatische sopraan Iordanka Derilova, Kammersängerin van de stad Dessau, was een werkelijk fantastische Marietta. De partij bleef geheel binnen haar niet geringe vocale mogelijkheden wat Derilova ruimschoots de gelegenheid gaf ook haar acteren de volle aandacht te geven. Haar Marietta vlinderde om Paul heen, bespotte hem ironisch, daagde hem al dansend zozeer uit dat ze het met de dood moest bekopen.
Daniël Frank bracht het volume en de stamina van een heldentenor mee voor de rol van de gekwelde Paul. Zijn vertolking was zeer overtuigend, vocaal uitstekend verzorgd en acterend steeds geloofwaardig. Paul staat bijna de gehele avond op het toneel en heeft zeer veel te zingen. Frank bracht dit tot een goed einde, had uiteindelijk nog genoeg over. Mooie tenor.
De uit Estland afkomstige bariton Modestas Sedlevičius gaf als Pierrot een welluidende vertolking van de tweede hit uit de opera ‘Mein sehnen, mein wähnen’. Mooie optredens ook van Rita Kapfhammer als de trouwe huishoudster Brigitta en Marian Pop als Pauls vriend Frank. De overige zang- en dansrollen, het koor Consensus Vocalis daarin begrepen, waren eveneens goed bezet.
Het Noord Nederlands Orkest stond onder de zeer bezielende leiding van Antony Hermus. Deze dirigent kan toveren zo lijkt het. Ongelooflijk wat hij allemaal uit zijn orkest weet te halen, fantastische wat er uit de bak opklonk. Na zijn jarenlang verblijf in Hagen en Dessau is Hermus sinds enige tijd regelmatig in eigen land te horen en dat is pure winst voor het Nederlandse muziekleven.
Die tote Stadt gaat op tournee vanaf 16 januari. Er volgen nog acht voorstellingen door het hele land zodat elke operaliefhebber van dit meesterwerk kan komen genieten zonder ver te hoeven reizen. Zeer warm aanbevolen.
Hij was een wonderkind. Op zijn twintigste was hij al wereldberoemd en gevestigd als componist. Hij schreef ettelijke opera’s, liederen, concerto’s, symfonieën, kwartetten, kwintetten en wat niet meer. Zijn composities werden uitgevoerd door vooraanstaande musici als Arthur Schnabel, Carl Fleisch, Bruno Walter, Rose en zijn kwartet, Böhm, Tauber, Lotte Lehmann, Strauss…
Hij was de uitvinder van de befaamde Hollywood-sound, die in werkelijkheid niets anders was dan een combinatie van de Weense schmalz (inclusief de wals) en een gezonde dosis spanning en gevoel voor drama. Op handen gedragen voor de oorlog, totaal genegeerd erna.
Korngold was als zoon van een vooraanstaande Oostenrijkse muziekcriticus voorbestemd om een musicus – een genie! – te worden. Zijn vader had hem niet voor niets Wolfgang genoemd.
Op aanbeveling van Mahler, die behoorlijk onder de indruk van het talent van de jongen raakte, kreeg hij compositielessen van Zemlinsky. Na achttien maanden (Korngold was toen 12 jaar oud) vond zijn leraar dat het zinloos was hem nog iets te leren.
Uit die tijd stamt ook een smakelijke anekdote. Zemlinsky werd als chef-dirigent in Praag aangesteld. Toen hij hoorde dat Korngold contrapunt bij Hermann Grädener (toen een beroemde muziekleraar) studeerde, stuurde hij hem een telegram. ,,Lieve Erich, ik hoorde dat je met Grädaner studeert. En, maakt hij al vorderingen?”
Hieronder Korngold speelt Korngold:
Elf jaar oud was Korngold toen zijn balletpantomime Der Schneeman in de Weense opera haar première kreeg en op zijn achttiende presenteerde hij twee opera’s: Ring des Polykrates en Violanta. De laatste met Maria Jeritza in de hoofdrol. Beide behaalden een enorm succes. ,,Meister von Himmel gefallen”, kopte één van de kranten.
Maria Jeritza als Violanta
In 1934 vertrok Korngold naar Hollywood. Zijn vriend Max Reinhardt, een in die tijd wereldberoemde toneelregisseur, vroeg hem om muzieken voor A Midsummer Night’s Dream, een film waar hij toen aan werkte. Mede dankzij de prachtige muziek werd het een groot succes en de directie van Warner Bros. bood Korngold een fantastisch contracta aan
Trailer van Midsummer Night’s Dream:
Korngold leefde tussen twee werelden. Letterlijk en figuurlijk. In de jaren 1934–1938 pendelde hij tussen Hollywood en Wenen. In de winter werkte hij aan de filmmuziek, de zomers besteedde hij aan zijn ‘serieuzere’ werken.
In die tijd ontstond onder meer zijn laatste opera, Die Kathrin. De première (oorspronkelijk gepland voor januari 1938) moest telkens worden uitgesteld. Richard Tauber, die de hoofdrol van de verhinderde Jan Kiepura had overgenomen, was in Engeland met een film bezig en was pas in maart beschikbaar.
Op 22 januari arriveerde een telegram: of Korngold binnen tien dagen terug in Hollywood kon zijn, om zo snel mogelijk aan de partituur voor The Adventures of Robin Hood te beginnen. Korngold beschouwde het als een omen en met het laatste schip verliet hij op 29 januari 1938 Europa. Op 3 februari kwam hij, samen met zijn vrouw en één van zijn twee kinderen (de rest van de familie volgde een maand later), in New York aan.
Hieronder trailer van Robin Hood:
Hij had het goed in Amerika en was zeer succesvol (twee van zijn films wonnen een Oscar), maar toch voelde hij zich er niet thuis. Zijn hart en ziel waren in Wenen achtergebleven. In 1949 reisde hij terug naar Wenen, maar niemand kende hem er meer. In Salzkammergut bezocht hij zijn villa, waar hij ooit zo gelukkig was geweest. ,,Wat fijn dat u bent teruggekeerd”, werd tegen hem gezegd. ,,En wanneer gaat u weer weg?” Gedesillusioneerd keerde hij naar Hollywood terug, waar hij zeven jaar later letterlijk aan een gebroken hart overleed.
Hieronder: Konrad Jarnot zingt Korngolds ‘Sonnett fur Wien’:
DIE TOTE STADT
“This cover illustration of the Schott publication of excerpts from Die tote Stadt, arranged for piano duet, depicts very well the sort of atmosphere which Korngold sought to portray the medieval city of Bruges with its dark streets, canals, processing nuns and tolling church bells.”
,,Het vergeten vormt een deel van alle handelingen”, schreef Nietsche in één van zijn pamfletten. ,,Om te overleven moet men soms zijn verleden vernietigen.” Korngold zou het moeten weten, want juist met die woorden kun je de werkelijke thema’s van zijn bekendste opera, Die Tote Stadt, samenvatten.
Paul, een weduwnaar, heeft zich na de dood van zijn vrouw opgesloten in zijn huis in een doods Brugge, waar hij leeft tussen de relikwieën. Op een dag ontmoet hij een jonge vrouw die hem aan zijn overleden vrouw doet denken, en in wie hij haar reïncarnatie ziet. Wat volgt, is een ‘Vertigo’-achtige, hallucinerende zoektocht door de mystieke en in nevelen gehulde stad, balancerend tussen droom en werkelijkheid. Pas als Paul het verleden loslaat, kan hij de ‘dode stad’ verlaten om aan een nieuwe toekomst te beginnen.
Die Tote Stadt beleefde gelijktijdig haar wereldpremière in Keulen (onder directie van Otto Klemperer) en Hamburg op 4 december 1920, waarna de hele wereld volgde. Voor de oorlog was het de meest gespeelde van alle eigentijdse opera’s. En omdat Maria Jeritza het werk had gekozen voor haar Amerikaanse debuut, werd Die Tote Stadt de eerste opera die na de eerste wereldoorlog in de Metropolitan Opera in New York werd uitgevoerd. In het Duits.
Hieronder: Maria Jeritza zingt ‘Glück das mir verblieb’ :
KORNGOLD IN NEDERLAND
overgenomen uit Een jongen van brutale zwier van Caspar Wintermans
Na de zeer succesvolle premières in Keulen en Hamburg reisde Die Tote Stadt de wereld rond. Al een jaar later volgden eveneens enthousiast onthaalde uitvoeringen in Wenen en New York, maar in Nederland moest men tot 1929 wachten. De opera werd op 26 januari uitgevoerd in Den Haag, in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen. Het was een éénmalige uitvoering in de reeks van z.g. ‘Buitengewone Opera-avonden’, geproduceerd door Jacob Meihuizen, indertijd directeur en intendant van het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen.
overgenomen uit Een jongen van brutale zwier van Caspar Wintermans
Korngold zelf dirigeerde het Residentie Orkest, en de hoofdrollen werden gezongen door de toenmalige sterren uit Hamburg: Gertrude Geyersbach, Fritz Scherer en Josef Degler. Het was een overweldigend succes, al was de zaal niet voor honderd percent bezet. Na de tweede acte was het applaus zo groot, dat de componist op het toneel moest verschijnen.
Toch was de recensie in de NRC maar matig. De recensent vond de muziek ouderwets, slap en sentimenteel, en het verhaal (waar hij, volgens mij, weinig van had begrepen) te belachelijk voor woorden. Hoe anders in Het Volk! A.d.W. had zich al lang voor de voorstelling in de partituur verdiept, en beschouwde het als een “werk van innerlijkheid, van lautrerInnenklang”. Ook voegde hij er aan toe: “In geschreven en gesproken woord heb ik, na een jaar lang met werk omgegaan te hebben, mijn opvatting van zijn innerlijke waarde durven kenbaar maken”.
In zijn uitgebreide artikel komt hij er rond voor uit dat hij de muziek prachtig vindt: “er is […] iets zeer aantrekkelijks-jongs, steeds is het hart er sterk in betrokken, en nergens domineert mogelijke handigheid. […] Een voornaam ding in deze muziek is, dat ze altijd, vol van en gedrenkt in stemming, steeds draagt en stuwt van hoogtepunt tot hoogtepunt, in spanning en volkern van thematiek, vol vinding”. En hij eindigt met: “Een werk als dit, moest men later nog eens geven. Ik geloof, dat het publiek het zeker zal appreciëren, nu het ijs der kennismaking gebroken is”.
Een werk als dit, moest men later nog eens geven…. A.d.W. schreef het negentig jaar geleden, op 28 januari 1929. Na 1938 werd ‘Die Tote Stadt’ niet meer gespeeld, pas eind jaren zeventig begon men aan een voorzichtige comeback.
Mocht u wat meer over Korngold in Nederland willen lezen dan beveel ik u van harte Een jongen van brutale zwier van Caspar Wintermans.
Wintermans in de inleiding tot zijn boek: “In een leven dat overschaduwd werd door jalousie de métier en racisme heeft dit troetelkind van de muzen een oeuvre geschapen dat zindert en gloeit van blijdschap en schoonheid, dat glans verschaft en kleur verleent aan het bestaan van lief hebbers der laatromantiek, die weten dat het voor romantiek nooit te laat is. “