Torsten_Kerl

If you want to have the future: close the door behind your past. Korngold’s Die Tote Stadt in a few recordings

“Forgetting forms a part of all actions,” Nietsche wrote in one of his pamphlets. “To (over)live, one must sometimes destroy one’s past.” Korngold should know, because with those very words you can sum up the real themes of his most famous opera, Die Tote Stadt.

“A scene from the original 1920 Hamburg production of Die tote Stadt. From left to right: Walter Diehl (Graf Albert); Josef Degler (Fritz) Anny Münchow (Marietta); Felix Rodemund (Gaston); and Paul Schwartz (Victorin).”

Die Tote Stadt had its world premiere simultaneously in Cologne (directed by Otto Klemperer) and Hamburg on 4 December 1920, after which the whole world followed. Before the war, it was the most played of all contemporary operas.

RENÉ KOLLO (once RCA, now Sony)

“After 1938, Die Tote Stadt was no longer performed. Only in the 1970s did a cautious comeback begin. The first studio recording of the opera dates from that time (1975).

Unfortunately, the text booklet (which is otherwise well cared for with the well reproduced synopsis and the complete libretto in two languages) does not tell the ‘why’ of that release. I would have liked to know who exactly conceived the idea of recording Die Tote Stadt, all the more so since the work was still considered inferior at the time.

Even Leinsdorf never concealed the fact that he did hold the work in high esteem. And yet he conducts it as if it were a masterpiece. Perhaps he gradually came to believe in it? He gives the opera the grandeur of a monument and the lustre of gold. Particularly exciting and energetic, he leads the brilliantly playing Munich Radio Orchestra through the score. At the end of the first act, when Marie’s portrait comes to life, you imagine yourself in the middle of the dream scene from Hitchckock’s ‘Spellbound’, and even without the image the tension is up for grabs.

There is also excellent singing, although I have a bit of trouble with Kollo in his demanding role of Paul. During the recording he shuttled between Munich and Bayreuth, where he was singing Parsifal at the time, so his voice sounds a bit tired.

Moreover, I prefer a more lyrical tenor in that role, but one with enough power to rise above the orchestra. Fritz Wunderlich could have been ideal, but he had been dead for almost a decade by then, and no one had thought of Gösta Winbergh at the time.

Carol Neblett is a fantastic Marie/Marietta, her creamy soprano possesses many colours and is well-stabilised in height. Benjamin Luxon portrays a warm and fatherly Frank and Herman Prey (Fritz) brings paradise closer with his sweetly sung Tanzlied.

Below, Herman Prey sings “Mein Sehnen, mein Wähnen”

The small role of Brigitte is also phenomenally sung by Rose Wagemann, perhaps the best Brigitte I have heard so far.

THOMAS SUNNEGÅRDH (Naxos 8660060-1)

In 1996, Die Tote Stadt was put on the repertoire at the Royal Swedish Opera House in Stockholm. Two of the performances were recorded live by Naxos and released on CD. The result is definitely not bad, one feels the excitement of the theatre which in fact is always a plus. The stage noise is audible, it does not bother me, quite the contrary. Leif Segerstam conducts calmly and it is due to a few cuts that the whole thing is almost 15 minutes shorter with him than with Leinsdorf.

Paul is sung by Thomas Sunnegårdh, a Wagner tenor who impresses mainly by his volume: occasionally he degenerates into sprechgesang and the lyricism is nowhere to be seen. Superbly, on the other hand, Katarina Dalayman as Marie/Mariette and Anders Bergström (Frank) and Per-Arne Wahlgren (Fritz) also portray their roles convincingly.

TORSTEN KERL

DVD

Opéra National du Rhin in Strasbourg staged Die Tote Stadt in April 2001. The highly controversial production by Inga Levant was released on DVD by Arthaus Musik (100 342).

If you thought the story of Die Tote Stadt is set in Bruges in the late nineteenth century, you are wrong. True, Korngold based his masterpiece on Rodenbach’s ‘Bruges-la-morte’ and that medieval city, with its fog and symbolism, put its stamp on both the libretto and the music, but Inga Levant knows better. So we end up in Hollywood where anything is possible and Marietta resembles not only Marie but also Marylin Monroe.

The whole thing is loaded with quotes from Fellini’s films, but fusion is in and anything goes. So I resignedly accept that ‘Mein Sehnen, mein Wänen’ is not sung by Pierrot but by the barman – played brilliantly and with a sufficient dose of schmalz by Stephan Genz

But if the libretto is violated, my patience and tolerance end. So I don’t accept Paul’s suicide because not only does he commit suicide, but also the entire opera.

Torsten Kerl (Paul) and Angela Denoke (Marie/Mariette) sing well, but the latter convinces mainly through her overwhelming stage presence and acting ability

CD Orfeo C 634 042

In the summer of 2003, this opera was performed at the Salzburg Festival. It was directed by Willy Decker and the leading roles were sung by Torsten Kerl, Angela Denoke (they seemed to have a patent on it) and Bo Skovhus. The performances were received with enormous enthusiasm by both the audience and the press, and the entire cast was rewarded with a standing ovation.

The 18 August performance was recorded live by ORF and released on CD. Why not DVD? The lack of images misses an important aspect of the performance, all the more so as the director had the roles of Frank and Fritz performed by the same singer which may have worked optically in the directorial concept, but is particularly confusing without images.

Torsten Kerl is clearly at his vocal limits, which manifests itself mainly in his pinched height. But he also has many beautiful and lyrical moments, something that cannot be said of Angela Denoke: without visuals, nothing remains of her.

The opera can also be heard on You Tube:

But I can’t get excited about Bo Skovhus either, something that is particularly hard for me: he was once one of my beloved baritones. He sings matte, without soul and his reading of “Mein Sehnen, mein Wänen” is downright pale. Too bad, because that he can do better he already showed at the beginning of his career on one of his first CD recordings:

Maria Jeritza who created the role of Marie/Mariette:

Heliane en Jonny, Jonny en Heliane. En de geschiedenis

Tekst: Peter Franken

Na het daverende succes van de première bij de Reisopera van Das Wunder der Heliane wordt als vanzelf ook het verhaal achter de wereldpremière in 1927 opgerakeld. Erich Korngolds vader Julius was een gevreesd criticus die zijn positie bij de Neue Freie Presse gebruikte om componisten die in een stijl schreven die niet aansloot bij zijn muzikale wereldbeeld volledig de grond in te boren. Dat gold in die tijd ook Ernst Křenek die hij verafschuwde. Om de nieuwste creatie van zijn zoon ruim baan te geven begon Korngold senior niet alleen ongevraagd een promotiecampagne voor Das Wunder der Heliane maar tegelijkertijd een strijd tegen de nieuwe opera Jonny spielt auf van Krenek die hij als schoolvoorbeeld zag van de uitwassen van de moderne muziek.

Dat viel niet in goede aarde bij een deel van het Weense publiek waardoor al snel een tegencampagne op gang kwam die zich nadrukkelijk ook tegen Erich Korngold en diens Heliane keerde. Uiteindelijk werd Jonny spielt auf een enorm succes, het werk werd al snel na de première overal in Europa gespeeld.

Waldemar Staegemann als Jonny
Kostümfoto von Usula Richter 1927

Met Korngolds Europese carrière ging het na de relatieve mislukking van zijn Heliane bergafwaarts. Het publiek had zich van hem afgewend, mede door toedoen van zijn vader die zich als een dolle stier had gedragen. Hij verloor zijn interesse in het schrijven van opera’s en ging al snel in op een uitnodiging om in Hollywood filmmuziek te gaan schrijven. Dat werd zijn nieuwe carrière en leverde hem twee Oscars op.

Na 1933 werden uitvoeringen van de Joodse Korngold door de nazi’s verboden waardoor hij tot ver na de oorlog vrijwel onbekend is gebleven. Maar voordien had zijn eigen vader feitelijk zijn carrière al de das om gedaan. Nu we een eeuw verder zijn is het aardig om die twee werken weer eens naast elkaar te leggen.

Jonny spielt auf

Křenek (1900-1991) schreef 20 opera’s in de periode tussen 1922 en 1973, de laatste twee speciaal voor het nieuwe medium televisie. Zijn vierde opera Jonny spielt auf ging in 1927 in première en was zoals gezegd de grootste concurrent voor de aandacht van het publiek van Korngolds Das Wunder der Heliane. Jonny spielt auf zag ik in 2005 in Oper Köln. Een opname van dit werk werd in 1993 door Decca op cd uitgebracht in de serie ‘Entartete Musik’.

De opera werd na de première zeer enthousiast ontvangen en binnen de kortste keren overal in Duitsland en daar buiten geprogrammeerd. De vele honderden voorstellingen genereerden veel inkomen voor de componist die zijn leven op slag zag veranderen.

Krenek schreef zelf het libretto voor Jonny waarin de hoofdrol is weggelegd voor de romantische geëxalteerde componist Max die zich in zijn ambities geremd denkt door Anita, een opera zangeres. In werkelijkheid schrikt Max ervoor terug om zijn lot in eigen handen te nemen, hij is afwachtend en verwart dat met stabiliteit.

De violist Daniello en de zwarte jazz musicus Jonny zijn Max’ rivalen in de liefde voor Anita. Verder speelt de viool van Daniello een belangrijke rol. Jonny probeert die te stelen en het instrument maakt tijdens de opera een hele reis verstopt in een banjo kist. Rond dit gegeven volgen korte scènes elkaar in snel tempo op waarbij expressionistische beelden, filmische elementen, slapstick comedy en misdaad door Krenek tot een dynamisch geheel zijn verweven.

Jonny als leider van een jazzband in een hotel in Parijs brengt als vanzelf jazzy klanken met zich mee. Maar in andere scènes laat Krenek zich van een uitgesproken neo-romantische kant horen, en zo’n beetje alles daar tussenin. Het slot van de opera ziet Max met Anita naar Amerika vertrekken, Daniello komt onder een trein en Jonny mag de gestolen viool houden.

Het begin van het Derde Rijk betekende direct het einde van Jonny’s succesreeks. Het werk voldeed volledig aan de typologie van Entarte Musik die de nazi’s hadden bedacht. De poster waarop Jonny te zien is werd zelfs in karikaturale vorm, een neger met dikke lippen die saxofoon speelt, tot het beeldmerk van de in 1937 opgezette tentoonstelling over Entartete Kunst. Het werk raakte in vergetelheid maar is tegenwoordig wel weer eens te zien. Zo ook in 2016 in Theater Hagen.

De muzikale richtingenstrijd die Korngold senior meende te moeten voeren ligt ver achter ons en speelt geen rol meer als we beide werken beluisteren en op waarde schatten. De dag na de première van Heliane in Enschede waarover ik eerder op deze site berichtte speelde ik in de auto op weg naar huis Jonny af. Wat ik hoorde maakte weinig indruk en wist hoegenaamd niet te beklijven, afgezien van de slotopmerking aan het einde van de eerste akte: ‘You forgot the banjo’.

De muziek mag dan wel aansluiten bij de tijdgeest van de jaren ’20, het zijn niet de huidige twintiger jaren. Dat neemt niet weg dat een live theateruitvoering in een leuk opgetuigde productie zoals ik in Keulen zag een zeer geslaagde opera ervaring kan zijn. Ik denk er met genoegen aan terug en was graag naar Hagen gegaan om het stuk nog eens te zien. Helaas is dat niet gelukt. Om kort te gaan: Heliane en Jonny met elkaar willen vergelijken heeft in de huidige tijd geen enkele meerwaarde, het is sneeuw van eergisteren. Und das ist gut so.

Opname uit Wenen 2002 met (o.a) Tortsen Kerl, Nancy Gustafson en Bo Skovhus.

https://ok.ru/videoembed/2376192297500

Op YouTube zijn er ook fragmenten te vinden met (o.a.)Lucia Popp:


Vroege Wagners: Rienzi

Tekst: Peter Franken

Wagners derde opera wordt gemakshalve tot het genre grand opéra gerekend.  Maar eigenlijk vind ik dat de componist in Rienzi voornamelijk preludeert op nog te schrijven werken. Je kunt er een vleugje Holländer in herkennen (logisch als je bedenkt dat hij daar al mee bezig was toen Rienzi nog voltooid moest worden), verder veel Lohengrin en een vermoeden van Tannhäuser.

Rienzi had première op 20 oktober 1842 in Dresden en zou gedurende Wagners leven zijn grootste publiekssucces blijven. De enige echte rol voor sopraan is die van Irene. Haar vinden we later terug als Senta en in mindere mate als Elsa. De partij van haar geliefde Adriano is geschreven voor een mezzosopraan hoewel daar niet altijd voor gekozen wordt. De live-opname onder Sawallisch, gemaakt tijdens de Wagner Festspiele in München in 1983 waarbij ter gelegenheid van Wagners 100e sterfjaar al zijn opera’s werden uitgevoerd, geeft aan dat men daar heeft geopteerd voor bezetting met een tenor. Een zeer slechte keuze! Een belangrijke rol is voorts weggelegd voor het koor; dat past in de traditie van de grand opéra. De ouverture tot Rienzi is een topstuk op zich, vergelijkbaar met wat Wagner later zou schrijven voor Lohengrin. Mits goed gespeeld kan dit de toeschouwer ontroeren vooraleer er een noot is gezongen.

Cola di Rienzo was een volkstribuun in een tijd dat dit al duizend jaar een anachronisme was. Deze historische figuur wordt beschreven in de roman Rienzi, the last of the tribunes van Edward Bulwer-Lytton. Dit boek werd in 1836 in een Duitse vertaling uitgegeven en kort daarop door Wagner gelezen.

De opera speelt zich af in de tijd dat de politieke situatie in Rome zo instabiel was dat de paus een veilig heenkomen zocht in Avignon. Goed beschouwd is Rienzi een charismatische volksmenner. Het volk maakt hem tot zijn leider en om gemakkelijker afstand te kunnen houden tot zijn adellijke vijanden opteert hij niet voor een titel als hertog of koning maar kiest voor tribuun. In deze opera laat Wagner zich duidelijk van zijn politieke kant zien. Hij verkeert nog in de revolutionaire fase van zijn leven. Dat heeft ongetwijfeld ook een belangrijke rol gespeeld bij de keuze voor deze historische figuur.

Van Rienzi wordt, zoals wel van meer van Wagners werken, gezegd dat het Hitlers lievelingsopera was. Een zekere August Kubizek verklaarde in 1953 dat hij samen met zijn vriend Adolf een voorstelling van Rienzi had bijgewoond. De toen vijftien jaar oude Hitler was er helemaal in opgegaan en het werk schijnt hem nooit meer losgelaten te hebben. Op zich is dit een merkwaardig verhaal, gelet op het feit dat Rienzi als grote leider uiteindelijk zo manifest mislukt en fysiek ten onder gaat.

De latere afwijzing door Wagner van dit vroege werk legt een zware druk op een ieder die het uit wil voeren. Het feit dat Rienzi tijdens zijn leven de meest succesvolle opera was en bleef, moet Wagner bepaald geen deugd hebben gedaan. Vandaar ongetwijfeld het verbod deze opera in het Festspielhaus te programmeren. En meer nog dan andere werken is Rienzi gestigmatiseerd door de specifieke belangstelling van Hitler die naar het schijnt zelfs het oorspronkelijke manuscript heeft verworven en meegenomen in zijn Untergang.

Wieland Wagner ensceneerde Rienzi in 1957 in Stuttgart, ook wel bekend als ‘Winter Bayreuth’. Van een van de voorstellingen is een opname uitgebracht met Wolfgang Windgassen in de titelrol en de tenor Josef Traxl in de rol van Adriano. Het was een ‘qualified success’. Des te opmerkelijker dat Sawallisch in 1983 dezelfde keuze maakte voor zijn Adriano.

In aanloop naar het jubileumjaar 2013 programmeerde het Théâtre du Capitole in Toulouse een nieuwe productie van Rienzi die bij Opus Arte op dvd is verschenen, een absolute aanwinst. De enscenering van Jorge Lavelli is uiterst sober, zonder waarneembaar decor en met slechts enkele attributen. Belichting en personenregie moeten het doen, en daarin is Lavelli uitstekend geslaagd. De gedachte bekroop mij dat dit een Rienzi was die Wieland Wagner had kunnen maken, als hij tijd van leven had gehad. In dit verband is dat een groot compliment.

Torsten Kerl excelleert als de gedoemde tribuun Rienzi. Zodra hij verschijnt, beheerst hij de scène, niet slechts vanwege zijn rol, maar vooral ook door eigen toedoen. Kerl was tijdens de opname uitstekend bij stem en eigent zich deze rol definitief toe, na een eerdere opname bij de Deutsche Oper Berlin. Heel mooi gezongen is zijn ‘Allmächt’ger Vater’, het gebed dat Wagner later lijkt te herhalen in Wolframs ‘O du, mein holder Abendstern’.

Adriano wordt zeer overtuigend vertolkt door Daniela Sindram. Haar grote klaagzang ‘Gerechter Gott’ in de derde akte is van zeer hoog niveau en moeiteloos trekt ze ook de rest van deze akte naar zich toe. Hoewel het een ‘Hosenrolle’ is, doet Adriano’s zang mij nog het meeste denken aan Elisabeth, in de derde akte van Tannhäuser. De personages verschillen natuurlijk hemelsbreed; niet eerder kwam Adriano op mij over als zo’n vervelend, onbetrouwbaar onderkruipertje. Marika Schönberg geeft een goede invulling aan de betrekkelijk kleine rol van Rienzi’s zuster Irene, de enige die hem trouw blijft tot in de dood. De overige rollen zijn redelijk goed bezet, maar verder onopvallend.

De kostumering is betrekkelijk ingetogen, met overheersende grijstinten, afgewisseld met zwart. Alle zangers (ook de koorleden) zijn wit geschminkt, wat een zekere eenvormigheid tot gevolg heeft, maar tegelijkertijd hun gelaatsuitdrukkingen sterk accentueert. Kleur komt van Irene, gekleed in een hagelwitte japon, en de pauselijke legaat, in het rood. Niettemin maken de kostuums in een oogopslag de standsverschillen tussen de personages duidelijk. Goed werk van kostuumontwerper Francesco Zito.

Kleine details zorgen voor een discontinuïteit in het toneelbeeld. Zo verschijnt Rienzi plotseling gezeten op een echt paard en worden de lijken van Colonna en Orsini in kruiwagens het toneel op gereden. Zeer indrukwekkend is de scène waarin Rienzi de toegang tot de kerk wordt ontzegd door de pauselijke legaat. Deze is op zijn schreden teruggekeerd na ontvangen instructies uit Avignon om Rienzi in de ban te doen. Zodoende kan de paus zijn goede verhouding met de Duitse keizer cementeren. Een fraai staaltje kerkelijke machtspolitiek. Hier geen kerkgevel, maar de suggestie ervan is indrukwekkend dankzij de ingenieuze belichting.

Het koor van het Théâtre du Capitole was voor de gelegenheid versterkt met dat van de Scala. Zoals in elke grand opéra speelt dat ook in Rienzi een grote rol. Ook hier grote waardering; koordirigent Alfonso Caiani kon tevreden zijn. Het Orchestre National du Capitole stond onder leiding van Pinchas Steinberg. Al tijdens de ouverture laat hij de luisteraar op het puntje van de stoel zitten. Zo hoort Rienzi te klinken.

Foto’s: Theâtre du Capitole, © Tommaso Le Pera

Die Tote Stadt: discografie.

tote stadt poster

,,Het vergeten vormt een deel van alle handelingen”, schreef Nietsche in één van zijn pamfletten. ,,Om te (over)leven moet men soms zijn verleden vernietigen.” Korngold zou het moeten weten, want juist met die woorden kun je de werkelijke thema’s van zijn bekendste opera, Die Tote Stadt, samenvatten.

tote stadt affiche

“A scene from the original 1920 Hamburg production of Die tote Stadt. From left to right: Walter Diehl (Graf Albert); Josef Degler (Fritz) Anny Münchow (Marietta); Felix Rodemund (Gaston); and Paul Schwartz (Victorin).”

Die Tote Stadt beleefde gelijktijdig haar wereldpremière in Keulen (onder directie van Otto Klemperer) en Hamburg op 4 december 1920, waarna de hele wereld volgde. Voor de oorlog was het de meest gespeelde van alle eigentijdse opera’s.

RENÉ KOLLO (ooit RCA, tegenwoordig Sony)

tote stadt leinsdorf

Na 1938 werd Die Tote Stadt niet meer uitgevoerd. Pas in de jaren zeventig begon men aan een voorzichtige comeback. Uit die tijd (1975) stamt de eerste studio-opname van de opera.

Jammer genoeg vertelt het tekstboekje (dat voor de rest prima is verzorgd met de goed weergegeven synopsis en het volledige libretto in twee talen) niet het ‘waarom’ van die uitgave. Graag had ik willen weten wie het idee om juist Die Tote Stadt op te gaan nemen had opgevat, des te meer daar het werk toen nog als inferieur werd beschouwd.

Ook Leinsdorf heeft nooit onder stoelen of banken gestoken dat hij het werk niet hoog achtte. En toch dirigeert hij het alsof het om een meesterwerk gaat. Wellicht ging hij er gaandeweg in geloven? Hij geeft de opera de grandeur van een monument en de glans van goud. Bijzonder spannend en energiek leidt hij het schitterend spelende Radio-orkest uit München door de partituur heen. Aan het eind van de eerste acte, als het portret van Marie tot leven komt, waan je je midden in de droomscène uit ‘Spellbound’ van Hitchckock, en zelfs zonder beeld is de spanning om te snijden.

Er wordt ook voortreffelijk gezongen, al heb ik een beetje moeite met Kollo in zijn veeleisende rol van Paul. Tijdens de opname pendelde hij tussen München en Bayreuth, waar hij toen Parsifal zong, waardoor zijn stem wat vermoeid klinkt. Bovendien prefereer ik in die rol een meer lyrische tenor, maar wel één met voldoende kracht om boven het orkest uit te kunnen komen. Fritz Wunderlich had ideaal kunnen zijn, maar die was toen al bijna tien jaar dood, en aan Gösta Winbergh had toen niemand gedacht.

Carol Neblett is een fantastische Marie/Mariette, haar romige sopraan bezit veel kleuren en is goed stabiel in de hoogte. Benjamin Luxon zet een warme en vaderlijke Frank neer en Herman Prey (Fritz) brengt het paradijs dichterbij met zijn zoet gezongen Serenade.

Hieronder zingt Herman Prey  ‘Mein Sehnen, mein Wähnen”

Ook de kleine rol van Brigitte wordt fenomenaal gezongen door Rose Wagemann, wellicht de beste Brigitte die ik tot nu toe hoorde.


THOMAS SUNNEGÅRDH (Naxos 8660060-1)

tote stadt naxos

In 1996 werd Die Tote Stadt in het Royal  Swedisch Opera House in Stockholm op het repertoire gezet. Twee van de voorstellingen werden door Naxos live opgenomen en op cd uitgebracht. Het resultaat is beslist niet slecht, men voelt de spanning van het theater wat in feite altijd een pré is. De toneelgeluiden zijn hoorbaar, mij stoort het niet, integendeel. Leif Segerstam dirigeert bedaard en het is te wijten aan een paar coupures dat het geheel bij hem bijna 15 minuten korter is dan bij Leinsdorf.

Paul wordt gezongen door Thomas Sunnegårdh, een Wagner-tenor die voornamelijk imponeert door zijn volume: af en toe ontaardt hij in sprechgesang en de lyriek is nergens te bekennen. Schitterend daarentegen Katarina Dalayman als Marie/Mariette en ook Anders Bergström (Frank) en Per-Arne Wahlgren (Fritz) zetten hun rollen overtuigend neer.


TORSTEN KERL

DVD

tote stadt strassbourg

Opéra National du Rhin in Strasbourg zette Die Tote Stadt in april 2001 op de planken. De zeer omstreden productie door Inga Levant werd door Arthaus Musik (100 342) op dvd uitgebracht.

Als u dacht dat het verhaal van Die Tote Stadt zich aan het eind van de negentiende eeuw in Brugge afspeelt dan heeft u het mis. Weliswaar baseerde Korngold zijn meesterwerk op Rodenbachs  ‘Bruges-la-morte’ en drukte die middeleeuwse stad met zijn mist en symboliek zijn stempel op zowel het libretto als op de muziek, maar Inga Levant weet beter. Zodoende belanden we in Hollywood waar alles mogelijk is en Marietta lijkt niet alleen op Marie maar tevens op Marylin Monroe.

Het geheel is gelardeerd met citaten uit de films van Fellini, maar fusion is in en alles moet kunnen. Gelaten accepteer ik dus dat ‘Mein Sehnen, mein Wänen’ niet door Pierrot maar door de barman – overigens schitterend en met voldoende dosis schmalz vertolkt door Stephan Genz – wordt gezongen.

Moet kunnen? Nee, want als ook het libretto geweld wordt aangedaan dan houdt mijn geduld en tolerantie op. Ik accepteer dus de zelfmoord van Paul niet want hiermee vermoordt hij niet allen zichzelf, maar ook de hele opera.

Torsten Kerl (Paul) en Angela Denoke (Marie/Mariette) zingen prima, maar de laatste overtuigt voornamelijk door haar overweldigende bühnepresence en acteervermogen.

CD Orfeo C 634 042 I

tote stadt salzburg

In de zomer van 2003 werd die opera tijdens de Salzburger Festspiele uitgevoerd. De regie was in handen van Willy Decker en de hoofdrollen werden gezongen door Torsten Kerl, Angela Denoke (ze schenen er een patent op te hebben) en Bo Skovhus. De voorstellingen werden zowel door het publiek als door de pers met een enorm enthousiasme ontvangen en de volledige cast werd beloond met een staande ovatie.

De uitvoering van 18 augustus werd door ORF live opgenomen en op cd uitgebracht. Waarom niet dvd? Door gebrek aan beeld mist men een belangrijk aspect van de voorstelling, des te meer daar de regisseur de rollen van Frank en Fritz door dezelfde zanger liet vertolken wat optisch wellicht in het regieconcept werkte, maar zonder beeld bijzonder verwarrend is.

Torsten Kerl zit duidelijk aan zijn vocale grenzen, wat zich voornamelijk in zijn geknepen hoogte uit. Maar hij kent ook veel mooie en lyrische momenten, iets wat niet gezegd kan worden van Angela Danoke: zonder beeld blijft van haar niets over.

De opera is ook op You Tube te beluisteren:

Maar ook over Bo Skovhus kan ik maar niet enthousiast worden, iets wat me bijzonder zwaar valt: ooit behoorde hij tot één van mijn geliefde baritons. Hij zingt mat, zonder ziel en zijn voordracht van ‘Mein Sehnen, mein Wänen’ is ronduit bleek. Jammer, want dat hij het beter kan heeft hij  al aan het begin van zijn carrière laten horen op één van zijn eerste cd-opnamen:

Maria Jeritza sie de rol van Marie/Mariette heeft gecreerd:

Reisopera boekt groot succes met ‘Die tote Stadt’

Aanbeden, genegeerd, vergeten: over Erich Wolfgang Korngold en ‘Die Tote Stadt’

Das Wunder der Annemarie Kremers ‘Heliane’

TUSSEN TWEE WERELDEN

DIE KATHRIN

DIE STUMME SERENADE

KORNGOLD: complete songs