
Ladies and Gentlemen, Miss Renée Fleming!

Trailer:
c
Tekst en foto’s: Neil van der Linden
De 26-jarige Finse dirigent Klaus Mäkelä, zoals eigenlijk al verwacht. Eerste trombonist Jörgen van Rijen lichtte de procedure toe. De bekendmaking gebeurde een filmpje, ingeleid met de tonen van Dvoraks Nieuwe Wereld, waarin we Klaus Mäkelä wild gebarend en wild zwaaiend met blonde lokken aan het werk zagen.
Klaus Mäkelä dirigeert Dvorak op 15 januari 2022 in het Concertgebouw in Amsterdam:
Daarna trad hij binnen, met applaus en gejuich ontvangen door de aanwezigen. Nu met glad achterovergekamd Kondrashin-haar.
Contract voor tien jaar. Vanaf augustus deel van het artistiek team als artistic partner. Maar pas vanaf 2027 vast op zijn plek. Vijf weken komende augustus. De eerste vijf jaar vijf programma’s per jaar. Vanaf 27 12 weken per jaar, of meer.
Hij blijft voorlopig bij Oslo Philharmoniscn en Orchestre Philharmonique de Paris. Veel KLM en Air France vluchten maar hopelijk ook TGV.
Wat hij van plan is: in elk geval Beethoven en Dvorak (hè bah), maar hij kon niet wachten om met dit orkest te beginnen aan waarin het zo’n lange traditie heeft, (Richard) Strauss en Mahler, een mededeling die door het aanwezige publiek van bestuurders, orkestleden en pers met een tweede applaus- en juich-ronde werd ontvangen. Sibelius kwam niet ter sprake maar die komt er ook vast aan. En hopelijk meer Finnen, Esten, Zweden, en Russen.
Uit het persbericht van het orkest: ‘Als artistiek partner zal Klaus Mäkelä nauw samenwerken met het Concertgebouworkest, te beginnen in augustus met concerten in Het Concertgebouw, de Philharmonie in Keulen en de Philharmonie in Berlijn (openingsconcert van het Musikfest Berlin). Gedurende het seizoen 2022/2023 leidt de Finse dirigent bij het Concertgebouworkest vijf verschillende programma’s, waarna de samenwerking zich op natuurlijke wijze zal ontwikkelen en de dirigent en de musici de gelegenheid krijgen de komende jaren zowel in Amsterdam als daarbuiten meer tijd samen door te brengen.
Klaus Mäkelä debuteerde in september 2020 bij het Concertgebouworkest, en vanaf het eerste moment was duidelijk dat er sprake was van een perfecte combinatie. Na dit bijzonder overtuigende debuut nodigde het orkest hem nog datzelfde seizoen twee keer uit. In het seizoen daarop leidde hij het orkest onder andere op tournee in Hamburg en Reykjavík. Iedere keer werd de collectieve wens van de orkestmusici om Klaus Mäkelä te vragen als hun nieuwe chef-dirigent opnieuw bevestigd.’
Mäkelä heeft onlangs een vast contract bij Decca getekend. Ik ben benieuwd of het Concertgebouworkest daarmee ook terugkeert in de moederschoot van Philips/Decca (Philips Classics is tegenwoordig geheel opgegaan in Decca, maar in de tijd van Chailly speelde het KCO ook al vooral voor Decca). Ik had dat eigenlijk even moeten vragen bij de vragenronde. Nou ja. Sibelius heeft hij al in Oslo opgenomen maar misschien kunnen we net als bij zijn Finse voorganger Osmo Vänskä verschillende Sibelius-cycli tegemoetzien, die telkens van verder gerijpte inzichten getuigen.
Het kan interessant zijn om zich af te vragen waarom er zoveel goede Finse dirigenten zijn. Het Rotterdams Philharmonisch heeft er ook een in de aanbieding, de nog jongere, 21-jarige Tarmo Peltokoski die onlangs met veel succes Gergiev verving.
Natuurlijk, Finland heeft ook een bijzondere muziekcultuur. Wat klassieke muziek betreft eigenlijk pas sinds Sibelius, die overigens eigenlijk Zweeds was opgevoed.
De Finse vorm van nationalisme speelt mee, gematigd, maar wel zelfbewust. Het land is ooit onder de voet gelopen door Zweden en door Rusland. Ten opzichte van Rusland ligt het geografisch altijd kwetsbaar. (Een deel van Finland, Karelia, is nog steeds in Russiche handen; gek dat je de nationalistische Russen altijd hoort over delen van andere landen die wél bij Rusland zouden horen en nooit over die delen van Rusland die eigenlijk van oorsprong bij andere landen horen.)
Maar het rijke muziekleven is ook een gevolg van de cultuurpolitiek die mogelijk werd toen Finland een tijd lang topland was in de IT. Nokia mag dan inmiddels als telefoonmerk grotendeels ter ziele zijn gegaan, het bedrijf en het land staken de winsten uit de vette jaren in nationale voorzieningen. (Bij welk ander groot bedrijf hoor je dat het bij het ter ziele gaan een fonds voor herscholing van de werknemers heeft achtergelaten in plaats van dat de CEO en de aandeelhouders het nog snel even hebben leeggeroofd?)
En voor de rest van de wereld hebben Finse musici en heeft Finse cultuur iets mystieks, uit dat land met al die meren en bossen, iets dat vervolgens een selffulfilling prophecy wordt, een stereotype waarnaar men gaat leven.
Van de Finse cultuurpolitiek kan de rest van de wereld nog wat leren. (Van de hele Finse politiek trouwens, in alle landenlijstjes van ‘goede dingen’ vrijwel altijd in de top-3, inclusief vrouwelijke politici aan de top, landen waar mensen het minst ongaarne belasting betalen omdat ze weten wat ermee gebeurt, en het land met de meest metalbands per hoofd van de bevolking.)
Voor de duidelijkheid: de persconferentie had plaats in het Concertgebouw. Waar anders, zou je kunnen zeggen. Maar er zijn ook jaren geweest waarin orkest en gebouw uitdrukkelijk zichtbaar afstand van elkaar namen.
Klaus Mäkelä dirigeert Fountain of Youth van Julia Wolfe in het Concertgebouw:
Neil van der Linden
Persconferentie Koninklijk Concertgebouw Orkest, 10 juni in het Concertgebouw.
Tekst: Neil van der Linden
ANGELIQUE KIDJO
Angelique Kidjo is al een paar decennia de keizerin van de Afrikaanse pop. Sami Yusuf was ooit de tienerster van de Moslim-relipop. Kidjo verkocht Carré twee keer vrijwel uit, Sami Yusufs eenmalige optreden in het Concertgebouw was volledig uitverkocht. In de categorie ‘wereldmuziek’ heeft het Holland Festival dit jaar in elk geval al goed gescoord.
Kidjo grossiert in energieke uptempo Afrikaanse pop. In de loop der tijd heeft ze stijlelementen uit verschillende soorten Afrikaanse muziek opgepikt waarbij ze naast Afrikaanse voorbeelden, onder meer de Nigeriaanse Fela Kuti, en de Zuidafrikanen Hugh Masekela en Mirian Makeba, ook invloeden van James Brown, Jimi Hendrix en Stevie Wonder verwerkte, en ook al vroeg werkte met grootheden als Manu Dibango, Branford Marsalis en Carlos Santana.
Verschillende malen heeft ze voor haar oeuvre onderzoek gedaan naar oorspronkelijke ritmes en harmonieën van in en rond haar geboorteland, maar ook naar de sporen van uit Afrika afkomstige muziekelementen in de Amerikaanse zwarte muziek, én ook in de op Afrikaanse elementen gebaseerde ‘witte’ muziek; zo nam ze in 2018 song voor song het door Afrikaanse ritmes en harmonieën beïnvloede album Remain in Light van de Talking Heads uit 1980 op, onder de vermelding dat ze de muziek terugbracht naar waar die vandaan kwam.
Niet alleen muzikaal maar ook politiek-sociaal trad ze in de voetsporen van de Miriam Makeba (1932-2008). Voor Makeba was haar muziek onderdeel van het verzet tegen de Zuidafrikaanse apartheid. Kidjo werd geboren in 1960 twee weken voordat de voormalige Franse kolonie Benin (toen nog Dahomey geheten) op 1 augustus van dat jaar onafhankelijk werd en groeide op toen de meeste Afrikaanse landen langzamerhand ook onafhankelijk werden. Zij richt zich op een meer optimistische, pan-Afrikaanse boodschap.
Misschien juist omdat Benin relatief klein is, kon zij zich ontwikkelen tot pan-Afrikaanse ster, niet per se aan één nationaliteit verbonden. Waartoe ongetwijfeld bijdroeg dat toen Kidjo’s zangcarriere een vlucht begon te nemen Benin net een periode grote politieke onrust doormaakte en Kidjo besloot tijdelijk de wijk te nemen naar Parijs, waar ze een studie zou volgen aan het prestigieuze jazzmuziek-instituut CIM. Van hieruit werkte ze een tijdlang met de Nederlandse jazzmusicus Jasper van ’t Hoff, om vervolgens door Chris Blackwell voor het platenlabel Island te worden gecontracteerd een soloster op wereldniveau te worden.
Binnen haar opnamen valt de CD op die ze maakte met remakes van de songs van het album uit 1980 van de avantgarde-popgroep de Talking Head, Remain in Light. Die dan op hun beurt deels ontleend waren aan de muziek van de grote Nigeriaanse pionier van de Afropop Fela Kuti. Op grond waarvan Kidjo nu zegt dat ze die Talking Heads eigenlijk terugleidt naar hun oorsprong. De wat hoekige harmonieën en ritmes van de Talking Heads songs die ze als onderdeel van het programma in Carré uitvoerde vormden een welkome aanvulling op het geheel.
Hoe het ook zij, het concert stond als een huis. Angelique Kidjo’s stem is nog steeds krachtig, misschien met rijping door de jaren wel krachtiger dan ooit. Ze had ook een ijzersterke begeleidingsband. In een enkel nummer kwam een extra instrumentaal duo opdraven, Blue Lab Beats, met elektronisch drumstel en gitaar, die net nog weer wat spannende akkoorden en ritmische accenten toevoegden, en toen was het geheel op zijn sterkst.
Er waren vocale gastoptredens van Zeynab Abib uit Benin, Yemi Alade uit Nigeria, Ghetto Boy uit Londen en de Surinaams-Nederlandse Jeangu Macrooy, de Nederlandse deelnemer aan het Eurovisie songfestival 2021. Iedere gast had aldus eigenlijk maar een kort optreden, maar met name Yemi Alade wist het publiek op te zwepen, met haar zang en haar bewegingsritmiek en misschien niet in de laatste plaats ook door haar kleding, kleurrijk met allerlei fantastische staketsels, een avant-garde interpretatie van Afrikaanse esthetiek, die de tweede avond nog expressiever was dan tijdens de eerste avond toen bijgaande foto’s zijn genomen.
Naast publiek met een Afrikaans-Nederlandse komaf was er ook menige ‘witte’ Nederlander in de zaal, van uiteenlopende leeftijd, een doorsnede van haar witte fanbase door de jaren heen. Het ‘zwarte’ publiek was vooral jong en kwam aan de energie die het uitstraalde te oordelen ook om de zelfbewuste, Afrikaanse en tegelijkertijd geglobaliseerde identiteit die Kidjo symboliseert te vieren. Geregeld stond het hele Carré meer te dansen dan dat het in de stoelen zat.
SAMI JUSUF
De in 1980 in Teheran geboren en in Londen opgegroeide Sami Yusuf ontwikkelde zich aanvankelijk als een soort Justin Bieber van de Moslim relipop, met crooner-achtige songs, voor het merendeel in het Engels, en gewijd aan de zegeningen van het geloof. Het was waarschijnlijk dat een deel van het publiek in het volledig uitverkochte Concertgebouw hem al van zijn tijd als religieuze tienerster kende.
Om mij heen werden songs uit die tijd woord voor woord meegezongen. Misschien waren er zelden zoveel zowel ultiem hip als behoudend geklede jonge vrouwen met hoofddoekjes voor een concert in het Concertgebouw bijeen, waar het publiek verder ook bestond uit oudere ‘wit’ concertpubliek met een belangstelling voor Soefi- en/of wereldmuziek, het jonge witte Entree-publiek dat zich ook uitstekend vermaakte en velen met een Noord-Afrikaanse of West-Aziatische achtergrond die zich voor de gelegenheid uitermate stijlvolle kleding hadden aangetrokken.
Intussen heeft Yusuf in de loop der jaren steeds meer zijn Iraans-Azerbeidjaanse wortels opgezocht, en laat hij zich in plaats van de popinstrumenten uit zijn oudste songs steeds vaker begeleiden door traditionele Perzische en Azerbeidjaanse instrumentalisten, waarbij zich bovendien elementen uit de traditionele Perzische en Azerbeidjaanse zangtechnieken eigen gemaakt.
Ik vraag mij af waarom hij zich in de publiciteit zo duidelijk als Azerbeidjaans afficheert, terwijl hij in Teheran is geboren én zijn ensemble meer traditioneel Perzisch dan Azerbeidjaans van samenstelling is. De tar en de daf komen in beide culturen voor, maar met name de santur, de dombak en de setar vind je eigenlijk niet in Azerbeidjaanse muziek.
Azeris maken ongeveer één zesde van de Iraanse bevolking uit, de huidige opperste leider Khamenei is Azeri. Misschien wil Yusuf als zanger met een Islamitische boodschap uit alle macht voorkomen dat hij met het vreselijke Islamitische regime wordt geïdentificeerd, ook al is het huidige regime van de staat Azerbeidjan in Bakoe nauwelijks een aantrekkelijk alternatief.
Het doet echter niet goed recht aan de muziektraditie waaruit hij put, waarvan in Iran overigens musici van Azeri komaf deelnemen (van Khamenei wordt beweerd dat hij in zijn jonge jaren tar speelde); enkele van de beste musici uit het cultureel veel ‘Mediterrane’ Shiraz, van oudsher de stad van de poëzie en de wijn.
Yusuf wordt wel eens beschouwd als religieus conservatief. Dat strookt dan op geen enkele manier met de keuze van vele dichters wiens teksten hij zingt. Zoals de 8e-eeuwse Soefi-mystica Rabi´a al-Adawiyya uit Basra, die zich met haar hallucinogene gedichten radicaal afzette tegen gangbare religieuze opvattingen; de in het huidige Syrië of Irak geboren 14e-eeuwse Azeri Soefi-dichter Alī Imādud-Dīn Nasīmī, die om zijn vrijdenkersopvattingen met de autoriteiten in conflict kwam en in Aleppo werd geëxecuteerd; de invloedrijke 16e-eeuwse dichter in het Azeri Turkse, Perzisch en Arabisch Fuzuli; en voor dit project zowaar Hildegard von Bingen en de veertiende-eeuwse Duitse Domicaanse dichter Meister Eckhart, die grote invloed had op het scholastisch denken maar die in de vergetelheid is geraakt door de officiële kerk hem doodzweeg.
Enfin, naast alleen een zanger is Sami Yusuf ook een veelzijdige arrangeur, die niet alleen nieuwe muziek componeert maar ook klassieke stijlen aan elkaar verbindt. ‘When paths meet’, zo heette het concert. En hier komt het Amsterdams Andalusisch Orkest ome hoek kijken.
In zijn muziek had Yusuf bij sommige teksten in het Arabisch al langer de klassiek-Syrisch-Libanese-Iraakse versie van de muzikale muwashaha-vorm gebruikt, een vorm waarvan wordt gezegd dat die naar de Levant is overgewaaid uit Andalusisch Spanje in de tijd dat het deel uitmaakte van het Arabische rijk.
Het Amsterdams Andalusisch Orkest is gespecialiseerd in de ‘Westerse’ variant van de Arabo-Andalusische muziek, die andere ritmes heeft en ook andere toonladders, namelijk vooral wat wij nu kerktoonsoorten noemen en majeur en mineur, terwijl de Oosterse Arabische muziek evenals de Perzische muziek vele micro tonale toonsoorten kent. Al die variëteiten kwamen nu wonderwel samen, met Sami Yusuf als de inspirerende met handen gebarend arrangeur in het midden.
Interessant was dat een deel van het publiek waarvan ik zou denken dat het voor de relipop-ster Sami Yusuf kwam de Sami Yusuf als niet-zingende motor van het geheel helemaal accepteerde. Maar ja, er was buiten Yusuf ook veel vocaal en instrumentaal te beleven. Yusuf had zelfs een deel van de zang overgelaten aan leden van het Amsterdams Andalusisch Orkest, die zich fraai van hun taak kweten. Het hele geluidsbeeld was erg mooi, met in totaal wel drie uds, één in Yusufs eigen ensemble en twee bij het Amsterdams Andalusisch orkest, één van de virtuoze zangers van het orkest die tevens ud én qanun speelde vooraan, één in het middenveld en één achteraan, plus nog wat aanvullende stemmen van meezingende instrumentalisten. Verder twee violen bij het Amsterdamse ensemble en daartegenover een fraaie Chinese erhu (twijsnarige spijkerviool) in Yusufs ensemble, en een Westerse dwarsfluit bij de Amsterdammers tegenover een ney aan de andere kant.
Iets minder was ik persoonlijk te spreken over het aandeel van Cappella Amsterdam. Hun arrangementen kwamen nogal kitscherig over, van regelrecht Enya-achtig (Enya new-age pop-zangeres met veel als ‘middeleeuws klinkend’ bedoelde galmzang) tot hier en daar Carmina Burana.
Dat is ook te horen op de CD-track ‘One’ die eerder met deze constellatie is verschenen, toen dit project in 2020 vanwege Coronarestricties moest worden afgelast. In vergelijking met dat nummer is goed te horen hoe dit project inmiddels is gerijpt, en hoe het baat heeft bij live-uitvoering, inclusief de akoestiek van het Concertgebouw, waar elektrische versterking en natuurlijke akoestiek voor deze keer fraai samengingen
The Sapiential Album Volume 1, Sami Yusuf, met het nummer One, in 2020 opgenomen Amsterdam Andalusian Orchestra, Cappella Amsterdam:
Ik denk dat in het Concertgebouw zelden zo luid ‘ululaties’ hebben geklonken, de traditionele Arabische vrouwelijke vreugdekreten. Na afloop leek niemand de tienerster van de Moslim-pop echt te hebben gemist, opgetogen bewoog het diverse publiek zich eendrachtig naar de uitgangen en in de omgeving van het Concertgebouw klonken nog lange tijd Oriëntaalse juichgeluiden.
Twee concerten waarin het publiek massaal met de voeten aangaf niets te moeten hebben van maatschappelijke splijting.
Gezien: Mother Nature, Holland Festival, Angélique Kidjo, Yemi Alade, Zeynab Habib, Blue Lab Beats, Ghetto Boy, Jeangu Macrooy, 4 juni 2022, Koninklijk Theater Carré
When Paths Meet, Holland Festival, Sami Yusuf, Amsterdams Andalusisch Orkest, Cappella Amsterdam, 6 juni 2022, het Concertgebouw
Angelique Kidjo, Mother Nature 2021:
Remain in Light 2018:
Ayé uit 1994, haar tweede album op Island, geproduceerd door David Z at Prince’s Paisley Park Studio in Minneapolis en Will Mowat bij de Soul To Soul studio in London. Met single “Agolo”, waarvan de video Kidjo haar first Grammy nominatie opleverde en de track Yemandja waarnaar een latere voorstelling in het Holland Festival is vernoemd:
De twee albums van Sami Yusuf die zijn nieuwe muzikale richtingen het beste weergeven zijn Barakah met onder meer Indiase en Pakistaanse Soefi-invloeden:
En Sami Yusuf live at the Festival of World Sacred Music Fes, Morocco:
The Sapiential Album Volume 1, Sami Yusuf, met het nummer One, in 2020 opgenomen Amsterdam Andalusian Orchestra, Cappella Amsterdam:
Ululation:
Foto’s Angelique Kidjo © Yaniek Dam
Foto’s Sami Yusuf © Neil van der Linden
Tekst: Neil van der Linden
‘
Boekman’ is een voorstelling over Emanuel Boekman, Amsterdams legendarische Wethouder van Onderwijs en Kunstzaken van 1931 tot 1940. De voorstelling werd gespeeld in de Boekmanzaal van de Stopera, het gecombineerde gemeentehuis en muziektheatergebouw, het gebouw dat we in veel opzichten aan Emanuel Boekman te danken hebben. Alleen zou het in zijn visie niet hebben gestaan op deze plek, de plek waar in zijn tijd nog een arme, nu verdwenen Joodse wijk stond. Deze wijk waar één van de bevolkingsgroepen woonde die Boekman als Amsterdams wethouder van onderwijs én kunst wilde helpen de middelen te bieden om hun levensomstandigheden te verbeteren.
Op het gebied van kunst was zijn ideaal om hoogverheven kunst toegankelijk te maken voor iedereen. Daar paste in zijn visie bijvoorbeeld een operagebouw bij waarin de toenmalige Wagnervereniging opera voor iedereen zou brengen. De inrichting van de zaal zou ‘democratisch’ zijn, niet, zoals hij schreef, als in de Stadsschouwburg met aparte loges en het publiek deels geplaatst aan de zijkanten, alsof men daar dan kwam om elkaar te zien in plaats van de voorstelling, maar met ruime zetels in gebogen rijen waar iedere toeschouwer goed zicht op podium zou hebben, en met een ruime orkestbak, waar ook een Wagner-orkest in zou passen.
Zo’n operatheater is er nu, maar dus op de plek waar vroeger de wijk stond waar mensen woonden die Boekman door goed onderwijs en door kunst vooruit wilden helpen en niet op het Museumplein, zoals Boekman in gedachten had.
Het merendeel van de bevolking van deze wijk zou omkomen in concentratiekampen of op weg erheen. De verlaten huizen werden geplunderd en zouden na de oorlog nog verder in verval raken. Uiteindelijk werd wat resteerde van de wijk voor een groot deel met de grond gelijk gemaakt om plaats te maken voor metro, stadhuis, operagebouw en Meester Visserplein.
Op de vloer van de Boekmanzaal zijn met plakband de contouren aangegeven van de straat die oorspronkelijk over deze plek liep, de Lange Houtstraat, en de oorspronkelijke huizen die precies op deze plek stonden, met huisnummer en al. We krijgen de namen van de families te weten die er oorspronkelijk woonden. Het is alsof we in huiskamers zitten en deelnemen aan het straatleven.
Verteller Harpert Michielsen noemt de namen van de mensen die er woonden; dat is allemaal terug te vinden in het Amsterdamse stadsarchief. Zanger/gitarist Erik van der Horst laat liederen horen, Jiddische en Sefardische, die daar geklonken kunnen hebben.
Dichterbij de oorspronkelijke wijk en bewoners kunnen we niet komen en tegelijkertijd zijn ze verder weg dan ooit. In de plattegrond is ook de plek te zien van de viskraam waar Boekman langs fietste en wel eens vis meenam, op weg naar en van het stadhuis, toen gevestigd aan de Oudezijds Voorburgwal.
Boekman, zelf telg uit een arm Joods gezin uit de Pijp, woonde inmiddels in Oud-Zuid. Zijn vader en ook zijn grootvader waren tweedehandsboekenverkoper geweest, in de boekenmarkt bij de Oudemanhuispoort, een tweedehandsboekenmarkt die nog steeds bestaat. Zelf was Boekman, die de lagere school met voorbeeldige cijfers heeft gemaakt niet afkomstig uit een familie waar men zich kon permitteren een kind naar de middelbare school te sturen, laat staan naar de universiteit, letterzetter geworden bij een drukkerij.
Van zijn vader en grootvader erfde hij de gewoonte om ook te lezen wat tijdens het werk door hun handen kwam. Komend uit een ‘rood’ gezien viel hij al snel op als erudiet en klom politiek in hoog tempo op, eerst binnen de politiek zeer activistische vakbond van de drukkerswereld, vervolgens ook binnen de SDAP, de toenmalige socialistische partij, waar hij ook furore maakte op grond van zijn eruditie en welbespraaktheid. Hij trouwde met de even erudiete Jansje Nerden
In de avonduren behaalde hij zijn middelbareschooldiploma om vervolgens geschiedenis en sociologie te gaan studeren. Hij werd raadslid, promoveerde op de rol van de staat in het kunstbeleid en werd vervolgens wethouder van kunst en onderwijs. Algemeen werd gedacht dat hij het nog veel verder zou brengen, misschien wel als minister, of Minister-President. Maar toen kwam die oorlog
Op 15 Mei 1940 gaf Nederland zich over aan de Duitse bezetters. Boekmans dochter en haar echtgenoot waren kort daarvoor, voor de Duitse inval, naar Engeland gevlucht. Boekman en zijn echtgenote hadden ook mee gekund, maar zij vonden dat een vooraanstaand Joods bestuurder zo lang mogelijk op zijn post moest blijven.
Toen Nederland capituleerde probeerden ze toch via IJmuiden weg te komen, maar het was al te laat. Samen met hun vrienden Bob van Gelderen en diens echtgenote hebben ze de Duitse bezetting en wat ze vreesden dat daarna zou gebeuren niet afgewacht. Op 15 mei 1940 pleegden ze met behulp van een door een bevriende arts ter beschikking gestelde middelen zelfmoord.
Deze voorstelling werd gemaakt als onderdeel van Theater na de Dam, Nederlandse theatermanifestatie die jaarlijks plaatsvindt op de avond van de Nationale Dodenherdenking op 4 mei. In verschillende theaters in Nederland worden meer dan tachtig theatervoorstellingen gelijktijdig opgevoerd die inhoudelijk betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog.
De voorstelling is gemaakt met eenvoudige middelen. Die paar strepen op een witte vloer. Een acteur die het levensverhaal vertelt. Een zanger met elektrische en akoestische gitaar die melancholische Jiddische en Sefardische liederen zingt, geluidseffecten maakt met de elektrische gitaar. Er komt ook operamuziek in voor, als zanger Erik van der Horst, begeleid door dromerige jazzy akkoorden op zijn gitaar, een paar zinnen uit ‘L’ho perduta’ van Barbarina uit Mozarts Le Nozze di Figaro zingt, terwijl acteur Harpert Michielsen memoreert hoe Bruno Walter, die ook Joods was, in het Concertgebouw bij zijn laatste optreden in Nederland Mozart had gedirigeerd en had verteld hoe de situatie in Duitsland en Oostenrijk steeds verder verslechterde.
Het is een kleinschalige muzikale vertelling over kunst, politiek en idealen tegen de achtergrond van een verdwenen Amsterdam waarvan we ons even een voorstelling kunnen maken, een deel van de geschiedenis die deels begraven ligt onder het gebouw dat Emanuel Boekman mogelijk heeft gemaakt.
‘Boekman’ was in mei 2021 als online-voorstelling te zien.
Regie: Michiel de Regt
Spel en tekst: Harpert Michielsen
Muziek en spel: Erik van der Horst
Oorspronkelijke muziek (versie 2021): Bart Sietsema
Dramaturgie: Wout van Tongeren
Foto’s voorstelling: © Ben van Duin
Historische foto’s:
https://www.amsterdam.nl/nieuws/achtergrond/wethouder-boekman/
Gezien 2 mei 2022 in de Boekmanzaal van de Stopera.De voormalige Lange Houtstraat
ed.
Tekst: Neil van der Linden
Leo Smit, Henriette Bosmans, Rosie Wertheim, Marjo Tal, Dik Kattenburg, Pál Hermann, Paul Seelig en Theo Smit Sibinga zijn componisten en uitvoerenden uit Nederland en Nederlands Indië die aan bod kwamen tijdens de opening gisteren 14 april van de wonderschone aangrijpende tentoonstelling ‘Verboden muziek’ in de kelderverdieping van het Amsterdamse Stadsarchief.
De tentoonstelling staat verspreid over de kluizen van het gebouw van de voormalige Nederlandsche Handel-Maatschappij, een gebouw de jaren twintig van de vorige eeuw, toen de meeste van deze musici nog jong waren en een prachtige toekomst voor zich leken te hebben.
De onvolprezen mede-initiator van de Leo Smit Stichting, fluitist Eleonore Pameijer, speelde bij de opening een fluitsonate van Smit, uit februari 1943. Zij memoreerde dat werk dateert van twee maanden voordat Smit in Sobibor werd vermoord, op 30 april 1943.
Eleonore Pameijer en Frans van Ruth spelen de fluitsonate van Leo Smit:
De Leo Smit Stichting, die deze tentoonstelling heeft opgezet, documenteert ook componisten die werkzaam waren in de Indonesische koloniën. Eleonore Pameijer speelde een stuk van Theo Smit Sibinga (1899-1958), die op Java werd geboren en een Japans concentratiekamp overleefde. Hij was een leidende muziekpersoonlijkheid in de kolonie, maar verhuisde meteen na de Tweede Wereldoorlog naar Nederland. Eleonore Pameijer wees op de Javaanse invloeden die in het stuk zijn te horen. Een zoon van Smit Sibinga was aanwezig bij de opening.
Schrijver Jan Brokken gaf een inleiding waarin hij uitdrukte wat een schande hij het vindt dat zoveel van deze muziek en zoveel van deze componisten tot op de dag van vandaag verborgen zijn gebleven of worden genegeerd. Eerder liet hij in de concertlezingen muziek van Henriëtte Bosmans, Rosy Wertheim, Pál Hermann, Dick Kattenburg en Leo Smit horen.
Jan Brokken schreef ook het voorwoord bij het door Eleonore Pameijer en Carine Alders samengestelde standaardwerk ‘Vervolgde componisten in Nederland’ uit 2015.
Hij begon met een lofprijzing aan het adres van de Leo Smit Stichting, zonder wie de onder het Nazi-regime verboden en deels vermoorde componisten misschien nog steeds geheel vergeten zouden zijn. Hij memoreerde dat Smit één van de grootste componisten van zijn tijd was en nog groter zou zijn geworden, roemde ook het vernieuwende oeuvre van Kattenburg, die dankzij het werk van de stichting inmiddels al weer enigszins bekend zijn.
De tentoonstelling bevat ook een sectie gewijd aan drie vrouwen: Henriette Bosmans, Rosie Wertheim en Marjo Tal. Brokken beschouwde deze aparte afdeling voor vrouwelijke componisten wel als een overgangssituatie. Ooit zal het niet meer uitmaken, hoopt hij; de cellosonate van Bosmans is immers één van de beste twintigste-eeuwse werken voor cello.
Sonate voor cello en piano van Henriette Bosmans:
Marjo Tal zingt haar chanson A Paris:
Jan Brokken ging ook uitgebreid in op Pál Hermann, van Hongaarse komaf, die zich achtereenvolgens in Berlijn, Brussel en Frankrijk vestigde, geregeld in Nederland optrad, onder meer ook samen met Geza Frid. Hij trouwde met Ada Weevers, een Nederlandse, vandaar de band met Nederland, en hij had ook Nederlands leren spreken. Na tijdens een zwempartij door een zeestroming meegesleept te zijn overleed Ada op 25 jarige leeftijd aan een longinfectie.
Vanaf 1937 vestigde hij zich definitief in Frankrijk, waar hij in 1938 een concert voor de Franse radio gaf met werk van Pijper, Andriessen, Van Lier, Julius Hijman en Max Vredenburg, Joodse componisten die na de oorlog zijn vergeten, en Badings, de NSB-sympathisant.
Paul Hermann – Grand Duo for Violin and Cello:
Hermann dook onder maar werd tijdens een razzia in Toulouse toch opgepakt en vermoedelijk op transport gesteld naar een werkkamp in Litouwen, waarna niets meer over hem bekend is. Zijn dochter Corrie was aanwezig bij de opening van de tentoonstelling.
Met veel empathie sprak Jan Brokken ook over de in Duitsland geboren Paul Seelig (1876- 13 juni 1945). Paul Seeligs vader vestigde zich in Bandoeng, waar hij een succesvolle muziekwinkel zou opzetten. Paul Seelig zou de zaak overnemen maar studeerde ook cello in Leipzig. Terug in Indonesië verdiepte hij zich ook in Javaanse muziek en begon hij met het vastleggen van gamelanthema’s in westers notenschrift.
Paul Seelig: Wireng:
Na het overlijden van zijn vader zette Paul de muziekhandel voort en maakte die tot een pleisterplaats voor internationaal bekende musici op tournee in de archipel. Hij schreef een pianoconcert voor de moeder van Hella Haasse, een in Nederlandse Indië gevierde concertpianiste.
Hij kwam in contact met de Russisch-Litouws-Joods-Amerikaanse klaviervirtuoos en componist Leopold Godowsky toen deze in de jaren twintig Java bezocht. De kennismaking via Seelig met authentieke Javaanse muziek inspireerde Godowsky tot één van zijn bekendste stukken, de Java Suite. Deze geschiedenis kom ook allemaal voor in Brokkens boek De Tuinen van Buitenzorg.
Leopold Godowsky speelt ‘The Gardens of Buitenzorg’ uit de Java Suite. Opname is gemaakt rond 1935.
Seelig kwam terecht in een Japans interneringskamp. Hij overleefde het maar was na de bevrijding zodanig zodanig verzwakt dat hij een paar weken later toch overleed, op 12 juni 1945. Veel van zijn manuscripten waaronder de uitgebreide Indische muziekgeschiedenis uniek foto- en documentatiemateriaal en composities gingen verloren, en ook de orkestpartijen van dat pianoconcert voor de Hella Haasses moeder.
De tentoonstelling is prachtig verzorgd. Unieke foto’s, partituren en documentatie, onder meer ook filmmateriaal, met een in warme kleuren uitgevoerde grafische vormgeving, wat allemaal geweldig tot uiting komen in het in art-deco kleuren uitgevoerde interieur van de zogeheten ‘kofferkluizen’ van het gebouw.
De tentoonstelling is opgebouwd volgens vier thema’s: vluchtelingen, met documentatie over Géza Frid, Pál Hermann, Zoltán Székely, Hans Krieg, Hans Lachman en James Simon, beroemde vrouwen met Henriëtte Bosmans, Marjo Tal en Rosy Wertheim, Indonesië, over Paul Seelig, Theo Smit Sibinga en Max Vredenburg en Jazz, Blues & Foxtrot over Dick Kattenburg en Leo Smit.
Ik zou niet alleen vinden zoals Jan Brokken dat het thema over vrouwen eigenlijk betrekkelijk is, maar dat de ook de categorie waarbij Kattenburg en Smit ook relatief is. Maar een andere indeling zou dan misschien geen recht doen aan het feit dat beiden de jazz serieus namen, en dat jazz de Nazi’s ook een gruwel was.
Extra indringend is dat je de tentoonstelling bereikt via een zaal vol draperieën met tientallen foto’s en familiegeschiedenis van Joodse inwoners van Amsterdam, waarbij je bij negen van de tien leest dat ze in een Nazi-kamp of op onbekende bestemming zijn opgekomen, en bij niet meer dan één op de tien dat ze de oorlog hebben overleefd.
Samenstelling tentoonstelling: Eleonore Pameijer en Anne Houk de Jong
Vormgeving RO ontwerpers: Monique Rietbroek en Josephine Oudijn
Grafisch ontwerp: Tijl Akkermans
Films: Patricia Werner Leanse
Foto’s: © Neil van der Linden
Gezien: 14 april
Kofferkluizen Stadsarchief Amsterdam
Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam
De tentoonstelling is gratis te bezichtigen van 15 april tot en met 3 juli 2022
https://www.amsterdam.nl/stadsarchief/agenda/verboden-muziek/
https://leosmitfoundation.org/
https://www.forbiddenmusicregained.org/search/composer/id/100027
https://www.theosmitsibinga.nl/over-theo-smit-sibinga/
https://leosmitfoundation.org/paul-seelig
Over Pál Hermann:
https://basiaconfuoco.com/2018/03/09/paul-hermann/
TEKST: NEIL VAN DER LINDEN
Het platenlabel Motown begon in 1959 in Detroit toen een tante van Berry Gordy haar neef een bedrag van 800 dollar leende. Berry’s toekomstige platenlabel zou songs voortbrengen die een belangrijk deel van de muziek van de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig zou definiëren.
Mooi dat zijn tante zoveel vertrouwen had in hem, want talent voor marketing had Gordy als kind al getoond toen hij op het idee kwam kranten bedoeld voor een zwarte lezersgroep in witte wijken te gaan verkopen; hij zou een pionier worden in het aantrekkelijk maken van zwarte cultuur voor een wit publiek. Wel was hij al eens failliet gegaan met een eigen jazzplaten-winkeltje toen hij weigerde de veel commerciëlere blues-muziek te verkopen, waarop hij een tijd noodgedwongen lopende band-werk deed bij de Detroitse Ford-autofabrieken.
Naar eigen zeggen kreeg hij daar het idee voor een lopende band-manier voor het produceren van muziek. En zijn eerste schreden in de muziekindustrie als componist, producent en zanger waren meteen succesvol. De volgende stap was het beginnen van een eigen label. Dat label doopte hij Motown, genoemd naar Detroit, want de naam staat voor Motor Town. En misschien wel meer dan bij welk andere label ooit het geval is geweest is Motown-muziek als zodanig nog steeds een begrip.
Al snel hield hij op met zelf zingen en produceren en legde zich toe op het aantrekken van talent. Eén van zijn leidende principes zou worden dat een song in de eerste tien maten moest pakken, eigenlijk in de eerste tien seconden, zo wordt in de documentaire gezegd. Waarschijnlijk is daardoor dat je veel Motown songs meteen zelfs al aan een openingsakkoord of een enkele drumklap herkent.
Neem Marvin Gaye’s I heard it through the grapevine, gecomponeerd en geproduceerd door Norman Whitfield heeft zo’n drumklap als opening die je meteen herkent, een dreun op een tom-tom drum die klinkt als een dichtslaande deur, of misschien is het wel het geluid van een dichtslaande deur (het nummer gaat trouwens over een geliefde die is verlaten).
Marvin Gaye I heard it through the grapevine; de opname is de originele maar de video die eroverheen is geplakt is van een latere datum, in 1968 had Gaye nog geen baard:
De vocale track van de song; de foto’s bij deze clip geven beter weer hoe hij er in 1968 uit zag:
Luister ook naar de openingen van de serie zomerhits van 1966 van de Supremes zoals You keep me hanging on met de gitaar die het SOS morse-signaal imiteert en de fluitjes van de Four Tops’ I’ll be there,je herkent de nummers al in de eerste maat. Elk van deze nummers, geschreven en geproduceerd door het legendarische trio Lamont Dozier en de broers Brian en Eddie Holland, is herkenbaar, en terwijl ze tegelijkertije onmiskenbaar Motown zijn, herken je elk nummer ook afzonderlijk.
Dat lopende band-principe betekende wel dat de uitvoerenden, producenten en componisten zich naar Gordy’s stramien moesten schikken. Waarin de artiesten zelf niet veel controle over hun werk hadden. Dat ging op gegeven moment wrikken toen sommige Motown-sterren, waarvan sommigen piepjong bij het label waren begonnen, ouder en zelfbewuster werden. Artiesten als Stevie Wonder en Marvin Gaye eisten eind jaren zestig de volledige zeggenschap over hun eigen productie op. Sowieso was het de jaren van de jongerenrevoluties, en de geest daarvan waarde ook in Detroit rond, ook in de muziek.
Voor Gordy zat er niets anders op dan controle uit handen te geven. Ook al zal Gordy dat met waarschijnlijk met lede ogen hebben aangezien, ook deze cultuuromslag heeft Motown geen windeieren gelegd. Wonder en Gaye zouden met albums als Talking Book en Songs in the Key of Life (Wonder) en What’s Going On (Gaye) succesvoller zijn dan ooit. Ze worden bovendien nog altijd tot de grootste uit de geschiedenis van de popmuziek gerekend.
Stevie Wonder met Superstition van Talking Book live in Sesam Street
Rick Beato: what makes Superstition great?
Hoe Marvin Gaye eigenlijk zijn carrier riskeerde met het album What’s Going On
Kennedy Center Education met Questlove, audioanalyse van de song What’s Going On
Dat hij ook niet meer de meester-manager van voorheen was moge blijken uit het feit dat hij zelf eerst het meeste heil zag in de solocarrière van Diana Ross, de voormalige solo-zangeres van de Supremes, Diana Ross. Ze kreeg wel een aantal hits, maar haar artistieke loopbaan was niet consistent. Wat jammer was dat Gordy dacht haar acceptabeler te maken bij een wit publiek door haar jazz en Broadway-standards te laten zingen. Hij had dat al eerder gedaan, toen ze nog bij de Supremes zong, iets dat ze ook toen al zelf eigenlijk niet graag deed.
Prachtig maar ook tragisch is een scene in de film waarin zij tijdens een concert met de Supremes, tegenover Gordy eerst weigert een bepaalde musical-standard te zingen. Ze zegt hem zelfs dat hij vergeleken bij zijn zanger-sterren eigenlijk een nobody is. Gordy vertelt dat hij dacht dat dit voor hem het moment zou worden met zijn muzikale carrière te stoppen. Maar dan hoort hij vanuit de kleedkamer dat Ross het nummer toch zingt, en kon hij zijn geluk niet op, naar eigen zeggen. Had Ross maar voet bij stuk gehouden, denk je als kijker.
Rond die tijd had Gordy ook de Jackson 5 geëngageerd en ook die werden een geldmachine, maar het was nou juist Michael Jackson die hem ontglipte en vervolgens bij Epic/Sony een paar van de bestverkopende en artistiek succesvolste LPs ooit zou opnemen, Thriller voorop (al vond ik het daaraan voorafgaande Off the Wall nog beter).
Ook Holland-Dozier-Holland waren bij Motown vertrokken, om geschillen over wat zij aan al hun hits hadden verdiend. Hoewel ze in de film heel amicaal terugkijken op de tijden van weleer, is er ook iets van bitterheid in hun commentaar te horen. Deze componisten hadden in hun hoogtijdagen meer Amerikaanse top-10 hits hadden dan de Beatles, de Rolling Stones en Elton John bij elkaar ooit hadden. Ze begonnen een eigen label, maar na één heel grote hit, Freeda Payne’s Band of Gold, ebde het succes snel weg. Nou ja, Holland Dozier Holland waren eigenlijk vooral single-hit schrijvers en producers geweest, en e tijd van de single was deels voorbij.
En er was nog een reden waarom de jaren zestig Motown-stijl niet meer bij de tijd was: de typische Motown sound met zijn hoge schelle tonen geproduceerd op snaredrum, rinkelende gitaar, scheurende saxofoons en hoog volume zang was (hoewel altijd mooi opgenomen zoals in het digitale tijdperk zou blijken, met onder meer de geniale studio-basgitaar- van James Jamerson, die geregeld te zien is in de film), maakte de muziek ideaal voor middengolf-radio’s en goedkope pickups om boven zenderruis en vervorming uit te komen.
De opkomst van de FM-radio en de stereo-installatie bij mensen thuis, ook zo rond 1970, veranderden het muziekleven voorgoed.
De Motown producer van de oude garde die dit alles wél haarfijn voelde was Norman Whitfield, die in de jaren zestig al vele hits had geschreven. Naast Marvin Gayes’ I heard it through the Grapevine, dat ook een hit werd door Gladys Knight and the Pips had hij magistrale hits van de Tempations op zijn naam staan, zoals Aint too Proud to Beg en I wish it would Rain. Als hij alleen maar die songs had gecomponeerd en geproduceerd zou hij geschiedenis ingaan als genie.
Maar de jaren zeventig braken aan, de tijd dat de funk hoogtij vierde, en Whitfield zag dat als een uitdaging. Ook met de Temptations had Gordy een crossover-carriere geambieerd, bijvoorbeeld door ze samen met The Supremes Burt Bacharach enzovoort te laten zingen. Maar gelukkig wist Whitfield ze net op tijd aan Gordy’s greep te ontrukken, en weer was er binnen Motown maar buiten de directe greep van Gordy om een succesvolle post-1970 artistiek tweede leven geboren, met een rauw seventies-resistent funky geluid dat overigens tot in de puntjes was geproduceerd.
Ook had Gordy er aanvankelijk moeite mee dat het nieuwe repertoire van de Temptations en andere muziek die Whitfield produceerde zoals Edwin Starrs anti-oorlogssong War het witte en brede publiek dat hij had weten aan te trekken weer zou afschrikken, aangezien titels als Cloud Nine, Ball of Confusion en Papa was a Rolling Stone doordesemd leken van referenties aan sociale misstanden en drugsmisbruik (en misschien ook aan recreatief gebruik). Maar een nieuw zelfbewust jong zwart en wit publiek pakte de draad op. De titels pasten helemaal bij de post-hippie tijd, en werden een doorslaand succes. De messcherpe close-harmony, ontleend aan de jaren vijftig doo-wop stijl én aan de gospelmuziek, was gebleven, maar er zaten nu wel grommende funkbassen en synthesisers onder.
The Temptations in Papa was a Rolling Stone
Maar ook Whitfield hield het bij Motown op gegeven moment voor gezien en ging elders bijvoorbeeld Rose Royce produceren, met grensverleggende songs als Car Wash en Love don’t live here anymore.
Naast archiefopnamen van optredens, interviews en studiosessies bestaat de documentaire uit tweegesprekken tussen Berry Gordy en Smokey Robinson en interviews met overige nog levende medewerkers.
Een hoogtepunt is een fragment waarin via notendiagrammen stap voor stap wordt uitgelegd hoe Marvin Gaye laag over laag, in multitrack, alle vocale en instrumentale partijen van het nummer Inner City Blues van zijn album What’s Going On opneemt.
Ook prachtig is filmmateriaal van de opnamesessies voor My Girl de Temptations, gecomponeerd door Smokey Robinson; we zien bijvoorbeeld hoe de strijkers van het Detroit Symphony Orchestra de orkestpartijen inspelen. En we zien ook opnamesessies voor Marvin Gayes’ I heard it through the grapevine ook weer deels met klassieke strijkers en ook hoornisten.
En ja, er valt ook wel wat af te dingen op Gordy’s werkwijze, maar hij bracht die talenten wel telkens bij elkaar!
The Temptations in My Girl, geschreven door Smokey Robinson
Ook Aretha Franklin komt aan het woord met een lofprijzing aan het adres van Motown. Wel vind ik het jammer dat de in de documentaire geen aandacht wordt besteed aan de andere grootheden in de soul, zoals onder meer inderdaad Aretha Franklin, de hele Stax en Atlantic/Memphis-school en Curtis Mayfield. In een biografie over Beethoven doe je ook niet alsof Haydn en Mozart niet hebben bestaan.
Analyses van het Motown geluid: Can We Recreate The Motown Sound?
Andere documentaire over de betekenis van Motown, met onder meer Lamont Dozier en Randy Jackson van de Jackson Five:
Hitsville: the making of Motown, trailer:
Vanavond, woensdag 15 maart 22.15 in Het Uur van de Wolf in NPO Start.
https://www.npostart.nl/het-uur-van-de-wolf/16-03-2022/VPWON_1330294