A_Midsummer_Night’s_Dream

A Midsummer Night’s Dream tussen jongens en meisjes

Tekst: Neil van der Linden



Van links naar rechts Hermia Leonie van Rheden, Helena Liesbeth Devos, regisseur Ola Mafaalani en twee zangstudenten van het Maastrichts Conservatorium

Met Peter Grimes (1945) en Billy Budd (1951) had Benjamin Britten op zwaar dramatisch operaterrein zijn punt al gemaakt. Met de keuze voor een operaversie van A Midsummer Night’s Dream (1960) kon hij zich uitleven in lichter en tegelijkertijd nog steeds voldoende ambigu theatermateriaal. Van de meest veel gespeelde toneelstukken van Shakespeare was A Midsummer Night’s Dream in het grote operarepertoire nog maar schaars aan de beurt geweest.

Purcells The Fairy Queen is een zeer vrije bewerking van Shakespeares stuk die alleen een aantal verhaalelementen gemeen heeft en is bovendien nauwelijks typische opera te noemen. En ja, in 1949 componeerde de Fransman Marcel Delannoy een indertijd niet onsuccesvolle opéra comique geheten Puck, bij de première in Straatsburg gedirigeerd door niemand minder dan Ernest Bour. André Cluytens dirigeerde er later nog een suite uit, maar dat was dan ongeveer.

Het is ook een lastig stuk, volgens velen nogal heterogeen, met niet erg duidelijk afgebakende personages. Britten maakte er dan ook een stilistisch bewust hybride geheel van. Zijn partituur zit vol parodistische elementen, met name verwijzend naar de barokopera’s van landgenoten Purcell en Händel. Maar in de scenes waarin de werklieden zich serieus proberen toe te leggen op klassiek drama horen we ook een knipoog naar belcanto, inclusief een waanzinaria in travestie, en in de liefdesscènes duiken ook oprecht als welluidende schoonheid bedoelde lyrische passages op. Soms lijken ook Weil en Westside Story op te duiken en in de passages met de werklieden zelfs een ‘You’ll Never Walk Alone’-achtige melodie.

Dit alles met een kundigheid verklankt die niet onderdoet voor Strawinsky’s scherpste pastiches. Voor veel rollen is intussen hoogstaande virtuositeit vereist, zoals in Titania’s berucht veeleisende coloratuur-arias. Om het geheel toonbaar te maken moeten de zangers bovendien zowel muzikale als theatrale knipogen kunnen maken.

In de opvoering van Brittens A Midsummernight’s Dream door Opera Zuid valt in de opening al op dat het althans in Groot-Brittannië gebruikelijke jongenskoor vervangen is door meisjes. En ja, inderdaad, die Britse jongenssopranentraditie hebben we in Nederland niet. Laat staan dat veel jongenssopranen hier te lande de behoorlijk veeleisende solorollen uit de jonge feeëngroep aan zouden kunnen. Opera Zuid liet die solorollen zingen door een meisjeskoor en jong ogende vrouwelijke zangstudenten van het Maastrichts conservatorium. Dan heb je wat meer speelruimte, zonder last te hebben van baarden in de keel.

Britten heeft veel voor jongenssopranen geschreven, waarmee hij zoals vaak wordt gesteld een verlangen naar ‘jongensachtige onschuld’ en ‘puurheid’ leek uit te drukken. Er zijn sommigen die dit anders zien, zie het bijgevoegde artikel van Norman Lebrecht. Door meisjes en jonge vrouwen tussen kinderleeftijd en net volwassenheid te casten was niet alleen het vocaal technische probleem opgelost, maar kreeg dat aspect van die veronderstelde onschuld ook een interessante wending. Vrouwen van net twintig weten hebben ontwikkelingspsychologisch een ander zelfbewustzijn dan Brittens geïdealiseerde jongens.

In deze enscenering waren het bovendien de meisjes die de liefdeselixers brouwen waarmee elfenkoning Oberon de amoureuze verlangens bij de verschillende liefdesparen opwekt. In dit geval bestond het elixer uit vloeibare chocolade, die de elfen voortdurend aan het smelten waren. En tegelijkertijd bleek deze chocolade kinderdroom voor volwassenen een heftige uitwerking te hebben. De symboliek kon niemand ontgaan.

Brittens veelvuldige toekenning van rollen aan jongens wordt wel eens in een negatief daglicht gezien. Van die associatie was regisseur Ola Mafaalani dan meteen af. Niet dat ze haar regie preuts heeft gemaakt. De amoureuze betoverings-scene tussen elfenkoningin en de tot ezel omgetoverde wever Bottom werd beslist plastisch uitgebeeld en de leden van het liefdeskwartet Helena, Demetrius, Hermia en Lysander vinden elkaar op zeker moment in een heuse groepsseksscene in een soort zwembadkleedhok achter op het toneel.

Van Shakespeares oorspronkelijke stuk wordt vaak gezegd dat alle personages op den duur met elkaar versmelten en dat het niet meer zo veel uitmaakt wie wie is. Dat bewijst de werking van de gesmolten liefdesdrank ook, die ervoor zorgt dat je op de eerste de beste die je tegenkomt verliefd wordt en dat het niet uitmaakt wie (of wat, het kan ook een dier zijn). Overigens heeft Britten de verschillende protagonisten wel degelijk individueel profiel gegevn, door de keuze van de stemsoort en de muzikale stilering van de rollen.

Maar misschien is het vanwege die veronderstelde eenheidsgedachte in de personages waarbij de individualiteit er nauwelijks nog toe doet dat alle personages in het tweede deel van de opvoering allemaal gelijkvormige lichtblauwe tutus aan hebben, vanaf de jongste meisjes en de oudste werklieden tot en met het ‘echte’ koningspaar Theseus en Hippolyta.

Na eerst een deel van Brittens concept te hebben ‘ont-queerd’ door het jongenskoor te vervangen door meisjes ‘requeert’ Ola Mafaalani nu in feite het verhaal door alle personages tot een ‘genderfluïde’ menigte om te smelten. Jammer was dat de blauwe tutus niet zo mooi ogen en dat ze na hun dramaturgische entree te hebben gemaakt in de verhaallijn een obstakel worden en eentonigheid in de hand werken.

Intussen staan de chocolade smeltende feeën vrijwel voortdurend op het toneel, net als de door Shakespeare als komisch element bedoelde handwerklieden, die in de loop van de handeling Pyramus en Thisbe zullen opvoeren. In deze enscenering zijn ze steeds in de weer met theater-attributen, als het ware de theatertechnici, zonder wie de voorstelling niet plaats kan vinden.

Dat is een mooie wending. Zowel in Shakespeares stuk als in Brittens opera worden de werklieden die hun toneelstuk willen opvoeren nogal badinerend behandeld door de rest van de personages, die in feite tot de geprivilegieerde elite behoren. Een verfrissend socialistisch element in de regie? Bovendien blijken de handwerklieden ook volgens Shakespeares tekst ieder goed in hun beroep, en zijn zij ook de enigen in het stuk die zich serieus intellectueel willen verheffen, door toneel te spelen. Dat hogere kringen dan uiteindelijk toch meestal gesloten blijven maakt de enscenering duidelijk als in een aangrijpende scène vlak voor het slot blijkt dat het Bottom (inmiddels ezel-af en bekomen van het feit dat Titania hem als seksobject gebruikte) niet is gelukt zijn tutu aan te trekken en hij in onderbroek alleen op het toneel achterblijft. Wie voor een dubbeltje geboren werd blijft een dubbeltje.

De Philharmonie Zuidnederland onder Karel Deseure gaf een fraai gedetailleerde uitvoering van de orkestpartituur. De opera bevat vele passages voor bijna kamermuziekachtige afzonderlijke ensembles en  die kregen alle aandacht, maar toch bleef alles een geheel.

De jonge zangerscast was vocaal opgewassen tegen de vaak lastige zangpartijen en acteerde ook dat het een aard had. Met name Titania Kristina Bitenc leek nauwelijks enige moeite te hebben met de noodzaak gelijk te zingen en intussen complexe zaken uit te drukken in het acteren.

De fraaie countertenor Jan Wouters als Oberon leek aanvankelijk een beetje bleu voor de zaal met misschien wel het meest sceptische operapubliek van Nederland maar herpakte zich snel. Marc Pantus zong een aanstekelijke Bottom, dus inderdaad tot op zijn onderbroek in het ontroerende beeld vlak voor het slot.

Oberon Jan Wouters
Titania Kristina Bitenc 
Puck Dreya Weber 
Theseus Quirijn de Lang
Hippolyta Eva Kroon
Lysander Ted Black
Demetrius Ed Ballard
Hermia Leonie van Rheden
Helena Liesbeth Devos
Bottom Marc Pantus
Flute Christopher Gillett
Quince Bart Driessen
Snug Andrew Greenan 
Snout Mitch Raemaekers 
Starveling Galen Dole 
Cobweb Mona Beyersdorf
Peaseblossom Margarita Dučaka 
Mustardseed Maria Kazaka 
Mothheden

 Jeske de Haart
Fairies Limburgse Koorschool Kokoz

creatives
Muzikale leiding Karel Deseure 
Regisseur Ola Mafaalani 
Dramaturg Willem Bruls 
Decorontwerper André Joosten 

Orkest Philharmonie Zuidnederland

Gezien 26 mei 2022 in het Internationaal Theater Amsterdam

Foto credits: © Kurt van der Elst enJoost Milde.

Eerste studio uitvoering onder Britten zelf:

Uitvoering onder Richard Hickox, net als bij Brittens uitvoering met jongenskoor (waarin je hoort dat het minder zuiver zingt dan Britten voor elkaar kreeg):

Video van een BBC-opname gemaakt daags voor de wereldpremière onder leiding van de componist op 11 juni 1960 tijd

ens zijn eigen Aldeburgh Festival:

Norman Lebrecht die het beeld van Brittens ‘jongensobsessie’nuanceert

http://www.classicalmusicguide.com/viewtopic.php?t=1148

Een mooi gebruik van het spelen met kinderlijke onschuld tegenover ontluikende erotiek met bewust gebruik van Brittens muziek inclusief de passage met jongenssopranenkoor in “On the ground, sleep sound” uit Midsummer Night’s Dream vinden we in de film Moonrise Kingdom van Wes Anderson:

http

s://www.npr.org/sections/deceptivecadence/2012/06/27/155839394/why-is-there-so-much-britten-in-moonrise-kingdom

Wie het heftiger werk van Britten wil ervaren in de film kijke naar het gebruik van passages uit Billy Budd in Claire Denis’ Beau Travail:

Een oude opname van A midsummer night’s dream uit Glyndebourne

Tekst: Peter Franken

Op internet is momenteel veel te doen over het 40-jarig jubileum van Raiders of the Lost Ark. Dit icoon van de populaire filmgeschiedenis was de eerste Indiana Jones film met Harrison Ford en de onvergetelijke Karen Allen. Maar er gebeurde meer in 1981. Zo dirigeerde Bernard Haitink in Glyndebourne  Brittens A midsummer night’s dream, een zeer klassieke productie van Peter Hall met  schitterende decors en kostuums van John Bury. En laten we wel bedenken, dit stuk van Shakespeare was in zijn tijd ook ’popular culture’, net als Indiana Jones in de twintigste eeuw.

Even ter herinnering. Het draait om een ruzie tussen elfenkoning Oberon en feeënkoningin Tytania. Om haar te straffen wil Oberon Tytania belachelijk maken. Hij betovert haar in haar slaap zodanig dat ze op slag verliefd wordt op het eerste wezen dat ze ziet zodra ze wakker wordt. Dat is de betoverde Bottom, een burger uit de naburige stad die voor de gelegenheid tot aan zijn middel is veranderd in een ezel. Beiden beleven een heuse ‘liefdesnacht’.

Verder zijn er twee paren die ruzie maken over wie met wie moet trouwen. Ook daar zorgen betoveringen voor complicaties. De kobold Puck moet voor Oberon het vuile werk opknappen. Dat gaat niet steeds volgens plan wat weer nieuwe verwikkelingen veroorzaakt. Uiteindelijk komt natuurlijk alles op zijn pootjes terecht. Koning en koningin zijn verzoend, de wereld van elfen en feeën is weer in evenwicht waardoor ook de mensenwereld tot rust kan komen.

Hier doorheen loopt het verhaal van een paar brave burgers die een toneelstukje willen opvoeren: Pyramus en Thisbe. Bottom is een van hen en speelt als enige ook nog eens een echte rol in de feeënwereld. Hij heeft immers een seksuele ervaring met hun koningin, ook al is het ten dele in de gedaante van een ezel. Logisch dat hij die gebeurtenis niet kan verwoorden als hij zijn normale gedaante weer terug heeft.

Het toneelbeeld is keurig in overeenstemming met de handeling: in de eerste en tweede akte een mooi bos en licht glinsterende takken, in de derde akte het kasteel van Theseus. Hoewel de plaats van handeling Athene is, loopt iedereen er keurig bij als in Shakespeare’s tijd. De voor de mensen onzichtbare spelers zijn uitgedost met vleugeltjes en prachtige hoofdtooien. Spitse oren benadrukken hun status als elfen en feeën.

De cast in Glyndebourne wordt aangevoerd door een paar grote namen. Ileana Cotrubus vertolkt de rol van Tytania en Oberon is in handen van James Bowman. Het koppel Demetrius en Helena komt voor rekening van Dale Duesing en Felicity Lott. Mij onbekend is Curt Appelgren maar zijn Bottom laat niets te wensen over. Hij zorgt door zijn enorme acteertalent voor comic relief in elke scène die hem gegund is, hij kan ook nog goed zingen.

Het toneelstukje aan het einde zorgt voor een hilarische hoogtepunt, mede door de perfecte  uitdossing van de acteurs. Ook hier weer een hoofdrol voor Bottom.

De orkestbezetting is in dit stuk tamelijk klein gehouden. De rol van de strijkers is relatief klein en ongebruikelijk: veel glissandi die bijdragen aan een zekere vervreemding bij de toeschouwer. Verder klinken uit de bak harp, celesta en klokkenspel. Daarnaast een flinke groep blazers die feitelijk de hoofdrol vervullen.

En laten we vooral Bernard Haitink niet vergeten die de zaak muzikaal in goed banen leidt.

Aanbeden, genegeerd, vergeten: over Erich Wolfgang Korngold en ‘Die Tote Stadt’

kORNGOLD kindHij was een wonderkind. Op zijn twintigste was hij al wereldberoemd en gevestigd als componist. Hij schreef ettelijke opera’s, liederen, concerto’s, symfonieën, kwartetten, kwintetten en wat niet meer. Zijn composities werden uitgevoerd door vooraanstaande musici als Arthur Schnabel, Carl Fleisch, Bruno Walter, Rose en zijn kwartet, Böhm, Tauber, Lotte Lehmann, Strauss…

Hij was de uitvinder van de befaamde Hollywood-sound, die in werkelijkheid niets anders was dan een combinatie van de Weense schmalz (inclusief de wals) en een gezonde dosis spanning en gevoel voor drama. Op handen gedragen voor de oorlog, totaal genegeerd erna.

Korngold was als zoon van een vooraanstaande Oostenrijkse muziekcriticus voorbestemd om een musicus – een genie! – te worden. Zijn vader had hem niet voor niets Wolfgang genoemd.

Op aanbeveling van Mahler, die behoorlijk onder de indruk van het talent van de jongen raakte, kreeg hij compositielessen van Zemlinsky. Na achttien maanden (Korngold was toen 12 jaar oud) vond zijn leraar dat het zinloos was hem nog iets te leren.

Uit die tijd stamt ook een smakelijke anekdote. Zemlinsky werd als chef-dirigent in Praag aangesteld. Toen hij hoorde dat Korngold contrapunt bij Hermann Grädener (toen een beroemde muziekleraar) studeerde, stuurde hij hem een telegram. ,,Lieve Erich, ik hoorde dat je met Grädaner studeert. En, maakt hij al vorderingen?”

Hieronder Korngold speelt Korngold:

Elf jaar oud was Korngold toen zijn balletpantomime Der Schneeman in de Weense opera haar première kreeg en op zijn achttiende presenteerde hij twee opera’s: Ring des Polykrates en Violanta. De laatste met Maria Jeritza in de hoofdrol. Beide behaalden een enorm succes. ,,Meister von Himmel gefallen”, kopte één van de kranten.

Korngold Jerirza Violanta

Maria Jeritza als Violanta

In 1934 vertrok Korngold naar Hollywood. Zijn vriend Max Reinhardt, een in die tijd wereldberoemde toneelregisseur, vroeg hem om muzieken voor A Midsummer Night’s Dream, een film waar hij toen aan werkte. Mede dankzij de prachtige muziek werd het een groot succes en de directie van Warner Bros. bood Korngold een fantastisch contracta aan 

Trailer van Midsummer Night’s Dream:

Korngold leefde tussen twee werelden. Letterlijk en figuurlijk. In de jaren 1934–1938 pendelde hij tussen Hollywood en Wenen. In de winter werkte hij aan de filmmuziek, de zomers besteedde hij aan zijn ‘serieuzere’ werken.

In die tijd ontstond onder meer zijn laatste opera, Die Kathrin. De première (oorspronkelijk gepland voor januari 1938) moest telkens worden uitgesteld. Richard Tauber, die de hoofdrol van de verhinderde Jan Kiepura had overgenomen, was in Engeland met een film bezig en was pas in maart beschikbaar.

Op 22 januari arriveerde een telegram: of Korngold binnen tien dagen terug in Hollywood kon zijn, om zo snel mogelijk aan de partituur voor The Adventures of Robin Hood te beginnen. Korngold beschouwde het als een omen en met het laatste schip verliet hij op 29 januari 1938 Europa. Op 3 februari kwam hij, samen met zijn vrouw en één van zijn twee kinderen (de rest van de familie volgde een maand later), in New York aan.

Hieronder trailer van Robin Hood:

Hij had het goed in Amerika en was zeer succesvol (twee van zijn films wonnen een Oscar), maar toch voelde hij zich er niet thuis. Zijn hart en ziel waren in Wenen achtergebleven. In 1949 reisde hij terug naar Wenen, maar niemand kende hem er meer. In Salzkammergut bezocht hij zijn villa, waar hij ooit zo gelukkig was geweest. ,,Wat fijn dat u bent teruggekeerd”, werd tegen hem gezegd. ,,En wanneer gaat u weer weg?” Gedesillusioneerd keerde hij naar Hollywood terug, waar hij zeven jaar later letterlijk aan een gebroken hart overleed.

Hieronder: Konrad Jarnot zingt Korngolds ‘Sonnett fur Wien’:

DIE TOTE STADT

KOrngold TS poster

“This cover illustration of the Schott publication of excerpts from Die tote Stadt, arranged for piano duet, depicts very well the sort of atmosphere which Korngold sought to portray the medieval city of Bruges with its dark streets, canals, processing nuns and tolling church bells.”

,,Het vergeten vormt een deel van alle handelingen”, schreef Nietsche in één van zijn pamfletten. ,,Om te overleven moet men soms zijn verleden vernietigen.” Korngold zou het moeten weten, want juist met die woorden kun je de werkelijke thema’s van zijn bekendste opera, Die Tote Stadt, samenvatten.

Paul, een weduwnaar, heeft zich na de dood van zijn vrouw opgesloten in zijn huis in een doods Brugge, waar hij leeft tussen de relikwieën. Op een dag ontmoet hij een jonge vrouw die hem aan zijn overleden vrouw doet denken, en in wie hij haar reïncarnatie ziet. Wat volgt, is een ‘Vertigo’-achtige, hallucinerende zoektocht door de mystieke en in nevelen gehulde stad, balancerend tussen droom en werkelijkheid. Pas als Paul het verleden loslaat, kan hij de ‘dode stad’ verlaten om aan een nieuwe toekomst te beginnen.

Korngold DieToteStadt2122.01 Jeritza Met

Die Tote Stadt beleefde gelijktijdig haar wereldpremière in Keulen (onder directie van Otto Klemperer) en Hamburg op 4 december 1920, waarna de hele wereld volgde. Voor de oorlog was het de meest gespeelde van alle eigentijdse opera’s. En omdat Maria Jeritza het werk had gekozen voor haar Amerikaanse debuut, werd Die Tote Stadt de eerste opera die na de eerste wereldoorlog in de Metropolitan Opera in New York werd uitgevoerd. In het Duits.

Hieronder: Maria Jeritza zingt ‘Glück das mir verblieb’ :

KORNGOLD IN NEDERLAND

Korngold den haag

overgenomen uit Een jongen van brutale zwier van Caspar Wintermans

Na de zeer succesvolle premières in Keulen en Hamburg reisde Die Tote Stadt de wereld rond. Al een jaar later volgden eveneens enthousiast onthaalde uitvoeringen in Wenen en New York, maar in Nederland moest men tot 1929 wachten. De opera werd op 26 januari uitgevoerd in Den Haag, in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen. Het was een éénmalige uitvoering in de reeks van z.g. ‘Buitengewone Opera-avonden’, geproduceerd door Jacob Meihuizen, indertijd directeur en intendant van het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen.

Korngold 1929 den Haag

overgenomen uit Een jongen van brutale zwier van Caspar Wintermans

Korngold zelf dirigeerde het Residentie Orkest, en de hoofdrollen werden gezongen door de toenmalige sterren uit Hamburg: Gertrude Geyersbach, Fritz Scherer en Josef Degler. Het was een overweldigend succes, al was de zaal niet voor honderd percent bezet. Na de tweede acte was het applaus zo groot, dat de componist op het toneel moest verschijnen.

Toch was de recensie in de NRC maar matig. De recensent vond de muziek ouderwets, slap en sentimenteel, en het verhaal (waar hij, volgens mij,  weinig van had begrepen) te belachelijk voor woorden. Hoe anders in Het Volk! A.d.W. had zich al lang voor de voorstelling in de partituur verdiept, en beschouwde het als een “werk van innerlijkheid, van lautrer Innenklang”. Ook voegde hij er aan toe: “In geschreven en gesproken woord heb ik, na een jaar lang met werk omgegaan te hebben, mijn opvatting van zijn innerlijke waarde durven kenbaar maken”.

In zijn uitgebreide artikel komt hij er rond voor uit dat hij de muziek prachtig vindt: “er is […] iets zeer aantrekkelijks-jongs, steeds is het hart er sterk in betrokken, en nergens domineert mogelijke handigheid. […] Een voornaam ding in deze muziek is, dat ze altijd, vol van en gedrenkt in stemming, steeds draagt en stuwt van hoogtepunt tot hoogtepunt, in spanning en volkern van thematiek, vol vinding”. En hij eindigt met: “Een werk als dit, moest men later nog eens geven. Ik geloof, dat het publiek het zeker zal appreciëren, nu het ijs der kennismaking gebroken is”.

Een werk als dit, moest men later nog eens geven…. A.d.W. schreef het negentig jaar geleden, op 28 januari 1929. Na 1938 werd ‘Die Tote Stadt’ niet meer gespeeld, pas eind jaren zeventig begon men aan een  voorzichtige comeback.

Korngold boek

Mocht u wat meer over Korngold in Nederland willen lezen dan beveel ik u van harte Een jongen van brutale zwier van Caspar Wintermans.

Wintermans in de inleiding tot zijn boek: “In een leven dat overschaduwd werd door jalousie de métier en racisme heeft dit troetelkind van de muzen een oeuvre geschapen dat zindert en gloeit van blijdschap en schoonheid, dat glans verschaft en kleur verleent aan het bestaan van lief hebbers der laatromantiek, die weten dat het voor romantiek nooit te laat is. “

Die Tote Stadt discografie. Deel 1

Reisopera boekt groot succes met ‘Die tote Stadt’

Das Wunder der Annemarie Kremers ‘Heliane’

DIE STUMME SERENADE

DIE KATHRIN

KORNGOLD: complete songs