Mieczyslaw Weinberg, or at least his music, is making an accelerated catch-up. After years of being completely ignored, his works are being programmed more and more often, and one composition after another by the great master (for that is what he undoubtedly was,) is being recorded and released on CD.
Many of his compositions are strongly influenced by his teacher and intimate friend, Dmitri Shostakovich, but never before have I perceived this influence so strongly as in his trumpet concerto composed in 1966. Of course, this is also due to the choice of instrument. Like no other, the trumpet is perfectly suited to express irony, the favourite form of expression of both composers. No wonder that Shostakovich’s Concerto for Piano, Trumpet and Strings comes to mind.
The orchestration is also ‘des Sjostakovichs’: think of his Lady Macbeth of Mstsensk. The essential difference lies in its overall refinement and in the development and solution of the main theme. Where the teacher still set his own limit, the pupil takes it a step further, into the wide world.
Part two, Episodes, strongly reminds me of Ives and in the third part, the Fanfares, Weinberg explores atonality. In doing so, he freely makes use of improvisations and free jazz.
Andrew Balio is, I think (I do not know him), one of the greatest virtuosos among trumpet players. His melancholic sound in the second movement contrasts sharply with his fantastic improvisations in the third.
The 18th symphony is, as the title suggests, nothing less than a major indictment of war. Composed in the for the Soviet Union turbulent 1980s, it does not fail to impress with its unconventional division of the movements. It starts with an adagio and it also ends with an adagio but this time with Aleksandr Tvardovsky’s poem sung pianissimo by the choir
“War – there is no word more cruel. War – there is no word more sad. War – there is no word more holy In the sorrow and the glory of these years. There is and there could not be Any other word on our lips.”
De vooral als cineast bekende Mariusz Trelinski kwam in 2002 met een zeer kleurrijke gestileerde productie van deze opera voor Teatr Wielki in Warschau. Van een voorstelling in 2011 in Valencia is een opname gemaakt die werd uitgebracht op C major.
Naar analogie van het begrip ‘doorgecomponeerd’ zou je hier kunnen spreken van ‘door-gechoreografeerd’. Op het toneel is permanent een oude man met wandelstok aanwezig die onopvallend, immers onzichtbaar, deelneemt aan de handeling. Het is de schim van de oud geworden Onegin die wordt achtervolgd door de herinnering van wat hij heeft aangericht en tegelijkertijd zichzelf heeft aangedaan. De introductie met het koor dat de eerste korenschoof komt aanbieden, is om die reden gecoupeerd, daar was Onegin nog niet bij betrokken.
In mijn beleving wordt Tatjana’s gedrag gespiegeld door Onegin waardoor de handeling een cyclisch karakter krijgt. Zij wordt op slag verliefd op een hybride van een reeks gesublimeerde romanhelden die plotseling in levende lijve voor haar lijkt te staan. Onegin heeft gelijk als hij het afdoet als een bevlieging. En ook als hij stelt niet geschikt te zijn voor een huwelijk.
Het duel met Lenski zegt meer over Onegin dan over zijn vriend. Lenski laat zich doden omdat hij teleurgesteld is in de liefde. Onegin stemt toe in het duel omdat hij teleurgesteld is in het leven, de ondraaglijke verveling van een ‘idle gentleman’ op het platteland. Na een jaar of vijf rondzwerven over de wereld is dat alleen nog maar erger geworden, die verveling, de leegte in zijn bestaan. Als hij Tatjana plotseling terugziet, in vol ornaat als lid van de high society, wordt hij op slag verliefd. Wederom niet meer dan een bevlieging, het resultaat van de illusie dat zijn leven heel anders had kunnen lopen als hij haar indertijd niet had afgewezen. In de laatste scène ontmoetten ze elkaar kort in die gemeenschappelijke droomwereld, waarna hun wegen zich definitief scheiden.
De eerste akte wordt gedomineerd door het gebruik van felle primaire kleuren: geel, groen, blauw. Tijdens de briefscène in de boomgaard is er een gestileerde felrode boom te zien. De feestscènes zijn wat gevarieerder van kleur, ingehouden carnavalesk met strakke choreografie. Tijdens het duel is het ijselijk donker. Voor iemand die de opera niet goed kent, zal deze filmische benadering wellicht wat afleiden, voor de kenner voegt het een feestelijke laag toe.
De titelrol wordt vertolkt door Artur Rucinski, goed gezongen maar vooral heel goed geacteerd. Hij krijgt prima tegenspel van Lenski en Tatjana. De immer verliefde Lenski komt in de eerste akte heel natuurlijk over in zijn gescharrel met Olga. Ook zijn gedrag in de tweede akte oogt zeer herkenbaar en zijn afscheidsaria voorafgaand aan het duel wordt hartverscheurend mooi gezongen. Een mooie rol van Dmitri Korchak.
Ik keek vooral uit naar Günther Groissböck als Gremin maar vond hem een beetje vlak. Hij kan een diepe warme stem opzetten maar dat komt er in deze voorstelling niet helemaal uit en Olga van Lena Belkina is vooral leuk om naar te kijken.
Kristine Opolais schittert als Tatjana, werkelijk een prachtige vertolking van deze paraderol. Gekleed in een lichtblauwe jurk in de eerste akte zien we haar tot societydiva getransformeerd in de slotakte, nu in een magenta creatie. Zeer effectief.
Waar het publiek in februari 2011 werd verwend met dit vakwerk van Trelinski, kreeg men in Amsterdam in juni een nogal warrige productie van Stefan Herheim voorgeschoteld. Achteraf denk ik dat DNO beter in Warschau had kunnen winkelen, net als het Palau de les Arts Reina Sofia in Valencia.
Wie zoals ik opgegroeid is in een postrevolutionair totalitair regime, heeft aan den lijve ondervonden hoeveel verschrikkingen het met zich mee brengt. Dit is ook het belangrijkste thema in Giordano’s Andrea Chénier. Zeker, aan liefde, jaloezie, list en bedrog geen gebrek, dit is tenslotte een romantische opera. Maar de werkelijke hoofdrol is hier niet voor de (echt bestaande) dichter Chénier, noch voor zijn geliefde Maddalena weggelegd, maar voor de Franse revolutie, die, zoals Gerard (ooit Maddalena’s huisknecht en nu één van de revolutieleiders) bitter opmerkt, haar eigen kinderen verslindt. De oude orde is dood, lang leve de dood.
Aangezien het onderwerp altijd actueel zal blijven, leent Andrea Chénier zich goed voor het ‘updaten’. Giancarlo del Monaco koos echter (gelukkig!) voor de traditionele aanpak, met historische kostuums en realistische decors. De kleuren rood/wit/blauw domineren de bühne – niet alleen in de rondgedragen vaandels, maar ook in de algehele aankleding.
Het is niet de eerste keer dat Maria Guleghina en José Cura een liefdespaar zingen, hun samenspel heeft dan ook iets vertrouwds en zijn zij goed op elkaar ingespeeld. Carlo Guelfi is een zeer goede Gerard. Carlo Rizzi dirigeert het schitterend spelende Orkest van het Teatro Cominale met veel schwung en gedrevenheid. Deze bijzonder spannende voorstelling werd in januari 2006 opgenomen in Bologna.
Umberto Giordano Andrea Chénier José Cura, Maria Guleghina, Carlo Guelfi e.a. Orchestra e Coro del Teatro Comunale di Bologna olv Carlo Rizzi Arthaus Musik 107287
Scandinavia is a cradle of good voices. They have a singing culture that we can only dream of. No wonder, then, that many world-famous singers come from there. Nicolai Gedda is one of them. The Swede born on July 11, 1925 spent the first nine years of his life in Leipzig, where his Russian father was appointed cantor of the Russian Orthodox Church. From childhood he was fluent in Swedish, Russian and German, to which he added a lot more languages later in life.
Gedda was an exceptionally musical and intelligent singer with a healthy technique, which allowed him to have a very long singing career. I myself heard him for the first time when he was well over seventy, but his voice was still young and fresh.
His repertoire included, apart from the heroic roles, basically everything: opera, operetta, oratorios, songs, old and modern. Bach, Mozart, Haydn, Schubert, but also Massenet and Puccini, Bernstein and Barber. The latter composed the role of Anatol (Vanessa) especially for him.
Below: Nicolai Gedda sings ‘Outside this house the world has changed’ from Barber’s Vanessa
In 2010, it was fifty years since Gedda made his first recording for EMI, and to celebrate this, 11 CDs were compiled with anything and everything from his rich repertoire. An absolute must for anyone who loves the art of singing.
Below: Nicolai Gedda and Maria Callas in ‘Vogliatemi Bene’ from Madama Butterfly
Gedda sings Rachmaninov in Salzburg 1974:
In 2010, it was fifty years since Gedda made his first recording for EMI, and to celebrate this, 11 CDs were compiled with anything and everything from his rich repertoire. An absolute must for anyone who loves the art of singing.
Here is a small selection of his many capabilities:
Die Martha toch! Tachtig inmiddels maar stoppen? Ho maar. Integendeel, nog steeds maakt zij nieuwe opnamen en haar kennende verwacht ik dat zij binnenkort overal in de wereld de show gaat stelen met haar optredens. Zoals ook op de DG-cd waarop zij de ‘Fantasie voor piano en orkest’ van Debussy speelt. Zij heeft het werk niet eerder opgenomen, een primeur aldus.
Zij speelt op haar Martha’s: een beetje onstuimig, met veel kleurnuances en alle aandacht opeisend. De door Barenboim geleide Staatskappele Berlin wordt hier gedegradeerd door niet meer dan een fatsoenlijke begeleider van een ster. Wat ik niet erg vind.
In ‘La Mer’ is Barenboim mij een beetje kwijt. Gewend zoals ik ben aan meer impressionistische ‘penseeltekeningen’ word ik hier een beetje bang gemaakt door het geweld van de zee. Maar goed: dat kan, kwestie van interpretatie.
Wat de vioolsonate, gespeeld door Barenboims zoon Michael betreft, ik heb het al beter gehoord. Niet dat het slecht is, maar het mist de mystiek die ik zo in andere opnamen zo waardeer. Probeer maar Shlomo Mintz met Yefim Bronfman:
Kian Soltani kan mij ook niet helemaal overtuigen in de cellosonate. En aangezien het Barenboim is en niet Argerich die in beide werken de pianopartij speelt is de cd cover een beetje misleidend.
Claude Debussy Fantaisie pour piano et orchestre L 73; Violin Sonata in G minor, L. 148; Cello Sonata in D Minor, L. 135; La Mer, L. 109 Martha Argerich en Daniel Barenboim (piano), Michael Barenboim (viool), Kian Soltani (cello) Staatskapelle Berlin olv Daniel Barenboi DG 74797990
De opera Mazeppa komt in Tsjaikovski’s oeuvre halverwege zijn grootste successen Evgeni Onegin en Pique Dame. Voor iemand die goed bekend is met die werken komt de muziek van Mazeppa niet als een verrassing, zeer vele melodische wendingen zijn uitermate herkenbaar. De componist had zijn eigen stijl gevonden, zullen we maar zeggen.
\Bijna dertig jaar geleden zag ik deze weinig gespeelde opera bij DNO, in een regie van Richard Jones met Sergej Leiferkus in de titelrol. Het toneelbeeld was modern, de suggestie van een autoritaire samenleving werd nadrukkelijk gewekt. Mazeppa en zijn mannen waren kaal en in zwarte uniformen gestoken, black shirts. Pregnant detail was de wijze waarop Mazeppa’s tegenstrever Kochubey werd geëxecuteerd: zijn hoofd werd op de tramrails gelegd waarna er een wagon overheen reed.
In de productie uit 1996 die Irina Molostova voor het Mariinsky Theater maakte ziet alles er heel anders uit, maar het resultaat is hetzelfde: Kochubey’s hoofd komt op het hakblok terecht. Mazeppa’s woord is wet, in zijn eigen prinsdom is zijn gezag onaantastbaar.
De inhoud van deze opera is gebaseerd op het gedicht Poltava van Pushkin: wat zouden Russische librettisten zonder hem aan moeten! Mazeppa was Hetman van de Oekraïne ten tijde van Peter de Grote toen het Russische Rijk nog moest opboksen tegen Zweden en Polen. Als absoluut heerser had de Kozakken hoofdman Mazeppa zijn land in vaste greep. Hij probeerde de Oekraïne los te maken van Rusland om zodoende tsaar van dit nieuwe soevereine land te worden en zweerde daartoe samen met Ruslands vijanden, Zweden in het bijzonder.
de slag bij Poltava
De slag bij Poltava wordt echter een overwinning voor Peter en Mazeppa slaat op de vlucht, zoekt zijn heil bij de Turken en sterft kort daarna in Bendery. Voor een opera is dat natuurlijk niet genoeg vandaar dat er een liefdesgeschiedenis in is verwerkt. Hierin neemt Mazeppa tegen de zin van haar vader Kochubey de zeer veel jongere Maria als bruid mee naar huis nadat hij door zijn trouwe vriend vorstelijk is onthaald. Daarmee schendt hij de gastvrijheid, het alsdan vigerende recht van de vader om hem de hand van zijn dochter te weigeren en als klap op de vuurpijl negeert hij ook nog eens zijn eigen status als Maria’s peetvader. Gelukkig vindt Maria zelf het prima, ze was al langer zeer gecharmeerd van die knappe, krachtige potentaat met zijn grijze haren.
Het tableau wordt gecompleteerd door Maria’s handenwringende moeder Lyubov en Andrey, Maria’s jeugdvriend die al sinds de kleuterschool verliefd op haar is en zijn droom haar ooit te huwen in rook ziet opgaan. Uit wraak verraadt Kochubey de plannen van Mazeppa aan Peter de Grote maar die gelooft hem niet en levert hem uit aan Mazeppa. Die laat zijn vroegere vriend en schoonvader executeren, zonder medeweten van Maria die daar pas achter komt als haar moeder Mazeppa’s paleis weet binnen te dringen en haar smeekt iets te ondernemen. Natuurlijk komen die vrouwen te laat en zoals gebruikelijk in opera’s wordt Maria waanzinnig.
De enscenering is een lust voor het oog, prachtige kostuums, mooie decors, een uitstekend uitgevoerd dansnummer en strak geregisseerde koorscènes. Goed acteerwerk van de koorleden en figuranten.
Het personage Andrey is toegevoegd aan het verhaal omdat men anders zonder tenor zou zitten. Hij zingt aan het begin een duet met Maria dat feitelijk een dialoog tussen doven is. Hij houdt van haar, zij van Mazeppa en geen van beiden heeft nog een positieve verwachting van het leven. In de derde akte keert Andrey nog een keer terug om Maria’s lot beklagen en zijn voornemen te uiten de schurk Mazeppa te vermoorden. Victor Lutsiuk haalt uit deze droeve rol wat er in zit, het is nauwelijks meer dan die van zingende figurant maar vocaal staat hij zijn mannetje.
Larissa Diadkova weet te overtuigen als Maria’s handenwringende moeder Lyubov, acterend wat pathetisch maar vocaal zeer beheerst. Overigens zong ze de rol ook in Amsterdam. Haar dochter wordt vertolkt door Irina Loskutova, visueel net iets te oud voor deze rol maar daar zal het publiek in de zaal weinig van gemerkt hebben. Ze zingt bij aanvang gezellig mee met haar vriendinnen en laat zich gewillig door Mazeppa ontvoeren.
Maria’s personage komt pas echt uit de verf in de grote dialoog met haar oudere man in de tweede akte. Een krachtige vertolking die echter wat geforceerd klink als de componist haar een paar genadeloze hoge passages laat zingen. Waarom doet die man dat toch steeds? Haar klaagzang in de derde akte is hartverscheurend. Maria sluit de opera als het ware af met een wiegeliedje bij het lijk van Andrey, die op de valreep nog in de rug is geschoten door Mazeppa’s handlanger Orik.
Het tweetal vrienden dat verkeert in vijanden komt voor rekening van Sergei Aleksashkin als Kochubey en Nikolai Putilin als Mazeppa. Aleksashkin zit perfect in zijn rol van de beledigde gastheer en vader, hij wil Mazeppa zijn huis uitzetten maar die doet zijn macht gelden, hij is immers niet alleen gekomen en zijn kleine militie stond al gereed. Zijn mooiste moment is de aangrijpende monoloog in zijn cel, de avond voor de terechtstelling. Goed geacteerd en vocaal een hoogstandje.
Putilin is in zijn element als de potentaat Mazeppa die een zachte kant toont in zijn oprechte liefde voor de zeer veel jongere Maria. De enige reden dat hij aarzelt zijn schoonvader terecht te stellen is dat hij vreest zodoende haar liefde te verliezen. De scène waarin hij hierover loopt te tobben toont Putilin in al zijn glorie, wat een fantastische bariton! Als hij Maria zijn plan heeft uitgelegd en zij zichzelf al ziet als tsarina van de Oekraïne, durft hij het risico van die executie wel aan. Om vervolgens alles te verliezen en als een opgejaagd dier in ballingschap te sterven.
Valery Gergiev heeft de muzikale leiding en maakt er een bijzondere voorstelling van, echt de moete waard om na zoveel jaren nog eens terug te zien.
Wij leven in een heel merkwaardig tijdperk. De ene componist na de andere duikt uit de vergetelheid op en begint aan een (her)nieuw(d)e zegetocht. Tenminste als hij (zij) geluk heeft, want niets is zo kort als menselijk geheugen en veel van de ‘uitgegraven’ componisten zitten, nadat ze een keer (of twee) uitgevoerd en/of opgenomen werden alweer onder een dikke laag stof. Want: “Geen dag zonder Bach” en de pianoconcerten van Beethoven moeten voor de honderd miljoenste keer opgenomen worden.
Hanns Eisler is eigenlijk nooit _echt_ vergeten geweest, wat hij mede te danken heeft aan zijn vriend en schrijver van de teksten voor zijn liederen en cantates, Bertolt Brecht. In de serie ‘Entartete Musik’ van Decca verscheen in 1998 tweede cd met de muziek van Eisler: liederen die hij componeerde tijdens zijn exil in Hollywood.
Eisler was de enige niet die zijn toevlucht in het Mekka van de filmindustrie heeft gezocht en daar zijn geluk beproefde, en ook hij heeft een paar films op zijn naam staan. Zijn voornaamste bezigheid was echter les geven, eerst in New York en Mexico en vanaf 1942 aan de University of Southern California.
Eisler en Brecht in Leipzig
In Hollywood werd Eisler verenigd met Brecht en in mei dat jaar begon hij te werken aan het ‘Hollywood Songbook’. Voor de meeste van de liederen die hij componeerde tussen mei ’42 en december ’43 gebruikte hij gedichten die Brecht schreef tijdens zijn verblijf in Scandinavië in de jaren 1938 – 1940 (de zgn ‘Steffinsche Sammlung’),
Toen Brecht tijdelijk in New York verbleef, greep Eisler naar andere dichters: Hölderlin, Pascal, Eichendorff, Goethe. Er is een wezenlijk verschil tussen de zettingen: de ‘Brecht liederen” zijn vaak verbitterd, agressief, soms cabaretesk van aard; de andere zijn veelal melancholieker, melodieuzer, meer in de traditie van de liedkunst verankerd.
Matthias Goerne was toen, ondanks zijn jonge leeftijd (ten tijde van de opname was hij 31) geen onbekende meer en had al een paar recitals op zijn naam staan. Hij heeft een wonderschoon timbre en zingt met alle begrip voor de teksten. Jammer genoeg lijkt hij veel te veel op zijn illustere voorganger (ik noem geen namen) en dat is voor mij storend, al kan het voor iemand anders een aanbeveling zijn. Peanuts, eigenlijk, want voor zo ver ik weet is het de enige opname van de complete ‘Hollywood Songbook’, dus mocht u hem tegenkomen: meteen kopen!
Hij wordt buitengewoon kundig begeleid door Eric Schneider.
Hanns Eisler The Hollywood Songbook Matthias Goerne (bariton), Eric Schneider (piano) Decca 460582-2
Mocht u willen weten hoe een verjazzde ‘Hollywood Songbook’ klinkt luister naar Laurent Naouri. Het is best leuk om te ontdekken hoe ontzettend Weill-achtig verjazzde Eisler klinkt. Luister naar de ‘Kalifornischer Herbst’, die zou zo uit één van diens “shows” kunnen komen. Het is een cd die je het beste kunt beluisteren de nachtelijke uurtjes, met een glas whisky erbij.
Bridges Hollywood Songbook (extracts) & Improvised Variations Laurent Naouri (basbariton), Guillaume de Chassy (piano), Thomas Savy (klarinetten) Arnault Cuisinier (contrabas) Alpha 210
Любовь к трем апельсинам (Liefde voor drie sinaasappelen), Prokofieffs wellicht de meest bekende en het vaakst (in het buitenland, althans) opgevoerde opera kende ik alleen maar in het Frans. Sterker nog: ik wist niet eens dat het oorspronkelijke libretto in het Russisch was en dat de componist het zelf in het Frans vertaalde. De voorstelling die in de zomer van 2004 in Aix-en-Provence werd opgenomen was, voor zover ik weet de allereerste officiële opname van het werk in het Russisch, en het resultaat is verbluffend: de taal past beter bij de muziek en haar ritme.
De voorstelling zelf is onvoorstelbaar prachtig en onweerstaanbaar hilarisch. Philippe Calvario, een jonge Franse acteur en regisseur heeft een perfecte commedia dell’arte gecreëerd, waarin alles tot het absurde is doorgevoerd. Hij zet een bizarre wereld van travestie en verkleedpartijen neer, en het toneel wordt bevolkt door punkers, leernichten, drag queens, koningen, tovenaars en narren. Alles en iedereen wordt bespottelijk gemaakt, daarbij wordt geen cliché geschuwd.
Tugan Sokhiev dirigeert aanstekelijk en er wordt waanzinnig goed in gespeeld, geacteerd en gezongen. De jonge, onbekende cast (zowel het koor als de Russische solisten) is briljant. Als dat het niveau is dat de jonge zangers tegenwoordig in Rusland bereiken, nou, laat de Russen dan maar komen!
Helaas is er op YouTube alleen dit fragment te vinden:
Sergei Prokofieff: The love for three oranges Andrey Ilyushnikov, Kirill Duschechkin, Pavel Schmulevich, Ekaterina Shimanovitch; Mahler Chamber Orchestra olv Tugan Sokhiev BelAir BAC 024
Toegegeven, de enscenering lijkt soms te bedacht, maar gaat dat meestal niet zo, met concepten? Geef je eraan over, zou ik zeggen, en je avond kan niet meer stuk, want de productie is gewoon ontzettend leuk (wel tot het eind blijven kijken!)
Daniel Slater, geholpen door de ontwerper Francis O’Connor verplaatst de actie naar de jaren twintig van de vorige eeuw, naar het Parijs van ‘olalala’, naar het café, de straatschilders, de avant-garde en de psychoanalyse. Er wordt rijkelijk met de beelden van Picasso en Magritte gestrooid en de derde acte is één en al Mondriaan. Prachtig om te zien en je kan meteen je kunstkennis testen.
Simone Alaimo is een fantastische don Pasquale. Hij zingt en acteert dat het een lieve lust is, heerlijk! Samen met Marzio Giossi (doctor Malatesta) zorgt hij voor menig hilarisch moment
Alleen in Patrizia Ciofi (Norina) moeten de heren hun meerdere erkennen, maar zij is dan ook de ongekroonde koningin van het (dramatische) belcanto en domineert de bühne vanaf haar eerste opkomst. Zij zet een vrouw van de wereld neer, met wie je beter niet kunt spotten. Daar zou ook Ernesto (een aardige Norman Shankle) weleens pijnlijk achter kunnen komen.
Gaetano Donizetti: Don Pasquale Patrizia Ciofi, Simone Alaimo, Norman Shankle, Marzio Giossi Orchestre de la Suisse Romande olv Evelino Pidò regie Daniel Slater Bel Air BAC033
In 1990 verkeerde Cheryl Studer in haar wonderyears waarin ze de successen aaneen reeg. Zo trad ze dat jaar zowel in de Staatsoper Wien als tijdens de Bayreuther Festspiele op als Elsa in Wagners Lohengrin, een rol die haar op het lijf geschreven was.
Arthaus bracht een opname op dvd uit van een voorstelling in de Staatsoper die bijna als muzikale benchmark zou kunnen dienen. De titelrol is in handen van een indrukwekkende Plácido Domingo en naast Studer treedt er een topcast aan met Robert Lloyd als Koning Heinrich, Hartmut Welker als Telramund en Dunja Vejzovic als Ortrud. Als Heerrufer is George Tichy te horen.
De productie van Wolfgang Weber is rechttoe rechtaan, alles keurig volgens het boekje. Decors en kostuums ogen fantasie middeleeuws en als de belichting het weer eens toelaat ziet het er prachtig uit. Dat is wel een minpunt, het toneel wordt voortdurend erg donker gehouden. Voordeel is wel dat de kijker zich geheel op de tekst en de zang kan richten wat met de Duitse ondertitels natuurlijk goed lukt.
Zodoende dacht ik weer eens na over wat er eigenlijk met Elsa gaande is. Ze wordt van ontvoering en moord op haar broertje beschuldigd, een incident dat zich al een tijdje terug moet hebben voorgedaan gelet op het feit dat Telramund inmiddels met Ortrud is getrouwd. Dit zijn de middeleeuwen, het is een wonder dat Elsa überhaupt nog in leven is. Ook ten overstaan van Heinrich heeft ze feitelijk geen schijn van kans, totdat die kerel met die zwaan ineens komt opdagen.
Claudio Abbadao leidt koor en orkest van de Staatsoper in een topuitvoering. En de solisten betalen hem met gelijke munt. Hartmut Welker is een van de beste Telramunds die ik tot op heden heb beleefd. Meestal valt die rol me nogal tegen maar Welker overtuigt in spel en zang. Dunja Vejzovic is een creepy Ortrud die een groot deel van de tweede akte naar zich toe weet te trekken. Lloyd is bijna een luxe bezetting in de rol van de weinig standvastige koning. Heinrich is een opportunist en dat valt gemakkelijk op al zingt hij nog zo heldhaftig.
Domingo is een mooie Lohengrin maar ik speelde deze dvd voor het eerst in lange tijd weer eens af omwille van Cheryl Studer. Ze is een ideale Elsa, oogt kwetsbaar en wereldvreemd genoeg om haar personage herkenbaar gestalte te geven en zingt de sterren van de hemel. Ik was indertijd helemaal weg van die stem en weet nu weer precies waardoor dat kwam.
De eerste keer dat ik Cheryls stem hoorde was bij het afspelen van een cd met highlights van Tannhäuser onder Sinopoli, opgenomen in 1989. De eerste track was ‘Dich teure Halle’ en haar stem kwam als een klaroenstoot de kamer en blies me bijna van mijn sokken. Overweldigend, die eerste kennismaking. Ik heb die cd talloze malen afgespeeld, kon er niet genoeg van krijgen en nam me voor alles aan te schaffen waarop ze te horen was. Ik ben een heel eind gekomen.
Als Elsa in de productie van Werner Herzog voor de Bayreuther Festspiele van 1990 doet ze dit nog eens dunnetjes over. Ik vind haar hier nog mooier dan in die Weense productie. Sowieso is deze Lohengrin een stuk interessanter dan die van Weber.
Herzog neemt het romantische middeleeuwse gebeuren voor kennisgeving aan en brengt het zo goed en mooi mogelijk op het toneel. Hij gebruikt een toneelbeeld dat overigens op twee gedachten hinkt. Enerzijds toont hij de schamele overblijfselen van een kerk met gotische spitsbogen, het enige ‘gebouw’ op het toneel maar wel een directe verwijzing naar het christendom als ‘overwinnaar’. Anderzijds probeert hij recht te doen aan Ortruds weigering dit te accepteren, ze roept letterlijk Wotan en Freia aan. Om dat aannemelijk te maken wordt de bevolking getoond in een zo basaal mogelijke levensomstandigheid alsof we een paar eeuwen eerder zitten.
De gehele handeling speelt zich buiten af en bij het begin van de kerkscène in de tweede akte zien we personen gewoon buiten op de grond slapen. Het ‘dorpsplein’ wordt gemarkeerd door een stel megaliethen. Het liefst zou Herzog nog een paar druïden aan het geheel willen toevoegen, zo lijkt het. De strijd tussen de oude goden en het christendom is nog niet beslist, ‘is hanging in the balance’. Dat weerhoudt Henning von Gierke er niet van iedereen op en top gekleed er bij te laten lopen, een kleurrijk ‘mideleeuws’ geheel.
Verder ziet alles er een beetje somber uit, niet zozeer donker maar er is weinig tot geen zon te zien door de permanente nevel. Alleen als Elsa is getrouwd komt de zon even door, maar evengoed staat het bruidsbed gewoon weer buiten in de nacht. En als ze die Frage heeft gesteld begint het te sneeuwen.
Muzikaal staat deze uitvoering op een zeer hoog niveau. Behalve Studer laten ook de andere protagonisten zich van hun beste kant zien en horen.
Manfred Schenk is een welluidende Heinrich en Eike Wim Schulte een goede Heerrufer. Ekkehard Wlaschiha weet me aangenaam te verrassen met een zeer goede vertolking van Telramund. Soms vind ik hem wat ruw maar hier zingt hij een rol die hem past als een handschoen.
Gabriele Schnaut is een zeer felle Ortrud die in ‘haar‘ akte veel aandacht weet weg te halen bij Elsa, ook bij Telramund overigens. Paul Frey doet me een beetje denken aan Klaus Florian Vogt, in de verte dan. Mooi optreden van deze Canadese tenor. Koor en orkest spelen zonder meer weergaloos, met dank aan maestro Peter Schneider. Zeer de moeite waar om nog eens terug te luisteren.