If you are asked this question, people want to know if you speak Yiddish. Yiddish, the language of Eastern European and German Jews, was in danger of dying out, along with the ghettos and shtetls. Integration, assimilation, emigration and (in)tolerance ensured the building of a future without prejudice and without the burden of the past.
Did it work? Obviously not. The second, third and now fourth generations of Shoah survivors have also rediscovered Yiddish in their search for their roots. Mandy Patinkin was no exception.
Patinkin, one of the biggest Broadway stars of the moment, has not taken any chances. With the help and support of specialists, he learned the language and searched for the repertoire. What bothered him most was the question why American Jewish composers such as Hammerstein, Sondheim and Berlin did not compose Jewish music. His conclusion: the music was really Jewish, but the language was English. So the lyrics of the well-known songs were translated into Yiddish.
The result is worthwhile, even if it is a little awkward to hear ‘Ikh khulem fun a vaysn Nitl ‘ instead of ‘I’m dreaming of a white Christmas’. ‘Maria” from Bernstein’s ‘West Side Story‘ has been changed to ‘ Mayn Mirl’ and ‘Got bentsh Amerike’ means nothing but ‘God bless America’.
Naturally, Patinkin also sings the well-known and less well-known Yiddish songs and he does this in his own unique’Patinkin way’. His voice and style of singing are instantly recognisable. He turns every song into a complete show with laughter and tears and does not shy away from exaggeration (a Jewish characteristic par excellence).
In ‘Belz’, which is sung with a healthy dose of schmalz, and the beautiful ‘Song of the Titanic’, he is assisted by Judy Blazer, and in ‘Der Alter Tzigajner/White Christmas’ Nadja Salerno-Sonnenberg takes care of the violin solo.
A little advance warning: anyone who thinks that klezmer music should be played on authentic instruments and Yiddish only sung by centenarians who spoke the language every day in a shtetl before the war, should stay away from this CD. For those who enjoy it: ‘hob fargenigen’ (have fun)
Mandy Patinkin discussing the film Yentl and his cd Mamaloshen. He also sings one song from the cd on the show:
Dit is een werkelijk schitterende cd en dat niet alleen vanwege de mooie stem van Magdalena Kožená. Ook niet vanwege het repertoire, want de liederen van Mussorgsky (laat staan Brahms) zijn al honderden keren opgenomen.
Het is ook niet de eerste keer dat Kožená samen met de meesterpianist Yefim Bronfman werkt: ze hebben al die liederen al eerder op verschillende recitals samen uitgevoerd en dat hoor je. Ze zijn goed op elkaar ingespeld en dat maakt dat de opname klinkt als een perfect huwelijk. Beide partners weten wat ze aan elkaar hebben, ze verrassen elkaar niet echt maar maken de luisteraar getuige van iets bijzonders.
Wat de cd echter zeer interessant maakt zijn de liederen van Béla Bartók, want die hoor je niet vaak. Bartók was een verzamelaar en arrangeur van volksmuziek uit Midden- en Oost-Europa en de inspiratie voor zijn cyclus ‘Dedinské scény’ (Dorpstafeleren) deed hij rond 1915 in de tegenwoordig Slovaakse provincie Zólyom. De liederen zijn in het Slovaaks en dat kunnen we aan Kožená overlaten. Dat zij haar talen kent dat weten we van al haar eerdere opnamen, dus ik kijk er niet van op dat ook haar Russisch en Duits werkelijk perfect zijn.
Nostalgia Liederen van Béla Bártok, Modest Mussorgsky en Johannes Brahms Magdalena Kožená (mezzosopraan), Yefim Bronfman (piano) Pentatone PTC5186777
UNSPECIFIED – CIRCA 1754: Josquin Desprez or des Pres (c1440-1521) French composer and singer. (Photo by Universal History Archive/Getty Images) Not Released (NR)
Op 27 augustus 2021 is het 500 jaar geleden dat Josquin des Prez (geb. c. 1450/55) overleed. Zijn nagedachtenis ontketende een reeks prachtige muzikale necrologieën, door enkele van de grootsten uit die tijd. Jean de Richaforts Requiem ter ere van Josquin behoort tot het mooiste dat de Renaissance heeft voortgebracht. En er werd voor de gelegenheid nog veel meer moois gecomponeerd. Maar deze praktijk kwam niet uit de lucht vallen. Josquins grootste directe voorganger, Johannes Ockeghem schreef Mort, tu as navré/Miserere voor de in 1460 overleden Gilles Binchois (geb. rond 1400).
Mogelijk Johannes Ockeghem (geb. Tussen 1410 en 1430, best. 1497)
NB Over de geboortedatum van Ockeghem (geboren vlakbij Mons, Henegouwen, tussen 1410 en 1430, overleden 1497) bestaat flinke onzekerheid. De vroegste mogelijkheid, rond 1410, is gebaseerd op het feit dat Ockeghem als koorknaap Binchois misschien persoonlijk kende, voordat Binchois (geb. 1400 in Mons) in 1423 verhuisde naar Lille/Rijssel. Dat betekent dat Ockeghem nog steeds niet ouder dan dertien jaar kan zijn geweest (en Binchois 23). Dat ze elkaar mogelijk persoonlijk hebben gekend wordt gebaseerd op het feit dat Ockeghem in zijn klaagzang voor Binchois refereert aan een chanson uit Binchois’ vroegste periode. Nog een reden om Ockeghems geboortejaar vroeg in te schatten is dat een dichter, Guillaume Crétin, in een gedicht ter gelegenheid van de dood van Ockeghem in 1497 het betreurde dat Ockeghem niet honderd is geworden; dat zeg je niet over iemand als die niet al in de buurt van de honderd was gekomen.
Ockeghem laat in Mort, tu as navré/Miserere twee teksten door elkaar heen zingen, een anoniem treurdicht, ‘Mort tu as navré de ton dart’, Dood, je hebt met je pijl verwond, en de Miserere (‘Heb erbarmen’) -passage uit het Dies Irae tekst van de traditionele Requiem tekst.
Er is een flink aantal opnamen. Deze zijn mijns inziens erg goed:
Cut Circle
Graindelavoix
Er is ook een fraaie bewerking door Calefax
Als Ockeghem dan in 1497 overlijdt, schrijft Josquin des Prez het ontroerende
Nymphes de Bois, La Déploration de Johannes Ockeghem. Ook Josquin gebruikt twee teksten door elkaar heen, een gedicht van voor de gelegenheid geschreven door Jean Molinet (bekend van de prozaversie van de Roman vn de Roos), en als zogeheten cantus firmus een passage uit de traditionele Requiem mis-tekst.
Ook hierin vond ik zowel Cut Circle als Graindelavoix fraai.
Merk op dat Cut Circle hun Ockeghem-CD begint met het Requiem voor Ockeghem door Des Prez en eindigt met het requiem voor Binchois door Ockeghem.
Graindelavoix zet Josquins Requiem voor Ockeghem op hun Ockeghem-CD en dat van Ockeghem voor Binchois op hun Binchois-CD.
Ook buitengewoon mooi: John Potter, Anna-Maria Friman, Ariel Abramovich, Hille Perl:
Je hoort hier waarom dit niet alleen wordt beschouwd als één van Josquins aangrijpendste werken, maar ook als één van de mooiere muzikale nagedachtenissen ooit gecomponeerd.
Onze Nederlandse Capella Pratensis onder leiding van Joshua Rifkin:
Voor strijkorkest werkt het stuk ook mooi, door het Orchestre de Musique de Lumières onder Facundo Agudin:
Er is maar één muzikale necrologie voor Ockeghem bekend, die van Des Prez, maar het overlijden vervolgens van Des Prez ontketende bijna een stortvloed aan muzikale rouw.
Jean de Richafort (c. 1480, Hegegouwen – c. 1547, Brugge) was tot voor kort niet eens zo bekend, maar een opname door Paul van Nevel en het Huelgas Ensemble van diens overweldigende Requiem, ter nagedachtenis van Josquin, heeft daar verandering in gebracht.
Na die van het Huelgas Ensemble volgden er meer opnamen van dat Requiem, maar hun versie blijft naar mijn smaak de overtuigendste, en is bovendien één van de allermooiste opnamen van het ensemble, van de vele prachtige opnamen die ze hebben gemaakt.
De andere opnamen van De Richaforts Requiem zijn die door Cinquecento en door de King’s Singers hebben ook opgenomen. CDs van Hyperion, het label van Cinquecento, komen niet op Spotify, maar de King’s Singers zijn er wel te vinden.
Dat het Huelgas Ensemble ongeëvenaard blijft komt bijvoorbeeld prachtig tot uiting in het Si ambulem, een tekst uit psalm 23.
Via Youtube
Let op hoe vanaf 0:27 de hoogste sopraan partij is geconstrueerd en bij vlagen boven de anderen uitstijgt, zwevend over dissonanten die zich dan weer oplossen, het schrijnendst bij 2:44 en bij 2:55 nog een keer. En dan later bij 5:37 en 5:50 allemaal nog eens. Een zeurkous van de Gramophone had kritiek op wat hij als een ingreep van Van Nevel beschouwde, namelijk die sopraanpartij een octaaf hoger laten zingen. Bij de twee andere ensembles, zonder vrouwelijke sopranen, klinkt die partij inderdaad een octaaf lager, waardoor die niet boven de rest uitsteekt. Ik kan niet over de musicologische toelaatbaarheid oordelen, maar als ik de versie van de King’s Singers naast die door het Huelgas beluister vind ik die ook goed, daar niet van, maar toch minder.
Met die etherische stem die telkens boven de rest uitstijgt vind ik de tekst bovendien ijselijker; in het Engels klinkt die tekst beter als een intiem lied en minder ‘gereformeerd’ dan in het Nederlands. Dat ligt er misschien ook dat rapper Coolio de tekst heeft gebruikt in een grote hit.
Si ambulem in medio umbrae mortis, non timebo mala: quoniam tu mecum es, Domine.
If I walk in the midst of the shadow of death, I shall not fear evil: for Thou art with me, Lord.
Josquin de Prez was Karel V’s favoriete componist, Nicolas Gombert (1495, Lille/Rijssel – 1560, Doornik) was, samen met de Spanjaard Cristobal de Morales, zijn favoriete hofcomponist. Gombert schreef ter nagedachtenis van Josquin het motet Musae Iovis, voluit Musae Jovis ter maximi Proles, ‘De Muzen, kinderen van de drievoudig Almachtige Jupiter’, en ook hij laat er een tweede tekst doorheen zingen: Circumdederunt me gemitus mortis, ‘Het gezucht van de dood omringt mij’.
Luister naar een mooi uitvoering door het mij verder onbekende Josquin Capella:
Het Hilliard Ensemble heeft het ook opgenomen:
En de King’s Singers staan ermee op YouTube, met de noten erbij, ook erg mooi:
Zo rond 1500 begint de aandacht voor persoonlijke geschiedschrijving toe te nemen, dus terwijl we bij een beroemdheid als Ockeghem zelfs nog met een marge van twee decennia moeten gissen naar zijn geboortejaar, en bij Josquin ook nog een marge van vijf aanhouden, weten we in vergelijking van Gomberts levensloop al veel meer. Onder meer dat hij voor Karel V koorknapen rekruteerde in Vlaanderen, ten behoeve van de hofkapel in Madrid. Onderweg is hij naar verluidt betrapt op een affaire met een jongen.
NB jongenssopranen behielden hun hoge stem in die tijd wel eens tot hun achttiende of negentiende levensjaar, dus van regelrechte pedofilie was mogelijk geen sprake, zeker als men in aanmerking neemt dat Karel V op zijn tiende al tot heer der Nederlanden was gekroond en op zijn vijftiende koning van Spanje werd, terwijl bijvoorbeeld Hendrik VIIIe van Engeland op zijn twaalfde trouwde.
Nicolas Gombert (1495 – 1560)
Niettemin werd Gombert veroordeeld tot de galeien. Waar hij echter door componeerde, wat volgens Paul van Nevel erop duidt dat Karel V hem een lichte vorm van straf had laten geven; misschien kreeg hij wel een eigen scheepshut.
Misschien voor zijn afscheid van het Hof in Madrid, of voor een afscheid uit het leven, schreef Gombert een ontroerend lied, mogelijk als een de facto requiem voor zichzelf, Je Prens Congie, ‘Ik neem afscheid’. Hier in de uitvoering van het opnieuw onvolprezen Huelgas Ensemble:
De Musae Iovis-tekst die Gombert gebruikte is ook getoonzet door de minder bekende Benedictus Appenzeller (tussen 1480 and 1488 – na 1558, actief in Brugge en Brussel):
Dan is er het indrukwekkende Dum Vastos Adriae Fluctus van Jachet de Mantoue (1483 – 1559). De prachtige tekst luidt, naar mijn beste kunnen uit het Latijn vertaald, als volgt: ‘Terwijl hij zich verwonderde over de enorme golven van de Adriatische Zee en de woedende draaikolk daar onder hem en over de diepe poel die uit de diepten opwelde en over het drijfzand van Syrtes en monsters die geen sterveling eerder had gezien, hief Iacchus, getooid met een wijnrankblad over zijn blanke slapen, een kunstig lied aan dat klonk als van weleer: oh Muzen, laten we onze liefdevolle Josquin gedenken, die door zijn meesterschap zelfs de grote heerser van de Olympus voor zich deed buigen en de wetmatigheden der dingen in het bestieren van de wereld opschortte, terwijl de Moeder daar vol medelijden stond, maar ongeschonden bleef, en tranen om haar Zoon, gedood als gevolg van een onrechtvaardig vonnis. Gegroet, o Allerheiligste, gegroet Koningin en U, Hoogste God, heb medelijden met degene voor wie ik elk jaar de altaren zal oprichten, en een offerandes zal brengen met een kalf en overige gebruikelijke geschenken. Zo sprak Iacchus. Het helder ruisend riet verbond alles en iedereen en de stromende wateren van de rivier de Mincio stemden goedkeurend in.’
Je ziet het beschrevene zich voor je ogen afspelen. Fascinerend is natuurlijk ook de directe overgang van Jupiter, die nota bene blijkt te gehoorzamen aan Josquin en zelfs de hemelse wetten aanpast, naar de maagd Maria en de Christelijke God, voor wie Josquin natuurlijk deemoedig buigt.”
(Dum vastos Adriae fluctus rabiemque furentis Gurgitis atque imis stagna agitata vadis Scyllamque et rapidas Syrtes miratur Iacchus Monstraque non ullis cognita temporibus, Candida pampinea Redemitis tempora frande, Haec cecinit prisco carmina docta sono:
Josquini antiquos, Musae, memoremus amores, Quorum iussa facit magni regnator Olympi Aeternam praeter seriem et moderamina rerum, Dum stabat mater miserans natumque decoris Inviolata manens lacrimis plorabat iniquo Iudicio extinctum. Salve, o sanctissima, salve Regina et tu summe Deus miserere quotannis Cui vitulo et certis cumulabo altaris donis.
Dixerat. Argutae referebant omnia cannae Mincius et liquidis annuit amnis aquis.)
Na Dum vastos Adriae fluctus ebt de nagedachtenis aan Josquins dood nog niet weg.
Jheronimus Vinders (geb. 1525/1526, overlijdensjaar onbekend) schreef voor de overleden Josquin het motet O Mors inevitabilis, ‘Oh, onvermijdelijke dood’. Door de King’s Singers op de Richafort-Requiem CD:
Door Stile Antico op hun nieuwe aan Josquin gewijde CD:
Een versie door het Oxford Camerata is zelfs gebruikt als achtergrondmuziek in een computerspel uit 2005, Beschaving IV:
Aannemende dat Vinders (actief in Gent, en van hem is ook werk in Den Bosch bewaard gebleven) dat Vinders, zoals gezegd geboren 1525/26 minstens in de twintig was toen hij zijn in memoriam voor Josquin schreef, betekent dit dat Josquins dood na 1525 nog een tijd doorgalmde. (Van Vinders weten we verder niet veel. Wel zijn van hem naast geestelijke werken drie Nederlandse liederen bewaard gebleven: Myns liefkens bruyn ooghen, Och rat van aventueren en O wrede fortune.) Daarna sterft het genre van memoriams voor memoriamsvoorgangers wel uit.
Een latere op zichzelf staande dramatische eenling is een in memoriam voor zichzelf van de Duitse componist Matthias Weckmann (1616-1674): Wie liegt die Stadt so Wüste, geschreven 1663, in de tijd waarin de naweeën van de godsdienstoorlogen nog woedde en een pestepidemie de stad Hamburg teisterde. De componist zou zijn echtgenote en een aantal collegas zien sterven.
Johannette Zomer, Peter Harvey, Nederlandse Bach Vereniging – Jos van Veldhoven.
Maar: Weckmann overleefde de oorlog en de pest, en stierf pas elf jaar later.
Noten.
Ockeghem heeft ook een muzikaal eerbetoon aan een levende componist geschreven, ‘In hyraulis’, voor de Bruggenaar Antoine Busnois (c 1430-1492). In Hydraulis door het Hilliard Ensemble:
Opname tijdens een Lockerbie herdenkingsconcert in 1998.
Meer over onder andere In Hydraulis, over Ockeghem en tijdgenoten en over een lange necrologie in dichtvorm van de dichter Guillaume Crétin is te vinden in een tekst bij een CD van het Hilliard Ensemble
Op internet is momenteel veel te doen over het 40-jarig jubileum van Raiders of the Lost Ark. Dit icoon van de populaire filmgeschiedenis was de eerste Indiana Jones film met Harrison Ford en de onvergetelijke Karen Allen. Maar er gebeurde meer in 1981. Zo dirigeerde Bernard Haitink in Glyndebourne Brittens A midsummer night’s dream, een zeer klassieke productie van Peter Hall met schitterende decors en kostuums van John Bury. En laten we wel bedenken, dit stuk van Shakespeare was in zijn tijd ook ’popular culture’, net als Indiana Jones in de twintigste eeuw.
Even ter herinnering. Het draait om een ruzie tussen elfenkoning Oberon en feeënkoningin Tytania. Om haar te straffen wil Oberon Tytania belachelijk maken. Hij betovert haar in haar slaap zodanig dat ze op slag verliefd wordt op het eerste wezen dat ze ziet zodra ze wakker wordt. Dat is de betoverde Bottom, een burger uit de naburige stad die voor de gelegenheid tot aan zijn middel is veranderd in een ezel. Beiden beleven een heuse ‘liefdesnacht’.
Verder zijn er twee paren die ruzie maken over wie met wie moet trouwen. Ook daar zorgen betoveringen voor complicaties. De kobold Puck moet voor Oberon het vuile werk opknappen. Dat gaat niet steeds volgens plan wat weer nieuwe verwikkelingen veroorzaakt. Uiteindelijk komt natuurlijk alles op zijn pootjes terecht. Koning en koningin zijn verzoend, de wereld van elfen en feeën is weer in evenwicht waardoor ook de mensenwereld tot rust kan komen.
Hier doorheen loopt het verhaal van een paar brave burgers die een toneelstukje willen opvoeren: Pyramus en Thisbe. Bottom is een van hen en speelt als enige ook nog eens een echte rol in de feeënwereld. Hij heeft immers een seksuele ervaring met hun koningin, ook al is het ten dele in de gedaante van een ezel. Logisch dat hij die gebeurtenis niet kan verwoorden als hij zijn normale gedaante weer terug heeft.
Het toneelbeeld is keurig in overeenstemming met de handeling: in de eerste en tweede akte een mooi bos en licht glinsterende takken, in de derde akte het kasteel van Theseus. Hoewel de plaats van handeling Athene is, loopt iedereen er keurig bij als in Shakespeare’s tijd. De voor de mensen onzichtbare spelers zijn uitgedost met vleugeltjes en prachtige hoofdtooien. Spitse oren benadrukken hun status als elfen en feeën.
De cast in Glyndebourne wordt aangevoerd door een paar grote namen. Ileana Cotrubus vertolkt de rol van Tytania en Oberon is in handen van James Bowman. Het koppel Demetrius en Helena komt voor rekening van Dale Duesing en Felicity Lott. Mij onbekend is Curt Appelgren maar zijn Bottom laat niets te wensen over. Hij zorgt door zijn enorme acteertalent voor comic relief in elke scène die hem gegund is, hij kan ook nog goed zingen.
Het toneelstukje aan het einde zorgt voor een hilarische hoogtepunt, mede door de perfecte uitdossing van de acteurs. Ook hier weer een hoofdrol voor Bottom.
De orkestbezetting is in dit stuk tamelijk klein gehouden. De rol van de strijkers is relatief klein en ongebruikelijk: veel glissandi die bijdragen aan een zekere vervreemding bij de toeschouwer. Verder klinken uit de bak harp, celesta en klokkenspel. Daarnaast een flinke groep blazers die feitelijk de hoofdrol vervullen.
En laten we vooral Bernard Haitink niet vergeten die de zaak muzikaal in goed banen leidt.
Some forty years ago, I paid a real fortune for those two badly copied cassette tapes of Saverio Mercadante’s Il Giuramento, recorded live in Vienna on September 9, 1979. And now that the Austrian broadcaster ORF is digging up one after the other live recorded opera from their archives and transferring them to CDs, this splendid opera also came on the market – for little money and in an excellent sound quality (Orfeo C 6800621).
Il Giuramento is, just like La Gioconda, based on Victor Hugo’s play ‘Angelo, Tyrant de Padoue’, but there is a world of difference between the two works. La Gioconda is a very passionate, at times overwhelming, opera and contains a selection of (over)famous arias. Think of ‘Suicidio’ or ‘Cielo e mare’. Il Giuramento is smaller and more intimate. Think of Bellini with a touch of early Verdi.
The whole opera is really nothing but a succession of the most beautiful melodies, which force you to listen without even wanting to sing along. Or it must be ‘Compita è ormai la giusta e terribil vendetta’, a beautiful aria sung with much melancholy and elan by Domingo.
Domingo rehearsed the role, which was completely new to him, in four days (!) and stepped in – after only one rehearsal – for the sick Peter Dvorsky. Who else would be capable of pulling this off?
Mara Zampieri, unlike many of her contemporary colleagues, had a very individual sound that you may or may not like, but you cannot not possibly confuse her with anyone else. Her silver-coloured, sensuous soprano blends in beautifully with the golden velvet of Agnes Baltsa (then still without the ugly register break that marred her later performances so much) and in ‘Oh! Qual nome pronunziaste’ their voices melt together into a wonderful unity that is so beautiful it hurts.
Wat weten we tegenwoordig nog van Georges Onslow? Niet veel, vrees ik. Hij werd geboren in Clemont-Ferrand (Frankrijk) in 1784, zijn vader was een Engelsman, zijn moeder een Française. In zijn tijd was hij voornamelijk bekend (nou ja, bekend, bekend) als componist van kamermuziekwerken, voornamelijk strijkkwartetten en kwintetten. Na zijn dood in 1853 werd hij vrijwel geheel vergeten. Terecht? Nee. Zelf vind ik zijn muziek echt heerlijk. Het ligt lekker in het gehoor en het is buitengewoon fijn om er naar te luisteren, al is het op de achtergrond.
Het Spaanse Elan Quintet, in 2014 opgericht in Valencia is, in samenwerking met Naxos in 2015 begonnen met het opnemen van alle 34 strijkkwintetten van Onslow en inmiddels zijn ze bij deel 4 beland. De uitvoering is om door een ringetje te halen zo mooi, maar er is meer: hoe vaak hoor je een combinatie van een strijkkwartet met een contrabas? Door het ‘bulderende’ geluid van het instrument is de klank rijker dan bij een doorsnee strijkensemble en maakt het luisterplezier des te verrassender.
In een tijd van steeds meer hetzelfde is het fijn om iets nieuws te ontdekken en dat verdient Onslow zeer zeker. Koop de cd en geniet!
GEORGES ONSLOW Strijkkwintetten deel 4; nr.31 en 23 Elan Quintet Naxos 8.574187
Poveri fiori’ (poor flowers), Adriana sings in one of the most moving arias in the history of opera, smelling the bunch of wilted violets. If only we could warn her, because those violets are poisoned, you can smell the contamination even from your armchair in front of the TV. And indeed they prove fatal. She launches into a big monologue, and that was it! Tutto e finito.
The orchestra plays a few more bars, and then there is the final chord. Pian-pianissimo, and so movingly beautiful that my tears, which had already begun to flow at the beginning of the last act, turn into a veritable flood.
The real Adriana, a star of the Comédie Française, died in Voltaire’s arms in 1730. Eugene Scribe made her immortal by creating a play about her life and her role was played by the greatest actresses of the time: Sarah Bernhardt, Eleonora Duse, Helena Modjeska.
The opera, which Francesco Cilea based on the play, thus requires a singer with the greatest acting skills, such as a Mafalda Favero, Magda Olivero or Renata Scotto.
Daniela Dessi, by the way, can do both the singing and the acting. 21 years ago (the recording was made at La Scala in January 2000), her sound was still lyrical, but already well developed dramatically. A true lirico-spinto, even if it was still a bit ‘in spe’ then.
Maurizio was one of Sergei Larin’s favourite roles, he also sang it in 2006 in Amsterdam (Saturday Matinee) alongside Nelly Miricioiu. The much-lamented Latvian tenor (he died in January 2008 at the age of 51) presents a beautiful and elegant sound, not devoid of passion, but still without the ‘roar’ that marred his last performances. Olga Borodina is a deliciously mean Principessa di Bouillon and Carlo Guelfi a sonorous Michonnet, although his voice lacks ‘that certain something’, that made Sherrill Milnes one of the best interpreters of the role.
Roberto Rizzi Brignoli elicits from the orchestra all the colours of the rainbow and then some more. Here he is at the very beginning of his career (I once wrote: remember that name, we will be hearing more from him). Now he has become one of the greatest. For those who appreciate it: the direction and the stage setting are traditional.
Dessì and Borodina in the finale of the third act:
Francesco Cilea Adriana Lecouvreur Daniela Dessì, Sergei Larin, Olga Borodina, Carlo Guelfi e.a. Orchestra e Coro del Teatro alla Scala olv Roberto Rizzi Brignoli
Opus Arte heeft een opname op dvd uitgebracht van Dukas’ weinig gespeelde opera Ariane et Barbe-bleue. Het betreft een productie uit 2012 die Claus Guth maakte voor het Gran Teatre del Liceu in Barcelona. Jeanne-Michèle Charbonnet schittert als een doortastende Ariane.
Het verhaal van Blauwbaard en zijn dode vrouwen leerde ik als kind kennen uit een sprookjesboek. Als Blauwbaards nieuwe aanwinst ongehoorzaam is geweest en de lijken van haar gedode voorgangers ontdekt, wil hij haar vermoorden, zoals kennelijk zijn gewoonte is. Maar ze weet een boodschapper erop uit te sturen om haar broers te waarschuwen. Die nemen de tijd waardoor de situatie nogal nijpend wordt. Daaraan danken we de uitspraak ‘zuster Anna, ziet gij nog niets komen?’ die ooit een gevleugelde uitdrukking was.
Maurice Maeterlinck
Maurice Maeterlinck nam dit gegeven als uitgangspunt voor een operalibretto met Edvard Grieg als beoogde componist. Toen deze voor de eer bedankte kwam hij in 1899 bij Paul Dukas terecht.
Paul Abraham Dukas
Deze werkte er jaren aan en het werk had zijn première pas in 1907 in de Opéra Comique, net als eerder Debussy’s Pelléas et Mélisande, ook op een libretto van Maeterlinck. Om die reden worden beide werken vaak met elkaar vergeleken maar muzikaal zou ik Ariane eerder naast Elektra van Strauss willen leggen, zowel wat betreft grote delen van de orkestratie als de lange solo’s van Ariane die qua ligging en intensiteit mij sterk aan de titelrol van dat werk doen denken.
Ook om een andere reden gaan de gedachten uit naar Griekse mythen. Ariane is hier niet slechts bruid nummer zes maar draagt de naam van Ariadne die samen met Theseus de Atheense maagden uit de handen van Minotauros weet te bevrijden. Maeterlincks Ariane probeert iets dergelijks met de eerste vijf vrouwen van Barbe-bleue maar slaagt daar niet in.
Ariane is bekend met de verhalen over de reputatie van haar nieuwbakken echtgenoot. Toch heeft ze zich als importbruid, ze is met haar voedster een maand onderweg geweest, laten overhalen naar zijn kasteel te komen als de nieuwste echtgenote. Ze is vastbesloten achter zijn geheim te komen en de enige manier om dat voor elkaar te krijgen is hem van meet af aan niet te gehoorzamen. Ze krijgt een gouden sleutel voor een deur die nergens in zicht is maar die ze absoluut niet mag openen. Vanaf dat moment gaat ze aan de slag.
Als Barbe-bleue haar confronteert met het overtreden van dat ene uitdrukkelijk verbod, stelt ze simpelweg dat hij haar niets te vergeven heeft. Maar dat zij hem kan vergeven als ze eenmaal de volledige waarheid kent. Dat ze zo gemakkelijk de rollen weet om te draaien wordt in de hand gewerkt door de voortdurende dreiging die uitgaat van de dorpsgemeenschap die met hooivorken en zeisen klaar staat om de landheer een kopje kleiner te maken en Ariane te redden.
Uiteindelijk treft Ariane de vijf andere vrouwen aan in een donkere kelder. Ze dragen de namen van personages uit Maeterlincks andere werken en natuurlijk is er ook een Mélisande bij. Pauvre Alladine wordt zo genoemd omdat ze uit een ver land komt en de taal niet spreekt, dat maakt de opsluiting in complete duisternis nog erger. Als na de nodige verwikkelingen Barbe-bleue door de dorpelingen is overwonnen en geketend aan de dames wordt overhandigd, laat Ariane hem weer vrij. Ze vertrekt maar de vijf andere vrouwen gaan niet met haar mee. Ze hebben Barbe-bleue aanvankelijk wel gehoorzaamd en zijn zodoende medeverantwoordelijk voor hun lot. En psychisch inmiddels zo beschadigd dat de buitenwereld domweg te bedreigend is. Dat is althans een conclusie die men kan trekken.
Guth heeft de handeling gesitueerd in een groot huis waarvan aanvankelijk de gevel wordt getoond. Zijn Ariane en haar echtgenoot eenmaal binnen, dan wordt een doek opgehaald en bevinden we ons in een halfrond vertrek met zes deuren. Daarvoor had Ariane evenzovele zilveren sleutels gekregen maar dat interesseerde haar niet, was natuurlijk alleen bedoeld om de aandacht van die andere deur af te leiden. Later splitst de vloer zich in twee delen en als het voorste deel zakt, krijgen we de kerkers van de opgesloten vrouwen te zien.
Patricia Bardon is goed gecast als de voedster, doodsbang maar wel nieuwsgierig naar wat er achter die deuren zit. En als dat juwelen blijken te zijn vergeet ze al gauw wat er ook al weer aan de hand is.
Hoewel een titelrol is de bijdrage van José van Dam als Barbe-bleue bijna net zo beperkt als die van Pierpaolo Palloni als ‘een oude boer’. Uiteraard goed verzorgd maar dat kan ook nauwelijks anders.
De vijf door de dorpslui dood gewaande bruiden blijken springlevend en krijgen een heel nieuw bestaan in de gestaltes van een alt en drie sopranen, Alladine is een stomme rol. Het vijftal levert prachtig acteerwerk en individueel komen de dames ook qua zang goed uit de verf.
De dramatische sopraan Jeanne-Michèle Charbonnet staat de hele tijd op het toneel en heeft heel erg veel te zingen. Een groot deel van haar partij lijkt mij ongeveer net zo belastend als Elektra’s slotmonoloog en als je het zo bekijkt is Ariane een nog zwaardere rol. Charbonnet kan dit alles prima aan, ze laat geen moment af. Ze neemt direct na aanvang het toneel in bezit om het niet meer af te staan. Geen moment hoeft ze te forceren, alles klinkt volstrekt natuurlijk, zelfs de moeilijkste passages. Deze vertolking is er eentje om in te lijsten.
Stéphane Denève heeft de muzikale leiding. Koor en orkest zijn van het Liceu.
“Music should primarily bring physical pleasure, even ecstasy, to the listener. It is not philosophy, its origin lies in ecstatic situations and its expression in rhythm” Erwin Schulhoff wrote in 1919.
From his earliest youth, Schulhoff was fascinated by everything new. His music transcended borders and genres – sometimes even those of ‘good decency’. He was a man of extremes, heartily embracing dada and jazz, and he also had a particular liking for the grotesque. No wonder that the synthesis of jazz and classical music, of everything in fact, became for him not only a challenge, but ultimately his artistic credo.
My first acquaintance with the composer and his music was thirty years ago, at the Lockenhaus chamber music festival, led by Gidon Kremer. It was mainly his string sextet, with its strong Janaček influences, that made me gasp for air. Since that day I was hooked. It took a long time, but in the meantime Schulhoff has found his way to the concert stages and recording studios. Especially the latter, because he is still too rarely programmed at concerts.
My very first record encounter with the composer was the recording of his complete string quartets by the Petersen Quartet, in 1992. To my delight, the string quartets are also in the six-CD box set recently released by the Capriccio label. These are recordings of many of his works (dear Capriccio: there is more!) made by Deutschlandfunk Kultur between 1992 and 2007. Most of these recordings have already appeared on Capriccio (but also on other, often no longer existing labels).
The 2007 recording of the Double Concerto for flute and piano, with Dutch flutist Jacques Zoon as soloist, is new to me. And it is so beautiful! Also new to me is the recording of the Second and Fifth Symphonies, in which the Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks is conducted by the greatest advocate of ‘entartete composers’, James Conlon.
ERWIN SCHULHOFF Symphonies no. 2 & 5, Piano Concerto op. 34, Concerto Doppio, Concert for string quartet and winds, String quartets no. 1 & 2, String sextet, Sonata for violin solo, Duo for violin and cello, Piano sonatas no. 1 & 3, Piano works Jacques Zoon (flute); Frank-Immo Zichner, Margarete Babinsky (piano); Petersen Quartet; Leipzicher Streichquartett; Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks conducted by James Conlon; Deutscher Symphonie-Orchester Berlin conducted by Roland Kluttig Capriccio C7297
Op deze cd staat een selectie van Weinbergs vroege werken, allemaal composities die hij schreef tijdens de laatste twee jaar van de Tweede Wereldoorlog.
Zelf ben ik meer dan dol op zijn pianokwintet, de compositie die behoort tot zijn beste (en de meest succesvolle, dat ook nog!)) werken. Weinberg componeerde het in 1944 en dat het zo’n een groot succes is geworden is niet verwonderlijk: het werk is wondermooi, makkelijk toegankelijk en zeer tot hart (en ziel) sprekend.
Het is niet de eerste keer dat Elisaveta Blumina zich over het kwintet ontfermt, zij heeft het werk al eerder opgenomen, zei het in de versie voor piano en strijkers in een arrangement van Matthias Bauer (Capriccio C5366).
Dat zij haar Weinberg ‘under the skin” heeft is nogal wiedes en dat bewijst zij ook met de selectie van diens ‘Children’s Notebooks’. De pianominiaturen zijn allesbehalve makkelijk om te spelen en het is werkelijk onvoorstelbaar wat zij met de stukjes doet, petje af!
Ook daar heeft zij al eerder een selectie van opgenomen, t.w. opp. 16 en 19, dus deze schijf is de ideale aanvulling! Ook haar ‘partners in the crime’ doen niet voor haar onder. Mooie cd, warm aanbevolen
Mieczyslaw Weinberg Piano Quintet, Op. 18; Children’s Notebooks, Op. 23 Elisaveta Blumina, piano Noah Bendix-Balgley, Shanshan Yao (viool), Máté Szücs (altviool), Bruno Delepelaire (cello) Oehms OC 487