Jeanne-Michéle_Charbonnet

Ariane et Barbe-bleue uit Liceu

Tekst: Peter Franken

Opus Arte heeft een opname op dvd uitgebracht van Dukas’ weinig gespeelde opera Ariane et Barbe-bleue. Het betreft een productie uit 2012 die Claus Guth maakte voor het Gran Teatre del Liceu in Barcelona. Jeanne-Michèle Charbonnet schittert als een doortastende Ariane.

Het verhaal van Blauwbaard en zijn dode vrouwen leerde ik als kind kennen uit een sprookjesboek. Als Blauwbaards nieuwe aanwinst ongehoorzaam is geweest en de lijken van haar gedode voorgangers ontdekt, wil hij haar vermoorden, zoals kennelijk zijn gewoonte is. Maar ze weet een boodschapper erop uit te sturen om haar broers te waarschuwen. Die nemen de tijd waardoor de situatie nogal nijpend wordt. Daaraan danken we de uitspraak ‘zuster Anna, ziet gij nog niets komen?’ die ooit een gevleugelde uitdrukking was.

Maurice Maeterlinck nam dit gegeven als uitgangspunt voor een operalibretto met Edvard Grieg als beoogde componist. Toen deze voor de eer bedankte kwam hij in 1899 bij Paul Dukas terecht.

Deze werkte er jaren aan en het werk had zijn première pas in 1907 in de Opéra Comique, net als eerder Debussy’s Pelléas et Mélisande, ook op een libretto van Maeterlinck. Om die reden worden beide werken vaak met elkaar vergeleken maar muzikaal zou ik Ariane eerder naast Elektra van Strauss willen leggen, zowel wat betreft grote delen van de orkestratie als de lange solo’s van Ariane die qua ligging en intensiteit mij sterk aan de titelrol van dat werk doen denken.

Ook om een andere reden gaan de gedachten uit naar Griekse mythen. Ariane is hier niet slechts bruid nummer zes maar draagt de naam van Ariadne die samen met Theseus de Atheense maagden uit de handen van Minotauros weet te bevrijden. Maeterlincks Ariane probeert iets dergelijks met de eerste vijf vrouwen van Barbe-bleue maar slaagt daar niet in.

Ariane is bekend met de verhalen over de reputatie van haar nieuwbakken echtgenoot. Toch heeft ze zich als importbruid, ze is met haar voedster een maand onderweg geweest, laten overhalen naar zijn kasteel te komen als de nieuwste echtgenote. Ze is vastbesloten achter zijn geheim te komen en de enige manier om dat voor elkaar te krijgen is hem van meet af aan niet te gehoorzamen. Ze krijgt een gouden sleutel voor een deur die nergens in zicht is maar die ze absoluut niet mag openen. Vanaf dat moment gaat ze aan de slag.

Als Barbe-bleue haar confronteert met het overtreden van dat ene uitdrukkelijk verbod, stelt ze simpelweg dat hij haar niets te vergeven heeft. Maar dat zij hem kan vergeven als ze eenmaal de volledige waarheid kent. Dat ze zo gemakkelijk de rollen weet om te draaien wordt in de hand gewerkt door de voortdurende dreiging die uitgaat van de dorpsgemeenschap die met hooivorken en zeisen klaar staat om de landheer een kopje kleiner te maken en Ariane te redden.

Uiteindelijk treft Ariane de vijf andere vrouwen aan in een donkere kelder. Ze dragen de namen van personages uit Maeterlincks andere werken en natuurlijk is er ook een Mélisande bij. Pauvre Alladine wordt zo genoemd omdat ze uit een ver land komt en de taal niet spreekt, dat maakt de opsluiting in complete duisternis nog erger. Als na de nodige verwikkelingen Barbe-bleue door de dorpelingen is overwonnen en geketend aan de dames wordt overhandigd, laat Ariane hem weer vrij. Ze vertrekt maar de vijf andere vrouwen gaan niet met haar mee. Ze hebben Barbe-bleue aanvankelijk wel gehoorzaamd en zijn zodoende medeverantwoordelijk voor hun lot. En psychisch inmiddels zo beschadigd dat de buitenwereld domweg te bedreigend is. Dat is althans een conclusie die men kan trekken.

Guth heeft de handeling gesitueerd in een groot huis waarvan aanvankelijk de gevel wordt getoond. Zijn Ariane en haar echtgenoot eenmaal binnen, dan wordt een doek opgehaald en bevinden we ons in een halfrond vertrek met zes deuren. Daarvoor had Ariane evenzovele zilveren sleutels gekregen maar dat interesseerde haar niet, was natuurlijk alleen bedoeld om de aandacht van die andere deur af te leiden. Later splitst de vloer zich in twee delen en als het voorste deel zakt, krijgen we de kerkers van de opgesloten vrouwen te zien.

Patricia Bardon is goed gecast als de voedster, doodsbang maar wel nieuwsgierig naar wat er achter die deuren zit. En als dat juwelen blijken te zijn vergeet ze al gauw wat er ook al weer aan de hand is.

Hoewel een titelrol is de bijdrage van José van Dam als Barbe-bleue bijna net zo beperkt als die van Pierpaolo Palloni als ‘een oude boer’. Uiteraard goed verzorgd maar dat kan ook nauwelijks anders.

De vijf door de dorpslui dood gewaande bruiden blijken springlevend en krijgen een heel nieuw bestaan in de gestaltes van een alt en drie sopranen, Alladine is een stomme rol. Het vijftal levert prachtig acteerwerk en individueel komen de dames ook qua zang goed uit de verf.

De dramatische sopraan Jeanne-Michèle Charbonnet staat de hele tijd op het toneel en heeft heel erg veel te zingen. Een groot deel van haar partij lijkt mij ongeveer net zo belastend als Elektra’s slotmonoloog en als je het zo bekijkt is Ariane een nog zwaardere rol. Charbonnet kan dit alles prima aan, ze laat geen moment af. Ze neemt direct na aanvang het toneel in bezit om het niet meer af te staan. Geen moment hoeft ze te forceren, alles klinkt volstrekt natuurlijk, zelfs de moeilijkste passages. Deze vertolking is er eentje om in te lijsten.

Stéphane Denève heeft de muzikale leiding. Koor en orkest zijn van het Liceu.

Jenůfa door Alvis Hermanis in Brussel: alleen al vanwege Jeanne-Michèle Charbonnet (Kostelnička) een must

JENUFA

Sally Matthews als Jenufa

Men zegt Janáček, men denkt Moravië. Geen componist die de folklore van zijn vaderland zo prominent in zijn werken heeft uitgebuit zoals hij. Hij was niet alleen een verwoede verzamelaar van Moravische volksliederen, maar ook de gesproken taal heeft hem buitengewoon geïnspireerd. Daarmee creëerde hij zijn beroemde “spraakmelodieën” – een klank was voor hem synoniem niet met een noot, maar met expressie.

Dat is een wetenswaardigheid waarzonder je niet aan Janáček moet beginnen, en al helemaal niet aan Jenůfa. In zijn derde opera, gecomponeerd tussen 1894 en 1903, hoort je als het ware de Moravische bossen wuiven en de vogels tjirpen. En dat alles in een bepaald ritme, met sterk geprononceerde accenten.

De Letse regisseur Alvis Hermanis heeft het goed begrepen en het zich, wellicht iets te, ter harte genomen. De Moravische folklore vormt dan ook zijn inspiratiebron en het levert prachtige, kleurrijke beelden op. Helaas worden ze verstoord door de gebaren waarmee de personages zich bedienen: Hermanis ging uit van een soort “Moravische kabuki”.

JENUFA

Persoonlijk vond ik het storend, zeker in het begin. De gebaren (maar ook de danspassen van het “corps de ballet” en de manier waarop men liep) hadden voor mij iets dwingends, waardoor de nadruk meer op de “spelers” zelf werd gelegd dan op de intrige. En het kwam het ritme van de taal ook niet ten goede.

JENUFA

Toch, achteraf gezien snapte ik het concept wel. De eerste en de derde akte vormden een omlijsting voor het eigenlijke drama dat zich in de tweede akte afspeelde. Geen danspasjes en geen kleurrijke kostuums meer, maar een troosteloze woning in een communistische heilstaat begin jaren zestig. Geen kunstmatige Japanse gebaren, maar een overtrokken hyperrealistische ‘socrealism’ gezien door de ogen van Milos Forman, nog uit zijn Tsjechische periode. Zeer deprimerend en zeer, zeer ontroerend.

Sally Matthews zou niet mijn eerste keuze zijn voor de rol van Jenůfa. Althans, niet op papier, want in het theater heeft de keuze goed gewerkt. Nog steeds had ik moeite met haar beslist niet Slavisch klinkende, ‘blanke’ sopraan en nog steeds klonk ze te Mozartiaans voor mij, maar de intensiteit waarmee ze de rol vertolkte, ontroerde mij zeer. Het was haar roldebuut en ik weet zeker dat ze nog verder zal groeien in haar rol. Ze zou zich alleen wat meer op de uitspraak moeten concentreren, want ik kon geen woord verstaan van wat zij zong.

jenufa

Jeanne-Michèle Charbonnet (ook een roldebuut) was een fenomenale Kostelnička. De rol wordt (te) vaak gezongen door de dramatische zangeressen op leeftijd die zich noodgedwongen van veel geschreeuw bedienen, maar Charbonnet heeft ons laten zien hoe het moet. Haar stem vloeide samen met de ritmische lijnen van Janáček, maar zij schuwde het drama niet.In haar aria “Co chvíla” heeft zij mij tot tranen toe geroerd.

JENUFA

Jean_Mihelle Charbonnet (Kostelnicka) en Andrea Dankova (tweede bezetting Jenufa)

Fantastisch ook was Laca van Charles Workman. Iedere keer als ik hem hoor blijkt hij alweer beter te zijn dan ik dacht. Zo ook nu. Zijn Laca klonk precies zoals het moest: terughoudend, maar dan met een niet gespeelde innerlijke woede. Met zijn wendbare, soepele tenor met heroïsche ondertonen maakte hij alle gevoelens voelbaar. Zijn gevoel voor taal was evident: ieder woord was makkelijk te verstaan. Een grote  prestatie.

JENUFA

Števa werd gezongen door een jonge Schotse tenor, Nicky Spence. Ik vond zijn mooie, lyrische stem meer dan aantrekkelijk, maar voor mij was hij te weinig Števa. Hij was te lief, te aardig, te “teddybeer-achtig” om hem als een losbol en vrouwenversierder te kunnen geloven. Maar wat een stem!

jenufa

Nicky Spence (Steva), Sally Matthews (Jenufa), Carole Wilson (Starenka)

Carole Wilson (Stařenka Buryjovka) liet, zoals altijd trouwens, zien wat men zoal van een kleine rol kan maken!

Het orkest speelde zonder meer fantastisch (ach, die vioolsolo bij het gebed van Jenůfa!), jammer genoeg hoorde ik er te veel Stravinski in. Een beetje meer lyriek zou de uitvoering geen kwaad doen.

copyright foto’s © Forster / De Munt La Monnaie

Een fragment:

Leoš Janáček
Jenůfa
Sally Matthews, Charles Workman, Nicky Spence, Jeanne-Michéle Charbonnet, Carole Wilson e.a.
Symfonieorkest en koor van de Munt onder leiding van Ludovic Morlot
Regie: Alvis Hermanis

Bezocht 21 januari 2014 in de Munt in Brussel